Provinciaal blad van Overijssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2018, 761 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2018, 761 | Beleidsregels |
Provincie Overijssel – Vaststellen beleidsregel Geur bedrijven (niet veehouderijen) Overijssel 2018 en intrekken beleidsregel Toetsingskader vergunningverlening Wet Milieubeheer
Inlichtingen bij: Mw. F.J. Geschiere
E-mail: F.J.Geschiere@overijssel.nl
Gedeputeerde Staten van Overijssel, maken bekend dat zij in hun vergadering van 26 september 2017 de navolgende besluiten hebben genomen (kenmerk: 2017/0203343):
Hieronder volgt de volledige tekst van de beleidsregel Geur bedrijven (niet veehouderijen) Overijssel 2018.
Tegen de besluiten vaststellen beleidsregel Geur bedrijven (niet veehouderijen) Overijssel 2018 en intrekken beleidsregel Toetsingskader vergunningverlening Wet Milieubeheer is geen bezwaar en/of beroep mogelijk.
Gedeputeerde Staten van Overijssel voornoemd,
Beleidsregel Geur bedrijven (niet veehouderijen) Overijssel 2018
Gelet op het besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 26 september 2017, kenmerk 2017/0203343;
Gelet op de artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op hoofdstuk 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
[Toelichting: De provincie is verantwoordelijk voor vergunningverlening op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van een aantal categorieën industriële bedrijven, hierna inrichtingen. Daarnaast geeft het Activiteitenbesluit milieubeheer Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen voor activiteiten, binnen genoemde inrichtingen, waarvoor algemene regels gelden. Gedeputeerde Staten toetsen hierbij de aanvaardbaarheid van effecten van de inrichting op de leefomgeving. Eén van de te beoordelen aspecten is geurhinder in de omgeving van het bedrijf. Maatwerkvoorschriften voor geurbelasting worden gebaseerd op artikel 2.7a, vierde lid, Activiteitenbesluit milieubeheer.
In 2007 hebben Gedeputeerde Staten een beleidsregel geur vastgesteld. Het is niet wettelijk verplicht om een beleidsregel vast te stellen. Met de beleidsregel geven Gedeputeerde Staten bedrijven en hun omgeving duidelijkheid over de wijze waarop geurbelasting wordt beoordeeld. De beleidsregel geur is niet van toepassing op veehouderijen en op geurbronnen waarvoor het Activiteitenbesluit de geurbelasting met algemene regels regelt (zoals b.v. de zuiveringstechnische werken van een rioolwaterzuiveringsinstallatie). Op veehouderijen is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing.
Op 1 januari 2016 is de 4e tranche van het Activiteitenbesluit in werking getreden. Het inwerking treden van de 4e tranche van het Activiteitenbesluit heeft een aantal gevolgen voor het beoordelen van geur afkomstig van bedrijven. Dit maakt dat de beleidsregel geurhinder uit 2007 geactualiseerd moet worden. Deze beleidsregel geeft invulling aan deze actualisatie. Bij de actualisatie is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringspraktijk.
Per 1 januari 2016 is de Nederlandse emissierichtlijn (Ner) vervallen en zijn tegelijker tijd, in de 4e tranche van het Activiteitenbesluit milieubeheer, een aantal nieuwe bepalingen inzake de bestrijding van geurhinder opgenomen.
Als een gemeente eigen beleid ter bestrijding van geurhinder heeft vastgesteld in het bestemmingsplan, dan moeten Gedeputeerde Staten een aanvraag ook toetsen aan het beleid van de gemeente, als tevens een vergunning wordt gevraagd voor vergunningplichtig bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wabo). Hierbij geldt het meest strenge beleid. De gemeente kan geurbeleid ook regelen in planregels voor gebruik van gronden. Bij wijziging van industriële processen, ook zonder vergunningplichtige bouwactiviteiten, moet dan toch aan deze planregels worden getoetst. Als een gemeente voor industriële bedrijven complementair geurbeleid wil vaststellen, dat voor planologische toetsing en milieutoetsing wordt gehanteerd, is het belangrijk om dit vooraf met Gedeputeerde Staten af te stemmen.
Deze beleidsregel is, voor vaststelling, afgestemd met het kennispunt luchtemissies van de Regionale UitvoeringsDiensten in Overijssel.]
