Derde wijzigingsregeling Subsidieregeling transitie veehouderijen Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 10 oktober 2017 het Uitvoeringsprogramma ondersteunende maatregelen transitie Veehouderij hebben vastgesteld en dat dit programma een pakket aan transitiemaatregelen betreft, dat is gericht op een verdere ontwikkeling van de veehouderij naar een duurzame en rendabele sector;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten bij de uitvoering van dit programma streven naar een financieel gezonde en vitale sector die op rechtmatige wijze het hoofd weet te bieden aan de uitdagingen die er liggen op het terrein van milieu, volksgezondheid en dierenwelzijn;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten daartoe een aanbouwregeling veehouderijen hebben vastgesteld, waarin diverse paragrafen met stimuleringsmogelijkheden zijn opgenomen om bovenstaand doel te bereiken;

 

Overwegende dat om het niveau van dierenwelzijn te verhogen, investeringen nodig zijn om omschakeling mogelijk te maken naar dierenwelzijnskeurmerken die een hoger niveau van dierenwelzijn garanderen dan de wettelijke minimumnormen;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten een deel van de extra investeringskosten die gemoeid zijn met het omschakelen naar een dierenwelzijnskeurmerk, wensen te subsidiëren;

 

Overwegende dat het met name in Oost- en Midden-Brabant, vanwege de hoge concentraties landbouwhuisdieren in die gebieden, wenselijk is het houden van dieren onder dierenwelzijnskeurmerk te bevorderen omdat dit gepaard gaat met een verlaging van die concentraties;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten om die reden slechts veehouderijen in die gebieden wensen te ondersteunen;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op deze paragraaf, artikel 14 van Verordening 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (PBEU 2014 L193/1 van toepassing willen verklaren;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijzigingen

De Subsidieregeling transitie veehouderijen Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

Onder vernummering van paragraaf 4 tot paragraaf 5 en onder vernummering van de artikelen 4.1 en 4.2 tot de artikelen 5.1 en 5.2, wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

 

§ 4 Investeren in dierenwelzijn

 

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    certificaat: schriftelijke verklaring afgegeven door een geaccrediteerde certificerende instelling, dat een product volgens bepaalde normen is geproduceerd;

  • d.

    dierenverblijf: gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen;

  • e.

    dierenwelzijnskeurmerk: gecertificeerd kwaliteitsoordeel van een keurmerkverlenende instantie op het gebied van dierenwelzijn;;

  • f.

    extra staloppervlak: extra vierkante meters staloppervlak die nodig zijn om te kunnen produceren volgens een dierenwelzijnskeurmerk;

  • g.

    landbouwvrijstellingsverordening: Verordening 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (PBEU 2014 L193/1);

  • h.

    mkb-onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming die aan de criteria van bijlage I van de landbouwvrijstellingsverordening voldoet;

  • i.

    staloppervlak: gedeelte van een dierenverblijf ten behoeve van de ligruimte, de eetruimte en de mestruimte van de dieren;

  • j.

    veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren, met uitzondering van pelsdieren.

 

Artikel 4.2 Doelgroep

Subsidie kan worden aangevraagd door veehouderijen gelegen in het gebied als aangeduid in bijlage 4.

 

Artikel 4.3 Subsidievorm

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf een projectsubsidie.

  • 2.

    Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

 

Artikel 4.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren van het extra staloppervlak van een dierenverblijf ten behoeve van een dierenwelzijnskeurmerk:

  • a.

    zonder uitbreiding van het aantal landbouwhuisdieren;

  • b.

    met uitbreiding van het aantal landbouwhuisdieren.

 

Artikel 4.5 Weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      de subsidieaanvrager reeds voor indiening van de aanvraag is begonnen met de uitvoering van het project;

    • b.

      het extra staloppervlak gerealiseerd kan worden op grond van een omgevingsvergunning die is verleend in overeenstemming met Verordening ruimte 2014 dan wel een eerder vastgestelde Verordening ruimte;

    • c.

      de subsidieaanvrager geen mkb-onderneming is;

    • d.

      ten aanzien van subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, onder b, van de landbouwvrijstellingsverordening, uitstaat;

    • e.

      de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de landbouwvrijstellingsverordening, is.

