Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent water investeringen Nadere regels bij het Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/EVZ

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

 

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    Kaderrichtlijn Water (KRW): Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1);

  • b.

    KRW-factsheets: factsheets voor de KRW-oppervlaktewateren, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie (zie bijlage 30 van Omgevingsvisie onderdeel Visie);

  • c.

    Waterbeheerplannen: het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel (vastgesteld op 3 november 2015), het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” van Waterschap Rivierenland (vastgesteld 27 november 2015) en het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Partnerschap als watermerk” van Waterschap Vallei en Veluwe (vastgesteld op 30 september 2015);

  • d.

    KRW-project: een project dat gericht is op realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water;

  • e.

    Natte ecologische verbindingszone: de natte ecologische verbindingszone als onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie en na realisatie als onderdeel van het Gelders Natuur Netwerk;

  • f.

    Urgente gebieden: prioritaire gebieden voor de realisatie KRW/EVZ;

  • g.

    Verordening: Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland;

  • h.

    Omgevingsvisie: de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland;

  • i.

    Omgevingsverordening: de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland;

  • j.

    GNN: het Gelders Natuurnetwerk, zoals omschreven in paragraaf 4.2.1 van de Omgevingsvisie;

  • k.

    GO: de Groene Ontwikkelingszone, zoals omschreven in paragraaf 4.2.2 van de Omgevingsvisie;

  • l.

    Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland: de Samenwerkingsovereenkomst 2015-2021 Provincie Gelderland Waterschap Rivierenland, ondertekend op 26 februari 2015.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

  •  

  • 1.

    Onder verwijzing naar artikel 2.6.1 van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor bovenwettelijke niet-productieve investeringen, die gericht zijn op de inrichting van een natte ecologische verbindingszone voor de doelsoort Winde en de Kamsalamander, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie, of op het realiseren van de doelen van de KRW. De subsidiabele activiteiten betreffen de (her)inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem, waaronder de inrichting van natuurvriendelijke oevers, beekherstel, stapstenen of vispassages die een stuw passeerbaar voor vissen maken in de urgente gebieden.

 

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.7, tweede lid van de Verordening bevat de aanvraag tevens één of meer van de bij dit besluit gevoegde kaarten 1 tot en met 9 van de urgente gebieden, waarop de aanvrager de locatie van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, heeft aangegeven.

Artikel 3 Hoogte van de subsidie

  •  

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

 

  • 2.

    Op grond van artikel 1.3 lid 4 sub f van de Verordening wordt subsidie slechts verleend als deze € 250.000,- bedraagt of meer.

Artikel 4 Aanvrager

 

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt alleen verstrekt aan:

  • a.

    waterschappen;

  • b.

    gemeenten;

  • c.

    samenwerkingsverbanden van een waterschap of gemeente met een of meer van de volgende partijen: waterschappen, gemeenten, landbouwers, grondeigenaren, grondgebruikers, landbouworganisaties, natuurorganisaties of landschapsorganisaties.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  •  

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 1.12 lid 1 van de Verordening wordt slechts verstrekt voor:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      kosten derden.

 

  • 2.

    Op grond van artikel 1.12 lid 3 van de Verordening komen voorbereidingskosten in aanmerking voor subsidie indien zij zijn gemaakt binnen één jaar voordat de aanvraag om subsidie is ingediend. Subsidie wordt slechts verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • b.

      de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied.

 

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.13 lid 1 van de Verordening zijn subsidiabel de kosten voor:

    • a.

      leges;

    • b.

      niet verrekenbare of niet compensabele BTW.

 

  • 4.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.3 van de Verordening wordt slechts verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van de bouw of verbetering van onroerende zaken, waaronder tevens wordt begrepen de inrichting van gronden;

    • b.

      de kosten van verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • c.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

Artikel 6 Selectiecriteria

  •  

  • 1.

    Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15a van de Verordening de volgende selectiecriteria:

 

  • a.

    de mate van effectiviteit van het project, te weten de mate waarin het project beoogt bij te dragen aan:

    • a.

      de KRW-doelen, zoals genoemd in de KRW-factsheets;

    • b.

      de realisatie van natte ecologische verbindingszones voor de doelsoort Winde en de Kamsalamander, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie;

  • b.

    de kans op succes en de haalbaarheid van het project waarbij de volgende aspecten in samenhang worden bezien:

    • a.

      de in het projectplan opgenomen vereisten aan de kwaliteit, in dit geval de deskundigheid en ervaring, van de projectleider;

    • b.

      het realiteitsgehalte van het projectplan;

    • c.

      de mate waarin relevante partijen bij de uitvoering van het plan zijn betrokken;

    • d.

      de mate waarin de planning, opzet en begroting van het project realistisch zijn;

    • e.

      de mate waarin het project snel in uitvoering kan worden genomen;

  • c.

    de mate van urgentie van het project, welke wordt bepaald door de mate waarin de uitvoering van de activiteiten op korte termijn nodig is voor het realiseren van:

    • a.

      de KRW-doelen, zoals genoemd in de KRW-factsheets;

    • b.

      de inrichting van natte ecologische verbindingszones voor de doelsoort Winde en de Kamsalamander, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie;

  • d.

    de mate van efficiëntie van het project, die blijkt uit de volgende aspecten:

    • a.

      de mate waarin de opgevoerde kosten passend zijn, dat wil zeggen de mate waarin de resultaten met de juiste middelen worden gehaald;

    • b.

      de verhouding tussen de opgevoerde proceskosten en de feitelijke projectkosten die met de activiteiten zijn gemoeid;

    • c.

      de mate waarin binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.

 

  • 2.

    Per selectiecriterium kunnen nul tot en met vijf punten worden behaald.

 

  • 3.

    Bij de bepaling van het aantal punten per aanvraag wordt de volgende weging toegepast:

    • a.

      selectiecriterium a: gewicht 3;

    • b.

      selectiecriterium b: gewicht 2;

    • c.

      selectiecriterium c: gewicht 2;

    • d.

      selectiecriterium d: gewicht 1.

 

  • 4.

    Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, moeten minstens 24 punten behaald zijn.

 

  • 5.

    Aanvragen worden gerangschikt op basis van het behaalde aantal punten.

 

  • 6.

    Op grond van artikel 1.15 lid 4 van de Verordening wordt bij ontoereikend budget en gelijke score van twee of meer projecten de scores van de betreffende projecten op het criterium met de hoogste wegingsfactor bezien. Het project met de meeste punten op dit criterium krijgt voorrang. Wanneer daarna nog steeds twee of meer projecten met evenveel punten overblijven, dan wordt gekeken naar de criteria die de op één na hoogste wegingsfactor hebben en zo verder tot alle criteria en wegingsfactoren zijn gebruikt.

 

  • 7.

    Als er na toepassing van de procedure genoemd in het vierde lid nog steeds geen onderscheid te maken is tussen twee of meer projecten, dan vindt op grond van artikel 1.15 lid 5 van de Verordening rangschikking tussen die projecten plaats op basis van loting.

Artikel 7 Adviescommissie

 

Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voorgelegd aan een adviescommissie.

Artikel 8 Bevoorschotting

 

Een aanvraag om voorschot als bedoeld in artikel 1.23 van de Verordening kan één keer per jaar worden ingediend.

Kaarten bij de Nadere regels niet-productieve investeringen water KRW/EVZ, juni 2018.

 

1: Kaart van urgent gebied Baakse Beek

 

 

2: Kaart van urgent gebied 1 De Linge

 

 

3: Kaart van urgent gebied 2 De Linge

 

 

4: Kaart van urgente gebieden 3 en 4 De Linge

 

 

5: Kaart van urgent gebied 5 De Linge

 

 

6: Kaart van urgent gebied 6 De Linge

 

 

7: Kaart van urgent gebied 7 De Linge

 

 

8: Kaart van urgent gebied 8 De Linge

 

 

9: Kaart van urgent gebied Barneveldse Beek

 

 

 

 

TOELICHTING Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water KRW/EVZ, mei 2018

I. Algemeen

 

1. Inleiding

 

Op 16 februari 2015 heeft de Europese Commissie het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 goedgekeurd. Het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op de versterking van het Nederlandse platteland. POP3 is een vervolg op POP2 en loopt van 2014-2020. POP3 wordt gefinancierd vanuit ELFPO; het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling.

 

2. Het openstellingsbesluit

 

Om tot subsidiëring van projecten over te kunnen gaan, maakt de provincie gebruik van subsidie-regelingen. Met deze openstelling wordt ingezet op de doelen van de Kaderrichtlijn Water en op de inrichting van natte ecologische verbindingszones. In de praktijk gaat het veelal om dezelfde typen activiteiten: verbetering van de (ecologische) waterkwaliteit, vasthouden van water en vermindering van wateroverlast door ontwikkeling van robuuste watersystemen.

