Provinciaal blad van Noord-Brabant
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Brabant | Provinciaal blad 2018, 9005 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Brabant | Provinciaal blad 2018, 9005 | Verordeningen |
Veertiende wijzigingsregeling Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat de Europese Commissie op 16 februari 2015 het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) heeft goedgekeurd;
Overwegende dat naar aanleiding daarvan Nederland een Europese subsidie uit het Europees Fonds voor plattelandsontwikkeling ontvangt en Nederland een eigen bijdrage aan het Plattelandsontwikkelingsprogramma levert van minimaal eenzelfde bedrag;
Overwegende dat het Rijk en de provincies op 18 december 2014 het Convenant Uitvoering POP3 hebben gesloten over de hoofdlijnen van de invulling en werkwijze van de uitvoering van de plattelandsontwikkeling in het POP3;
Overwegende dat de Minister van Economische Zaken het beheer en de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma op grond van artikel 3 van de Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014-2020 heeft gedelegeerd aan de provinciebesturen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma, zoals verdere verduurzaming en innovatie van de agrarische sector en verbetering van de waterkwaliteit te behalen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten opnieuw middelen beschikbaar stellen voor projecten gericht op de volgende maatregelen:
Overwegende dat Gedeputeerde Staten de Subsidieregeling wensen te wijzigen;
De Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 wordt als volgt gewijzigd:
Bijlage 1 Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven
Bijlage 11 Lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit
’s-Hertogenbosch, 27 november 2018
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
drs. M.J.A. van Bijnen MBA
Toelichting behorende bij de Veertiende wijzigingsregeling Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020.
Paragraaf 2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van agrofood.
In deze paragraaf staan de volgende beleidsmatige uitgangspunten centraal:
a. De verduurzaming van de landbouwsector vereist een transitieproces
waarbij de kostenreductiestrategie verschuift naar een meerwaardestrategie. De nog dominante kostenreductiestrategie in de landbouw, gepreoccupeerd met verlaging van de kosten om concurrerend te blijven, nadert haar uiterste houdbaarheidstermijn: processen (zoals opbrengstmaximalisatie ten koste van het milieu en de gezondheid) en structuren (zoals de afhankelijkheidsrelaties in de agrofoodketen) die in het verleden erg succesvol waren zorgen voor effecten die maatschappelijk steeds minder gewenst zijn. De belangrijkste effecten zijn de negatieve druk op het milieu, klimaat, de biodiversiteit, leefbaarheid, de risico’s voor de volksgezondheid, uitputting van grondstoffen en de lage marges bij de producent met als gevolg een verlies aan werkgelegenheid en gebrek aan investeringskracht voor verduurzaming en innovatie.
b. Bij een meerwaardestrategie zetten bedrijven in op meerwaardecreatie
waarbij duurzaamheidsprestaties integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting door middel van bijvoorbeeld nieuwe markt- en ketenconcepten, en nieuwe verdienmodellen (zie ook voorbeelden in onderstaand kader). Kansen hiervoor bieden zich onder meer aan als gevolg van de veranderende wensen van burgers en consumenten, internationale handel, ontwikkelingen en innovaties op het terrein van technologie, ICT en logistiek. Enkele in het oog springende kansen zijn: verschuiving van commodity’s naar specialities; van dierlijke naar plantaardige eiwitten; lokale waardeketens; en export van kennis, kunde en duurzame productie- en marktconcepten. Cross-overs met hightech, biobased en gezondheid kunnen daarbij een belangrijke rol spelen zoals bijvoorbeeld bij respectievelijk precisielandbouw, reststofverwaarding en personalised voedsel.
c. Vernieuwingen en innovaties met het grootste potentieel om dit transitieproces te versnellen verdienen de hoogste prioriteit voor steun met publieke middelen. Dit potentieel wordt sterk bepaald door de mate waarin deze aansluiten op de bovengeschetste kansen en uitdagingen in de agrofoodketen, de directe en maatschappelijke omgeving van de agrarische productie. En door de integrale bijdrage ervan aan de belangrijkste duurzaamheidsthema’s (zie toelichting onder beleidsthema’s). Gezien de hoge urgentie voor de transitie van de intensieve veehouderij in Noord-Brabant verdienen initiatieven op dit vlak extra prioriteit.
Initiatieven m.b.t. innovatieve mestbewerking vallen hier buiten tenzij deze bijdragen aan de totale verduurzaming van de gehele agrofoodketen. Dit betekent dat initiatieven geen prioriteit hebben als die ertoe leiden dat de mest van een veehouderij enkel wordt afgevoerd naar een (innovatieve) mestbewerker zonder dat de duurzaamheid op het veehouderijbedrijf zelf wordt verbeterd.
d. Het is zinvol om de verschillende kritische fasen van het innovatie- en vernieuwingsproces van de landbouw- en agrofoodsector met subsidies te blijven stimuleren.
