Provinciaal blad van Zuid-Holland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2019, 1101 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2019, 1101 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland houdende regels omtrent innovatiestimulering Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland
[Deze publicatie betreft een geconsolideerde versie van deze regeling, de publicatie van het wijzigingsbesluit is te vinden in Provinciaal Blad 2019, 1099.]
Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (7 april 2015, PZH-2015-511490852) tot vaststelling van de Subsidieregeling MKB innovatie-stimulering topsectoren Zuid-Holland (Prov. Blad 2015, nr. 2078), gewijzigd bij besluit van 15 maart 2016 (Prov. Blad 2016, 1944), gewijzigd bij besluit van 7 maart 2017 (Prov. Blad 2017, 1114), gerectificeerd d.d. 17 maart 2017 (Prov. Blad 2017, 1176) en gewijzigd bij besluit van 12 juni 2018 (Prov. Blad 2018, 4507)
Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;
gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
overwegende dat het wenselijk is uitvoering te geven aan de Samenwerkingsagenda “Een gezamenlijke aanpak in MKB innovatieondersteuning” dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 december 2014 hebben ondertekend met de minister van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de nationale topsectoren en MKB-Nederland, waarin onder andere is afgesproken om te komen tot stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie in het MKB te stimuleren;
overwegende dat het Rijk middelen beschikbaar stelt voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;overwegende dat de te subsidiëren activiteiten dienen te voldoen aan artikel 25 van de Verordening(EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU,L187), of aan Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352);
Vast te stellen de “Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland”
Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie op grond van deze regeling kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die passen binnen:
In aanvulling op het tweede lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling, indien volgens de subsidieverleningsbeschikking de verleende subsidie aan een afzonderlijke deelnemer aan het R&D-samenwerkingsproject € 125.000,- of meer bedraagt, tevens vergezeld van een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag, of een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek mits de gesubsidieerde activiteiten daarin zijn verantwoord en die jaarrekening vergezeld gaat van een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid.
Subsidie voor een haalbaarheidsproject wordt verstrekt aan een MKB-onderneming met een vestiging in de provincie Zuid-Holland.
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het haalbaarheidsproject geweigerd indien:
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 in aanmerking te komen hebben ten minste 60% van de subsidiabele kosten van het haalbaarheidsproject betrekking op een haalbaarheidsstudie en voor het overige op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling. Artikel 3.4 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn de kosten als bedoeld in artikel 25, derde en vierde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
4 R&D Samenwerkingsprojecten klein
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het samenwerkingsproject geweigerd indien in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf of paragraaf 5 aan:
5 R&D Samenwerkingsprojecten groot
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het samenwerkingsproject geweigerd indien in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf of paragraaf 4 aan:
De evaluatie van de risicoanalyse als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Asv vindt een jaar na de inwerkingtreding van deze regeling plaats.
Subsidie verstrekt op grond van paragraaf 3, 4 of 5 voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in Hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstelling verordening.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal in het provinciaal blad worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd op het provinciehuis Zuid-Holland.
Toelichting bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland
De afspraken zijn gemaakt in het kader van de samenwerkingsagenda tussen het ministerie van EZ, provincies, topsectoren en MKB Nederland. De samenwerkingsagenda ‘Gezamenlijke MKB innovatieondersteuning’ is door deze partijen op 11 december 2014 ondertekend. Voor het instrument MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) is in de samenwerkingsagenda afgesproken om voor 1 februari 2015 te komen tot een uitwerking van een gezamenlijk MKB Innovatiepakket Regio & Topsectoren. De subsidieregeling MKB innovatie stimulering topsectoren Zuid-Holland is voortgekomen uit deze afspraak in de samenwerkingsagenda.
De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (Asv) zijn op de subsidieverstrekking van toepassing. De Asv is een kaderverordening. De verordening beschrijft op hoofdlijnen voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt en bevat verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geeft de Asv algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. Deze procedureregels worden niet in deze sectorale regeling herhaald. Waar dezesectorale regeling afwijkt van de Asv, wordt dat vermeld.
Inhoudelijk komen de instrumenten die in deze subsidieregeling worden beschreven, grotendeels overeen met de instrumenten in de Regeling nationale EZ-subsidies (titel 3.4 MKB innovatiestimulering topsectoren), omdat het doel is te komen tot een gezamenlijk MKB Innovatiepakket Regio & Topsectoren.De regeling is verdeeld in een algemeen deel dat voor alle aanvragen geldt en specifieke paragrafen met bepalingen voor de instrumenten.
Subsidie die op grond van art 107 Verdrag EU onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard kan gerechtvaardigd worden indien de steun voldoet aan de eisen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Agvv). Om die reden sluit deze subsidieregeling wat betreft begrippen, doelgroep, steunintensiteit en subsidiabele activiteiten en kosten aan bij de Agvv en wordt de regeling ook kennisgegeven.