 

Indiening van een aanvraag

De tendersystematiek die bij dit Openstellingsbesluit wordt gehanteerd staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen nog tijdig te kunnen doorvoeren.

 

Belangrijk is dat niet met de uitvoering van de activiteit mag worden gestart voordat de aanvraag is ingediend. Artikel 1.8 onder e van de Verordening bepaalt immers dat de subsidie moet worden geweigerd als de uitvoering van een activiteit voor het indienen van de aanvraag is gestart. Alleen de in artikel 4 tweede lid van de Nadere regels genoemde voorbereidingshandelingen zijn subsidiabel. Vanuit Europa wordt streng toegezien op de toepassing van dit criterium. Daarom zal de beoordeling door de provincie eveneens streng zijn.

 

II. Artikelgewijze toelichting

 

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

 

Twee punten verdienen nadere toelichting, namelijk:

  • 1.

    de beperking tot bovenwettelijke investeringen;

  • 2.

    de resultaten van de subsidiabele activiteiten moeten aantoonbaar ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector (artikel 1.2 sub 1 van de Verordening) en hebben een directe link met de landbouw (artikel 2.6.1 sub 2 van de Verordening).

 

In het bestuurlijk overleg van de staatssecretaris van EZ met de landsdelig vertegenwoordigde gedeputeerden van 13 januari 2016 is daar het volgende over besloten (citaat uit het verslag):

 

 

“Ad 1.

Algemeen uitgangspunt van het POP is dat een wettelijk verplichte taak niet kan worden gesubsidieerd vanuit het ELFPO. In POP3 is in het maatregelfiche ‘Niet productieve investeringen’ (dat voor KRW maatregelen wordt ingezet) opgenomen, dat geen subsidie wordt verstrekt voor investeringen “om aan eisen te voldoen die direct voortvloeien uit EU-richtlijnen”.

Omdat deze zin bij nader inzien voor meer dan één uitleg vatbaar was, is in notificatie POP3 (eind november) in overleg met I&M, EZ, UvW, IPO en provincies deze passage scherper geformuleerd, t.w.:

"Voor deze submaatregel is de investering erop gericht verder te gaan dan de eisen, die direct en rechtstreeks voortvloeien uit de KRW of Nitraatrichtlijn, zoals beschreven in de basismaatregelen KRW (artikel 11, lid 3, onder a t/m l, KRW) en omschreven in de ‘Samenvatting maatregelprogramma’ van de stroomgebied-beheerplannen.”

 

Met deze tekstuele aanpassing is de onduidelijkheid verholpen. (….)

 

Ad 2.

In het plattelandsontwikkelingscomité heeft de Europese Commissie aangegeven dat bij niet productieve investeringen een directe relatie moet hebben met landbouwactiviteiten. Nederland heeft vervolgens een zestal voorbeeldprojecten voorgelegd met daarin beschreven wat de relatie met landbouwactiviteiten is (zie bijlage 4). De landendesk van DG Agri is akkoord gegaan met deze voorbeeld projecten.

Belangrijk blijft dat bij aanvragen onder de maatregel niet productieve investeringen wordt aangegeven wat de relatie met landbouwactiviteiten is.”

 

Van de zes voorbeeldprojecten zijn er vier genoemd in verband met de openstelling Niet-productief water, namelijk:

 

  • 1.

    het aanleggen van een nieuwe stuw of dam met voorzieningen waardoor vissen kunnen passeren;

  • 2.

    het aanleggen bij een bestaande stuw van voorzieningen waardoor vissen kunnen passeren;

  • 3.

    het geven van een meer natuurlijke vorm aan waterlopen (o.m. verminderen van stroomsnelheid en waterhoeveelheid, ondieper maken, zodoende meer water in het gebied houden, meer ruimte voor vegetatie in het water en op de oevers en zodoende meer biodiversiteit);

  • 4.

    waterevenwicht verbeteren ten behoeve van landbouw en natuurbehoud (bijvoorbeeld in gebied met zowel natuur en landbouw, verminderen van stroomsnelheid en waterhoeveelheid, ondieper maken, zodoende meer water in het gebied houden, meer ruimte voor vegetatie in het water en op de oevers en zodoende meer biodiversiteit)

 

Het gaat vooral over het uitvoeren van deze projecten in agrarisch gebied, of in gemengd agrarisch en natuurgebied.