[Toelichting: Deze beleidsregel sluit aan bij begrippen die gangbaar zijn in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en daarmee samenhangende documenten die in de praktijk van geuronderzoek, geurmetingen en geurberekeningen worden toegepast:
Daarnaast zijn begrippen opgenomen die de basis vormen voor het toetsings- en afwegingskader dat ten grondslag ligt aan de beleidsregels.]
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
aanvraag: een aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 2.1 onder e. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
aanvaardbaar geurhinderniveau: door gedeputeerde staten vastgestelde mate van hinder die nog aanvaardbaar is als bedoeld in het Activiteitenbesluit dan wel de Handleiding geur industrie;
geurgevoelige objecten: geurgevoelige objecten als bedoeld in het Activiteitenbesluit;
melding: melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit;
vergunning: een vergunning op grond van artikel 2.1, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
[Toelichting: Deze beleidsregel geldt voor vergunningverlening op grond van de Wabo voor industriële inrichtingen die geurhinder kunnen veroorzaken en onder de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten vallen en voor het stellen van maatwerkvoorschriften voor die bedrijven. De in deze beleidsregel beschreven benadering en gepresenteerde normering kan ook toegepast worden bij de ruimtelijke ordening. Doelstelling van de ruimtelijke ordening is een goede leefomgeving. Deze beleidsregel is een invulling van de zogenaamde ‘omgekeerde werking’, waarmee voor ruimtelijke plannen de aan te houden afstand tot een geurbron uit de milieuregelgeving wordt afgeleid. De in deze beleidsregel gegeven normering voor geurgevoelige objecten kan rechtstreeks worden opgenomen in de voorwaarden van een bestemmingsplan of worden gehanteerd bij vergunningverlening voor afwijking van een bestemmingsplan.
Deze beleidsregel wordt toegepast bij inrichtingen waarbij de geuremissie kan worden uitgedrukt in European odourunits per tijdseenheid. Bij een geuremissie, uitgedrukt in snuffeleenheden door snuffelploegmetingen, kan de systematiek van deze beleidsregel niet toegepast worden. De systematiek van de beleidsregel kan wel aanknopingspunten geven voor de afweging.]
Deze beleidsregel is van toepassing op besluiten waarbij een aanvaardbaar geurhinderniveau wordt vastgesteld.
Artikel 3 Vaststellen aanvaardbaar geurhinderniveau
[Toelichting: De toegestane geuremissie of geurimmissie wordt bepaald met verspreidingsberekeningen. Emissie-eigenschappen, zoals de hedonische waarde van de geur, de uittredesnelheid en de warmte-inhoud worden niet in de voorschriften vastgelegd. Deze eigenschappen zijn uitgangspunt voor de verspreidingsberekening, waarop de voorschriften zijn gebaseerd.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe bronnen. Bij bestaande bronnen is het vaak moeilijker en duurder om maatregelen te nemen of met dezelfde maatregelen evenveel te bereiken als bij nieuwe bronnen. Daarnaast wordt zo nieuwe hinder van nieuwe bronnen voorkomen. Het onderscheid in normering voor bestaande situaties, nieuwe situaties en situaties met nieuwe bronnen in bestaande situaties wordt behandeld in de artikelen 4, 5 en 6.]
Artikel 4 Aanvaardbaar geurhinderniveau bestaande inrichtingen
[Toelichting: Gedeputeerde Staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau voor bestaande bronnen op de richtwaarde vast, of zoveel lager als redelijk mogelijk is. Afwijken naar boven kan tot ten hoogste de grenswaarde, dan wel, als deze lager is, de eerder vergunde waarde. Bij het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau wordt getoetst of de geurbelasting wordt gereduceerd met toepassing van de beste beschikbare technieken. Gedeputeerde Staten kunnen de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien met redelijkerwijs te verlangen maatregelen of voorzieningen geen geurhinderniveau bereikt kan worden dat gelijk is aan of lager dan de grenswaarde, dan wel, als deze lager is, de eerder vergunde waarde. Voordat Gedeputeerde Staten een ontwerpbesluit vaststellen, stellen zij de vergunningaanvrager in de gelegenheid, de aanvraag te wijzigen en alsnog zodanige maatregelen of voorzieningen aan te vragen zodat positief op de aanvraag kan worden besloten.]