Het instrument “innovatieadviesproject” is onder de-minimis gebracht. De aanvrager moet dan wel een de-minimis verklaring kunnen overleggen, maar dan is ook een eenvoudiger afhandeling mogelijk, dat wil zeggen, kort na de subsidieverlening 100% bevoorschotting en ambtshalve vaststelling. De aanvrager hoeft dan niet meer een vaststellingsaanvraag in te dienen en een activiteitenverslag aan te leveren. Echter, bij een steekproefsgewijze controle kan een activiteitenverslag alsnog gevraagd worden. Dan is de begunstigde verplicht dat te leveren.
De begrippen die de inhoud van de instrumenten van § 3, 4 en 5 weergeven komen overeen met de begrippen als verwoord in hoofdstuk I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor het overige zijn de begrippen ontleend aan de landelijke regeling of de Asv. Sub a. Adviesorganisatie: de adviesorganisatie is in deze regeling toegevoegd, om de onderneming een ruimere keuze te geven dan enkel onderzoek door kennisinstellingen. Als aanvullende eis wordt gesteld dat de adviesorganisatie onafhankelijk is ten opzichte van de aanvrager. Bij de aanvraag wordt een verklaring overlegd die die onafhankelijkheid bevestigd. De adviesorganisatie is ten opzichte van de aanvrager een zelfstandige onderneming als bedoeld in bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten
Alle activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd dienen te passen binnen de genoemde kaders.Het provinciaal beleid kan op de provinciale website gevonden worden, de innovatieprogramma’stopsectoren zijn te vinden op de website voor de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (rvo.nl) en liggen ter inzage op het provinciehuis. Passen de activiteiten binnen deze algemene kaders, dan worden ze getoetst aan de doelgroep en vereisten die zijn opgenomen in één van de specifieke paragrafen waarin de diverse instrumenten zijn opgenomen. De topsector “Creatieve Industrie” valt niet onder het provinciaal beleid en activiteiten in dat kader komen daarom niet voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking, tenzij het gaat om sector overstijgende combinatie in een R&D samenwerkingsverband als bedoeld in artikelen 4.5 lid 1 sub d en 5.5 lid1 sub d.
In artikel 26 van de Asv staat vermeld dat subsidieaanvragen gedurende het hele jaar kunnen worden ingediend. In deze regeling wordt dat anders gedaan: aanvragen moeten binnen de periode die is bekendgemaakt bij de bekendmaking van het subsidieplafond.
Aanvraagvereisten en aanvraagformulier
Volgens artikel 9 van de Asv, wordt een aanvraag om subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier hebben vastgesteld, ingediend met gebruikmaking van dat formulier. De aanvraag gaat overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.
In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv. De weigeringsgronden in artikel 1.4 gelden voor alle aanvragen, omdat ze in het algemene gedeelte staan. In de specifieke paragrafen zijn weigeringsgronden opgenomen die alleen gelden voor aanvragen voor het instrument in die betreffende paragraaf. De weigeringsgrond in artikel 1.4 lid 1 is opgenomen om te voorkomen dat een ondernemer binnen een kalenderjaar op meerdere instrumenten een beroep doet. Zo komt de stimulering van innovatie voor zoveel mogelijk ondernemingen beschikbaar. De weigeringsgrond in artikel 1.4 lid 2 beoogt stapeling van subsidies tevoorkomen.
Omdat de Asv en de-minimisverordening op innovatieadviesprojecten en de Algemene groepsvrijstellingsverordening op de overige instrumenten van toepassing zijn, zijn er ook twee systematieken van verantwoording. De verantwoording op grond van de Asv is een prestatieverantwoording en geldt als de subsidie wordt verstrekt voor innovatieadviesprojecten. De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld, en controle van de prestaties wordt steekproefsgewijs gedaan. Daarom moet de aanvrager een activi-teitenverslag leveren als daarom wordt gevraagd (artikel 1.5 lid 1). Begunstigden van een subsidie waarop de Algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is, verantwoorden op een andere manier, namelijk op werkelijk gemaakte kosten. Zij moeten een aanvraag tot vaststelling doen en een activiteitenverslag, beeldmateriaal en een financieel verslag bijvoegen. Bij een subsidieverlening van meer dan €125.000,- moet de aanvrager ook aan de eisen van artikel 1.5 lid 3 voldoen. Deze verantwoording op werkelijk gemaakte kosten wordt ingegeven door de verplichting voor het bestuursorgaan om gegevens bij te houden omtrent steun op grond van de Algemene Groepsvrijstelling (HII art 11 en 12).