Bovengenoemde beleidsmatige uitgangspunten vinden hun weerslag in de subsidievereisten en selectiecriteria van de openstellingen van paragraaf 2 en 8. Daarmee geven Gedeputeerde Staten invulling aan:
1. de SWOT-analyse van het Nederlandse POP3-programma met de bijbehorende groene groeistrategie om economische groei en versterking van de concurrentiepositie te combineren met het verbeteren van het milieu en het maatschappelijk draagvlak voor de landbouw. Innovaties dienen zich daarom uiteindelijk terug te verdienen uit de markt.
2. De constatering van de Europese Commissie dat de financieringsprioriteiten, ‘een innovatievriendelijk ondernemersklimaat’ en ‘het verhogen van de efficiënte van het gebruik van hulpbronnen’ belangrijk zijn voor Nederland.
3. De geactualiseerde uitvoeringsagenda Brabant Agrofood en het Innovatieprogramma Agrofood die Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant in 19 april 2016 respectievelijk 7 mei 2013 hebben vastgesteld.
4. Het Uitvoeringsprogramma Ondersteunende Maatregelen Transitie Veehouderij dat is opgesteld in het kader van het Maatregelenpakket voor de Versnelling Transitie in de Veehouderijsector in Noord-Brabant dat Provinciale Staten op 7 juli 2017 hebben vastgesteld.
Innovatie, bredere uitrol en modernisering
Zoals eerder genoemd stimuleert deze maatregel drie kritische fasen van het innovatie en moderniseringsproces van de landbouw. In dit kader zijn de termen innovatie en modernisering als volgt bedoeld. Innovatie heeft betrekking op het nieuwe en unieke van onder andere fysieke investeringen, kennis, samenwerking en combinaties ervan. Naarmate een ‘innovatie’ door meer ondernemers wordt toegepast (uitrolt), verliest het zijn innovativiteit en is er geleidelijk meer sprake van modernisering. In deze paragraaf is dit als volgt afgebakend:
• Bij fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van agrofood ligt het accent op de bredere uitrol van innovatieve investeringen op het landbouwbedrijf. Innovatieve investeringen die relatief veel middelen vereisen. Met breder wordt hier bedoeld de eerste slimme uitrol naar een kleine groep van koplopers.
Afhankelijk van de aangevraagde subsidiabele kosten wordt gedacht aan een ‘groep’ van minimaal 1 tot maximaal 50 landbouwers. Belangrijker dan de omvang van de ‘groep’ is de mate waarin deze koploper(s) bijdragen aan een marktgedreven bredere uitrol van de investering (vandaar ‘slim’). Daarbij gaat het erom dat de koplopers door toepassing van de innovatie bijdragen aan het vertrouwen van de markt (ofwel collega landbouwers) in de investering waardoor deze beoogde meerderheid in de nabije toekomst over gaat tot aankoop van de innovatie zonder subsidie.
De veelal onderling samenhangende thema’s zoals genoemd in art 2.2.3 en 2.8.3, kunnen als volgt worden geïnterpreteerd:
• Bij de verbeterde duurzaamheidsprestaties onder meerwaardestrategie wordt gelet dat ze zo veel als mogelijk gekwantificeerd zijn, zoals 25% lagere emissie van bestrijdingsmiddelen, ten opzichte van de gangbare goede landbouwpraktijk.
• Bij marktconcepten wordt gedacht aan producten die onderscheidend en met toegevoegde waarde worden vermarkt waarbij de afnemer en /of consument bereid is om er meer voor te betalen (zoals kwaliteit en exclusiviteit);
• Bij verdienmodellen wordt gedacht aan nieuwe manieren van (landbouw)bedrijven om geld te verdienen met verbeterde duurzaamheidsprestaties door nieuwe inkomstenbronnen, betere benutting van de productiemiddelen en slimmere agrofoodketens;
• Beheer van productierisico’s zoals voorkomen van lage opbrengsten door weersomstandigheden door teeltmaatregelen die de bodemvruchtbaarheid verhogen;
• Kringlooplandbouw heeft in voorliggende openstellingen een prominentere rol gekregen vanwege de toenemende urgentie om zorgvuldiger gebruik te maken onze hulpbronnen voor de voedselproductie. Kringlooplandbouw verbindt andere thema’s zoals emissiebeperking, minder grondstoffengebruik, biodiversiteit, natuur-inclusieve landbouw, grondgebondenheid, vitale bodem en klimaatmitigatie. Deze zijn allen nodig voor een duurzamere landbouw. Daarmee sluit de provincie aan bij de visie van het ministerie van landbouw en visserij, Landbouw, Natuur en Voedsel van 8 september 2018, https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-landbouw-natuur-en-voedselkwaliteit/documenten/beleidsnota-s/2018/09/08/visie-landbouw-natuur-en-voedsel-waardevol-en-verbonden. Een volledig sluitende kringlooplandbouw kennen we nog niet echt, maar projecten