Wijziging Provinciale Ruimtelijke Verordening, provincie Noord-Holland

BESLUIT tot wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening

 

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 23 april 2018, tot wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening in verband met de heroverweging landbouwgebieden, de actualisatie Leidraad cultuurhistorie en landschap en andere aanpassingen.

 

Provinciale Staten van Noord-Holland;

 

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 20 maart 2018 met kenmerk 1023641/1053337

 

Gelet op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

 

Besluiten:

 

Artikel I

 

De Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt als volgt gewijzigd:

 

 

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onder verlettering van de overige onderdelen vervallen de volgende onderdelen:

    • g.

      bebouwingskarakteristiek

    • p.

      gecombineerde landbouw

    • s.

      grootschalige landbouw

    • gg.

      ontwikkelingsgeschiedenis

    • jj.

      ordeningsprincipe

  • 2.

    Onder verlettering van de overige onderdelen worden de volgende nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

    • p.

      gebruiksgerichte paardenhouderij: een voorziening gericht op het houden van paarden waarbij het rijden met of mennen van paarden primair gericht is op gebruik door de ruiter, amazone of menner, niet zijnde een manege;

    • x.

      kas: bouwwerk van hoofdzakelijk glas of ander lichtdoorlatend materiaal, bedoeld voor de teelt van plantaardige producten;

    • cc.

      manege: een bedrijf gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden houdt;

    • ll.

      productiegerichte paardenhouderij: een agrarisch bedrijf gericht op het houden van paarden, waarbij uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;

    • rr.

      vitale of kwetsbare functies: functies die cruciaal zijn voor de rampenbeheersing bij overstromingen of functies die bij een overstroming ernstige schade met zich mee kunnen brengen voor mens, milieu of economie;

    • aaa.

      zaadveredeling: activiteiten gericht op het verbeteren van erfelijke eigenschappen van cultuurgewassen;

    • bbb.

      zaadveredelingsbedrijf: een bedrijf gericht op zaadveredeling en de gecertificeerde vermeerdering van plantaardig uitgangsmateriaal, zoals zaden en stekken.

  • 3.

    Onderdeel d komt te luiden:

    • d.

      agrarisch bedrijf: een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, daaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, houtteelt, zaadveredeling en de teelt van watergebonden organismen als planten, algen, weekdieren, schelpdieren en vissen;

  • 4.

    Onderdeel g komt te luiden:

    • g.

      cultuurhistorische waarden: de fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds (gebouwde monumenten) en ondergronds (archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen;

  • 5.

    Onderdeel q komt te luiden:

    • q.

      glastuinbouwbedrijf: een agrarisch bedrijf waarbij de teelt van plantaardige producten in een kas plaatsvindt onder gecontroleerde omstandigheden

  • 6.

    Onderdeel bb komt te luiden:

    • bb.

      landschappelijke waarden: de essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard zoals beschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie;

  • 7.

    Onderdeel qq komt te luiden:

    • rr.

      teeltondersteunend glas: kassen dienstbaar aan een vollegronds landbouwbedrijf en bestemd voor het broeien of opkweken van plantmateriaal;

 

B

Artikel 5d, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel a komt te luiden:

  • a.

    toepassing wordt gegeven aan artikel 13a, artikel 16, artikel 17, of artikel 26c, of de nieuwe bebouwing of functieverandering past binnen de in artikel 5a bedoelde schriftelijke afspraken en de locatie direct aansluit op bestaand stedelijk gebied en niet is gelegen in glastuinbouwconcentratiegebied of tuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan, of;

 

C

Artikel 5e, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied voorzien in nieuwe woningen op de gronden binnen de 20 Ke-contour, zoals aangegeven op kaart 11 en de digitale verbeelding ervan:

    • a.

      die tot stand komen door toepassing van artikel 5c, artikel 13a, artikel 16, artikel 17 of artikel 26, eerste lid, onder c, of;

    • b.

      waarvoor een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet Luchtvaart in samenhang met artikel 2.2.1e, vijfde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol is verleend, of;

    • c.

      die mogelijk worden gemaakt binnen de verstedelijkingslocaties als bedoeld in artikel 2.2.1e, derde lid, van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

 

D

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8 Aardkundige waarden

Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 6 van de Provinciale Milieuverordening wordt in de toelichting van een bestemmingsplan aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met de in het gebied, zoals aangegeven op kaart 10 en op de digitale verbeelding ervan, voorkomende bijzondere aardkundige waarden zoals beschreven in het bijlage-rapport Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 12 januari 2004, nr. 68).

 

E

Artikel 8a komt te luiden:

Artikel 8a Overstromingsrobuust inrichten

  • 1.

    De toelichting van een bestemmingsplan dat nieuwbouw ten behoeve van vitale of kwetsbare functies mogelijk maakt of dat herstructurering van of transformatie naar vitale of kwetsbare functies mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met:

    • a.

      de risico’s van en bij overstroming, en;

    • b.

      indien het buitendijkse gebieden betreft langs het IJsselmeer, Markermeer, Gooimeer en Eemmeer, toekomstige peilverandering en actuele peilfluctuaties.

  • 2.

    De toelichting van een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat tevens een beschrijving van de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het eerste lid omschreven risico’s te voorkomen of te beperken.

 

F

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

  • 2.

    Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, indien gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:

    • a.

      rekening wordt gehouden met:

      • i.

        de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble, en;

      • ii.

        de ambities en ontwikkelprincipes van de toepasselijke provinciale structuren, en;

    • b.

      hierbij worden betrokken:

      • i.

        de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes;

      • ii.

        de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble, en;

      • iii.

        de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van de toepasselijke provinciale structuren.

  • 3.