  • 2.

    Subsidie kan worden geweigerd indien de aanvrager in de afgelopen vijf jaar strafrechtelijk is veroordeeld, een strafbeschikking heeft gekregen, met het Openbaar Ministerie een schikking is aangegaan, strafrechtelijk, bestuurlijk of fiscaalrechtelijk is beboet, dan wel in het kader van een bestuursrechtelijk handhavingstraject een last onder dwangsom of bestuursdwang opgelegd heeft gekregen, wegens het overtreden van bij of krachtens natuur- en milieuregelgeving vastgestelde voorschriften, waaronder die op grond van de Waterwet, de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Meststoffenwet, de Wet bodembescherming en de Wet natuurbescherming, indien aard, ernst of duur van de overtreding en het tijdsverloop sinds die overtreding daartoe aanleiding geven.

 

Artikel 4.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project wordt uitgevoerd in het gebied dat in bijlage 4 is aangeduid als gebied met een hoge concentratie landbouwhuisdieren;

  • b.

    het project is gericht op het realiseren van extra staloppervlak;

  • c.

    het te realiseren extra staloppervlak voldoet aan het minimale aantal vierkante meters staloppervlak per dier voor het betreffende dierenwelzijnskeurmerk, zoals berekend op grond van bijlage 5;

  • d.

    het extra staloppervlak wordt aangewend voor productie conform een dierenwelzijnskeurmerk als genoemd in bijlage 5;

  • e.

    het dierenwelzijnskeurmerk is verstrekt of aangevraagd voor de locatie waar het project wordt uitgevoerd;

  • f.

    een omgevingsvergunning is verstrekt of een volledige en ontvankelijke vergunningsaanvraag is ingediend teneinde productie conform het dierenwelzijnsconcept mogelijk te maken;

  • g.

    het extra staloppervlak bedoeld onder d, is tenminste 10% meer dan het staloppervlak benodigd voor de gangbare productie, zoals berekend op grond van bijlage 5;

  • h.

    aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • 1°.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

    • 2°.

      een sluitende en realistische begroting.

 

Artikel 4.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    bouwkosten;

  • b.

    leges.

 

Artikel 4.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 4.7 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten gemaakt vóór het indienen van de subsidieaanvraag;

  • b.

    kosten waarvoor de subsidieaanvrager uit anderen hoofde reeds een bijdrage heeft ontvangen;

  • c.

    interne loonkosten van de subsidieaanvrager;

  • d.

    kosten voor de aankoop van onroerende zaken.

 

Artikel 4.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 17 december 2018 tot en met 31 december 2019.

 

Artikel 4.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4.4, voor de periode, genoemd in artikel 4.9, vast op € 1.000.000.

 

Artikel 4.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 4.4 bedraagt 5% van de subsidiabele kosten van het extra staloppervlak,

    • a.

      tot een maximum per vierkante meter van:

      • 1°.

        € 30 voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.4, onder a;

      • 2°.

        € 20 voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.4, onder b;

    • b.

      tot een maximum van € 100.000 in totaal;

    • c.

      tot een maximum van een zodanig bedrag dat de in de landbouwvrijstellingsverordening toegestane steunbedragen en steunintensiteiten niet worden overschreden.

  • 2.

    Indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 5.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

 

Artikel 4.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is, als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 4.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen worden gerangschikt in volgorde van trekking.

  • 5.

    In geval loting plaatsvindt, wordt de beschikbare subsidie verdeeld in de volgorde van trekking zoals door loting is bepaald.

  • 6.

    Subsidie wordt verdeeld over aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

 

Artikel 4.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt binnen drie jaar na verlening van de subsidie afgerond, met een verlengingsmogelijkheid van maximaal een jaar.

    • b.

      onverminderd artikel 16, onder a, van de Asv, voldoet het project gedurende tenminste vijftien jaar na realisering, minimaal aan de eisen van het dierenwelzijnskeurmerk zoals opgenomen in het projectplan.