Bij de projecten 1 en 2 wordt op hoofdlijnen als volgt geredeneerd: het vóórkomen van vis en de daarmee samenhangende vismigratie is een belangrijke (ecologische) doelstelling van de KRW. Ten behoeve van de vismigratie zouden heel wat stuwen moeten verdwijnen. Dat heeft echter weer gevolgen voor de landbouw en andere watergebruikers in de omgeving. Als toch wordt besloten tot plaatsing of handhaving van een stuw, dan vraagt dat om aanleg van een vispassage. Er is een link met de landbouw (want die heeft belang bij de stuw), de vispassage is bovenwettelijk (want aanleg stuw is niet verplicht). Bij de vraag of de aanleg van een vispassage voldoet aan de eis van niet-productieve investering speelt het argument een rol dat de vis in de Nederlandse waterlopen (vrij vertaald) nauwelijks economische waarde vertegenwoordigt (geen onderwerp in het Europese marktbeleid).

Bij de projecten 3 en 4 met aanleg van natuurvriendelijke oevers, het laten meanderen, het ondieper maken en water vasthouden, is volgens Europa de relatie met de landbouw ook sterk genoeg. In de nieuwe situatie kan het gebied het nutriëntenaanbod waarschijnlijk beter aan, is de kans op wateroverlast kleiner en is de waterbeschikbaarheid in droge periodes groter.

 

De provincie streeft ernaar dat de nieuw ingerichte natuurpercelen opgenomen worden binnen het Gelders Natuur Netwerk. En tevens dat ze, als dit nog niet het geval is, een passende bestemming krijgen (natuur, of water/natuur). De provincie gaat ervan uit dat aanvrager, voor zover van toepassing, hiertoe het initiatief neemt en afspraken maakt met de gemeente. Op deze wijze wordt een duurzame bijdrage geleverd aan de realisatie van de ecologische verbindingszones tussen de natuurkerngebieden van het Gelders Natuurnetwerk en daarmee aan de instandhouding en/of herstel van de biodiversiteit.

 

Specifieke informatie is te vinden in de Omgevingvisie, onderdeel Verdieping, paragraaf 4.3.13.3 natte ecologische verbindingszones.

 

Er zijn onvoldoende middelen beschikbaar om alle Gelderse KRW-waterlichamen en hun bovenlopen in alle verbindingszones aan te pakken. Daarom is ervoor gekozen alleen activiteiten te subsidiëren die plaatsvinden in de “urgente” gebieden, zoals opgenomen in de kaarten bij dit openstellingsbesluit. In deze urgente gebieden of hun directe omgeving zijn in het verleden vaak al investeringen gedaan. Door de ecologische omstandigheden op deze locaties te versterken, krijgen de investeringen uit het verleden meerwaarde. Aanvragers dienen op één of meer van de bijgevoegde kaarten van de urgente gebieden de locatie aan te geven van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, aan te geven.

 

Artikel 3 Hoogte van de subsidie

De subsidie is 100% van de subsidiabele kosten (zie artikel 2.6.4 van de Verordening). De provincie stelt hiervan 75% als subsidie beschikbaar, in de beheergebieden van de waterschappen Rivierenland en Rijn en IJssel. Dit is opgebouwd als volgt: 50% vanuit ELFPO (het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling) en 25% vanuit provinciale middelen. De resterende 25% financiert het betreffende waterschap en wordt beschouwd als onderdeel van de subsidie van deze openstelling.

In het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe stelt de provincie 50% als subsidie beschikbaar, afkomstig uit ELFPO. De resterende 50% financiert het waterschap en wordt eveneens beschouwd als onderdeel van de subsidie van deze openstelling.

 

Tevens is er voor gekozen om de middelen in te zetten voor de wat grotere, meer kostbare en daarmee moeilijker te realiseren projecten. Vandaar dat een drempelbedrag is opgenomen van € 250.000,- per aanvraag/project.

 

Artikel 4 Aanvrager

 

Als aanvrager een samenwerkingsverband van een waterschap of een gemeente met andere partijen is, dan dient die samenwerking te worden onderbouwd met een samenwerkingsovereenkomst, die is ondertekend door alle deelnemers van het samenwerkingsverband. Zie artikel 1.6 van de Verordening.