    De toelichting van een bestemmingsplan bevat een motivering waaruit moet blijken dat voldaan is aan het bepaalde in het tweede lid.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies vragen over ontwikkelingen die een grote impact kunnen hebben op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden of indien wordt afgeweken van de ontwikkelprincipes als bedoeld in het tweede lid onder a.

 

G

Na artikel 15 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a Ruimtelijke kwaliteitseis voor windturbines

  • 1.

    Een bestemmingsplan dat voorziet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mogelijk maken voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit zoals vermeld in het beleidskader wind op land (PS 15 december 2014).

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid.

 

H

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 5c kan een bestemmingsplan voorzien in de mogelijkheid dat de bestaande bebouwing op het voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij of zorgfuncties indien:

  • 2.

    Onderdeel c van het eerste lid komt te luiden:

    • c.

      buitenopslag buiten het bouwvlak niet is toegestaan;

  • 3.

    Het tweede lid komt te luiden:

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder a, kan een bestemmingsplan voorzien in een functiewijziging naar burgerwoning indien:

      • a.

        de burgerwoning wordt gesitueerd in de voormalige agrarische bedrijfswoning, en;

      • b.

        de woning niet is gelegen in glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan, en;

      • c.

        de woning de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet beperkt.

 

I

Artikel 17a komt te luiden:

Artikel 17a Agrarisch aanverwante bedrijven

  • 1.

    In afwijking van artikel 5a en artikel 5c kan een bestemmingsplan de uitbreiding van een reeds fysiek bestaand agrarisch aanverwant bedrijf mogelijk maken in het landelijk gebied, mits:

    • a.

      de noodzaak tot uitbreiding gemotiveerd is aangetoond, en;

    • b.

      buitenopslag buiten het bouwvlak wordt verboden.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5a en artikel 5c kan een bestemmingsplan een nieuw bouwperceel voor de verplaatsing van een reeds fysiek bestaand agrarisch aanverwant bedrijf mogelijk maken in het landelijk gebied, mits:

    • a.

      de noodzaak tot verplaatsing gemotiveerd is aangetoond;

    • b.

      er geen reëel alternatief beschikbaar is op een bedrijventerrein in de regio;

    • c.

      er geen geschikte vrijkomende agrarische bouwpercelen beschikbaar zijn, en;

    • d.

      buitenopslag buiten het bouwvlak wordt verboden.

  • 3.

    Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en tweede lid voorziet in een bouwperceel van maximaal 2 hectare.

  • 4.

    Op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en het tweede lid is artikel 15 van toepassing.

 

J

Het opschrift van titel 1 van hoofdstuk 5 De groene ruimte komt te luiden: Natuurnetwerk Nederland.

 

K

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het opschrift komt te luiden: Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen.

  • 2.

    De zinsnede “ de Ecologische Hoofdstructuur” wordt steeds vervangen door: het Natuurnetwerk Nederland.

  • 3.

    De zinsnede “Ecologische Verbindingszone” wordt steeds vervangen door: natuurverbindingen.

     

L

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt vervalt onderdeel d.

 

M

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

In het tweede lid, onderdeel b vervalt de zinsnede ‘de “Amsterdamse grachtengordel”’.

 

N

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26 Agrarische bedrijven in landelijk gebied

  • 1.

    Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op landelijk gebied, geldt het volgende:

    • a.

      agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;

    • b.

      in afwijking van onderdeel a geldt dat buiten het bouwperceel gaas- en boogkassen kunnen worden toegestaan, mits deze na het groeiseizoen worden verwijderd;

    • c.

      ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht op de bedrijfsvoering en de betreffende gronden niet zijn gelegen in een glastuinbouwconcentratiegebied of een tuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan;

    • d.

      een agrarisch bouwperceel heeft een omvang van maximaal 2 hectare;

    • e.

      in afwijking van onderdeel d kan een agrarisch bouwperceel een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces en de uitbreiding geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van de betreffende omgeving.

    • f.

      in de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden voorzien, indien:

      • de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel;

      • de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, en;

      • het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.

  • 2.

    Artikel 15 is van toepassing op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien het bepaalde in het eerste lid, onderdelen e en f.

  • 4.

    Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op veenpolderlandschappen bevat geen regels die voorzien in het scheuren van grasland.

 

O

Artikel 26a wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onder vernummering van het navolgende lid komt het derde lid te vervallen.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Voor zover een bestemmingsplan bestemmingen of regels bevat voor bestaande intensieve veehouderijen, al dan niet als neventak, geldt dat bij uitbreiding ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

 

P

Artikel 26b wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      Een bestemmingsplan bevat uitsluitend bestemmingen of regels die voorzien in het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt, indien de betrokken gronden zijn gelegen in bollenconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan.

  • 2.

    Na het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd luidende:

    • 3.

      Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van het bollenconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de verbeelding ervan, wijzigen.

Q

Artikel 26c wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid wordt na ‘glastuinbouwbedrijven’ ingevoegd: waardoor de totale omvang van het agrarisch bouwperceel meer dan 2 ha gaat bedragen

  • 2.

    Onder vernummering van de navolgende leden wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

    • 3.

      In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voorzien in de uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf tot een totale omvang van meer dan 2 ha, mits het bedrijf grenst aan bestaand stedelijk gebied, niet grenst aan andere glastuinbouwbedrijven, sprake is van grondgebonden teelt en de uitbreiding leidt tot een verbeterde duurzame bedrijfsvoering, waarbij het bedrijf een aantoonbare duurzame synergie heeft met de aangrenzende stedelijke functies.

  • 3.

    In het vierde lid wordt de zinsnede “die zijn gelieerd aan glastuinbouw” vervangen door: met kassen gericht op zaadveredeling, plantenveredeling, scholing en onderzoek

  • 4.