    • c.

      in geval van gehele of gedeeltelijke vervreemding respectievelijk verhuur, pacht, pachtkoop of ingebruikgeving onder welke titel dan ook van het dierenverblijf waar de subsidie betrekking op heeft, draagt subsidieontvanger er zorg voor dat de verplichting als bedoeld onder b, wordt nagekomen door de nieuwe eigenaar en daaropvolgende eigenaren respectievelijk door de nieuwe gebruiker.

  • 2.

    Een verzoek tot verlenging van de termijn van drie jaar als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan door de subsidieontvanger gemotiveerd worden ingediend bij Gedeputeerde Staten uiterlijk voor het verstrijken van die termijn.

 

Artikel 4.14 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

  • a.

    een activiteitenverslag;

  • b.

    fotomateriaal of videomateriaal van de situatie voor en na het project;

  • c.

    een rapport van oplevering;

  • d.

    facturen van de kosten als bedoeld in artikel 4.7;

  • e.

    een kopie van het certificaat met betrekking tot het dierenwelzijnskeurmerk;

  • f.

    een kopie van de verstrekte omgevingsvergunning;

 

Artikel 4.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Bij subsidies tot € 25.000 verstrekken Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 23, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant een voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Bij subsidies van € 25.000 en hoger verstrekken Gedeputeerde Staten een voorschot van 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten betalen het voorschot bedoeld in het eerste lid, in een keer, overeenkomstig artikel 23, derde lid van de Asv.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten betalen het voorschot bedoeld in het tweede lid, in twee gelijke gedeelten gedurende de looptijd van het project.

 

Artikel 4.16 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2020 aan Provinciale Staten een verslag over de werking van deze regeling in de praktijk.

 

B.

Er worden twee bijlagen toegevoegd, luidende:

 

Bijlage 4, behorende bij § 4 van de Subsidieregeling transitie veehouderij Noord-Brabant

 

Bijlage 5 behorende bij § 4 van de Subsidieregeling transitie veehouderij Noord-Brabant

 

In deze bijlage is aangegeven welk staloppervlak per diercategorie nodig is om te kunnen produceren volgens bepaalde dierenwelzijnsconcepten. De kolom ‘Subsidiabel percentage extra staloppervlak’ geeft voor elk welzijnsconcept aan welk extra staloppervlak gesubsidieerd kan worden.

 

Per bedrijfscategorie is gekeken naar de gecertificeerde welzijnsconcepten per diercategorie.

Per welzijnsconcept is gekeken naar het aantal dieren dat per m2 gehouden mag worden. Hierbij is alleen gekeken naar het benodigde staloppervlakte en niet naar de uitloop. De benodigde staloppervlakte is omgezet naar een oppervlakte in m2 per dier. Waarbij het verschil in extra benodigd benodigde staloppervlakte tussen gangbaar en het dierwelzijnsconcept zichtbaar wordt. Dit is aangeduid in een percentage.

 

Bedrijfscategorie

Welzijnsconcept

Diercategorie

Dieren per m2 staloppervlakte

Oppervlak in m2 / aanwezig dier

Subsidiabel

% extra staloppervlak

A. Vleeskuikens

 

 

 

 

 

 

Gangbaar

Vleeskuikens

18

0,056

 

Goed Nest Kip

Vleeskuikens

16

0,063

13

Nieuwe Standaard Kip

Vleeskuikens

13,5

0,074

33

BLK 1*

Vleeskuikens

10,2

0,098

76

BLK 2*

Vleeskuikens

11,05

0,090

63

BLK 3* niet biologisch

Vleeskuikens

9,35

0,107

93

BLK 3* biologisch

Vleeskuikens

8,5

0,118

112

B. Leghennen

 

 

 

Gangbaar scharrelei

Leghennen

9

0,11

 

BLK 1*

Leghennen

9

0,11

0

BLK 2*

Leghennen

9

0,11

0

BLK 3* (is ook biologisch)

Leghennen

6,7

0,15

34

C. Kalkoenen

 

 

 

Gangbaar

Kalkoenen

58 kg/m2

0,19 (1)