 

Artikel 5 Subsidiabele kosten

 

Niet alle in artikel 1.12 en 2.6.3 van de Verordening genoemde kosten zijn in dit Openstellingsbesluit subsidiabel gesteld. Sommige van deze kosten zijn namelijk bij de inrichting van gebieden, zoals hier aan de orde, niet nodig, of de subsidiëring ervan is niet wenselijk.

In het eerste lid worden personeelskosten subsidiabel gesteld. Artikel 1.12 eerste lid sub b van de Verordening koppelt hieraan de berekeningswijze overeenkomstig artikel 1.9 van de Verordening. Voorts worden kosten derden subsidiabel gesteld.

Op grond van het tweede lid zijn voorbereidingskosten subsidiabel. Artikel 1.12 van de Verordening maakt dit mogelijk.

In het derde lid zijn in deze openstelling voor het eerst de legeskosten meegenomen in de subsidiabele kosten. Na een recente wijziging van artikel 1.13 lid 1 van de Verordening is dit mogelijk. De Verordening sluit in datzelfde artikel subsidie voor verrekenbare of compensabele BTW uit. De niet verrekenbare of niet compensabele BTW wordt expliciet opgenomen in de subsidiabele kosten.

Op grond van het vierde lid is de inrichting van (aangekochte) gronden subsidiabel. Op inrichting of verbetering van gronden zijn de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing. Voorzover de aankoop van grond onderdeel is van de subsidiabele kosten, zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland van toepassing.

 

Artikel 6 Selectiecriteria

Het Comité van Toezicht (CvT), dat een doeltreffende uitvoering van POP3 waarborgt, heeft in het Handboek onder meer bepaald dat voor Niet-productieve investeringen water bij de rangschikking van aanvragen een aantal selectiecriteria gehanteerd moeten worden (Handboek selectie POP3 projecten, versie 24 november 2017). Het toepassen van de selectiecriteria is opgedragen aan een daartoe door GS ingestelde adviescommissie. Deze commissie is onafhankelijk en bestaat uit deskundigen.

 

Het gaat om de volgende criteria en wegingsfactoren:

 

 

Selectiecriterium

Maximale weging

Te behalen punten

Te behalen minimumscore

a.

Mate van effectiviteit

1 t/m 4

0 - 5

60% van het maximaal te behalen punten

b.

Kans op succes en de haalbaarheid

1 t/m 4

0 - 5

 

c.

Mate van urgentie

1 t/m 4

0 - 5

 

d.

Mate van efficiëntie

1 t/m 4

0 - 5

 

 

De concrete invulling voor deze openstelling is als volgt:

 

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Te behalen minimumscore

a.

Mate van effectiviteit

3

0 - 5

Minimaal 24 punten

(uit een maximum van 40 punten)

b.

Kans op succes en de haalbaarheid

2

0 - 5

 

c.

Mate van urgentie

2

0 - 5

 

d.

Mate van efficiëntie

1

0 - 5

 

 

Hieronder worden de selectiecriteria toegelicht.

 

a. Mate van effectiviteit van de activiteit (het project)

Volgens het Handboek is de effectiviteit van de activiteit afhankelijk van de te bereiken, in het openstellingsbesluit gespecificeerde doelstelling(en) in een gebied en de mate waarin de activiteit beoogt aan het bereiken van die doelstelling(en) bij te dragen. Hierbij wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

 

Om met dat laatste te beginnen: het is denkbaar dat projecten relatief duur zijn vanwege specifieke omstandigheden, maar dat ze wel nodig zijn voor het realiseren van een ecologische verbindingszone. Het betrekken van de hoogte van het subsidiebedrag in de afweging kan aldus tot misverstanden leiden. Dit punt dient dan ook met grote voorzichtigheid te worden gehanteerd.

 

De activiteit (de investering) dient op grond van de Nadere regels een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn water of de inrichting van natte ecologische verbindingszones voor de doelsoort Winde en de Kamsalamander, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie. Hierbij zijn de volgende bronnen leidend:

 

  • 1.

    de KRW-factsheets voor oppervlaktewaterlichamen (artikel 1 sub b);

  • 2.

    het waterbeheerplan van het waterschap binnen wiens beheergebied het project wordt uitgevoerd (artikel 1 sub c);

  • 3.

    bijlage 8 van de Omgevingsverordening (artikel 1 sub i), Kernkwaliteiten GNN (artikel 1 sub j) en GO (artikel 1 sub k), in de tabel van het betreffende gebied, of in de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland (artikel 1 sub l).