    In het vijfde lid wordt “bedrijven” steeds vervangend door: activiteiten

  • 5.

    In het zesde lid wordt “onderdelen d en f” vervangen door: onderdeel d

  • 6.

    Het zevende lid wordt vervangen door:

    • "7.

      Indien sprake is van verplaatsing van een glastuinbouwbedrijf naar glastuinbouwconcentratiegebied en er op de bestaande locatie geen sprake is van een opvolgend glastuinbouwbedrijf, dient zeker te worden gesteld dat de kassen worden gesloopt.”

  • 7.

    In het achtste lid wordt na “glastuinbouwconcentratiegebied” ingevoegd: en tuinbouwconcentratiegebied.

 

R

Artikel 26d wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het vierde lid wordt “artikel 26, eerste lid” vervangen door: artikel 26, eerste lid, onder d.

  • 2.

    Na het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd luidende:

    • 5.

      Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van zaadveredelingsconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de verbeelding ervan, wijzigen.

 

S

Artikel 26e wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de aanhef van het eerste lid wordt na “recreatie” ingevoegd: ,gebruiksgerichte paardenhouderij.

  • 2.

    In onderdeel b van het eerste lid wordt na “toegestaan” ingevoegd: buiten het bouwvlak.

 

T

Artikel 27 komt te luiden:

A rtikel 27 Landbouweffecten

  • 1.

    Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op landelijk gebied gaat vergezeld van een landbouw effect rapportage, indien sprake is van:

    • a.

      een MER-plichtige activiteit als bedoeld in het Besluit MER;

    • b.

      overige ingrepen die een aanzienlijk effect hebben op gronden met een agrarische bestemming, of;

    • c.

      een vermindering van het areaal landbouwgrond met minimaal 100 ha.

  • 2.

    De toelichting van een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat de resultaten van de landbouw effect rapportage en bevat de motivering hoe rekening is gehouden met deze resultaten in de belangenafweging.

  • 3.

    De toelichting van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op landelijk gebied, waarop het eerste lid niet van toepassing is, maar dat een functiewijziging bevat van een agrarische functie naar een niet-agrarische functie bevat een motivering hoe rekening is gehouden met de effecten op de agrarische structuur van het betreffende gebied.

  • 4.

    Het bepaalde in de voorafgaande leden is niet van toepassing op de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan als Natuurnetwerk Nederland of als natuurverbinding.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de inhoud van een landbouw-effectrapportage als bedoeld in het eerste lid.

 

U

 

Artikel 29a vervalt.

 

V

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In artikel 32 wordt “de Ecologische Hoofdstructuur” steeds vervangen door: het Natuurnetwerk Nederland.

  • 2.

    In artikel 32 wordt “ecologische verbindingszone” steeds vervangen door: natuurverbinding.

  • 3.

    In het vijfde lid wordt “artikel 15, eerste tot en met vierde lid” vervangen door: artikel 15 en artikel 15a..

  • 4.

    In het achtste lid, onderdeel e wordt “artikel 15” vervangen door: artikel 15 en artikel 15a.

 

W

Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid, wordt “Ecologische Hoofdstructuur” vervangen door: “Natuurnetwerk Nederland”.

  • 2.

    In het tweede lid, wordt “Ecologische Verbindingszone” vervangen door: “natuurverbinding”.

 

X

Artikel 46a wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste en tweede lid wordt “1 maart 2017” vervangen door: “1 mei 2018”.

 

Artikel II

Bijlage 1 Kernkwaliteiten erfgoederen De Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Beemster wordt vervangen door bijgaande bijlage 1 Kernkwaliteiten UNESCO-erfgoederen.

 

Artikel III

A

In bijlage 2 wordt kaart 4: Ecologie en de digitale verbeelding ervan vervangen door bijgaande kaart 4: Ecologie en de digitale verbeelding ervan.

B

In bijlage 2 wordt kaart 5A: UNESCO-erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde en de digitale verbeelding ervan vervangen door bijgaande kaart 5A: UNESCO-erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde en de digitale verbeelding ervan.

C

In bijlage 2 vervalt kaart 6: Landbouwgebieden en de digitale verbeelding ervan.

D

In bijlage 2 wordt kaart 7: Landbouwclusters en de digitale verbeelding ervan vervangen door bijgaande kaart 7: Landbouwclusters en de digitale verbeelding ervan.

 

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciale blad waarin het wordt geplaatst.

 

 

Provinciale Staten van Noord-Holland

J.W. Remkes, voorzitter. [of plaatsvervangend voorzitter]

, griffier. [of plaatsvervangend griffier]

Bijlage 1 Kernkwaliteiten UNESCO-erfgoederen

Hieronder zijn de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen opgesomd. De uitwerking van de kernkwaliteiten is opgenomen in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Deze tabel dient in samenhang te worden gelezen met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

 

 

 

kernkwaliteiten

Nieuwe Hollandse Waterlinie

1. Het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem, bestaande uit:

 

– inundatiegebieden;

 

– zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;

 

– voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;

 

– waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;

 

– overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;

 

– de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;

 

– de historische vestingstructuur van de vestingsteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;

 

2. Grote openheid;

 

3. Groen en overwegend rustig karakter.

 

 

Werelderfgoed De Beemster

1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, vroeg zeventiende-eeuwse (landschaps)architectonische geheel van de droogmakerij De Beemster, bestaande uit:

 

– het vierkante gridpatroon van wegen en waterlopen en rechthoekige percelen;

 

– de ringdijk en ringvaart (continuïteit en eenheid in vormgeving);

 

– het centraal gelegen dorp (Middenbeemster) op een assenkruis van wegen;

 

– bebouwing langs de wegen;

 

– de relatief hooggelegen wegen met laanbeplanting;

 

– de monumentale en typerende (stolp)boerderijen en restanten van buitens;

 

– de oude negentiende-eeuwse gemalen en molengangen;

 

– de structuur en het karakter van het (beschermde) dorpsgezicht van Middenbeemster;

 

2. Grote openheid;

 

3. Voor zover het werelderfgoed De Beemster samenvalt met het werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, zijn de uitgewerkte universele waarden van het werelderfgoed De Stelling van Amsterdam tevens van toepassing op het werelderfgoed De Beemster.