 

BLK 1*

Kalkoenen

max 40 (36) kg/m2 voor de hanen (hennen) en max 3 (4) dieren per m2 voor de hanen (hennen)

0,29

53

BLK 2*

Kalkoenen

Max 35 kg/m2 en max 6,25 dieren/m2

0,16 (2)

0 (4)

BLK 3*

Kalkoenen

Max 21 kg/m2 en  max 10 dieren/m2

0,10 (3)

0 (4)

D1. Vleeskonijn (< 5 dieren)

 

Wettelijk minimum

Vleeskonijn

14,30

0,07

 

BLK 1*

Vleeskonijn

11,10

0,09

29

D2. Vleeskonijn (> 5 dieren)

 

Wettelijk minimum

Vleeskonijn

16,70

0,06

 

BLK 1*

Vleeskonijn

11,10

0,09

50

E. Zeugen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gangbaar

Zeugen

0,44

2,25

 

BLK 1*

Zeugen

0,44

2,25

13 of 0 (5)

BLK 2*

Zeugen

0,40

2,50

50 of 11(5)

BLK 3* niet biologisch

Zeugen

0,40

2,50

69 of 11(5)

BLK 3* biologisch

Zeugen

0,40

2,50

69 of 11(5)

Gangbaar

Zeugen in kraamhok

0,29

3,50

 

BLK 1*

Zeugen in kraamhok

0,26

3,80

13 of 9 (5)

BLK 2*

Zeugen in kraamhok

0,15

6,50

50 of 86 (5)

BLK 3* niet biologisch

Zeugen in kraamhok

0,13

7,50

69 of 114 (5)

BLK 3* biologisch

Zeugen in kraamhok

0,13

7,50

69 of 114 (5)

Gangbaar

Biggen opfok

3,33

0,30

 

BLK 1*

Biggen opfok

2,50

0,40

13 of 33(5)

BLK 2*

Biggen opfok

2,00

0,50

50 of 67(5)

BLK 3* niet biologisch

Biggen opfok

1,67

0,60

69 of 100(5)

BLK 3* biologisch

Biggen opfok

1,67

0,60

69 of 100(5)

F. Vleesvarkens

 

 

 

 

Gangbaar

Vleesvarkens

1,25

0,80

 

BLK 1*

Vleesvarkens

1,00

1,00

25

BLK 2*

Vleesvarkens

0,91

1,10

38

BLK 3* niet biologisch

Vleesvarkens

0,77

1,30

63

BLK 3* biologisch

Vleesvarkens

0,77

1,30

63

G. Vleeskalveren

 

 

 

Gangbaar

Vleeskalveren

0,56

1,80

 

BLK 1*

Vleeskalveren

0,50

2,00

11

BLK 2*

Vleeskalveren

0,50

2,00

11

BLK 3* biologisch

Vleeskalveren

0,29

3,5 (6) 

94

H. Vleesrunderen

 

 

 

Gangbaar

Vleesrunderen

0,25

4,00 (7)

 

BLK 1*

Vleesrunderen

0,19

5,40

35

BLK 2*

Vleesrunderen

0,15

6,60

65

BLK 3* biologisch

Vleesrunderen

0,12

8,50

113

I. Melkrundvee

 

 

 

Gangbaar

Melkrundvee

0,125 ligboxen

8,00 ligboxen (8)

 

 

Gangbaar

Melkrundvee

0,10 vrijloopstal

10,00 vrijloopstal (8)

BLK3*

 

0,17

6,00 (9)

0

J. Schapen

 

 

 

 

 

gangbaar

Schapen

0,50

2,00

 

skal

schapen

0,67

1,50

0

gangbaar

Lam (0-120 dagen)

2,33

0,43 (10)

 

skal

Lam (0-120 dagen)

2,86

0,35

0

gangbaar

Lam (121-360 dagen)

1,16

0,86

 

skal

Lam (121-360 dagen)

1,18

0,85

0

K. Geiten

 

 

 

 

 

Gangbaar

Melkgeiten

0,77

1,30

 

Skal

Melkgeiten

0,67

1,50

15

Gangbaar

Lam (0 - 2 maanden)

4,00

0,25

 

Skal

Lam (0-120 dagen)

2,86

0,35

40

Gangbaar

Lam (2-12 maanden)

1,00

1,00

 

Skal

Lam (121-360 dagen)

1,18

0,85

0

 

A. Vleeskuikens

Bij de diercategorie vleeskuikens is gekeken naar de welzijnsconcepten van Beter Leven Keurmerk (BLK), Goed Nest Kip en Nieuwe Standaard Kip.

