Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 10-12-2018, nummer 81D358D5, tot wijziging van Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe

Provinciale Staten van Gelderland en Utrecht;

 

Op voorstel van Gedeputeerde Staten van Utrecht, van 10 december 2018, 81D358D5, en van Gelderland;

 

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Gelderland en Utrecht;

 

Overwegende dat de provincie Overijssel deze wijzigingen niet vaststelt en de bepalingen van de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe zal opnemen in haar omgevingsverordening;

 

Gelet op de artikelen 2.4, 2.8 en 4.7 van de Waterwet;

Besluiten

 

Ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

 

vast te stellen de volgende verordening.

Artikel I Wijzigingen

De Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe wordt als volgt gewijzigd:

 

  • A.

    In artikel 1.1 wordt “Minister van Infrastructuur en Milieu” vervangen door: Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

     

  • B.

    Aan artikel 1.2 wordt toegevoegd: , uitgezonderd het grondgebied van de provincie Overijssel.

     

  • C.

    Artikel 2.5 komt te luiden:

    Artikel 2.5 Normen waterkwantiteit

    • 1.

      Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom, bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, dat in een ruimtelijk plan is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen als norm een gemiddelde kans op overstroming van 1/100 per jaar en voor het overige gebied een gemiddelde kans op overstroming van 1/10 per jaar.

    • 2.

      Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom, bedoeld in het eerste lid, als norm een gemiddelde kans op overstroming van 1/10 per jaar, met dien verstande dat geen norm geldt voor:

      • a.

        gebieden die zijn aangewezen op grond van artikel 2.11, eerste lid, van de Wet natuurbescherming;

      • b.

        Natura 2000-gebieden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming;

      • c.

        gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die zijn aangewezen als natuurgebied en als zodanig zijn opgenomen in Kaartbijlage 1 Begrenzing van natuur, behorende bij het geldende Natuurbeheerplan provincie Utrecht;

      • d.

        gebieden, voor zover niet behorend tot de onder a of b bedoelde gebieden, die als N-type zijn aangeduid op de Beheertypenkaart bij het geldende Natuurbeheerplan van Gedeputeerde Staten van Gelderland.

    • 3.

      Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte, overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage 4 van deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.

    • 4.

      Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen aangaande de toepassing van het eerste, tweede en derde lid.

    • 5.

      Gedeputeerde Staten stellen voor zover het hun eigen grondgebied betreft na overleg met het dagelijks bestuur het tijdstip vast waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren moeten voldoen aan de in het eerste en tweede lid opgenomen normen.

    • 6.

      Als het nemen van maatregelen om aan de norm te voldoen niet doelmatig is, kunnen Gedeputeerde Staten van Utrecht, voor zover het hun grondgebied betreft, op basis van een gemotiveerd verzoek van het dagelijks bestuur bepalen dat kan worden afgeweken van de in het tweede lid gestelde norm.

    • 7.

      Als het nemen van maatregelen om aan de norm te voldoen niet doelmatig is, kunnen Gedeputeerde Staten van Gelderland, voor zover het hun grondgebied betreft, op basis van een gemotiveerd verzoek van het dagelijks bestuur bepalen dat voor gebieden tot maximaal 100 hectare kan worden afgeweken van de in het tweede lid gestelde norm.

  • D.

    In het zesde lid van artikel 2.7 vervalt “voor de eerste maal”.

     

  • E.

    Artikel 3.1, eerste lid, onderdeel e, vervalt.

     

  • F.

    Artikel 3.3 komt te luiden:

    Artikel 3.3 Toezending

    Het dagelijks bestuur stuurt het beheerplan binnen vier weken na de vaststelling aan de ingevolge het eerste lid van artikel 3.2 geraadpleegde bestuursorganen en aan de Minister.

     

  • G.

    Het eerste lid van artikel 4.2 vervalt en het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

     

  • H.

    In artikel 4.9 wordt “dijkring” vervangen door: dijktraject.

     

  • I.

    Bijlage 1 wordt vervangen door:

  • J.

    Bijlage 2 wordt vervangen door:

  • K.

    Bijlage 3 wordt vervangen door:

  • L.