 

 

Werelderfgoed De Stelling van Amsterdam

1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laatnegentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijke geheel, bestaande uit:

 

– een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam;

 

– sluizen en voor- en achterkanalen;

 

– de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken;

 

– inundatiegebieden;

 

– voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied);

 

– de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;

 

2. Relatief grote openheid;

 

3. Groene en relatief stille ring rond Amsterdam.

 

 

Toelichting  

Algemene toelichting

 

Hieronder volgt een toelichting op de ontwerpwijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) 2018.

 

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat dat de provincie inspeelt op de ruimtelijke vraagstukken door mee te veranderen waar nodig en door bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Deze visie is verder uitgewerkt langs drie provinciale hoofdbelangen: klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. In de PRV heeft de provincie regels gesteld om deze belangen juridisch te borgen. Gemeenten moeten bij het maken van ruimtelijke plannen deze regels in acht nemen. De PRV is daarmee een kaderstellend instrument van de provincie voor gemeenten.

 

De PRV is geen statisch document. Beleid van Rijk en provincie kan veranderen om in te kunnen spelen op ontwikkelingen met ruimtelijke impact. Met het wijzigende beleid moet de PRV mee veranderen. De meest recente wijziging van de PRV is door Provinciale Staten op 12 december 2016 vastgesteld en is op 1 maart 2017 in werking getreden. Deze wijzigingen hadden betrekking op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, het beleid Wonen-Vliegen, jaarrond strandbebouwing en aardkundige monumenten.

 

Nieuwe wijzigingen zijn wenselijk en noodzakelijk, om de PRV actueel, correct en eenduidig te houden. In november 2015 hebben Gedeputeerde Staten (GS) besloten de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) te wijzigen in 2016 en 2017. In april 2017 zijn Provinciale Staten (PS) geïnformeerd dat de vaststelling van de ronde in 2017 niet haalbaar is gebleken, omdat de afstemming van enkele cruciale onderwerpen meer tijd vergt. De ontwerpwijziging 2018 betreft het actualiseren van de PRV naar aanleiding van een beleidswijziging op het thema landbouw (opheffen onderscheid tussen gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw), het verankeren van de geactualiseerde Leidraad Landschap en Cultuurhistorie in de PRV en het toevoegen van nieuwe weidevogelkerngebieden. Daarnaast worden er een aantal begripsbepalingen toegevoegd, worden de regels voor glastuinbouwconcentratiegebieden aangepast en worden de artikelen gericht op waterrobuust inrichten verduidelijkt en samengevoegd. Tenslotte vinden er enkele technische correcties plaats, zoals de naamswijziging van Ecologische Hoofdstructuur (EHS) naar Natuurnetwerk Nederland (NNN).

 

Relatie met Omgevingsvisie en –verordening

 

De Omgevingswet integreert een groot deel van de wetgeving op het gebied van ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Eén van de kerninstrumenten van de Omgevingswet is de Omgevingsvisie. De huidige wettelijk verplichte provinciale plannen (Structuurvisie, het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, het Milieubeleidsplan en de Watervisie) komen te vervallen en gaan op in één integrale omgevingsvisie voor de fysieke leefomgeving met onderliggende programma’s. Op dit moment is de totstandkoming van de provinciale Omgevingsvisie volop aan de gang. De planning is gericht op vaststelling van de Omgevingsvisie door PS in november 2018. De Omgevingsverordening, die de komende tijd in samenhang met de Omgevingsvisie en in samenspraak met onze partners wordt opgesteld, zorgt waar nodig voor juridische doorwerking van de visie. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet, die onlangs is uitgesteld, worden na vaststelling van de Omgevingsvisie voorstellen gedaan aan Provinciale Staten met betrekking tot de overgangsperiode tot aan de invoering van de Omgevingswet. Uitgangspunt daarbij is toe werken naar een eerste integrale Omgevingsverordening, gebaseerd op de huidige wetgeving, die na vaststelling van de Omgevingsvisie in procedure zal worden gebracht.

 

Vooruitlopend op bovenstaande transitie richting Omgevingsverordening vinden GS het belangrijk dat de PRV actueel en kloppend is. Daarom wordt de PRV nog gewijzigd, ook al wordt er tegelijkertijd gewerkt aan de Omgevingsvisie en –verordening. In de Startnotitie Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is wel vastgelegd dat de actualisering van de PRV zich beperkt tot de hoogst noodzakelijke aanpassingen die niet kunnen wachten tot de omgevingsvisie. Onderwerpen en inzichten die niet noodzakelijkerwijs in deze actualisering meegenomen hoeven te worden, krijgen een plek in het proces naar de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 5d Transformatie glastuinbouw

Dit artikel biedt de mogelijkheid om onder voorwaarden glastuinbouw te transformeren naar wonen. Met deze wijziging worden glastuinbouwconcentratiegebieden uitgesloten van deze mogelijkheid. Voor deze glastuinbouwconcentratiegebieden is het beleid immers gericht op continuering van de glastuinbouw. Daarnaast wordt artikel 5a (nieuwe stedelijke ontwikkeling in overeenstemming met regionale afspraken) toegevoegd aan dit artikel, omdat gelet op de grootte van bestaande glastuinbouwbedrijven het kan voorkomen dat een transformatie ook qua omvang leidt tot een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