dienen hieraan wel bij te dragen om voor subsidie in aanmerking te komen. De kringlopen kunnen betrekking hebben op onder meer dierlijke mest, organische stof, nutriënten en water waarbij de focus vooral ligt op kringlopen die het meest verstoord zijn en grondstoffen schaars worden. Hernieuwbare energie met energiebesparing versterken het kringloopconcept (maar zijn an sich onvoldoende om hier te subsidiëren). Bekende maatregelen zijn het gebruik van mest voor de productie van veevoer en groenbemesters waardoor minder kunstmest en import van soja uit andere continenten nodig zijn. Een ander voorbeeld is het gebruik van restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie als veevoer. De voorkeur gaat uit naar een zo hoogwaardig als mogelijk hergebruik van reststoffen. Zo heeft bijvoorbeeld het gebruik van pluimveemest als bodemverbeteraar de voorkeur boven de verbranding ervan voor groene stroom, omdat met dit laatste veel voor de bodem waardevolle stikstof en organische stof verloren gaat. Een kringloop kan betrekking hebben op een bedrijf, samenwerkingsverband van bedrijven (dierlijke en plantaardige sectoren), regio, Nederland, of is grensoverschrijdend. Daarbij hanteren we het LNV-motto “lokaal wat kan, regionaal of internationaal wat moet”.
• Klimaatadaptatie ofwel het beheer van productierisico’s door klimaatverandering;
• Verbeteren positie primaire producent in de keten zoals de invloed van de landbouwer op de inrichting van en marges in de afzetketen door de ontwikkeling van nieuwe afzetvormen en producten;
• Klimaatmitigatie richt zich op maatregelen die beogen emissies van de broeikasgassen te verminderen zoals kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O);
• Met omgevingskwaliteit wordt hier bedoeld de leefbaarheid voor mens en dier.
De voorwaarde die bij de subsidievereisten aan aanvragen wordt gesteld om meerdere categorieën van thema’s tegelijk te adresseren is gestoeld op het uitgangspunt dat het transitieproces naar een duurzamere landbouw alleen kans van slagen heeft als het innovatie en vernieuwingsproces zich integraal richt op meerdere duurzaamheidsthema’s in de landbouw. Dit is toegelicht onder ‘beleidsmatige uitgangspunten’.
Projectaanvragen, die binnen het tijdsbestek van de openstellingsperiode zijn ingediend en aan alle subsidievereisten voldoen, worden beoordeeld en gerangschikt op basis van selectiecriteria. Hierdoor ontvangen alleen projectaanvragen subsidie die het meest bijdragen aan het doel van de openstelling. De volgende vier selectiecriteria zijn van toepassing:
Voor elk van deze selectiecriteria kan 0 tot en met 5 punten worden behaald.
Elk selectiecriterium kent een eigen weging die is bepaald door het belang ervan voor de selectie van de beste aanvragen. Bij de beoordeling wordt gelet op de aansluiting van een aanvraag op het criterium en de mate waarin de bijdrage aan het criterium wordt geleverd. Bij veel criteria zijn verschillende onderdelen genoemd die bij de puntentoekenning in elkaars samenhang worden gewogen. De richtlijn voor puntentoekenning is als volgt:
• 0 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer gering is;
• 1 punt, indien de bijdrage aan het criterium gering is;
• 2 punten, indien de bijdrage aan het criterium matig is;
• 3 punten, indien de bijdrage aan het criterium voldoende is;
• 4 punten, indien de bijdrage aan het criterium goed is;
• 5 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer goed is.
Paragraaf 4 Fysieke investeringen voor verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers
Dit is de vierde openstelling van paragraaf 4 Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers. De regeling is bedoeld om de aanschaf van modernere voorzieningen, installaties en machines te stimuleren. In deze openstelling is de investeringslijst wederom uitgebreid ten opzichte van eerdere openstellingen, waardoor voor de verschillende sectoren het aanbod aan duurzame investeringen groter is. Daarnaast heeft er een actualisering op basis van beleidsmatige afwegingen en de ervaringen naar aanleiding van eerdere openstellingen plaatsgevonden.
De modernisering moet bijdragen aan verbetering van het milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks-en diergezondheid, landschap/ruimtelijke kwaliteit of biodiversiteit. Investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op verbetering van de rentabiliteit van bedrijven en vervanging door dezelfde goederen die al op het bedrijf aanwezig waren komen niet in aanmerking.
