Wijziging Waterverordening waterschap Rivierenland

Provinciale Staten van Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant,

 

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant,

 

Overwegende dat de provincie Zuid-Holland deze wijzigingen niet vaststelt en de bepalingen van de Waterverordening waterschap Rivierenland zal opnemen in haar omgevingsverordening,

 

Gelet op de artikelen 2.4, 2.8 en 4.7 van de Waterwet,

 

besluiten:

 

Ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

 

vast te stellen de volgende verordening.

Artikel I Wijzigingen

De Waterverordening waterschap Rivierenland wordt als volgt gewijzigd:

 

  • A.

    In artikel 1.1 wordt “Minister van Verkeer en Waterstaat” vervangen door: Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

     

  • B.

    Aan artikel 1.2 wordt toegevoegd: , uitgezonderd het grondgebied van de provincie Zuid-Holland.

     

  • C.

    In artikel 2.2 vervalt in het vierde lid “Zuid-Holland,” en in het vijfde lid “, Zuid-Holland”.

     

  • D.

    Artikel 2.4 komt te luiden:

    Artikel 2.4 Normen waterkwantiteit

    • 1.

      Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom, bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, dat in een ruimtelijk plan is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, als norm een gemiddelde kans op overstroming van 1/100 per jaar en voor het overige gebied een gemiddelde kans op overstroming van 1/10 per jaar.

    • 2.

      Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de gebieden genoemd in het vierde en vijfde lid, als norm een gemiddelde kans op overstroming van:

      • a.

        1/100 per jaar voor hoofdinfrastructuur en spoorwegen;

      • b.

        1/50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;

      • c.

        1/25 per jaar voor akkerbouw;

      • d.

        1/10 per jaar voor grasland.

    • 3.

      Voor de toepassing van het tweede lid is wat betreft het landgebruik de situatie bepalend zoals vastgelegd in het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 7 van Wageningen Universiteit en Researchcentrum met inachtneming van de navolgende conversietabel:

      norm waterkwantiteit

      legenda-eenheden Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 7

      1/10 per jaar voor grasland

      grasland, grasland in bebouwd gebied, maïs

      1/25 per jaar voor akkerbouw

      aardappelen, bieten, granen, overige landbouwgewassen

      1//50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw

      boomgaard, glastuinbouw, bollen

      1/100 per jaar voor hoofdinfrastructuur en spoorwegen

      hoofdwegen & spoorwegen

    • 4.

      Voor bebouwing die is gelegen buiten de bebouwde kom, bedoeld in het eerste lid, geldt de norm van het omringende landgebruik, genoemd in het tweede lid, onder b, c of d.

    • 5.

      Wat betreft het gebied, bedoeld in het tweede lid, en de bebouwing, bedoeld in het vierde lid, geldt geen norm voor:

      • a.

        gebieden die zijn aangewezen op grond van artikel 2.11, eerste lid, van de Wet natuurbescherming;

      • b.

        Natura 2000-gebieden als bedoeld in artikel 2.1, van de Wet natuurbescherming;

      • c.

        gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die zijn aangewezen als natuurgebied en als zodanig zijn opgenomen in Kaartbijlage 1 Begrenzing van natuur, behorende bij het geldende Natuurbeheerplan provincie Utrecht;

      • d.

        gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die als N-type zijn aangeduid op de Beheertypenkaart bij het geldende Natuurbeheerplan van Gedeputeerde Staten van Gelderland;

      • e.

        gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die onderdeel zijn van het Natuur Netwerk Brabant als bedoeld in artikel 1, onder 1.62, van de Verordening ruimte Noord-Brabant.

    • 6.

      Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte, overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage 3 van deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.

    • 7.

      Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen aangaande de toepassing van het eerste tot en met zesde lid.

    • 8.

      Gedeputeerde Staten van Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant stellen, voor zover het hun eigen grondgebied betreft, na overleg met het dagelijks bestuur het tijdstip vast waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren moeten voldoen aan de in het eerste, tweede, derde en vierde lid opgenomen normen.

    • 9.

      Als het nemen van maatregelen om aan de norm te voldoen niet doelmatig is, kunnen Gedeputeerde Staten van Utrecht, voor zover het hun grondgebied betreft, op basis van een gemotiveerd verzoek van het dagelijks bestuur bepalen dat kan worden afgeweken van de in het tweede lid gestelde norm.

    • 10.

      Als het nemen van maatregelen om aan de norm te voldoen niet doelmatig is, kunnen Gedeputeerde Staten van Gelderland, voor zover het hun grondgebied betreft, op basis van een gemotiveerd verzoek van het dagelijks bestuur bepalen dat voor gebieden tot maximaal 100 hectare kan worden afgeweken van de in het tweede lid gestelde norm.

  • E.

    In artikel 2.5 vervalt in het zesde lid “, Zuid-Holland” en “voor de eerste maal”.

     

  • F.

    Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel e, vervalt.

     

  • G.

    Artikel 3.3 komt te luiden:

    Artikel 3.3 Toezending

    Het dagelijks bestuur stuurt het beheerplan binnen vier weken na de vaststelling aan de ingevolge het eerste lid van artikel 3.2 geraadpleegde bestuursorganen en aan de Minister.

     

  • H.

    In artikel 3.4 vervalt “, Zuid-Holland”.

     

  • I.

    Artikel 4.3 vervalt.

     

  • J.

    In artikel 4.10 wordt “dijkring” vervangen door: dijktraject.

     

  • K.

    Artikel 5.2, tweede lid, vervalt.

     

  • L.

    Artikel 5.3 vervalt.

     

  • M.

    Artikel 6.3 vervalt.

     

  • N.

    Bijlage 1 wordt vervangen door:

     

     

     

     

  • O.

    Bijlage 2 wordt vervangen door:

     

     

  • P.

    Na bijlage 2 wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

     

    Bijlage 3:

    Tabel behorende bij artikel 2.4, zesde lid, van de Waterverordening waterschap Rivierenland

     

    Gebied

     

    Norm

    Maaiveldcriterium - gedeelte van de oppervlakte van een peilgebied* dat bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm buiten beschouwing kan worden gelaten

    Binnen bebouwde kom

     

    Bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen

    1/100

    0%

    Overige gebied

    1/10

    5%

    Buiten bebouwde kom

     

     

     

    Hoofdinfrastructuur en spoorwegen

    1/100

    0%

    Glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw

    1/50

    1%

    Akkerbouw

    1/25

    1%

    Grasland

    1/10

    5%

    * Deze gebieden staan aangegeven op de kaart behorende bij het geldende peilbesluit of streefpeilenplan van het waterschap.

     

Artikel II Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

’s-Hertogenbosch, 14 december 2018

Provinciale Staten van Gelderland

voorzitter

griffier

Provinciale Staten van Utrecht

voorzitter

griffier

Provinciale Staten van Noord Brabant,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de griffier

drs. J.A. Deneer (plv.)

Naar boven