 

Artikel 5e Woningen binnen de 20 Ke -contour

In dit artikel wordt bepaald dat binnen de 20 Ke-contour enkel binnen bestaand stedelijk gebied nieuwe woningen mogelijk mogen worden gemaakt. Met het bestaand stedelijk gebied wordt bedoeld het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een uitzondering op deze regel geldt voor woningbouw die tot stand komt met toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling als bedoeld in artikel 16. Het is vanwege haar doelstelling, het mogelijk maken van het opruimen van storende bebouwing van agrarische bedrijven in ruil voor het bouwen van één of meer compensatiewoningen in het buitengebied, wenselijk dat dit instrument ook binnen de 20 Ke-contour kan blijven functioneren. Tweede categorie uitzonderingen zijn functiewijzigingen naar wonen op Voormalig Agrarisch Bouwpercelen als bedoeld in artikel 17. Ook deze specifieke categorie huisvesting, waarbij moet worden gedacht aan afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg of andere specifieke doelgroepen, dient te blijven functioneren binnen de 20 Ke-contour. Ook woningen die mogelijk zijn op grond van de regeling voor nieuwe landgoederen (13a) en de regeling voor bedrijfswoningen (artikel 26 eerste lid onder c) zijn binnen de 20 Ke-contour mogelijk. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol dat op 1 januari 2018 in werking is getreden zijn daaraan toegevoegd woningen die mogelijk zijn op grond van de regeling voor kleinschalige ontwikkelingen (artikel 5c). Ook die woningen kunnen dus mogelijk worden gemaakt binnen de 20 Ke-contour. Gelet op artikel 2.2.1 e, vijfde lid, van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol is de in onderdeel b genoemde datum van 1 maart 2017 ten aanzien van verleende verklaringen van geen bezwaar (vvgb) ex artikel 8.9 van de Wet luchtvaart vervallen. In het algemeen geldt nu dus dat woningbouwontwikkelingen waarvoor een vvgb is verleend, worden gerespecteerd. Toegevoegd is voorts de uitzonderingscategorie voor woningbouwontwikkelingen binnen de verstedelijkingslocaties als bedoeld in artikel 2.2.1e, derde lid, Luchthavenindelingbesluit Schiphol (tweede lid, onderdeel c). Ook deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt binnen de 20 Ke-contour. Voor Noord-Holland gaat het daarbij om de locatie Hoofddorp Zuidrand.

In het derde lid wordt voorgeschreven dat er bij plannen voor nieuwe woningen binnen de 20 Ke-contour altijd een integrale ruimtelijke afweging dient plaats te vinden waarbij luchtvaartgeluid expliciet wordt afgewogen in het bestemmingsplan. Met artikel 5d wordt bewerkstelligd dat bij de juridisch-planologische besluitvorming tot toevoeging van woningen voor zover gelegen binnen de 20 Ke-contour, het bevoegd gezag zich nadrukkelijk rekenschap geeft van de geluidsaspecten die samenhangen met deze ligging. Daar de provincie het wenselijk acht vast te leggen op wijze zij haar toezichthoudende bevoegdheden ten aanzien van dit artikel toepast, is de beleidsregel `wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. De beleidsregel sluit aan op de binnen de BRS (Bestuurlijke Regie Schiphol) overeengekomen aanpak, waarvan is afgesproken dat ook de 20 Ke-gemeenten deze aanpak zullen verankeren in een door de Raad vast te stellen algemene regel.

Dit artikel moet worden gelezen in samenhang met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB), dat de ruimtelijke regels op rijksniveau bevat in verband met luchthaven Schiphol. Artikel 2.2.1d van het LIB bepaalt dat binnen de 20 Ke-contour (daar: `Afwegingsgebied geluid en externe veiligheid LIB 5 Schiphol’) geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. Deze regel is er op gericht om enerzijds buitenstedelijk voldoende ruimte te laten voor de ontwikkeling van Schiphol en anderzijds binnenstedelijk (woningbouw)ontwikkelingen mogelijk te maken. Dit sluit aan bij het gehanteerde principe om zo min mogelijk over dichtbebouwd stedelijk gebied te vliegen. Het rijkskader laat de provincie afwegingsruimte om beperkt één of enkele woningen in het buitengebied toe te staan. Dit artikel geeft daaraan invulling. Het rijk blijft, zoals ook geregeld in lid 1 sub b en c, bevoegd als het gaat om een uitbreiding of ontheffing van het 20 Ke-beleid inzake woningbouwlocaties buiten BSG, zoals de verstedelijkingslocaties als bedoeld in artikel 2.2.1e lid 3 en de Verklaring van Geen Bezwaar op grond van artikel 2.2.1e lid 5 LIB.

Voor een aantal aspecten van het thema ‘Wonen-Vliegen’ die in het kader van het SMASH-traject met het Rijk zijn gemaakt geldt dat zij niet in deze ruimtelijke verordening geregeld kunnen worden. Het gaat dan om een vroegtijdige en juiste informatievoorziening aan potentiële en nieuwe bewoners, middels toezicht op- en het actief bijdragen aan deze informatie, al dan niet in combinatie met kettingbedingen. Dit in het kader van het dragen van volle verantwoordelijkheid voor de gemeentelijke besluitvorming, ook met oog op mogelijke klachten in de toekomst.