Gedeputeerde Staten stellen een lijst vast van investeringen die voor subsidie in aanmerking komen. Deze lijst is gezamenlijk met andere provincies opgesteld waarbij in Brabant enkele investeringen zijn geschrapt omdat Gedeputeerde Staten van mening zijn dat deze onvoldoende bijdragen aan verduurzaming om voor subsidie in aanmerking te komen. Op deze lijst zijn investeringen opgenomen die bijdragen aan de duurzaamheidsdoelen. De score per investeringscategorie is bepaald op basis van de mate waarin de investering bijdraagt aan de duurzaamheid (gericht op milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks- en diergezondheid, ruimtelijke kwaliteit en biodiversiteit) en de beleidsmatige voorkeur.
De aanvragen worden gerangschikt op de score van de investeringen. Deze score wordt bepaald aan de hand van de duurzaamheidscore zoals opgenomen in bijlage 1. Ook deze score is bij deze openstelling geactualiseerd. Indien een aanvraag uit meerdere investeringen bestaat wordt de duurzaamheidsscore bepaald op basis van de gemiddelde score. De gemiddelde score wordt berekend door de scores van de individuele investeringen bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal investeringen.
Voor wat betreft de investeringen die energie of warmte produceren:
Indien de te verwachten gemiddelde energieproductie door de investering(en) hoger is dan de energie die gemiddeld jaarlijks nodig is voor het eigen landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden, zijn onder deze POP-maatregel slechts de kosten subsidiabel voor de investeringen die (naar rato) worden gedaan ten behoeve van de gemiddelde eigen energiebehoefte van het landbouwbedrijf inclusief het landbouwhuishouden. Voor de berekening van de hoogte van de gemiddelde eigen energiebehoefte wordt uitgegaan van de bestaande bedrijfssituatie ten tijde van de subsidieverlening, tenzij er aantoonbaar sprake is van een voorziene uitbreiding van de energiebehoefte van het eigen bedrijf, inclusief het landbouwhuishouden. Indien er aantoonbaar sprake is van een voorziene uitbreiding van de energiebehoefte van het eigen bedrijf, inclusief het landbouwhuishouden, zal ten tijde van het vaststellingsverzoek op basis van de bestaande situatie ten tijde van het vaststellingsverzoek worden bezien wat de gemiddelde jaarlijkse energiebehoefte van het bedrijf inclusief landbouwhuishouden is geworden op basis van overgelegde onderbouwingen van de nieuwe verbruiksgegevens.
Toelichting op bijlage 1 Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven
$ 8 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties ten behoeve van agrofood
Alles wat onder paragraaf 2 van deze toelichting onder uitgangspunten is opgenomen, is ook van toepassing op deze paragraaf 8 en in aanvulling daarop:
Innovatie, bredere uitrol en modernisering
Zoals eerder genoemd stimuleert deze maatregel drie kritische fasen van het innovatie- en moderniseringsproces van de landbouw. In dit kader zijn de termen innovatie en modernisering als volgt bedoeld. Innovatie heeft betrekking op het nieuwe en unieke van onder andere fysieke investeringen, kennis, samenwerking en combinaties ervan. Naarmate een ‘innovatie’ door meer ondernemers wordt toegepast (uitrolt), verliest het zijn innovativiteit en is er geleidelijk meer sprake van modernisering. In deze paragraaf is dit als volgt afgebakend:
Bij trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties ten behoeve van agrofood ligt het accent op modernisering ofwel een brede uitrol van de nieuwe kennis bij een grote groep. In het kader van deze maatregel wordt innovatie breder uitgelegd dan in paragraaf 2. Hier krijgt het begrip innovatie bij de subsidie- en selectiecriteria de betekenis van brede uitrol van innovaties ofwel modernisering.
Voor de wijze waarop de onderligging samenhangende thema’s geïnterpreteerd dienen te worden en de puntentelling wordt verwezen naar hetgeen in deze toelichting onder paragraaf 2 is opgenomen.
§ 10 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van verbetering van de waterkwaliteit
In het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn dienen de emissies van nutriënten en andere schadelijke stoffen vanuit de landbouw te worden verminderd. Vooral in Noord-Brabant ligt hiervoor een grote opgave omdat deze provincie veel uitspoelingsgevoelige zandgronden en intensieve teelten kent. Van landbouwondernemers in deze gebieden worden extra inspanningen verwacht om hun bedrijfsvoering aan te passen waardoor milieuverliezen afnemen en de efficiëntie van nutriënten toeneemt.
Inmiddels zijn diverse werktuigen en hulpmiddelen beschikbaar om de agrariërs daarbij te helpen. Deze kunnen betrekking hebben op nauwkeuriger bemesten (precisiebemesting) of het verbeteren van de groeiomstandigheden voor het gewas (beter bodembeheer). Gedeputeerde Staten besluiten om zich bij deze derde openstelling volledig te richten op investeringen in beter bodembeheer.