De hoogte en wijze van bevoorschotten wordt niet geregeld in de Asv. Gezien de samenwerking op landelijk niveau, is aangesloten bij de wijze van bevoorschotten bepaald in de Kaderbesluit EZ Subsidieshoofdstuk 12. Subsidies tot €25.000,- worden kort na de verleningsbeschikking ambtshalve voor 100% bevoorschot. Overige subsidies worden gespreid en in delen bevoorschot, in de eerste plaats omdat het om hogere subsidiebedragen gaat en er een groter risico is bij direct bevoorschotten. In de tweede plaats moeten de aanvragers nog een aanvraag tot vaststelling doen en aan verantwoordingverplichtingen voldoen. Soms sluit de frequentie van bevoorschotting niet aan bij de liquiditeitsbehoefte van een aanvrager. In artikel 1.6 lid 3 is voor dat geval de mogelijkheid opgenomen om in de verleningsbeschikking een andere wijze van bevoorschotten op te nemen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 38 van de ASV.
De subsidieverstrekking voor innovatieadviesprojecten is onder de de-minimisverordening gebracht. Dit brengt met zich mee dat er geen subsidie zal worden verstrekt als een MKB-ondernemer het de-minimis plafond bereikt heeft. Om dit te kunnen controleren is een de-minimisverklaring vereist.
In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv. Artikel 2.2 Sub a: De subsidie mag niet aangewend worden voor een reeds bestaande opdrachtverlening. Die werd kennelijk ook zonder subsidie door beide partijen rendabel geacht. Sub b: De kennisvraag en de doelstelling het innovatietraject moeten worden beschreven in een beknopt plan dat bij de subsidieaanvraag ingediend moet worden. In de subsidie aanvraag geeft de aanvrager ook aan of hij de kennisvraag bij een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie wil neerleggen. In beide gevallen moet een offerte overlegd worden. Bij de keuze voor een onafhankelijke adviesorganisatie moet de onafhankelijkheid blijken uit een verklaring waar de onafhankelijkheid tussen MKB-onderneming en adviesorganisatie wordt bevestigd. Deze verplichtingen volgenuit het aanvraagformulier.
Lid 3: De keuze voor voorrang voor het laagst aangevraagde subsidiebedrag geeft de meeste kans dat de activiteit nog volledig kan worden uitgevoerd.
Artikel 2.7 Beslissen aanvraag
Lid 1: In artikel 28 van de Asv wordt bepaald dat de beslistermijn aanvangt na afloop van het tijdvak. In afwijking van de Asv is hier bepaald dat de aanvraag die binnen een tijdvak wordt ingediend, meteen in behandeling wordt genomen, en niet na afloop van het tijdvak. De beslistermijn vangt daarmee ook aan na ontvangst van de volledige aanvraag. De termijn is met 8 weken korter dan de beslistermijn in de Asv, omdat de toetsing niet zeer complex is.
Lid 2: De subsidieontvanger behoeft geen vaststellingsaanvraag in te dienen zoals bepaald in artikel 29 van de Asv. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie ambtshalve vast.
Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat aanvragen voor haalbaarheidsprojecten waarvan de noodzakelijkheid onvoldoende is aangetoond, of die niet zullen leiden tot een onderbouwd besluit over het wel of niet starten met een voorgenomen innovatieproject, kunnen worden afgewezen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het beoogde vervolgtraject onvoldoende technische risico’s kent of als de voorziene kosten van dit vervolgtraject en de kosten van het haalbaarheidsproject niet in verhouding zijn.
Deze bepaling beoogt de verhouding te regelen tussen de onderdelen in een haalbaarheidsproject. Met deze verhouding wordt aangegeven dat het altijd wenselijk is een industrieel onderzoek of een experimentele ontwikkeling te combineren met een concrete haalbaarheidsstudie. Een haalbaarheidsproject kan ook alleen bestaan uit een haalbaarheidsstudie. Het is niet verplicht een industrieel onderzoek of een experimentele ontwikkeling er aan toe te voegen of voor die kosten subsidie aan te vragen.
Lid 3: De keuze voor voorrang voor het laagst aangevraagde subsidiebedrag geeft de meeste kans dat de activiteit nog volledig kan worden uitgevoerd.
Artikel 3.8 Beslissen aanvraag
Lid 1: In artikel 28 van de Asv wordt bepaald dat de beslistermijn aanvangt na afloop van het tijdvak. In afwijking van de Asv is hier bepaald dat de aanvraag die binnen een tijdvak wordt ingediend, meteen in behandeling wordt genomen, en niet na afloop van het tijdvak. De beslistermijn vangt daarmee ook aan na ontvangst van de volledige aanvraag. De termijn is met 8 weken korter dan de beslistermijn in de Asv, omdat de toetsing niet zeer complex is.