Meer informatie over de welzijnsconcepten is te vinden op:

 

B. Leghennen

Bij de diercategorie leghennen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:

 

C. Kalkoenen

Bij de diercategorie kalkoenen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:

 

(1) Het oppervlak m2 per dier in de gangbare situatie is berekend, op basis van de gewichtseisen voor dieren in de gangbare en niet gangbare situatie, en uitgaand van een gelijke getalsverhouding tussen hanen en hennen.

 

(2 en 3) Het benodigde oppervlakte aan stalruimte bij 2* en 3* BKL neemt af. Dit komt omdat minder binnenruimte nodig, maar gelijktijdig relatief veel buitenuitloop. De kosten voor de buitenloop wordt niet meegenomen.

 

(4) De investeringskosten nemen af vanwege de afname van de benodigde oppervlakte aan stalruimte. Het benodigde % extra staloppervlak wordt hierdoor negatief, dit is afgerond op 0%.

 

D. Konijnen

Bij de diercategorie konijnen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:

 

E, Zeugen

Bij de diercategorie zeugen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:

 

(5) In de praktijk worden in een fokzeugenbedrijf guste zeugen, draagzeugen, kraamzeugen en biggen gehouden. Gemiddeld zijn de investeringskosten van het extra oppervlak op het fokzeugenbedrijf van gangbaar naar BLK 1* 13%, van gangbaar naar BLK2* 50% en van gangbaar naar BLK3* 69%.

Mocht er sprake zijn van een bedrijf waarin slechts één van deze diersoorten wordt gehouden hebben we ook per diersoort de investeringskosten van het extra oppervlakte berekend. Voor gangbaar naar BLK1* geldt dan voor zeugen 0%, voor kraamzeugen 9% en voor biggen 33%. Voor gangbaar naar BLK2* geldt dan voor zeugen 11%, voor kraamzeugen 86% en voor biggen 67%. Voor gangbaar naar BLK3* geldt dan voor zeugen 11%, voor kraamzeugen 114% en voor biggen 100%.

 

 

F. Vleesvarkens

Bij de diercategorie vleesvarkens is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:

 

G. Vleeskalveren

Bij de diercategorie vleeskalveren is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:

 

(6) Het oppervlak in m2 per dier tot 14 weken is minimaal 2,5 m2 daarna is het leefoppervlakte minimaal 4 m2. Gemiddeld is dit 3,5 m2.

 

H. Vleesrunderen

Bij de diercategorie vleesrunderen is gekeken naar het welzijnsconcept van Beter Leven Keurmerk (BLK). Meer informatie over het welzijnsconcept is te vinden op:

 

(7) De stichting Beter Leven Keurmerk heeft geen oppervlakte eisen opgenomen voor vleesrunderen in de gangbare situatie. Er zijn ook geen landelijke wettelijke eisen of Europese richtlijnen. Uitgegaan wordt daarom van de eisen in de Maatlat Duurzame Veehouderij voor de situatie dat geen punten worden toegekend. Dat is bij 4 m2 per dier. (http://www.maatlatduurzameveehouderij.nl/Public/MDV_schemas/2018/27criteriaVleesveeMDVA9-1MDV12.pdf).

 

I. Melkrundvee

Er bestaat op dit moment alleen BLK- zuivel met 3 sterren.