Op basis van een lijst die is opgesteld door het Bestuurlijk Overleg Open Teelten (BOOT) is een selectie gemaakt van maatregelen die het meest effectief bijdragen aan het verminderen van de stikstof- of fosfaatemissies vanuit landbouwgrond door beter bodembeheer. Deze lijst is vervolgens met behulp van experts omgebouwd tot een lijst van fysieke investeringen die voor POP-subsidie in aanmerking komen. Alleen de investeringen die in de investeringslijst staan, komen voor subsidie in aanmerking. Onderstaande tabel geeft het verband weer tussen de BOOT-lijst en de lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit, zoals weergegeven in bijlage 11.
Verband tussen de BOOT-lijst en de investeringslijst in bijlage 11.
Overige maatregelen om goede bodemstructuur te bevorderen om daarmee watervasthoudend vermogen te verhogen en uitspoeling te voorkomen |
In de investeringslijst zijn alleen investeringen opgenomen die voldoende zijn uitontwikkeld. Efficiency wordt daarnaast geborgd door het feit dat de aanvrager tenminste 60% van de kosten voor eigen rekening moet nemen en dus baat heeft bij een gunstige kosten-/baten-verhouding.
De score per investering is gebaseerd op de mate van effectiviteit. Er is gekeken naar:
De totaalscore is vermeld in bijlage 11, lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit.
Artikel 2.2.3, eerste lid onderdeel c onder 2
Zie toelichting onder ‘beleidsdoelen en thema’s, subsidievereisten en selectiecriteria’.
De subsidie bestaat uit 50% ELFPO en 50% provinciale bijdrage.
De effectiviteit heeft betrekking op de beleidsdoelstelling van de openstelling. Dit wordt bepaald door:
1e. Bij de aansluiting wordt gelet op de mate waarin de aanvraag slim inspeelt op ontwikkelingen die uitdagingen stellen en nieuwe kansen bieden voor de beoogde transitie naar een duurzamere landbouw.
Daarbij wordt onder meer gekeken naar ontwikkelingen in de agrofoodketen (zoals door ICT en nieuwe technologie), de directe omgeving (zoals overlast en zorgen over gezondheidsrisico’s) en de maatschappelijke omgeving (zoals publieke aandacht voor de voedselproductie).
2e. De integrale bijdrage aan de duurzaamheid is om te prioriteren op innovaties met een positief effect op meerdere duurzaamheidsthema’s zoals in artikel 2.2.3 genoemd. Er wordt daarbij extra gelet op de bijdrage aan de verschuiving van kostenreductiestrategie naar meerwaardestrategie en de bijdrage aan kringlooplandbouw omdat deze van groot belang zijn voor de noodzakelijk transitie naar een duurzamere landbouw (zie ook onder uitgangspunten in de toelichting) Daarbij wordt ook gelet op: (1) eventuele negatieve effecten op andere duurzaamheidsthema’s; en (2) op een goede verankering in de agrofoodketen.
3e. De mate waarin wordt bijgedragen aan de verlaging van ammoniakemissie door een veehouderijbedrijf, is opgenomen vanwege de maatschappelijke onrust over de ontwikkelingen in de dierlijke productiesectoren. Dit als gevolg van de negatieve effecten ervan op het milieu en het leefklimaat van het landelijk gebied. Daarbij moet worden gedacht aan stalsystemen die emissies integraal en bij de bron reduceren, met name die van ammoniak, maar waarbij ook geur, fijnstof en endotoxinen een rol spelen. Het betreft systemen met een emissiereductie die voldoet aan de eisen die gesteld worden in bijlage 2 van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant en daarnaast een lager energieverbruik, beter stalklimaat (gezondere dieren, veehouders en omwonenden), beter dierenwelzijn en minder risico op brand dan in de gangbare goede landbouwpraktijk.
4e. De BZV-score is als criterium opgenomen vanwege de hoge urgentie voor verduurzaming van de veehouderij in Brabant. Deze is opgenomen om dezelfde redenen als onder 3e vermeld.
Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV; zie bzv.brabant.nl) is een instrument waarin maatregelen zijn benoemd ter bevordering van de transitie naar zorgvuldige veehouderij voor individuele bedrijven, als opgenomen in de bijlage bij de Nadere regels Verordening ruimte – Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (versie 2.0). Als projectaanvragen van bedrijven met een BZV-score van minimaal 7,5 punten (circa de best presterende 5% van de bedrijven met een BZV-score) meer kans maken draagt dit ertoe bij dat de koplopersrol wordt gepakt door die bedrijven en ondernemers die daartoe het meest geëigend zijn. Tevens vormt dit onderdeel van het selectiecriterium een stimulans voor alle veehouderijbedrijven om hun BZV-score, respectievelijk duurzaamheid te verhogen ten opzichte van het minimaal noodzakelijke om te mogen uitbreiden. Hiermee wordt voor de dierlijke sectoren een verbinding gelegd tussen het ruimtelijke beleid en het stimuleringsbeleid ter verhoging van de beleidseffectiviteit. Deze score is niet van toepassing voor de plantaardige sectoren waar de urgentie over het algemeen minder hoog is.