 

Er bestaat overlap tussen deze documenten. Naarmate de voorgenomen activiteit in meer van de genoemde documenten is opgenomen, wordt aangenomen dat de effectiviteit daarvan groter is. Ofwel de uitvoering draagt bij aan de realisatie van een breder palet aan doelen. Een dergelijke activiteit krijgt meer punten.

 

De toekenning van de punten kan dan als volgt:

  • I.

    0 punten als de activiteit maatregelen bevat uit geen van de genoemde bronnen 1 tot en met 3;

  • II.

    1 punt als de activiteit maatregelen bevat uit één van de genoemde bronnen 1 tot en met 3;

  • III.

    3 punten als de activiteit maatregelen bevat uit twee van de genoemde bronnen 1 tot en met 3;

  • IV.

    5 punten als de activiteit maatregelen bevat uit drie van de genoemde bronnen 1 tot en met 3;

 

Bij deze werkwijze vervalt de mogelijkheid om 2 of 4 punten te behalen. Dit is een bewuste keuze. Het gaat niet ten koste van het onderscheidend vermogen van dit criterium, want er kunnen nog steeds 0 tot 5 punten worden behaald.

 

b. De kans op succes en de haalbaarheid van de activiteit

Uitgangspunt is dat de haalbaarheid van de activiteit groter is, als in het projectplan eisen worden gesteld aan de kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider, als het projectplan realistisch is, als de relevante partijen bij de uitvoering van het plan zijn betrokken, als planning, opzet en begroting realistisch zijn en als het project snel in uitvoering kan worden genomen. Naarmate een activiteit op meer van de genoemde punten positief scoort, wordt aangenomen dat de kans op succes en de haalbaarheid van de activiteit groter zijn. De adviescommissie heeft bij de beoordeling van deze aspecten een belangrijke rol. Zij maakt immers een eigen afweging. Hoe concreter de aanvrager in de aanvraag deze punten omschrijft, des te beter de adviescommissie de afweging kan maken.

 

Dit criterium komt erop neer dat vijf aspecten worden beschouwd waarop het projectplan positief kan scoren, namelijk:

  • 1.

    in de aanvraag is aangegeven dat de aangewezen of nog aan te wijzen projectleider met betrekking tot de subsidiabele activiteiten over voldoende kwaliteit beschikt. “Voldoende kwaliteit” houdt in voldoende aantoonbare expertise in de vorm van genoten opleiding en (meer dan vijf jaar) relevante ervaring in relatie tot de inhoud van het project;

  • 2.

    het projectplan biedt een reëel perspectief dat door uitvoering van de activiteiten de doelen worden gerealiseerd;

  • 3.

    alle relevante partijen zijn voldoende bij de uitvoering van het projectplan betrokken;

  • 4.

    het projectplan bevat een realistische planning, opzet en begroting;

  • 5.

    in het projectplan is concreet onderbouwd dat het project snel in uitvoering kan worden genomen, gelet op de verwerving van gronden, draagvlak voor het plan en de mate waarin vergunningen al zijn verkregen.

 

De toekenning van de punten kan dan als volgt:

 

  • I.

    0 punten bij onvoldoende score op genoemde aspecten, dat wil zeggen het projectplan scoort op geen van de genoemde aspecten positief;

  • II.

    1 punt als het projectplan op één van de genoemde aspecten positief scoort;

  • III.

    2 punten als het projectplan op twee van de genoemde aspecten positief scoort;

  • IV.

    3 punten als het projectplan op drie van de genoemde aspecten positief scoort;

  • V.

    4 punten als het projectplan op vier van de genoemde aspecten positief scoort;

  • VI.