 

Artikel 8 Aardkundige waarden

Het beleid voor aardkundige waarden kent twee, deels geografisch overlappende, kwalificaties van gebieden: aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het beleid voor aardkundige waarden is deels in het milieu- en deels in het ruimtelijke ordeningsrecht verankerd. De aardkundige monumenten worden beschermd via hoofdstuk 6 van de Provinciale Milieuverordening (PMV); aardkundig waardevol gebieden via artikel 8 in de PRV.

 

Om de bescherming van de aardkundige monumenten via de PMV beter voor het voetlicht te krijgen, wordt artikel 8 in de PRV aangevuld met een verwijzing naar de PMV. Daarnaast worden de aardkundig waardevolle gebieden en monumenten beschreven in de nieuwe Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, hetgeen ook bijdraagt aan meer aandacht voor het in stand houden van deze gebieden bij nieuwe ontwikkelingen.

 

Artikel 8a Overstromingsrobuust inrichten

Artikel 8a is aangepast. Voorheen werd in dit artikel aan gemeenten gevraagd om voor alle type ontwikkelingen in bestemmingsplannen inzicht te geven in de risico’s van en bij overstroming en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.

 

Het nieuwe artikel 8a is specifieker geformuleerd: het richt zich alleen op vitale en kwetsbare functies, omdat de maatschappelijke gevolgen van een overstroming op deze functies, erg groot kunnen zijn en gevolgen kunnen hebben voor het gebied dat overstroomt maar ook ver daarbuiten. Voor overige ruimtelijke projecten of plannen (niet-vitale of niet-kwetsbare functies), zowel binnendijks als buitendijks, heeft de gemeente een eigen verantwoordelijkheid.

 

De motivering wordt niet alleen gevraagd bij bestemmingsplannen die nieuwbouw ten behoeve van vitale of kwetsbare functies mogelijk maken, maar ook bij bestemmingsplannen die herstructurering van of transformatie naar vitale of kwetsbare functies mogelijk maken, zoals de wijziging van de functie van een bestaand gebouw naar een vitale of kwetsbare functie.

 

Het Rijk definieert vitale of kwetsbare functies als ‘functies die cruciaal zijn voor de rampenbeheersing bij overstromingen of functies die bij een overstroming ernstige schade met zich mee kunnen brengen voor mens, milieu of economie’.

 

De vitale en kwetsbare functies kennen tal van onderlinge relaties (ketenafhankelijkheid) en bepalen bij overstromingen samen de robuustheid van een gebied. Om deze redenen is het belangrijk dat bij nieuwe vitale en kwetsbare functies het overstromingsrisico wordt meegewogen bij locatiekeuze en inrichting.

 

Ter verduidelijking van de vitale of kwetsbare functies worden hieronder enkele voorbeelden genoemd, waarbij de functies zijn ingedeeld in gebruikscategorieën. Deze opsomming is niet uitputtend, maar ter indicatie:

  • -

    Categorie energie: elektriciteitscentrales, zonne-akkers, windturbines, het regionale distributienet en opslag van aardgas, tankstations;

  • -

    Categorie telecom, ICT en transport: internet en telecom netwerk, wegen, spoorwegen, stations, busbanen;

  • -

    Categorie waterketen: gemalen, pompen, sluizen, rioolwaterzuiveringsinstallaties;

  • -

    Categorie gezondheid: ziekenhuizen, zorginstellingen, huisartsenposten, EHBO’s, ambulanceposten;

  • -

    Categorie bedrijven: brzo-bedrijven, vuilverbrandingsinstallaties;

  • -

    Categorie openbare orde en veiligheid: crisiscentra, brandweerkazernes, penitentiaire inrichtingen;

  • -

    Categorie niet-zelfredzame groepen: dierentuinen, verpleegtehuizen, scholen, kinderdagverblijven, AZC’s, wooncomplexen voor niet-zelfredzamen;

  • -

    Categorie cultuur: archieven, musea, depots, theaters, monumenten.

 

De provincie heeft een handreiking Overstromingsrobuust inrichten opgesteld die door gemeenten kan worden benut om invulling te geven aan dit artikel. Tevens is deze handreiking voor gemeenten bruikbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen niet vallende onder de categorie ‘vitaal en kwetsbaar’ en waarvoor gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben (in navolging van de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie).

 

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Leidraad) is een van de provinciale instrumenten om te kunnen sturen op Ruimtelijke kwaliteit, een provinciaal hoofdbelang zoals benoemd in de Structuurvisie 2040. De Leidraad wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten en beschrijft de provinciale belangen ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Dit artikel regelt de juridische doorwerking van de Leidraad.

 

Dit artikel is van toepassing op alle ‘nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen’ in het landelijk gebied. Daarmee is de toepassing verbreed ten opzichte van de voorgaande versie van dit artikel, waarbij dit artikel van toepassing was op ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. De nieuwe term dekt beter de lading van de ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied gaat het om bijvoorbeeld nieuwe bebouwing, agrarische bedrijven, natuurontwikkeling, infrastructuur of vormen van energieopwekking.

 

Voor de mate van doorwerking van de Leidraad is gebruik gemaakt van de systematiek zoals deze ook onder de Omgevingswet zal gelden. In de Omgevingswet wordt een driedeling gehanteerd van doorwerking van regels:

  • 1.

    “in acht nemen” Dit betreft harde, absolute doorwerking. Afwijken is niet mogelijk

  • 2.

    “rekening houden met” Dit is een verzwaarde status van het betreffende aspect. Afwijken is mogelijk, maar moet goed worden gemotiveerd.

  • 3.

    “betrekken bij”. Dit betekent dat aan het aspect aandacht moet worden besteed, maar dat het aspect geen bijzondere of verzwaarde status heeft in de belangenafweging.