4 R&D Samenwerkingsprojecten klein
Subsidie kan alleen verstrekt worden aan deelnemers van het R&D-samenwerkingsverband. Het R&D-samenwerkingsverband bestaat uit twee of meer MKB-ondernemers. Dit betekent niet dat grote ondernemingen of onderzoeksorganisaties niet deel mogen nemen aan onderzoeken die het R&D-samenwerkingsverband uitvoert, maar zij komen niet in aanmerking voor subsidie. De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder met een vestiging in Zuid-Holland van het R&D-samenwerkingsverband. Dit houdt in dat de ondernemingen binnen het samenwerkingsverband één deelnemer uit hun midden machtigen om de subsidies namens hen aan te vragen en voorschotten en betaling conform de verleningsbeschikking uit te voeren. Dit is voor risico van de afzonderlijke ondernemingen die dit onderling schriftelijk goed moeten regelen. Met de eis in lid 3 wordt beoogd dat de Zuid-Hollandse deelnemers een aanzienlijk belang bij het samenwerkingsproject hebben. Het is de bedoeling dat de aanvrager afzonderlijk of samen met andere deelnemers uit dezelfde provincie gezamenlijk minimaal 40 % van de projectkosten dragen. Zo komt de steun voor het project ook weer ten goede aan de provincie Zuid-Holland.
In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv.
De wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag bij het subsidieplafond voor de kleine R&D samenwerkingsprojecten (§4) en de grote R&D samenwerkingsprojecten (§ 5 ) is volgens een tender-systeem met kwaliteitscriteria. De keuze voor voorrang voor het laagst aangevraagde subsidiebedrag geeft de meeste kans dat de activiteit nog volledig kan worden uitgevoerd.
Aanvragen worden getoetst op basis van de in artikel 4.5 genoemde criteria. Bij de beoordeling van die criteria en het toekennen van punten binnen die criteria, kunnen onder meer onderstaande onderwerpen en vragen van belang zijn;
Bij het criterium dat er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht:
Bij het criterium dat er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie:
Bij het criterium dat de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie:
Bij het criterium dat er meer sprake is van sectoroverstijgende combinaties en van combinaties van topsectoren, die niet conventioneel zijn:
Artikel 4.6 Subsidieverplichtingen
Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat gesubsidieerde R&D-samenwerkingsprojecten binnen korte termijn van positieve invloed kunnen zijn op innovatie binnen de desbetreffende topsector.
5 R&D Samenwerkingsprojecten groot
Zie toelichting art 4.1 Doelgroep
Zie toelichting art 4.2 Weigeringsgronden
Zie toelichting art 4.5 Rangschikking
Artikel 5.6 Subsidieverplichtingen
Zie toelichting art 4.6 Subsidieverplichtingen
De subsidie voor innovatieadviesprojecten valt onder de-minimissteun. In het aanvraagformulier worden gegevens gevraagd om hieraan te kunnen voldoen. De overige subsidies dienen aan de voorwaarden van de Algemene groepsvrijstellingsverordening te voldoen.
Toelichting bij het besluit van gedeputeerde staten van 15 maart 2016 tot wijziging van de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland
De Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid Holland is gewijzigd vanwege afspraken die zijn gemaakt tussen het Rijk en de regio’s voor de MIT 2016. Zo is afgesproken voor het instrument R&D-samenwerkingsprojecten groot dat maximaal 50% van het totale subsidieplafond voor R&D-samenwerkingsprojecten, hieraan besteed kan worden. In dit verband vindt één rangschikking plaats. Deze rangschikking heeft zowel betrekking op de R&D-samenwerkingsprojecten klein als groot.
Ook is afgesproken om een aantal wijzigingen door te voeren zodat er meer uniformiteit ontstaat tussende MIT-regelingen van Rijk en regio’s, zoals loting en termijnen. Daarnaast zijn twee artikelen toegevoegd om het mogelijk te maken, net als in andere regio’s, de aanvragen voor R&D-samenwerkingsprojecten voor te kunnen leggen aan een door GS in te stellen externe adviescommissie.
Tenslotte zijn enkele tekstuele aanpassingen gedaan ter verduidelijking, zoals de aanpassingen in artikel 1.2.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Onderdeel g is aangepast om duidelijker te verwijzen naar de innovatieprogramma’s topsectoren.
Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten
Dit artikel is om redactionele redenen aangepast.
Dit artikel is aangepast om het mogelijk te maken dat - conform de afspraken tussen rijk en regio’s voor de MIT 2016 - een aanvrager binnen één kalenderjaar op basis van deze subsidieregeling zowel één klein instrument (hetzij een innovatieadviesproject of een haalbaarheidsproject) gehonoreerd kan krijgen als één groot instrument (hetzij een R&D-samenwerkingsproject klein of een R&D-samenwerkingsproject groot). Om die redenen zijn ook de volgende artikelen toegevoegd: artikel 2.2 onderdeel c, artikel 3.2 onderdeel c, artikel 4.2 onderdeel e en artikel 5.2 onderdeel e.
Het derde lid is gewijzigd om duidelijker te maken dat een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag noodzakelijk is indien de verlening op het niveau van de deelnemer aan het R&D-samenwerkingsproject € 125.000,- of meer betreft. En dat dit dus niet op het niveau van de totale verleende subsidie voor het R&D- samenwerkingsproject geldt.