Bedrijven die een BZV-score hebben aangevraagd en toegekend gekregen staan met BZV-score vermeld op bzv.brabant.nl waar ook de BZV-systematiek staat beschreven.
Bij de effectiviteit wordt ook de hoogte van de subsidie in ogenschouw genomen, om te voorkomen dat aanvragen met een grote financiële omvang per definitie hoger op dit onderdeel scoren dan aanvragen met een geringe financiële omvang.
Ook wordt meegewogen of de aangevraagde middelen werkelijk nodig zijn om het project mogelijk te maken. Bijvoorbeeld omdat er al voldoende vertrouwen in de markt is of omdat een andere stimuleringsregeling de uitrol al voldoende bespoedigt.
De kans op succes heeft betrekking op de volgende drie onderdelen:
- Bij het eerste onderdeel wordt gelet op de praktische aansluiting bij de bedrijfsvoering. Dit in tegenstelling tot het eerste onderdeel van het criterium effectiviteit waar het niet gaat om het praktische op bedrijfsniveau maar om strategische en tactische keuzes voor een bedrijf en vergelijkbare bedrijven;
- Bij het tweede onderdeel wordt gelet of de innovatie inspeelt op een behoefte bij de grote groep van vergelijkbare landbouwers;
- Bij het derde onderdeel wordt er bijvoorbeeld gelet op de communicatie naar de grote groep van vergelijkbare landbouwers (de markt) en de voorbeeld- of koplopersfunctie die de aanvrager kan vervullen. Hierbij wordt ook gelet op de kwalificaties van de aanvrager of groep van aanvragers zoals de relevante netwerken waarin men actief is en de mate waarin het bedrijf/bedrijven al een voorbeeldrol vervult.
De innovativiteit heeft betrekking op de volgende onderdelen:
- de innovatie wordt nog niet of zeer weinig toegepast bij de doelgroep in Noord-Brabant
- de innovatie wijkt voldoende af van de gangbare praktijk;
- de mate waarin het initiatief bijdraagt aan sociale innovatie.
Sociale innovatie is als aandachtspunt toegevoegd vanuit de gedachte dat voor de landbouwtransitie diepgaande veranderingen van het agrofoodsysteem nodig zijn waarbij barrières overwonnen moeten worden die verder gaan dan technische verbeteringen. Het gaat bijvoorbeeld om barrières op het vlak van denkwijzen (taboes), gevestigde belangen, kredietsystemen, ingesleten routines en dominante business modellen. Daarbij speelt dat technische innovaties beter geaccepteerd worden wanneer er ook aandacht is voor de sociale of menselijke dimensie. Goede voorbeelden daarvan zijn initiatieven die duurzaamheidsprestaties, met nieuwe (korte) ketens of door een actieve communicatie met de consument en burger, in de markt weten te verwaarden. Gezien de exportpositie van de Nederlandse agrofoodsector geldt dit niet alleen voor de lokale en nationale schaal. Het gaat ook om initiatieven die de kloof tussen boer en burger/consument verkleinen waardoor de maatschappelijke waardering voor voedsel en de productie ervan toenemen.
De efficiëntie heeft betrekking op de redelijkheid van de kosten, gegeven de resultaten van het project. Daarnaast wordt meegewogen in hoeverre efficiënt gebruik wordt gemaakt van bestaande bronnen zoals kennis, kunde en overige middelen.
De efficiëntie kan toenemen als meerdere aanvragers samen een projectaanvraag indienen als door een gelijktijdige investering de kosten worden gereduceerd. Tevens kan dit leiden tot een hogere waardering voor het criterium kans op succes als daardoor een effectieve kopgroep ontstaat die andere landbouwers stimuleert om het voorbeeld te volgen (zie toelichting onder kans op succes).
De wegingsfactoren voor de selectiecriteria kans op succes, innovativiteit en efficiëntie zijn allen van gelijk belang voor het selecteren van de projecten die het meest bijdragen aan de doelstellingen van de openstelling. Effectiviteit is voor deze maatregel het belangrijkste criterium en heeft daarom een wegingsfactor 3 in plaats van 2 zoals voor de overige drie criteria.
Artikel 2.4.4., eerste lid, onderdeel c
Aanvrager mag niet eerder op een ander landbouwbedrijf als bedrijfshoofd of medebedrijfshoofd gevestigd zijn geweest.
De subsidie bestaat uit 50% ELFPO en 50% provinciale bijdrage.
Artikel 2.8.3, eerste lid, onderdeel c
Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk.
De activiteiten hebben een collectief karakter. Het gaat om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstratieprojecten.