 

De Leidraad bevat geen normstellende elementen die in acht moeten worden genomen. Voorzover ten aanzien van landschap en cultuurhistorie sprake is van harde doorwerking, is dit op andere plekken in de PRV geregeld, in het bijzonder in artikel 19 tot en met 25 PRV. Artikel 15 regelt dat de ambities en ontwikkelprincipes, zoals die zijn beschreven voor de verschillende ‘ensembles en structuren’ in de Leidraad, richtinggevend zijn (‘rekening houden met’). Hier kan slechts gemotiveerd van worden afgeweken. De ontwikkelprincipes die als ‘kans’ gemarkeerd staan, zijn inspirerend (‘betrekken bij’). Ditzelfde geldt voor de analyse en ontstaansgeschiedenis. Er moet aandacht aan worden besteed, maar het aspect heeft geen bijzondere, verzwaarde status. Ditzelfde geldt voor de analyse en ontstaansgeschiedenis.

 

Bij de beoordeling van bestemmingsplannen die ten behoeve van het wettelijk vooroverleg aan GS worden aangeboden, besluiten GS of zij een advies vragen aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO). Bij deze overweging speelt de impact op het landschap en de mate waarin wordt afgeweken van de richtinggevende onderdelen van de Leidraad een belangrijke rol. Bij grote, ingrijpende of anderszins belangrijke plannen met impact op het landschap zullen GS de ARO om advies vragen. Daarnaast kunnen gemeenten in een eerder stadium dan het wettelijke vooroverleg aan GS verzoeken om hun ruimtelijke plannen voor te leggen aan de ARO voor een advies op de ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt.

 

Artikel 15a Ruimtelijke kwaliteitseis voor windturbines

De inhoud van dit artikel stond in de vorige versie van de PRV in artikel 15, derde lid. Dit betreft een aanvullend toetsingskader ruimtelijke kwaliteit specifiek voor windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden. Dit toetsingskader is opgenomen in het beleidskader wind op land.

Artikel 15 is in verband met de verankering van de nieuwe Leidraad Landschap en Cultuurhistorie inhoudelijk gewijzigd. Met de verplaatsing van het oude artikel 15, derde lid, naar een afzonderlijk artikel 15a is niet beoogd om deze specifieke regeling voor windturbines inhoudelijk te wijzigen.

 

Artikel 17 Voormalige agrarische bouwpercelen

Aan de mogelijke functies op voormalige agrarische bedrijfspercelen wordt de functie gebruiksgerichte paardenhouderij toegevoegd. Dit begrip is gedefinieerd in de begripsbepalingen (artikel 2), waarbij gebruik is gemaakt van de VNG handreiking paardenhouderijen in het omgevingsrecht.

 

In dit artikel (eerste lid, onderdeel c) wordt expliciet bepaald dat buitenopslag in relatie tot niet-agrarisch gebruik is verboden buiten het bouwvlak. Deze buitenopslag dient binnen het bouwvlak te worden opgelost. Regeling van buitenopslag is overigens alleen ruimtelijk relevant voorzover deze voor een langere periode plaatsvindt. Tijdelijke opslag van maximaal een paar dagen tot een paar weken is mogelijk als normaal onderdeel van de planologisch toegestane functie en zonder dat daarbij sprake is van permanente voorzieningen of onomkeerbare gevolgen zal over het algemeen geen ruimtelijke impact hebben. Toezicht hierop is echter een gemeentelijke bevoegdheid.

 

Daarnaast worden de regels ten aanzien van omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning nader ingevuld. Zo is bepaald dat het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning niet is toegestaan in glastuinbouwconcentratiegebied (tweede lid, onderdeel b). Onderliggende reden voor deze wijziging is dat het gebied bestemd is voor grootschalige glastuinbouw en de burgerwoning de toekomstige ontwikkelingen zou kunnen belemmeren. Tevens is bepaald dat de omzetting naar burgerwoning de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet mag beperken (tweede lid, onderdeel c).

 

Artikel 17a Agrarisch aanverwante bedrijven

Dit artikel wordt aangepast naar aanleiding van het loslaten van het onderscheid tussen gebieden voor grootschalige landbouw en gebieden voor gecombineerde landbouw. Daarnaast wordt buitenopslag buiten het bouwvlak verboden om redenen van ruimtelijke kwaliteit.

 

Artikel 19 Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen

In dit artikel is de terminologie van titel 2.10 van het Barro verwerkt. ‘Ecologische Hoofdstructuur (EHS)’ is vervangen door ‘Natuurnetwerk Nederland (NNN)’. ‘Ecologische Verbindingszone’ is vervangen door ‘natuurverbindingen’.

 

Artikel 20 UNESCO-werelderfgoederen van uitzonderlijke universele waarden en artikel 22 Ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen

De artikelen 20 t/m 22 zijn bedoeld als uitwerking van de verplichting in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ten aanzien van de UNESCO-werelderfgoederen van uitzonderlijke universele waarden. Ook de Amsterdamse Grachtengordel is een dergelijk UNESCO-werelderfgoed, maar in het Barro is niet de verplichting opgenomen om deze in de provinciale ruimtelijke verordening op te nemen. De bescherming van de Amsterdamse Grachtengordel is namelijk al geregeld op basis van de Erfgoedwet en de Monumentenwet. Het ook regelen in de PRV is daarmee juridisch overbodig.

 

Artikel 26 Agrarische bedrijven in landelijk gebied

In het coalitieakkoord “Ruimte voor Groei” is opgenomen dat onderzocht wordt of het huidige onderscheid tussen grootschalige landbouw en gecombineerde landbouw (artikel 26) kan worden opgeheven. Dit onderzoek is uitgevoerd en de conclusie is dat het onderscheid inderdaad kan komen te vervallen, mits er nadere regels worden gesteld voor de ruimtelijke kwaliteit van schaalvergroting op agrarische bouwpercelen. In het nieuwe artikel 26 is het regime voor gecombineerde landbouw opgeheven en wordt het regime voor grootschalige landbouw toegepast op de hele provincie.