    Aan de bijlagen wordt toegevoegd:

     

    Bijlage 4

    Tabel behorende bij artikel 2.5, derde lid, van de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe

     

    Gebied

     

    Norm

    Maaiveldcriterium – gedeelte van de oppervlakte van een afwateringseenheid * dat bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm buiten beschouwing kan worden gelaten

    Binnen bebouwde kom

    Bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen

    1/100

    0%

     

    Overig gebied

    1/10

    5%

    Buiten bebouwde kom

     

    1/10

    5%

    • *

      Deze gebieden staan aangegeven op de afwateringseenhedenkaart van het waterschap

Artikel II Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

 

Provinciale Staten van Gelderland

voorzitter

griffier

Provinciale Staten van Utrecht

voorzitter

griffier

TOELICHTING

 

Dit wijzigingsbesluit voorziet in de volgende wijzigingen van de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe:

  • -

    actualisatie bepalingen waterkwantiteit;

  • -

    vervallen GGOR-verplichting in waterbeheerplan;

  • -

    vervallen goedkeuring waterbeheerplan;

  • -

    vervallen vrijstelling leggerplicht tertiaire watergangen;

  • -

    toepassingsbereik waterverordening: in gewijzigde vorm niet langer van toepassing op het grondgebied van de provincie Overijssel;

  • -

    vervanging bijlagen: aanpassing van de kaarten voor regionale waterkeringen en peilbesluiten; met wijzigingen voor onder meer de Laakkade.

Deze in artikel I opgenomen wijzigingen worden hieronder toegelicht.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1.2 Toepassingsbereik)

De provincie Overijssel heeft besloten met het oog op de komende Omgevingswet de bepalingen uit deze interprovinciale waterverordening op te nemen in de eigen omgevingsverordening. Gelet hierop wordt de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe in gewijzigde vorm niet vastgesteld door de provincie Overijssel en is als zodanig dan ook niet van toepassing op het grondgebied van de provincie Overijssel binnen waterschap Vallei en Veluwe.

Artikel I, onderdelen C en L (artikel 2.5 Normen waterkwantiteit)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) en het NBW Actueel (2008) zijn afspraken gemaakt om de kans op wateroverlast vanuit het oppervlaktewatersysteem aan te pakken op basis van generieke normen voor verschillende vormen van landgebruik. De normen voor wateroverlast, zijn voor waterschap Vallei en Veluwe sinds eind 2009 (bij de inwerkingtreding Waterwet) wettelijk vastgelegd in de provinciale waterverordening. De provincies zijn verplicht dit kader voor het voorkomen van regionale wateroverlast te stellen op grond van artikel 2.8 van de Waterwet. De waterschappen voeren de maatregelen uit om aan de normen te voldoen.

 

De normen bakenen de zorgplicht af die het waterschap heeft op het vlak van het voorkomen, of beperken van wateroverlast door inundatie vanuit oppervlaktewater vanwege neerslag. Voor burgers en bedrijven geeft dit helderheid over het restrisico en hun eigen verantwoordelijkheid voor de bescherming van eigen percelen, bouwwerken en roerende zaken. De juridische status van de provinciale wateroverlastnormen richting burgers en bedrijven is een inspanningsverplichting. Het is denkbaar dat het watersysteem niet (op tijd) aan de normen voor wateroverlast voldoet, vanwege problemen bij grondverwerving, andere wettelijke verplichtingen (bijv. vanuit natuurwetgeving) of omdat er (nog) geen ruimtelijke maatregelen zijn getroffen om extra bergingscapaciteit te maken.

 

Het oorspronkelijke doel om in 2015 het watersysteem in kwantitatieve zin op orde te hebben is bijna helemaal gehaald. Zo blijkt uit de jaarlijkse benchmark van de Unie van Waterschappen dat voor de waterschappen gemiddeld geldt dat 99% van het watersysteem voldoet aan de normen voor wateroverlast. Dit geldt ook voor waterschap Vallei en Veluwe.

Artikel 2.5, eerste en tweede lid

Sinds 1 januari 2017 is een nieuwe normering voor primaire waterkeringen in de Waterwet opgenomen. Bij deze wijziging van de Waterwet is het begrip overstromingskans voor primaire waterkeringen geïntroduceerd. Dit begrip kan in de Waterwet alleen nog in die gegeven betekenis worden gebruikt. De in artikel 2.8 van de Waterwet bedoelde kans betreft eisen aan een watersysteem en heeft daarmee een andere betekenis. Om die reden is ‘overstromingskans’ in artikel 2.8 van de Waterwet vervangen door ‘kans op overstroming’. Een inhoudelijke wijziging is hiermee niet beoogd (Kamerstukken II, 2015-2016, 34436 nr. 3, memorie van toelichting / wetswijziging: Stb. 2016, 431). In de waterverordening wordt daarom ‘overstromingskans’ in de bepalingen over wateroverlastnormering vervangen door ‘kans op overstroming’.