 

(8) De Stichting BLK heeft geen oppervlakte eisen opgenomen voor melkrundvee in de gangbare situatie. Er zijn ook geen landelijke wettelijke eisen of Europese richtlijnen. Uitgegaan wordt daarom van de eisen in de Maatlat Duurzame Veehouderij van de Stichting Milieukeur. Voor melkrundvee zijn er twee certificeringsschema’s melkveestallen A en melkveestallen B. In certificeringsschema B is opgenomen dat de loopruimte binnen de stal minimaal 5m2 dient te zijn. Er is geen ruimte voor de ligplaats opgenomen. In certificeringsschema A is de leefruimte per aanwezig dier bepaald op 8m2 bij een ligboxenstal en 10m2 bij een vrijloopstal. Alle melkkoeien (lacterend of droogstaand) beschikken in de stal over de minimaal vereiste aantal m2 permanent toegankelijke leefruimte, bestaande uit ligplaats en de loopruimte. Dit is exclusief alle bijruimten. Er wordt daarom aangesloten bij de leefruimten van certificeringsschema A.

 

https://www.smk.nl/Public/MDV_schemas/2018/23criteriaMelkveeMDVA9-1MDV12-niveauA.pdf

https://www.smk.nl/Public/MDV_schemas/2018/23criteriaMelkveeMDVA9-1MDV12.pdf

 

(9) Op de website van de Stichting BLK wordt voor de eisen terugverwezen naar een Bio-gecertificeerd bedrijf met een contract met Stichting BLK. Voor de oppervlakte eisen wordt gekeken naar de huisvestingseisen van de Stichting Skal. Hier is aangegeven dat de minimum oppervlaktes van de stallen voor rundvee voor een melkkoe 6 m2 is. De 6 m2 zijn de ruimten waarin de dieren direct toegang hebben. Dit is dus exclusief alle bijruimten.

 

https://www.skal.nl/veehouderij/rundvee/huisvesting-weidegang/

 

J. Schapen

Voor schapen is er geen BLK-dierwelzijnsconcept. Voor de bepaling van de oppervlakte-eisen voor gangbaar is de Maatlat duurzame veehouderij voor melkgeiten en melkschapen gehanteerd, waarbij de situatie dat een punt wordt toegekend als gangbaar wordt beschouwd.

 

(10) In de MDV wordt gerekend met 0,86 m2 voor 2 lammeren bij de ooi. Per lam is het dan 0,43 m2https://www.smk.nl/Public/MDV_schemas/2018/26criteriaMelkgeitenenMelkschapenMDVA9-1MDV12.pdf

 

Biologische schapen worden onder het Skal-keurmerk gehouden. https://www.skal.nl/veehouderij/schapen-geiten/huisvesting/

 

K. Geiten

Voor geiten is er geen BLK-dierwelzijnsconcept. Voor de bepaling van de oppervlakte-eisen voor gangbaar is de Maatlat duurzame veehouderij voor melkgeiten en melkschapen gehanteerd, waarbij de situatie dat een punt wordt toegekend als gangbaar wordt beschouwd..

https://www.smk.nl/Public/MDV_schemas/2018/26criteriaMelkgeitenenMelkschapenMDVA9-1MDV12.pdf

 

Biologische geiten worden onder het Skal-keurmerk gehouden. https://www.skal.nl/veehouderij/schapen-geiten/huisvesting/

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 16 december 2018.

Artikel III Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Derde wijzigingsregeling Subsidieregeling transitie veehouderijen Noord-Brabant.

’s-Hertogenbosch, 20 november 2018

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Toelichting behorende bij de Derde wijzigingsregeling Subsidieregeling transitie veehouderijen Noord-Brabant.

Algemeen

Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.

Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling. Ook de bepalingen van de Landbouwvrijstellingsverordening zijn op de subsidieregeling van toepassing.

 

Achtergrond

Naar verwachting stappen de komende vijf jaar enkele tientallen veehouders over naar een dierenwelzijnskeurmerk. De verwachting is dat het aantal Beter Leven Keurmerk (verder: BLK) dieren substantieel toeneemt. Van bijvoorbeeld slachtvarkens wordt een groei verwacht van 3 naar 4 miljoen per jaar die conform een BLK zullen worden gehouden. Veehouders die volgens BLK produceren hebben per dier meer vierkante meters nodig dan veehouders die regulier produceren. Hierdoor hebben deze veehouders een aanzienlijk kostennadeel ten opzichte van andere veehouders, wat een rem op het omschakelen naar dierenwelzijnskeurmerken in Noord-Brabant kan betekenen.