Demonstratieactiviteiten vinden plaats op proefstations, agrarische bedrijven of elk willekeurige andere locatie waar nieuwe kennis kan worden gedemonstreerd, onder het motto ‘eerst zien dan geloven’. Het zal hier bijvoorbeeld gaan om demonstratievelden, nieuwe apparatuur en nieuwe stalconcepten.
De openstelling is gericht op projecten die niet alleen ervoor zorgen dat landbouwers nieuwe kennis opdoen maar ook bijdragen aan gedragsverandering van deze doelgroep. De gedragsverandering heeft betrekking op de bedrijfsvoering, samenwerking met bestaande en nieuwe partners (zoals in de keten) en/of door investeringen. In de aanvraag zullen beide onderdelen aannemelijk gemaakt moeten worden, dat wil zeggen:
a. het opdoen van nieuwe kennis door beschrijving van de reeds genoemde activiteiten zoals trainingen, demonstraties;
b. de bijdrage aan gedragsverandering door de wijze waarop de doelgroep met de onder a genoemde activiteiten wordt gemotiveerd om de nieuwe kennis om te zetten in een ander gedrag. Daarbij kan worden gedacht aan het in groepsverband opstellen van individuele bedrijfs- en actieplannen of andere vormen van workshops waarbij ondernemers, met hulp van de kennisaanbieder of dienstverlener zelf aan de slag gaan om een beeld te krijgen wat het betekent om de nieuwe kennis toe te passen binnen de context van het eigen landbouwbedrijf.
Zie ook de algemene toelichting onder het kopje ‘beleidsthema’s, subsidievereisten en selectiecriteria’.
De subsidie bestaat uit 50% ELFPO en 50% provinciale bijdrage.
Artikel 2.8.9 Selectiecriteria
De effectiviteit heeft betrekking op de beleidsdoelstelling van de openstelling. Dit wordt bepaald door:
1e. Bij de aansluiting wordt gelet op de mate waarin de aanvraag slim inspeelt op ontwikkelingen die uitdagingen stellen en nieuwe kansen bieden voor de beoogde transitie naar een duurzamere landbouw.
Daarbij wordt onder meer gekeken naar ontwikkelingen in de agrofoodketen (zoals door ICT en nieuwe technologie), de directe omgeving (zoals overlast en zorgen over gezondheidsrisico’s) en de maatschappelijke omgeving (zoals publieke aandacht voor de voedselproductie).
2e. De integrale bijdrage aan de duurzaamheid is om te prioriteren op innovaties met een positief effect op meerdere duurzaamheidsthema’s zoals in artikel 2.8.3 genoemd. Er wordt daarbij extra gelet op de bijdrage aan de verschuiving van kostenreductiestrategie naar meerwaardestrategie en de bijdrage aan kringlooplandbouw omdat deze van groot belang zijn voor de noodzakelijk transitie naar een duurzamere landbouw (zie ook onder uitgangspunten in de toelichting). Daarbij wordt ook gelet op: (1) eventuele negatieve effecten op andere duurzaamheidsthema’s; en (2) op een goede verankering in de agrofoodketen..
3e. Bij het bereik van de activiteit in verhouding tot de aangevraagde subsidiabele kosten wordt gelet op: het aantal deelnemers, contacturen per deelnemer aantal bijeenkomsten en keuze van de doelgroep in relatie tot het beleidsdoel van de openstelling.
4e. De bijdrage aan de verlaging van ammoniakemissie bij veehouderijbedrijven is opgenomen vanwege de maatschappelijke onrust over de ontwikkelingen in de dierlijke productiesectoren als gevolg van de negatieve effecten ervan op het milieu en leefklimaat in het landelijk gebied. Daarbij moet worden gedacht aan kennisuitwisseling over stalsystemen die emissies integraal en bij de bron de emissie van ammoniak, geur en fijnstof/endotoxinen reduceren. Het betreft systemen met een emissiereductie die voldoet aan de eisen die gesteld worden in bijlage 2 van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant en daarnaast een lager energieverbruik, beter stalklimaat (gezondere dieren, veehouders en omwonenden), beter dierenwelzijn en minder risico op brand dan in de gangbare goede landbouwpraktijk.
Bij de effectiviteit wordt ook de hoogte van de subsidie in ogenschouw genomen, om te voorkomen dat aanvragen met een grote financiële omvang per definitie hoger op dit onderdeel scoren dan aanvragen met een geringe financiële omvang.
De kans op succes heeft hier betrekking op de kans dat het project succesvol zal zijn ofwel dat de geplande activiteiten:
a. kunnen worden gerealiseerd;
b. een goede kwaliteit hebben;
c. leiden tot de gewenste toepassing van de kennis.
Ad a. Hier wordt gelet op de kwaliteit van het projectplan:
* kent het project een realistische planning, opzet en begroting,
* zijn de relevante partijen bij de kennisoverdrachtsacties betrokken,
* zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.