 

De verwijzingen naar de gebieden die zijn uitgezonderd van de wateroverlastnormering waren verouderd, waardoor er verwezen werd naar documenten die inmiddels vervangen zijn.

Overigens is het niet zo dat, omdat deze gebieden zijn uitgezonderd van de norm, er geen waterhuishoudkundige maatregelen (kunnen) worden getroffen in deze gebieden. Bijvoorbeeld voor Natura 2000-gebieden moeten beheerplannen worden vastgesteld. In deze plannen moeten maatregelen worden opgenomen die gericht zijn op het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dieren- en plantensoorten in deze gebieden. Dit kunnen ook waterhuishoudkundige maatregelen zijn. Natuurgebieden zijn divers, ieder natuurgebied heeft zijn eigen kenmerken (nat, droog, voedselrijk, voedselarm etc.). Het voldoen aan de normen voor waterkwantiteit zou in veel gevallen contraproductief zijn, bijvoorbeeld ten opzichte van de verdrogingsbestrijding. Hierdoor is het beter per situatie met de terreinbeheerder af te wegen welke maatregelen getroffen moeten worden in dat natuurgebied. Het is niet mogelijk een generieke norm voor deze gebieden vast te stellen.

Artikel 2.5, derde lid

In de Waterverordening Waterschap Vallei en Veluwe uit 2009 staan de percentages van het gebied dat buiten beschouwing kan worden gelaten bij de beoordeling of wordt voldaan aan de norm (het maaiveldcriterium) in de toelichting beschreven. Voor de duidelijkheid is het maaiveldcriterium nu in de tekst van de verordening opgenomen. Dit is gebeurd in het derde lid van artikel 2.5 en de daarbij behorende nieuwe bijlage 4.

 

Het maaiveldcriterium is een hulpmiddel bij de beoordeling of aan de betreffende waterkwantiteitsnormen wordt voldaan. In een gebied zijn er vaak (kleine) delen die van nature lager liggen. Deze gedeelten (een bepaald percentage) mogen bij de beoordeling of wordt voldaan aan de norm buiten beschouwing worden gelaten. Voorheen was in de toelichting opgenomen dat het maaiveldcriterium per perceel moest worden toegepast. Dit is echter niet werkbaar. In de praktijk vullen de waterschappen dit criterium anders in: per peilgebied (in poldergebieden) of afwateringseenheid (in hellend zandgebied). De knelpunten die zo worden vastgesteld zijn herkenbaar en acceptabel. Daarom wordt de verordening aangepast om normering en (bewezen) praktijk op elkaar aan te sluiten. Het maaiveldcriterium wordt toegepast per gebied, namelijk per afwateringseenheid. Deze afwateringseenheden zijn op kaart aangegeven door het waterschap.

Artikel 2.5, vierde lid

De verplichting in het vierde lid van artikel 2.5 van de verordening dat Gedeputeerde Staten een leidraad vaststellen voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren is geschrapt. De Stichting toegepast onderzoek waterbeheer (STOWA) heeft een standaard werkwijze ontwikkeld voor de beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren (Stowa richtlijn: Standaard werkwijze voor de toetsing van watersystemen aan de normen voor regionale wateroverlast nr. 2011-31, dd. 30 november 2011). Alle waterschappen werken met deze landelijk ontwikkelde standaard werkwijze van de STOWA. Deze werkwijze biedt voldoende transparantie en kwaliteitsborging. Een leidraad opgesteld door Gedeputeerde Staten is daarmee overbodig geworden. Mocht er toch noodzaak zijn om ten aanzien van de beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren nadere regels te stellen, dan biedt het nieuwe vierde lid van artikel 2.5 deze mogelijkheid aan Gedeputeerde Staten van Gelderland en Utrecht.