 

Deze regeling beoogt bedrijven die diervriendelijk willen produceren voor dit nadelige effect te compenseren.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 4.1, onder i

Voor de berekening van het percentage staloppervlak dat voor subsidie in aanmerking komt, wordt uitsluitend het gedeelte van het dierenverblijf waar de landbouwhuisdieren verblijven meegenomen. Andere ruimtes zoals overgangsruimtes of opslagruimtes worden niet meegerekend. Als subsidiabele kosten kunnen echter de kosten voor het bouwen van het gehele dierenverblijf worden meegenomen.

 

Artikel 4.1, onder j

Pelsdierhouderijen vallen buiten de reikwijdte van deze subsidieregeling. Voor hen geldt een landelijk verbod om een bedrijf te starten of uit te breiden. Bovendien geldt met ingang van 2024 een volledig verbod op het houden van pelsdieren.

 

Artikel 4.5, eerste lid, onder a

Een subsidie wordt geweigerd indien al begonnen is met de uitvoering van de activiteiten vóórdat een subsidieaanvraag is ingediend. In dat geval ontbreekt immers het “stimulerend effect” van de subsidie, als vereist in artikel 6, tweede lid, van de landbouwvrijstellingsverordening.

 

Artikel 4.5, eerste lid, onder b

Omgevingsvergunningen die gebaseerd zijn op de Verordening ruimte Noord-Brabant die per 15 juli 2017 in werking is getreden, moeten voldoen aan de eisen die voortvloeien uit het pakket transitiemaatregelen voor de veehouderij. Aangezien deze eisen nog ontbraken in Verordening ruimte 2014 (en eerdere verordeningen ruimte), komen bedrijven niet in aanmerking voor subsidie indien het benodigde extra oppervlak reeds gebouwd kon worden op basis van een omgevingsvergunning die verleend was onder de Verordening ruimte 2014 of haar voorlopers.

 

Artikel 4.6, onder c

In principe vergt het houden volgens een dierenwelzijnskeurmerk per dier meer ruimte dan het houden van datzelfde dier volgens de gangbare normen. Hoeveel meer hangt af van het keurmerk en de diercategorie. In bijlage 5 is aangegeven hoeveel extra staloppervlak er nodig is bij welk dierenwelzijnskeurmerk.

 

Artikel 4.6, onder d

Het realiseren van het extra staloppervlak dat nodig is om volgens een keurmerk te produceren, wordt gesubsidieerd. Niet alleen veehouders die voor het eerst conform een keurmerk gaan produceren, komen in aanmerking voor subsidie, maar ook veehouders die reeds een keurmerk hebben en wensen om te schakelen naar een hoger niveau van dierenwelzijn.

 

Artikel 4.6, onder g

Er zijn dieren waarvoor de omschakeling naar het keurmerk BLK 1* of 2* zo weinig extra ruimte vergt dat subsidiëring niet wenselijk is gezien het geringe effect van de subsidiëring op de omschakeling naar een BLK. Als ondergrens om voor subsidie in aanmerking te komen is daarom de eis gesteld dat minimaal 10% extra staloppervlakte nodig is.

 

Artikel 4.6, onderdeel h, onder 2°

Bij het aanvraagformulier dat subsidieaanvrager dient in te vullen, is een model gevoegd voor het aanleveren van de begroting.

 

Artikel 4.7, onder a

Bij de bepaling welke kosten onder het begrip bouwkosten worden gerekend, worden de uitgangspunten van het Handboek KWIN-veehouderij (kwantitatieve informatie veehouderij) gevolgd.

 

Artikel 4.10, eerste lid, onder c

De maximale steun voor landbouwbedrijven wordt enerzijds bepaald door de maximale steunpercentages (op grond van artikel 14 van de landbouwvrijstellingsverordening: maximaal 40% en 60%). Daarnaast geldt een absoluut maximum van € 500.000 per onderneming per project (artikel 4 landbouwvrijstellingsverordening). Deze maxima worden gerespecteerd door enerzijds een maximale subsidiehoogte van € 100.000 op te nemen en anderzijds het steunpercentage te beperken tot 5%.

