Negende wijzigingsverordening Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010

Provinciale Staten van Noord-Brabant,

 

gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d. 17 april 2018

 

Gelet op artikel 1.2 van de Wet milieubeheer;

 

Overwegende dat Provinciale Staten op 5 februari 2010 de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 hebben vastgesteld;

 

Overwegende dat in deze verordening regels zijn opgenomen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater van zowel de openbare drinkwatervoorziening als van industriële grondwaterwinningen die zijn bestemd voor menselijke consumptie;

 

Overwegende dat Provinciale Staten aanleiding zien de boringsvrije zone van de grondwaterwinning Gilzerbaan te laten vervallen en de 25-jaarszone van het grondwaterbeschermingsgebied van die winning uit te breiden.

 

Overwegende dat Provinciale Staten het daarom noodzakelijk achten de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 te wijzigen;

 

Besluiten vast te stellen de volgende verordening:

Artikel I Wijzigingen

De Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 wordt als volgt gewijzigd:

 

 

  • A.

    In Bijlage 5 wordt kaart nr 15 (Gilzerbaan) vervangen door:

 

Artikel II Overgangsrecht

A. Overgangsrecht verboden inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden

Het in artikel 5.1.3.1 gestelde verbod tot het in werking hebben van een inrichting in grondwaterbeschermingsgebied is niet van toepassing op een inrichting die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening in overeenstemming met de voor die inrichting tot op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening in werking is.

 

B. Overgangsrecht niet-verboden inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden

  • 1.

    Ten aanzien van inrichtingen, waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning van kracht is, verbindt het bevoegd gezag binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening de in artikel 5.1.3.2 bedoelde voorschriften, welke eerst in werking treden met ingang van de eerste dag van het elfde jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, met uitzondering van de verplichting met betrekking tot het voorschrift bedoeld in artikel 5.1.3.2, tweede lid, aanhef en onder e, 3º , betreffende tussentijds bodemonderzoek, die direct in werking treedt.

  • 2.

    Artikel 5.1.3.3 is voor een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist en die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening met inachtneming van de op dat moment geldende regels van de provinciale milieuverordening in werking is, van toepassing met ingang van de eerste dag van het elfde jaar na de inwerkingtreding van deze verordening, met uitzondering van het voorschrift bedoeld in artikel 5.1.3.3, zevende lid, onder c, betreffende tussentijds bodemonderzoek, dat direct in werking treedt. Voor de inrichting blijven de bedoelde geldende regels van toepassing tot het in de vorige volzin aangegeven tijdstip.

 

C. Overgangsrecht activiteiten buiten inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden

  • 1.

    De artikelen 5.1.3.5, 5.1.3.7 en 5.1.3.10 zijn niet van toepassing op een activiteit die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening wordt ondernomen in overeenstemming met de voor die activiteit op dat moment geldende regels op grond van de provinciale milieuverordening. Voor de activiteit blijven de bedoelde geldende regels van toepassing.

  • 2.

    Het in artikel 5.1.3.6 gestelde verbod met betrekking tot het hebben van een buisleiding is niet van toepassing op een buisleiding die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening is aangelegd. Het in artikel 5.1.3.6 gestelde verbod voor het vervangen, veranderen of verleg¬gen van een buisleiding geldt niet voor een buisleiding als bedoeld in de vorige volzin, indien met een door een deskundige opgestelde risicoanalyse is aangetoond dat de kans op grondwaterverontreiniging door dat vervangen, veranderen of verleggen gelijk blijft of kleiner wordt ten opzichte van de daaraan voorafgaande situatie. Van het voornemen tot het vervangen, veranderen of verleggen van de buisleiding doet degene die de activiteit onderneemt, een melding.

  • 3.

    Het in artikel 5.1.3.9 gestelde verbod met betrekking tot een begraafplaats, een uitstrooivel¬d en een dierenbegraafplaats geldt niet voor het hebben van een begraafplaats, dierenbegraafplaats of uitstrooiveld, die respectievelijk dat onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig de daarvoor op dat moment geldende regels op grond van de provinciale milieuverordening wordt gehouden. Het verbod geldt evenmin voor het uit¬breiden van een begraaf¬plaats of uitstrooiveld als bedoeld in de vorige zin, indien voor die uitbreiding de Inspectierichtlijn Wet op de lijkbezorging van de In-spectie van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne Staatstoezicht op de Volksgezondheid in acht wordt genomen, voor zover die richtlijn van belang is voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. Degene die een begraafplaats of een strooiveld uitbreidt, doet daarvan een melding aan Gedeputeerde Staten.

  • 4.

    Ten aanzien van de melding, als bedoeld in het tweede en derde lid, is artikel 5.1.5.3 van toepassing.

 

D. Overgangsrecht lopende omgevingsvergunning- en ontheffingprocedures

  • 1.

    Indien de aanvraag tot het geven, wijzigen of intrekken van een omgevingsvergunning is ingediend of het ambtshalve voornemen daartoe is bekend gemaakt voor het tijdstip waarop deze verordening in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige omgevingsvergunningen in de provinciale milieuverordening bepaalde van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden. Met betrekking tot een vergunning die met toepassing van de vorige volzin is tot stand gekomen, zijn de artikelen A en B van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Indien de aanvraag tot het geven, wijzigen of intrekken van een ontheffing op grond van een bepaling van bijlage 10 (oud), onderdeel B, van de provinciale milieuverordening is ingediend of het ambtshalve voornemen daartoe is bekend gemaakt voor het tijdstip waarop deze verordening in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige ontheffingen geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden. Met betrekking tot een ontheffing die met toepassing van de vorige volzin is tot stand gekomen, is artikel C van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel III Inwerkingtreding  

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel IV Citeertitel  

Deze verordening wordt aangehaald als: Negende wijzigingsverordening Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

 

’s-Hertogenbosch 1 juni 2018

Provinciale Staten van Noord Brabant,

de voorzitter

drs. M.P.J.M. van Gruijthuijsen (plv.)

de griffier

J.A. Deneer (plv.)

Naar boven