    5 punten als het projectplan op vijf van de genoemde aspecten positief scoort;

 

c. Mate van urgentie van de activiteit

Hierbij gaat het erom binnen welke termijn het aanpakken van de opgave noodzakelijk is. De mate van urgentie van de activiteit wordt bepaald door de mate waarin de uitvoering op korte termijn nodig is om de (ecologische) doelen tijdig te kunnen realiseren. Tijdig hangt af van de betreffende doelen, aan de realisatie waarvan de activiteit bijdraagt. Soms zijn termijnen genoemd in de diverse plannen en factsheets, soms in de in artikel 1 genoemde richtlijn zelf. Om het doel tijdig te realiseren kan het nodig zijn om de activiteit op zeer korte termijn uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als het na uitvoering van de activiteit nog een aantal jaren duurt voordat bepaalde soorten daadwerkelijk voorkomen. Let wel, dat daarbij niet te vroeg mag worden gestart met de uitvoering van de activiteit (zie artikel 1.8 onder e van de Verordening en de toelichting daarop, hierboven in het algemene deel).

Ook kan het nodig zijn de activiteit op korte termijn uit te voeren als er (veel) partijen in het veld betrokken zijn. Uitstel kan in dat geval negatief uitwerken op de bereidheid van die partijen om mee te werken (“de energie gaat dan uit het proces”).

 

De noodzakelijke activiteiten staan in de volgende documenten:

  • 1.

    in de KRW-factsheets voor oppervlaktewaterlichamen (artikel 1 sub b);

  • 2.

    in het waterbeheerplan van het waterschap binnen wiens beheergebied het project wordt uitgevoerd (artikel 1 sub c), of

  • 3.

    in bijlage 8 van de Omgevingsverordening (artikel 1 sub i), Kernkwaliteiten GNN (artikel 1 sub j) en GO (artikel 1 sub k), in de tabel van het betreffende gebied, of in de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland (artikel 1 sub l).

 

De beperkte looptijd van deze documenten voegt urgentie toe. Zo moeten alle maatregelen (activiteiten) in de factsheets in 2021 gerealiseerd zijn. Urgentie wordt tevens toegevoegd door het feit dat het een aantal jaren kan duren vanaf de uitvoering van activiteiten voordat het achterliggende ecologische doel gerealiseerd is, i.c. het voorkomen of de migratie van bepaalde soorten.

De urgentie is uitgewerkt in de volgende aspecten:

 

  • 1.

    de maatregelen komen voor in het betreffende waterbeheerplan;

  • 2.

    de maatregelen komen voor in de betreffende KRW factsheet;

  • 3.

    de uitvoering van de maatregelen in 2019/2020 is nodig om uiterlijk in 2021 het doel uit het betreffende KRW factsheet te kunnen realiseren;

  • 4.

    maatregelen komen voor in bijlage 8 van de Omgevingsverordening, Kernkwaliteiten GNN en GO, in de tabel van het betreffende gebied, of in de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland;

  • 5.

    uitvoering van de maatregelen in 2019/2020 is nodig om uiterlijk in 2021 de doelen te kunnen realiseren, zoals verwoord in bijlage 8 van de Omgevingsverordening, Kernkwaliteiten GNN en GO, in de tabel van het betreffende gebied, of in de Samenwerkingsovereenkomst Rivierenland.

 

De toekenning van de punten kan dan als volgt:

 

  • I.

    0 punten bij onvoldoende score op genoemde aspecten, dat wil zeggen geen van de aspecten 1 tot en met 5 is van toepassing;

  • II.

    1 punt als één van de aspecten 1 tot en met 5 van toepassing is;

  • III.

    2 punten als twee van de aspecten 1 tot en met 5 van toepassing zijn;

  • IV.

    3 punten als drie van de aspecten 1 tot en met 5 van toepassing zijn;

  • V.

    4 punten als vier van de aspecten 1 tot en met 5 van toepassing zijn;

  • VI.

    5 punten als vijf van de aspecten 1 tot en met 5 van toepassing zijn;

 

d. Mate van efficiëntie van het project

Het Handboek biedt hier keuze uit twee varianten. Gekozen is voor variant 1:

“Bij dit criterium wordt beoordeeld of de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) efficiënt wordt ingezet om de gewenste output te realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?), wordt gekeken in hoeverre de proces kosten die in het project gemaakt worden in verhouding staan tot de feitelijke projectkosten én wordt bezien of binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde .”