Artikel 5 Aanvaardbaar geurhinderniveau nieuwe inrichtingen
[Toelichting: Gedeputeerde Staten stellen bij één of meer nieuwe bronnen het aanvaardbaar geurhinderniveau op de streefwaarde vast, of zoveel lager als redelijk mogelijk is. Uitgangspunt is dat in nieuwe situaties, nieuwe hinder moet worden voorkomen. De streefwaarde wordt beschouwd als niveau waarbij geen geurhinder optreedt. De richtwaarde vormt dan de maximale waarde tot waar eventueel kan worden afgeweken van de streefwaarde. Ook bij nieuwe bronnen wordt voor het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau, getoetst of de geurbelasting wordt gereduceerd met toepassing van de beste beschikbare technieken.
Net als bij artikel 4 kunnen Gedeputeerde Staten de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien met redelijkerwijs te verlangen maatregelen of voorzieningen geen aanvaardbaar geurhinderniveau bereikt kan worden. Ook hier stellen Gedeputeerde Staten, voordat zij een ontwerpbesluit vaststellen, de vergunningaanvrager in de gelegenheid, de aanvraag te wijzigen en alsnog zodanige maatregelen of voorzieningen te treffen dat positief op de aanvraag kan worden besloten.]
Artikel 6 Aanvaardbaar geurhinderniveau nieuwe bronnen binnen bestaande inrichtingen
[Toelichting: Nieuwe bronnen binnen een bestaande inrichting worden als nieuwe bron conform artikel 5 getoetst. Daarnaast worden de gezamenlijke bronnen (bestaand en nieuw) getoetst aan de normen voor bestaande inrichtingen, conform artikel 4.]
In geval van het toevoegen van nieuwe bronnen binnen een bestaande inrichting waarin reeds bestaande bronnen aanwezig zijn, stellen Gedeputeerde Staten, onverminderd het gestelde in artikel 5, het aanvaardbaar geurhinderniveau voor de gezamenlijke bronnen binnen de inrichting vast overeenkomstig artikel 4.
Artikel 7 Vaststellen aard geur
[Toelichting: Met de tabel bepalen Gedeputeerde Staten de aard van de geur en de hinderlijkheidsklasse van de geur. De hinderlijkheidsklasse wordt bepaald door de hedonische waarde van de geur. Om de hedonische waarde van een geur te verdisconteren in de normstelling wordt de methodiek van de NVN 2818 toegepast. De hedonische waarde van een geur wordt vastgesteld met een olfactometer en een panel van waarnemers. Geurconcentraties worden uitgedrukt in OUE per m³. Het geuronderzoek moet informatie over de hedonische waarde bevatten.
Bij de indeling van geur aan de hand van de hedonische waarde delen Gedeputeerde Staten geur in de volgende vier klassen:
Daarbij baseren Gedeputeerde Staten zich op de geurconcentratie behorend bij de hedonische waarde van H-2. Is de concentratie bij hedonische waarde H=-2 niet bekend, dan wordt de geur beschouwd als een hinderlijke geur met de daarbij behorende toetsingswaarde. Voor geuren waarvoor de concentratie bij hedonische waarden H=-1 of H=-0,5 wel bekend is, de geurconcentratie hoger is dan 5 OUE per m3, en met zekerheid kan worden gesteld dat H=-2 ook hoger is dan 5 OUE per m3 kan het toetsingskader voor minder hinderlijke geur worden toegepast.
De klasse ’hinderlijk’, wordt als standaard gezien en is representatief voor een groot scala aan geuren.]
Gedeputeerde Staten bepalen de aard van de geur aan de hand van de hedonische waarde zoals opgenomen in onderstaande tabel:
[Toelichting: Gedeputeerde Staten toetsen de berekende geurimmissie van de inrichting aan de waarden van de tabel in artikel 8. De getallen geven de uurgemiddelde geurconcentraties weer in OUE per m³ en zijn aangeduid als 98-percentielwaarden.Verder wordt bij de toetsing rekening gehouden met de hedonische waarde van de geur en de gebiedscategorie die van toepassing is op de inrichting en omgeving waar de geurhinder optreedt.