 

Artikel 4.11, eerste lid, onder a

De subsidiehoogte verschilt al naar gelang een veehouderij haar capaciteit uitbreidt of niet. Met de transitiemaatregelen beoogt Gedeputeerde Staten te komen tot een duurzame en evenwichtige veehouderijsector. Omschakeling naar een dierenwelzijnsconcept zonder uitbreiding van het aantal landbouwhuisdieren, past beter in dit provinciaal streven, gezien de minder grote belasting voor milieu en ruimtelijke kwaliteit die dit met zich brengt ten opzichte van een omschakeling die wel gepaard gaat met uitbreiding van het aantal landbouwhuisdieren.

 

Artikel 4.13, eerste lid, onder b

In de Algemene subsidieverordening van Noord-Brabant (Asv) is onder andere de verplichting opgenomen de zaak die met behulp van een subsidie tot stand is gebracht, gedurende vijf jaar niet aan de in de subsidieaanvraag beschreven bestemming te onttrekken. Indien een veehouder hiervan af wil wijken, dan heeft hij een ontheffing van deze verplichting nodig (artikel 16 Asv). In artikel 4.13 van deze subsidieregeling is daarnaast de verplichting opgenomen dat tenminste gedurende vijftien jaar nadat het project is afgerond, geproduceerd zal moeten worden conform minimaal de eisen van het dierenwelzijnsconcept waarvoor de subsidie is aangevraagd.

 

Artikel 4.13, eerste lid, onder c

Deze verplichting moet ervoor zorgen dat de verplichting om vijftien jaar conform het dierenwelzijnskeurmerk te produceren in stand blijft, ook bij verkoop en ook bij bijvoorbeeld verhuur, pacht, pachtkoop of ander gebruik door derden. Bij verkoop betekent dit dat een kettingbeding zal moeten worden opgenomen in het koopcontract. Op die manier wordt ook de koper verplicht om gedurende vijftien jaar na realisering project, uitsluitend door te verkopen aan een koper die het dierenwelzijnskeurmerk in stand zal houden.

 

Bijlage 4

Het project dient te worden uitgevoerd in een van de gemeentes die op het kaartje staan aangegeven in geel. Het betreft gebieden waarin de veehouderijen vanwege de hoge veedichtheid een relatief zware belasting vormen voor mens en milieu (zie de notitie Versnelling transitie veehouderij van Gedeputeerde Staten van 13 juni 2017).

 

Bijlage 5

De term ‘gangbaar’ betreft de standaardnorm ten opzichte waarvan het percentage extra staloppervlak voor het betreffende dierenwelzijnskeurmerk is berekend. De kolom ‘subsidiabel percentage extra staloppervlak’ duidt op het percentage extra vierkante meters dat benodigd is ten opzichte van de gangbare productie.

 

Indien een veehouderij echter al over een dierenwelzijnskeurmerk beschikt, maar wenst om te schakelen naar hogere dierenwelzijnsnormen, dan moet het subsidiabel percentage extra staloppervlak berekend worden ten opzichte van het huidige keurmerk van de veehouderij.

 

Voor de volledigheid zijn alle bekende dierenwelzijnskeurmerken opgenomen in deze lijst. Ook de keurmerken die niet voor subsidie in aanmerking komen, omdat zij niet meer dan 10% extra staloppervlak nodig hebben (zie artikel 4.6, onder b).

 

In de bijlage staan de nu gecertificeerde keurmerken opgenomen. Dit is echter een levende lijst, die zo nodig kan worden aangepast. Een belanghebbende bij toevoeging van een dierenwelzijnskeurmerk aan de lijst, kan daarom verzoeken. De provincie onderzoekt of het aangemelde keurmerk op de lijst kan worden gezet en welk percentage extra staloppervlak nodig is voor dat keurmerk.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

 

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

 

Naar boven