Paragraaf 2 In novatieadviesproject
Het derde lid is gewijzigd om redenen van uniformiteit. Door deze wijziging vindt net als in de MIT-subsidieregelingen van andere regio’s en het Rijk rangschikking plaats door middel van loting van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden.
Artikel 2.7 Beslissing aanvraag
Het eerste lid is gewijzigd om meer uniformiteit aan te brengen tussen de MIT-regelingen van andere regio’s en het Rijk.
Paragraaf 3 Haalbaarheidsproject en
Dit artikel is herschreven om duidelijk te maken dat een haalbaarheidsproject voor minimaal uit 60% dient te bestaan uit een haalbaarheidsstudie en voor het overige uit industriele ontwikkeling of experimenteel onderzoek. Dit betekent dat een haalbaarheidsproject dus ook alleen kan bestaan uit een haalbaarheidsstudie. Het is niet verplicht het haalbaarheidsproject ook uit een deel industriële ontwikkeling en/of experimenteel onderzoek te laten bestaan.
Zie de toelichting op de wijziging van artikel 2.5.
Artikel 3.8 Beslissing aanvraag
Zie de toelichting op de wijziging van artikel 2.7.
Paragraaf 4 R&D Samenwerkingsprojecten klein
Het derde lid is gewijzigd om het voor aanvragers van een R&D-samenwerkingsproject klein met één of meer partners van buiten Zuid-Holland duidelijker te maken in welke regio ze hun project moeten indienen. Door het percentage te verhogen van minimaal 40% van de projectkosten naar meer dan 50% van de subsidiabele kosten , is duidelijker dat het zwaartepunt van het R&D-samenwerkingsproject klein in Zuid-Holland dient te liggen. Deze kosten dienen voor rekening te komen van de penvoerder en de andere deelnemers aan het R&D-samenwerkingsproject klein met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.
Artikel 4.3 Subsidiabele kosten
Het tweede lid is gewijzigd zodat in de hele regeling consequent gesproken wordt van subsidiabele kosten.
Artikel 4.5 en artikel 5.5 Rangschikking
Artikel 4.5, eerste lid, onderdeel b en artikel 5.5, eerste lid, onderdeel b zijn gewijzigd omdat de subsidieregeling (met name) betrekking heeft op de Zuid-Hollandse economie.
Het vierde lid is gewijzigd om redenen van uniformiteit. Door deze wijziging vindt net als in de MIT-subsidieregelingen van andere regio’s en het Rijk rangschikking plaats door middel van loting van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden. Overigens vindt loting alleen plaats indien twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toete kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt.
Dit artikel is ingevoegd omdat de provincie Zuid-Holland de aanvragen voor R&D-samenwerkingsprojecten klein voor toetsting aan de weigeringsgronden (artikel 4.2) en voor rangschikking (artikel 4.5) voor advies wil voorleggen aan een externe adviescommissie.
Paragraaf 5 R&D Samenwerkingsprojecten groot
Het derde lid is gewijzigd om het voor aanvragers van een R&D-samenwerkingsproject groot met een of meer partners van buiten Zuid-Holland duidelijker te maken in welke regio ze hun project moeten indienen. Door het percentage te verhogen van minimaal 40% van de projectkosten naar meer dan 50% van de subsidiabele kosten komen voor rekening van de penvoerder en de andere deelnemers met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk, is duidelijker dat het zwaartepunt van het R&D-samenwerkingsproject groot in Zuid-Holland dient te liggen. Deze kosten dienen voor rekening te komen van de penvoerder en de andere deelnemers aan het R&D-samenwerkingsproject groot met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.
Artikel 5.3 Subsidiabele kosten
Zie de toelichting op de wijziging van artikel 4.3.
Het eerste lid is gewijzigd om een duidelijker onderscheid te maken tussen de instrumenten ‘R&D- samenwerkingsproject klein’ en ‘R&D-samen-werkingsproject groot’. Het tweede lid is gewijzigd om ook € 25.000,- als minimale subsidie per deelnemer te hanteren voor het instrument R&D-samenwerkingsproject groot, conform het instrument R&D-samen-werkingsproject klein (in paragraaf 4). Hierdoor wordt de mogelijkheid geboden aan aanvragers om met meer deelnemers samen te werken in een R&D-samenwerkingsproject groot.
Zie de toelichting op de wijziging van artikel 4.5.
Dit artikel is ingevoegd omdat de provincie Zuid-Holland de aanvragen voor R&D-samenwerkingsprojecten groot voor toetsing aan de weigeringsgronden (artikel 5.2) en voor rangschikking (artikel 5.5) voor advies wil voorleggen aan een externe adviescommissie.