 

Het gaat hierbij om drie aspecten, die aldus verder kunnen worden ingevuld:

  • 1.

    de mate waarin de opgevoerde kosten passend zijn, dat wil zeggen waarin de resultaten met de juiste middelen worden gehaald. In feite gaat het dan om de vraag naar de mate waarin de opgevoerde kosten en middelen noodzakelijk zijn om het doel van het project te realiseren. Naarmate de opgevoerde kosten en middelen meer noodzakelijk zijn om het doel te realiseren en naarmate ze in (zeer) goede verhouding staan tot het doel van het project, kan de aanvraag meer punten scoren. Bij de beoordeling speelt de motivering van de noodzakelijkheid van de opgevoerde kosten en middelen in de aanvraag een grote rol;

  • 2.

    de verhouding tussen de opgevoerde proceskosten en de feitelijke projectkosten die met de activiteiten zijn gemoeid.De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de opgevoerde proceskosten en de totale subsidiabele projectkosten. De bedoeling is dat zoveel mogelijk geld besteed wordt aan fysieke activiteiten. Het Handboek gaat ervan uit dat de kosteneffectiviteit hoger is naarmate de opgevoerde proceskosten lager zijn. Proceskosten zijn de kosten die in het project zijn aan te merken als voorbereiding en begeleiding (hier: de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs en de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied, inclusief bijbehorende niet verrekenbare of niet compensabele BTW);

  • 3.

    de mate waarin binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.

Als de aanvrager geen gebruik maakt van bestaande kennis en kunde, scoort hij op dit punt nul punten. De aanvraag scoort meer punten naarmate voor de basis van het projectplan en ook tijdens de uitvoering beter gebruik wordt gemaakt van bestaande kennis en kunde.

 

De toekenning van de punten kan zoals aangegeven in het Handboek:

0 punten = Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

1 punt = gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

2 punten = matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

3 punten= voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

4 punten = goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

5 punten = zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daar op voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

 

Er is hier niet gekozen voor variant 2 uit het Handboek. Die houdt in:

“Op grond van meerjarige provinciale ervaring en in afstemming met bijvoorbeeld waterschap(pen) en eventuele andere relevante partijen wordt een normbedrag voor (een groep van) investeringen vastgelegd.”

 

In dit openstellingsbesluit gaat het om de kosten van het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, beekherstel, stapstenen en vispassages. Gesteld dat er normbedragen voor zouden bestaan, dan zouden we het risico lopen om appels met peren te gaan vergelijken. Want hoe weeg je de kosten van een vispassage af tegen die van het aanleggen van 300 meter natuurvriendelijke oever? En soms is het aanleggen van een stapsteen op een bepaalde plek relatief duur, maar kun je hem niet een paar kilometer verderop ontwikkelen, waar het misschien goedkoper is. Dat kan te ver weg zijn van de andere stapstenen of natuurgebieden, waardoor deze aan zijn doel voorbij schiet. De flexibiliteit kent grenzen.

Efficiëntie heeft altijd een relatie tot de effectiviteit (mate van doelbereik), de urgentie, enzovoorts.

 

Weging

In dit openstellingsbesluit wordt de “mate van effectiviteit”, dat wil zeggen de mate waarin een project bijdraagt aan de verschillende doelen, gezien als het allerbelangrijkste criterium. Daarom krijgt dit criterium de hoogste weging, namelijk wegingsfactor 3. Activiteiten moeten bijdragen aan de realisatie van de doelen van de KRW-richtlijn of de inrichting van natte ecologische verbindingszones voor de doelsoort Winde en de Kamsalamander, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie. Dit is de reden waarom het subsidie überhaupt beschikbaar is. Activiteiten die onvoldoende bijdragen aan de doelen zouden minder kans op subsidie moeten hebben. Om toch voor subsidie in aanmerking te komen, moeten ze excelleren op de andere criteria.

 

Vervolgens krijgen de criteria “kans op succes en de haalbaarheid” en de “mate van urgentie” een wegingsfactor 2. Deze aspecten zijn ook belangrijk, maar worden als iets minder cruciaal gezien dan het eerste criterium. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het gaat om activiteiten die wel goed bijdragen aan de doelen. Mocht de uitvoering van het project even op zich laat wachten of de urgentie om het project per omgaande uit te voeren iets minder groot zijn, dan gaat het desalniettemin om een relevant (effectief) project.

 

Het laatste criterium van “de efficiëntie” krijgt de laagste wegingsfactor. Dat is niet omdat efficiënt handelen minder belangrijk is, maar vooral omdat efficiëntie zich in de context van dit openstellingsbesluit minder goed laat operationaliseren. Veelal is aanvrager een professionele of tenminste zeer deskundige organisatie, dan wel een samenwerkingsverband, waarbij die deskundigheid present is.

Naar boven