De geurimmissie (de geurbelasting op leefniveau) wordt uitgedrukt in een percentielwaarde, dat is een percentage van de tijd (op jaarbasis) waarin een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden. Zo betekent een geurconcentratie van 1,5 OUE per m³ als 98 percentiel op een bepaalde locatie, dat op die locatie 98% van de tijd van een jaar deze concentratie in een gemiddeld meteojaar niet wordt overschreden. Het betekent dus ook dat op die locatie 2% van de tijd (175 uren per jaar) die geurconcentratie van 1,5 OUE per m³ wél kan worden overschreden - en daarmee dus ook een beperkt aantal uren hinderlijk kan zijn. Geurimmissie op een bepaalde plaats treedt op afhankelijk van onder andere de windrichting ten opzichte van de geurbron. De percentielwaarde is ingegeven door de omstandigheid dat een geurimmissie per definitie slechts met een bepaalde frequentie (percentage van de tijd) kan optreden.
Niet voor alle geurgevoelige objecten wordt een zelfde beschermingsniveau nagestreefd. In aansluiting op regelgeving en jurisprudentie stellen Gedeputeerde Staten het beschermingsniveau afhankelijk van de functie van het gebied waar de ontvanger of het geurgevoelige object zich bevindt en van het soort geurgevoelig object. Het toetsingskader onderscheidt twee gebiedscategorieën, wonen en werken, waarvoor normen voor het aanvaardbaar geurhinderniveau zijn gedefinieerd.
Het Activiteitenbesluit verwijst voor de definitie van geurgevoelige objecten naar artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderijen. De definitie luidt (samengevat): “gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt”. Daarbij geldt dat dit gebruik planologisch moet zijn toegelaten.
Deze definitie van “geurgevoelige objecten” in het Activiteitenbesluit zorgt ervoor dat, sinds 1 januari 2011, bedrijven als geurgevoelige object aangemerkt worden en tegen elkaar beschermd moeten worden. Daarbij moeten de werknemers van een buurbedrijf beschermd worden en niet de goederen of processen van dat buurbedrijf. Sinds 1 januari 2016 geldt de definitie voor alle bedrijven, dus ook voor vergunningplichtige. Deze geurgevoelig (bedrijfs-)objecten vallen onder categorie C of D, en hebben een lager beschermingsniveau dan geurgevoelige (woon-)objecten in categorie A en B. Categorie D heeft daarbij het laagste beschermingsniveau Hierbij wordt het aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld op het niveau dat bereikt kan worden door het treffen van redelijke maatregelen.]
[Toelichting: Bij geurimmissienormen op basis van percentielwaarden mag een aantal uren per jaar de geurnorm worden overschreden. De hoogte van de geurconcentratie die tijdens die toegestane overschrijdingsuren mag plaatsvinden is niet begrensd. Om te voorkomen dat tijdens de toegestane overschrijdingsuren hoge geurpieken optreden – dit kan met name bij bedrijven met sterk wisselende periodieke emissies optreden - wordt naast de gangbare 98-percentiel ook een norm bij hogere percentielwaarden gesteld. De 99,5- en 99,9-percentielen zijn daarbij de gangbare percentielwaarden. Hiermee wordt de kans op hinder door - weliswaar beperkt voorkomende - hoge geurimmissie verkleind.]
Gedeputeerde Staten toetsen de geurimmissie van de inrichting in geval van kortdurende of sterk fluctuerende bronnen aan de waarden genoemd in artikel 8, waarbij de waarden vermenigvuldigd worden met een factor die als volgt afhankelijk is van de percentielwaarde:
[Toelichting: Het effect van cumulatie op de geurbeleving is moeilijk te voorspellen. Dit is o.a. afhankelijk van de type geuren, hinderlijkheid van de geuren, ligging van de bronnen ten opzichte van het geurgevoelige object en de duur van de geuremissies. Gedeputeerde Staten kunnen als sprake is van verschillende typen geuren, nadere eisen stellen aan o.a. de wijze van berekenen, de manier van modellering en het toetsingskader, om een aanvaardbaar geurhinderniveau vast te kunnen stellen. Hierbij kan het gaan om meerdere bronnen binnen een bedrijf of meerdere bronnen van meerdere bedrijven met verschillende geuren.]
Gedeputeerde Staten kunnen bij meerdere geurbronnen binnen één inrichting dan wel in elkaars nabijheid gelegen verschillende geurbronnen dan wel één geurbron met verschillende geuren, als het verschillende typen geuren betreft, nadere eisen stellen aan het geurrapport om het aanvaardbaar geurhinderniveau vast te kunnen stellen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2018-761.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.