TOELICHTING (BEHORENDE BIJ HET WIJZIGINGSBESLUIT D.D. 7 MAART 2017; PROV. BLAD 2017, 1114 EN GERECTIFICEERD IN PROV. BLAD 2017, 1176)
De ervaringen met de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland tot nu toe, hebben aanleiding gegeven tot deze wijzigingsregeling. Met de wijzigingen is beoogd de regeling duidelijker te maken en meer te laten aansluiten op de praktijk. Daarbij
is gelet op de wens tot landelijke stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie bij het MKB te stimuleren, aansluiting gezocht bij andere regelgeving in dit kader.
De wijziging in dit artikel van “14 januari 2014” in “17 januari 2014” betreft een correctie van een onjuis tin de regeling opgenomen datum.
Aan het artikel is een tweede lid toegevoegd, dat ziet op verduidelijking en dat geen inhoudelijke wijziging betreft. Er is verduidelijkt wanneer een aanvraag volledig is. Dat is met name van belang omdat vanuit het oogpunt van gelijke behandeling niet naar nadere inhoudelijke informatie wordt gevraagd, om te voorkomen dat de betreffende aanvrager wordt bevoordeeld ten opzichte van de andere aanvragers.
Artikel 1.4, onderdeel b, is vervallen. Deze bepaling staat inmiddels in artikel 11, eerste lid, onderdeel i, van de Asv.
Met de wijziging in het eerste en het tweede lid van het artikel wordt beoogd de bepaling beter te laten aansluiten op de praktijk, waarin beeldmateriaal vaak niet het aangewezen middel is om de subsidie te verantwoorden. Dit laat onverlet dat er wel beeldmateriaal kan worden opgenomen in het activiteitenverslag.
Met de wijziging in dit artikel, “hoger dan” is vervangen door “vanaf”, is de formulering nauwkeuriger.
In dit artikel worden standaardberekeningswijzen en de wijze waarop deze berekeningswijzen worden uitgevoerd voorgeschreven. Hiertoe is aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. In dit artikel is aangesloten bij aanwijzing 19 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Voor een nadere toelichting op het artikel en de daarin gebruikte begrippen, wordt naar deze aanwijzing verwezen.
Er zijn situaties denkbaar dat een aanvrager niet geschikt is om in aanmerking te komen voor een subsidie, omdat de aanvrager niet ‘financieel gezond’ is. Een aanvrager kan in zodanige financiële moeilijkheden verkeren dat het voortbestaan van de aanvrager in gevaar komt of er gerede twijfel bestaat over het door de aanvrager (kunnen) verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Op die situatie is deze aan artikel 2.2 toegevoegde weigeringsgrond van toepassing. Voor de invulling van deze weigeringsgrond is aangesloten bij artikel 2, onder 18, van de Algemene groepsvrijstelling.
De formulering van de titel van het artikel en het eerste lid zijn aangepast. In het artikel wordt nu een-duidig het begrip “subsidieaanvraag” gebruikt.
In de praktijk is gebleken dat de in artikel 3.2 opgenomen weigerings-gronden en de toelichting op de weigeringsgronden onvoldoende helder zijn om inzicht te bieden waarom een subsidieaanvraag kan worden geweigerd. Daarnaast bleek dat de landelijke MIT-regeling aanvullende weigerings-gronden kende.
De tekortkomingen in de regeling worden hierbij hersteld door de gronden waarop een subsidieaanvraag op grond van Hoofdstuk 3 wordt geweigerd, uit te breiden en te verduidelijken. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Hoewel bepaling a en b inhoudelijk niet zijn gewijzigd, is de toelichting op deze bepalingen wel meegenomen in deze toelichting op het wijzigingsbesluit.
a. Met deze bepaling wordt bewerkstelligd dat aanvragen voor haalbaar-heidsprojecten waarvan de noodzakelijkheid onvoldoende is aangetoond, of die niet zullen leiden tot een onderbouwd besluit over het wel of niet starten met een voorgenomen innovatieproject, kunnen worden afgewezen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de beoogde voorgenomen activiteiten onvoldoende technische risico’s kent of als de voorziene kosten van de voorgenomen activiteiten en de kosten van het haalbaarheidsproject niet in
b. In de aanvraag (projectplan) moet voldoende informatie opgenomen zijn over de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft. Ten aanzien van de voorgenomen activiteiten dient er in de aanvraag voldoende inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid en het economisch perspectief. Een punt van aandacht bij de uitvoerbaarheid is: voldoende en de juiste expertise van de aanvrager en eventuele andere betrokken organisaties om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren. Punten van aandacht bij economisch perspectief zijn: een in-schatting van martkgrootte, marktaandeel, de omzet, winst en terug-verdientijd. Op het moment dat de beschrijving van de voorgenomen activiteiten in de aanvraag dergelijke elementen niet bevat, kan het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteit niet worden beoordeeld.
c. De mogelijkheid om in één kalenderjaar twee keer subsidie verstrekt te krijgen op grond van paragraaf 2 of 3 is met dit onderdeel uitgesloten. In tegenstelling tot bepalingen a en b, die betrekking hebben op de voor-genomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft, gaat het bij bepalingen d, e, f en g om het haalbaarheidsproject zelf.