Ad b. Hier wordt gelet op de kwaliteit van de kennisaanbieder:
* mate waarin deze aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk,
* mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de kennisaanbieders – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen.
Ad c. Hier wordt gelet hoe groot de kans is dat de opgedane kennis werkelijk
in de praktijk wordt toegepast ofwel leidt tot de gewenste gedragsverandering:
* in welke mate worden deelnemers hiertoe uitgedaagd tijdens en na afloop van het project,
* in welke mate wordt de kennis praktisch toepasbaar op bedrijfsniveau en kan deze bijdragen aan het economisch bedrijfsresultaat,
* in welke mate gaat het om vraaggestuurd kennis-aanbod waardoor ondernemers gemotiveerd zijn om deel te nemen.
* in welke mate worden erfbetreders, zoals loonwerkers, bij de kennisoverdracht betrokken. Dit omdat erfbetreders die diensten verlenen aan landbouwers (advies, uitrijden van mest, etc) vaak veel invloed hebben op de keuzes die landbouwers maken.
* in welke mate wordt ingespeeld op de beleving van de burger op lokaal niveau. Dit vanwege de groeiende spanning en de maatschappelijke druk.
De innovativiteit heeft bij deze maatregel betrekking op de modernisering, omdat het hier gaat om de brede uitrol van nieuwe kennis (zie toelichting over accentverschil innovatie en modernisering). Innovatie is ook voor de brede uitrol een belangrijk middel voor transitie van de landbouw (zie toelichting onder beleidsmatige uitgangspunten). Daarbij wordt gelet op de volgende onderdelen:
- De mate waarin de over te brengen kennis al bij de doelgroep in de praktijk wordt toegepast;
- De mate waarin toepassing van de nieuwe kennis leidt tot een verandering van de gangbare werkwijze;
- De mate waarin het project bijdraagt aan sociale innovatie.
Sociale innovatie is als aandachtspunt toegevoegd vanuit de gedachte dat voor de landbouwtransitie diepgaande veranderingen van het agrofoodsysteem nodig zijn waarbij barrières overwonnen moeten worden die verder gaan dan technische verbeteringen. Het gaat bijvoorbeeld om barrières op het vlak van denkwijzen (taboes), gevestigde belangen, kredietsystemen, ingesleten routines en dominante business modellen. Daarbij speelt dat technische innovaties beter geaccepteerd worden wanneer er ook aandacht is voor de sociale of menselijke dimensie. Goede voorbeelden daarvan zijn initiatieven die duurzaamheidsprestaties, met nieuwe (korte) ketens of door een actieve communicatie met de consument en burger, in de markt weten te verwaarden. Gezien de exportpositie van de Nederlandse agrofoodsector geldt dit niet alleen voor de lokale en nationale schaal. Het gaat ook om initiatieven die de kloof tussen boer en burger/consument verkleinen waardoor de maatschappelijke waardering voor voedsel en de productie ervan toeneemt.
De efficiëntie heeft betrekking op de redelijkheid van de kosten, gegeven de resultaten van het project. Daarnaast wordt meegewogen in hoeverre efficiënt gebruik wordt gemaakt van bestaande bronnen zoals kennis, kunde en andere middelen.
De wegingsfactoren voor de selectiecriteria effectiviteit, kans op succes, efficiëntie zijn allen gelijkwaardig van belang omdat ze allen cruciaal zijn voor het selecteren van de projecten die het meest bijdragen aan de doelstellingen van de openstelling. Innovativiteit staat voor de brede uitrol minder centraal waardoor dit criterium een wegingsfactor van 1 heeft in plaats van 2 zoals bij de overige drie criteria.
Artikel 2.10.6 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bestaat voor € € 524.029 uit middelen die op verzoek van Nederland door de Europese Unie aan de voor Nederland beschikbare middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zijn toegevoegd en wordt door de provincie Noord-Brabant aangevuld met € 1.628.862 uit de provinciale begroting.
Artikel 2.10.8 Selectiecriteria
Het gemiddeld aantal punten wordt berekend door de scores die conform bijlage 11 horen bij de investeringen waarvoor subsidie wordt aangevraagd bij elkaar op te tellen en te delen door het betreffende aantal investeringen. Indien twee of meer investeringen worden aangevraagd binnen een investering, dan tellen deze als één investering.
Een voorbeeld van de berekening: er vinden twee investeringen in onderdeel 1 en één investering in 4 plaats. Dan is de berekening van de gemiddelde score als volgt: 8 punten voor de investeringen in onderdeel 1 en 7 punten voor de investering in onderdeel 4. Dat zijn in totaal 15 punten. 15 punten: 2 investeringen = een gemiddelde score van 7,5 punten.
Gedeputeerde Staten van Noord Brabant,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2018-9005.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.