Artikel 2.5, vijfde lid

In het vijfde lid was het tijdstip genoemd waarop de inrichting van de regionale wateren moest voldoen aan de normen. Hier was het jaartal 2015 opgenomen. Daarom wordt deze bepaling geactualiseerd. Gedeputeerde Staten van Gelderland en Utrecht stellen nu na overleg met het dagelijks bestuur het tijdstip vast waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren moeten voldoen aan de in het eerste en tweede lid opgenomen normen.

Artikel 2.5, zesde en zevende lid (nieuw)

Het huidige artikel gaat ervan uit dat als de norm overschreden wordt er altijd maatregelen worden genomen om de gestelde norm te realiseren. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het treffen van maatregelen niet altijd zinvol is. Als blijkt dat een gebied groter dan het maaiveldcriterium (zie artikel 2.5, derde lid) niet voldoet aan de normering, vindt een nadere analyse (inclusief afstemming met betrokken bewoners/gebruikers) en keuze plaats. Dit zal in veel gevallen de belangen van de landbouw raken. Het gaat om een afweging tussen de voor- en nadelen van het nemen van aanvullende maatregelen om de norm te halen. In bepaalde situaties kan de schade die voorkomen wordt bijvoorbeeld aanmerkelijk kleiner zijn dan de kosten van de te treffen maatregelen. In zo’n situatie verdient het wellicht de voorkeur die maatregelen geheel of gedeeltelijk achterwege te laten en met belanghebbenden afspraken te maken over alternatieve maatregelen. Bijvoorbeeld fysieke maatregelen ter verbetering van de waterhuishouding, zoals vermindering van watertekort of ontwikkeling van een duurzame bodem. Of eventueel een vergoeding voor de te lijden schade. Daarom is nu een afwijkingsmogelijkheid toegevoegd als het nemen van maatregelen om aan de norm te voldoen niet doelmatig is.

 

Een voorstel tot afwijking van de norm moet, ook vanwege de relatie met de ruimtelijke functies in dat gebied, worden voorgelegd aan de provincie. Om vaart te houden in de uitvoering en de afgesproken termijnen voor het op orde hebben van het watersysteem te behalen, is een snelle besluitvorming door de provincie gewenst. Daarom is de beslissing over de afwijking neergelegd bij Gedeputeerde Staten. Voor het grondgebied van de provincie Gelderland is die beslissingsbevoegdheid beperkt tot gebieden van maximaal 100 hectare; voor grotere gebieden blijven Provinciale Staten van Gelderland bevoegd om (bij verordening) afwijkingen toe te staan. Schematisch ziet dit er als volgt uit.

 

Afwijking van de algemene norm

Omvang gebied

Beslissingsbevoegd

Maaiveldcriterium

(maximaal 5% van een afwateringseenheid)

Waterschap Vallei en Veluwe

Gebied groter dan het maaiveldcriterium en maximaal 100 hectare

Gedeputeerde Staten van Gelderland

 

Gedeputeerde Staten van Utrecht

 

Gebied groter dan 100 hectare

 

Provinciale Staten van Gelderland

 

Afwijking van de algemene norm moet aan strenge eisen voldoen. Daarom is bepaald dat van die mogelijkheid alleen gebruik gemaakt kan worden op basis van een gemotiveerd verzoek van het dagelijks bestuur. Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat de afwijking voor een bepaalde periode geldt.

Artikel I, onderdeel D (artikel 2.7 verslag toetsing watersysteem)

Gedeputeerde Staten van Gelderland en Utrecht stellen, na overleg met het dagelijks bestuur, vast voor welk tijdstip de verslagen, bedoeld in het eerste en derde lid, worden uitgebracht en met welke frequentie de verslagen daarna worden uitgebracht. Voor waterkwantiteit gaat het om een periodiek verslag over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale wateren dat het waterschap uitbrengt aan Gedeputeerde Staten van de provincie waarin deze regionale wateren in hoofdzaak zijn gelegen. Dit verslag bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

 

Het is belangrijk dat met de uitvoering van dit artikel duidelijkheid wordt gegeven over de volgende zaken:

  • -

    wanneer moeten de resultaten van de laatste berekening worden toegestuurd; en

  • -

    wanneer moet de voortgang van maatregelen worden toegestuurd.