Teneinde een betere verdeling en verhouding tussen de verschillende soorten subsidies die op grond van deze regeling kunnen worden aangevraagd te bewerkstelligen, is de maximale subsidiehoogte voor haalbaarheidsprojecten verlaagd van € 50.000,- naar € 25.000,-.
De formulering van het artikel is aangepast. In het artikel wordt nu eenduidig het begrip “subsidieaanvraag” gebruikt.
De wijziging van artikel 4.1, derde lid, betreft een als gevolg van vernummering gewijzigde verwijzing naar het artikel betreffende subsidiabele kosten. Daarnaast was het woord “subsidiabele” verkeerd geschreven en is die fout hersteld.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de subsidieregeling is het aantal weigeringsgronden teruggebracht. Daar staat tegenover dat nu wel een bepaling met subsidievereisten in de regeling is opgenomen. Zie hiervoor onder N.
Artikel 4.3 is toegevoegd ten behoeve van een minimaal kwaliteitsniveau van de te subsidiëren activiteiten. Als subsidievereiste is opgenomen dat aan de aanvragen tenminste 50 punten worden toegekend op basis van de tendercriteria uit artikel 4.6. Aanvragen die hier niet aan voldoen, komen niet voor subsidie in aanmerking. Dit artikel is ook van toepassing indien gelet op het niet bereiken van het subsidieplafond niet aan rangschikking als bedoeld in artikel 4.6 wordt toegekomen.
Ten behoeve van uniforme regelgeving en leesbaarheid, is de formulering van het artikel aangepast. Inhoudelijk is het rangschikkingscriterium in onderdeel c. gewijzigd. In dat onderdeel is de kwaliteit van het projectplan, één van de vervallen weigeringsgronden, als relevant aspect opgenomen. Dat de aanvraag moet voldoen aan een minimaal kwaliteitsniveau, is opgenomen in artikel 4.3.
In het gewijzigde artikel 4.8 is de verwijzing naar de weigeringsgronden vervallen. Een aanvraag wordt wat betreft de weigeringsgronden niet langer door Gedeputeerde Staten voor advies voorgelegd aan een externe adviescommissie. Daarnaast is de verwijzing naar het artikel met de tendercriteria gewijzigd als gevolg van vernummering.
De wijziging van artikel 5.1, derde lid, betreft een als gevolg van vernummering gewijzigde verwijzing naar het artikel betreffende subsidiabele kosten.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de subsidieregeling is het aantal weigeringsgronden teruggebracht. Daar staat tegenover dat nu wel een bepaling met subsidievereisten in de regeling is opgenomen. Zie hiervoor onder S.
Artikel 5.3 is toegevoegd ten behoeve van een minimaal kwaliteitsniveau van de te subsidiëren activiteiten. Als subsidievereiste is opgenomen dat aan de aanvragen tenminste 50 punten worden toegekend op basis van de tendercriteria uit artikel 5.6. Aanvragen die hier niet aan voldoen, komen niet voor subsidie in aanmerking. Dit artikel is ook van toepassing indien gelet op het niet bereiken van het subsidieplafond niet aan rangschikking als bedoeld in artikel 5.6 wordt toegekomen.
Ten behoeve van uniforme regelgeving en leesbaarheid, is de formulering van het artikel aangepast. Inhoudelijk is het rangschikkingscriterium in onderdeel c. gewijzigd. In dat onderdeel is de kwaliteit van het projectplan, één van de vervallen weigeringsgronden, als relevant aspect opgenomen. Dat de aanvraag moet voldoen aan een minimaal kwaliteitsniveau, is opgenomen in artikel 5.3.
In het gewijzigde artikel 5.8 is de verwijzing naar de weigeringsgronden vervallen. Een aanvraag wordt wat betreft de weigeringsgronden niet langer door Gedeputeerde Staten voor advies voorgelegd aan een externe adviescommissie. Daarnaast is de verwijzing naar het artikel met de tendercriteria gewijzigd als gevolg van vernummering.
TOELICHTING BEHORENDE BIJ BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZUID-HOLLAND VAN 12 JUNI 2018, PZH-2018-650510913, TOT WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING MKB INNOVATIESTIMULERING TOPSECTOREN ZUI D-HOLLAND
Artikel 4.3 en artikel 5.3 zijn in 2017 toegevoegd om een minimaal kwaliteitsniveau van de te subsidiëren activiteiten te bereiken. Als subsidievereiste werd opgenomen dat aan de aanvragen tenminste 50 punten worden toegekend op basis van de tendercriteria uit artikel 4.6 en artikel 5.6. Aanvragen die hier niet aan voldoen, kwamen hierdoor niet meer voor subsidie in aanmerking. In de praktijk is gebleken dat het artikel bij aanvragers van afgewezen aanvragen veel weerstand en onbegrip oproept. Immers worden in een tenderprocedure alle aanvragen ten opzichte van elkaar gewogen en het kan zo zijn dat alle ingediende projecten voldoende zijn maar minder scoren omdat er nog betere projecten zijn ingediend. Door een ondergrens van 50 punten ziet de aanvrager het lager scoren dan 50 punten als een onvoldoende terwijl dat niet altijd aan de orde is. Dit geeft een verkeerd beeld bij de aanvrager en daarom is dit subsidievereiste in de praktijk onwenselijk.
TOELICHTING BEHORENDE BIJ HET BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZUID-HOLLAND VAN 8 JANUARI 2019, PZH-2018-673222791, TOT WIJZIGING EN VASTSTELLING DEELPLAFONDS VAN DE SUBSIDIEREGELING MKB INNOVATIESTIMULERING TOPSECTOREN ZUID HOLLAND
Met deze wijzigingsregeling wordt de bestaande Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland op een aantal punten geactualiseerd. De meest in het oog springende wijziging is het vervallen van § 2 (Innovatieproject). Voor dergelijke activiteiten komen vooralsnog geen middelen meer beschikbaar. Verder wordt het maximale subsidiebedrag voor haalbaarheidsstudies teruggebracht tot € 20.000,-. De overige wijzigingen zijn overwegend van technische aard en worden hierna nader toegelicht in de onderdeelsgewijze toelichting.
Onderdeelsgewijs bij artikel I
De begripsbepalingen die alleen betrekking hadden op § 2 zijn komen te vervallen. Daarnaast is de lettering van de onderdelen gewijzigd in opsommingstekens. De volgorde van de begrippen is nog steeds alfabetisch-lexicografisch.
Aan artikel 1.4 is een in onderdeel b een extra weigeringsgrond toegevoegd die betrekking heeft op ondernemingen in moeilijkheden. Op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is het immers niet toegestaan deze ondernemingen te steunen.
Het bevoorschottingsregime is vereenvoudigd. In aanvulling op artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 bepaalt artikel 1.6 nu dat een voorschot maximaal 90% van het verleende bedrag bedraagt. Dit geldt ook voor subsidies op grond van § 3, die vanaf deze wijzigingsregeling maximaal € 20.000,- bedragen.
Ongeacht de berekeningswijze bedraagt het uurtarief dat gehanteerd wordt bij de berekening van de subsidiabele kosten voortaan maximaal € 60,-.
Paragraaf 2 (Innovatieadviesproject) komt in zijn geheel te vervallen. De provincie heeft in overleg met het Rijk en de andere partners bij de uitvoering van de MIT besloten dat voor dergelijke projecten geen middelen meer beschikbaar worden gesteld.
In artikel 3.3 is nu expliciet bepaald dat de verhouding tussen een haalbaarheidsstudie enerzijds en industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling anderzijds wordt vastgesteld op basis van de verhouding tussen de subsidiabele kosten die op deze onderdelen betrekking hebben.
In overleg met het Rijk en de andere partners die de MIT uitvoeren is besloten het maximale subsidiebedrag voor haalbaarheidsprojecten van € 25.000,- te verlagen tot € 20.000,-. Door deze verlaging kunnen uit het beschikbare bedrag meer aanvragen worden gehonoreerd. De afgelopen jaren konden veel aanvragen niet gehonoreerd worden doordat het subsidieplafond al was bereikt. In het nieuwe derde lid wordt expliciet bepaald dat de subsidie pas wordt vastgesteld nadat hier een subsidieverleningsbeschikking is gegeven. Deze bepaling is opgenomen omdat subsidies die worden verleend met toepassing van de AGVV moeten worden vastgesteld op basis van werkelijk gerealiseerde kosten.
Artikel 3.6 dat de rangschikking op volgorde van binnenkomst regelt is opnieuw geredigeerd. Inhoudelijk wordt hiermee geen verandering beoogd. De datum van ontvangst van een volledige aanvraag blijft leidend, terwijl bij een dreigende overschrijding van het subsidieplafond wordt geloot.
De weigeringsgronden in van artikel 4.2 en artikel 5.2 zijn zodanig aangepast dat het mogelijk is om een aanvraag te weigeren indien één van de betrokken bij die aanvraag in hetzelfde jaar al subsidie heeft ontvangen op grond van een andere aanvraag waarbij hij betrokken is. Het maakt daarbij niet uit welke rol deze betrokkene in een samenwerkingsverband heeft (penvoerder of deelnemer).
In artikel 6.2 kan het eerste lid vervallen in verband met het vervallen van § 2. Het eerste lid had enkel betrekking deze paragraaf.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2019-1101.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.