Hierbij kan de cyclus van de waterbeheerplannen worden gevolgd. Nadat een berekening is uitgevoerd, is duidelijk waar zich knelpunten bevinden en er niet voldaan wordt aan de opgelegde norm. Hoe wordt omgegaan met deze knelpunten en met de resultaten van de berekening, wordt opgenomen in het waterbeheerplan. Dit plan moet toegezonden worden aan de provincies. De voortgang van de maatregelen kan bijvoorbeeld worden getoetst bij de voortgangsrapportage van het waterbeheerplan.

Artikel I, onderdeel E (artikel 3.1, eerste lid, onder e vervallen GGOR-verplichting)

In artikel 3.1, eerste lid, onder e, van de waterverordening is opgenomen dat het waterbeheerplan de resultaten voor het buitengebied van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem (GGOR) voor de aan het oppervlaktewater en het freatisch grondwater toegekende functies moet bevatten. Deze bepaling vervalt. Er heeft een evaluatie van GGOR plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat betrokken partijen (zowel provincies als waterschappen) het een waardevolle methodiek en proces vinden en het willen blijven toepassen. De verplichting om de resultaten van GGOR op te nemen in het beheerplan is echter een knelpunt gebleken om slagvaardig te kunnen reageren op veranderingen in de omstandigheden. Bovendien levert deze verplichting een dubbele inspraakprocedure op. Aan het advies in de evaluatie wordt gehoor gegeven door deze bepaling te laten vervallen.

Artikel I, onderdeel F (artikel 3.3 goedkeuring wordt: toezending)

De goedkeuring van het waterbeheerplan door Gedeputeerde Staten is komen te vervallen met een wijziging van de Waterwet (Stb. 2014, 21). Als gevolg van deze wijziging is artikel 3.3 aangepast. Het eerste en tweede lid hebben sinds voornoemde wijziging van de Waterwet al geen rechtskracht meer en komen daarom nu te vervallen. Wel is op grond van de Waterwet blijven gelden dat de verordening voorziet in toezending of kennisgeving van een vastgesteld beheerplan aan de eerder geraadpleegde instanties en de Minister. De inhoud van het derde lid blijft dan ook behouden met dien verstande dat ‘goedkeuring’ wordt vervangen door ‘vaststelling’.

Artikel I, onderdeel G (artikel 4.2 vrijstelling verplichtingen inhoud legger)

Het eerste lid van artikel 4.2, de vrijstelling van de leggerplicht voor tertiaire watergangen, komt te vervallen. Er zijn geen tertiaire watergangen meer.

Artikel I, onderdeel H (artikel 4.9 toezending projectplan)

Sinds 1 januari 2017 is een nieuwe normering voor primaire waterkeringen in de Waterwet opgenomen. Bij deze wijziging van de Waterwet is het begrip dijkring voor primaire waterkeringen vervangen door dijktraject (Kamerstukken II, 2015-2016, 34436 nr. 3, memorie van toelichting / wetswijziging: Stb. 2016, 431). In de waterverordening wordt daarom ‘dijkring’ vervangen door ‘dijktraject’.

Artikel I, onderdelen I, J en K (vervanging bijlagen)

De Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe is in gewijzigde vorm niet (meer) van toepassing op het grondgebied van de provincie Overijssel binnen waterschap Vallei en Veluwe. Hier zijn alle kaarten van bijlagen 1, 2 en 3 op aangepast.

 

Binnen het grondgebied van de provincie Utrecht zijn er ook enkele wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot de regionale waterkeringen (op de kaart van Deel 1 van Bijlage 1). Drie waterkeringen worden niet langer met veiligheidsnorm op kaart aangewezen, omdat deze geen kerende functie meer hebben. Het betreft de ‘Kaden Oude Grachtje’, ‘Kaden Kloostergracht’ en het meest zuidelijke deel aan de ‘Eemkade’. Daarnaast is de ligging van de zuidelijke ‘Laakkade’ veranderd in verband met de ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse (van de wijk Vathorst). Bij deze ontwikkelingen is de waterveiligheid door de gemeente voldoende geborgd, mede op advies van het waterschap.

 

De in bijlage 1 op kaart weergegeven regionale waterkeringen zijn bedoeld om een veiligheidsnorm vast te stellen voor de betreffende waterkeringen conform artikel 2.4 van de Waterwet en niet de exacte ligging daarvan. De weergave op kaart geldt in zoverre dan ook indicatief, de exacte ligging wordt door het waterschap vastgelegd in de legger.

Naar boven