 

Om de ruimtelijke kwaliteit te borgen wordt in lid 2 verwezen naar de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, waar in de structuur ‘agrarische erven’ nadere regels zijn opgenomen voor uitbreiding van agrarische bouwpercelen.

 

Door het opheffen van het regime voor gecombineerde landbouw komt ook kaart 6 (landbouwgebieden), waarop de gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw geografisch worden aangeduid, te vervallen. Hierdoor komt ook de term ‘landbouwgebied’ te vervallen.

 

Artikel 26a Intensieve veehouderijen

In artikel 26a is vastgelegd wat wel en niet wordt toegestaan met betrekking tot de intensieve veehouderij. In dit artikel is het lid dat regelde dat uitbreiding slechts mag plaatsvinden als er voldaan is aan de wettelijke milieu- en dierenwelzijnseisen komen te vervallen. Het toezicht op het voldoen aan de eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn is niet de bevoegdheid van de provincie. Deze aspecten, gericht op een duurzaam ruimtegebruik, lopen niet via het ruimtelijk spoor. De toetsing hiervan is aan de gemeenten (milieu) en Rijk (dierenwelzijn). Europa of het Rijk zijn de bevoegde instanties om hierover regels vast te leggen en te handhaven.

 

Artikel 26b Bollenteelt

Van belang is dat het bewerken van de grond, zoals opspuiten, bezanden en omzetten van permanente bollenteelt niet overal wordt toegestaan en enkel in het concentratiegebied plaatsvindt vanwege het milieueffect op de bodem. Artikel 26b wordt hierop toegespitst en stelt geen eisen meer ten aanzien van nieuwvestiging van bollenbedrijven. In de praktijk kunnen bollenbedrijven namelijk ook buiten bollenconcentratiegebied gesitueerd zijn, vanwege de reizende bollenkraam. Dit houdt in dat een bollenkweker jaarlijks wisselende percelen van bijvoorbeeld akkerbouwers huurt om de bollen af te broeien voor de tulpenhandel. Dit resulteert in een vruchtwisseling op de gronden, maar behoeft geen specifieke grondbewerking. De vestiging en uitbreiding van dergelijke bedrijven zou daarom ook op andere plaatsen in de provincie mogelijk moeten zijn.

 

Daarnaast wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten, gehoord hebbende de betreffende commissie van Provinciale Staten, de begrenzing van het bollenconcentratiegebied kunnen wijzigen.

 

Artikel 26c Glastuinbouw

In artikel 26c wordt verduidelijkt dat glastuinbouwbedrijven buiten glastuinbouwconcentratiegebieden onder dezelfde regels vallen als overige agrarische bedrijven. Glastuinbouwbedrijven die boven de 2 ha willen uitbreiden, dienen te verplaatsen naar een glastuinbouwconcentratiegebied. Op deze hoofdregel, die volgt uit het glastuinbouwconcentratiebeleid wordt voor specifieke gevallen een uitzondering gemaakt in lid 3. Deze uitzondering maakt uitbreiding van solitaire bedrijven buiten het concentratiegebied mogelijk boven de genoemde 2 ha, indien cumulatief wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, is er sprake van enerzijds locatie-specifieke omstandigheden die aanleiding geven om op de bestaande locatie uit te breiden (grondgebonden teelt, synergie met aangrenzende stedelijke functies) èn wordt anderzijds zo veel mogelijk voldaan aan de achterliggende belangen achter het concentratiebeleid. Dit betreft het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied (ligging aansluitend aan bestaand stedelijk gebied, niet grenzend aan andere glastuinbouwbedrijven) en verduurzaming (uitbreiding leidt tot verbeterde duurzame bedrijfsvoering, aantoonbare duurzame synergie met aangrenzende stedelijke functies).

 

Daarnaast wordt verduidelijkt dat het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning niet is toegestaan in glastuinbouwconcentratiegebied. Ook een tweede bedrijfswoning wordt uitgesloten. Onderliggende reden voor deze wijziging is dat het gebied bestemd is voor grootschalige glastuinbouw en de burgerwoning de toekomstige ontwikkelingen zou kunnen belemmeren.

 

Bedrijvigheid gelieerd aan de glastuinbouw wordt niet onmogelijk gemaakt. Vanwege de ruime interpretatie van gelieerde bedrijvigheid leidt dit in de praktijk soms tot ongewenste bedrijvigheid. Er wordt nader ingevuld waaraan ‘gelieerde bedrijvigheid’ dient te voldoen.

 

Artikel 26d Zaadveredelingsbedrijven

In lid 5 wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten, gehoord hebbende de betreffende commissie van Provinciale Staten, de begrenzing van het zaadveredelingsconcentratiegebied kunnen wijzigen.

 

Artikel 26e Verbrede landbouw op agrarische bouwpercelen

Zie de toelichting op artikel 17 Voormalige agrarische bouwpercelen.

 

Artikel 27 Landbouweffecten

Met dit artikel wordt behoud van agrarisch areaal momenteel geborgd in de PRV. Daarmee wordt beoogd landbouw mee te wegen als belang bij nieuwe ontwikkelingen. Een functiewijziging kan leiden tot een onevenredig nadeel voor de land- en tuinbouw in het gebied en kan het duurzaam economisch functioneren van de landbouw belemmeren. Ook kunnen aanvullende activiteiten in het totale agrarische gebied invloed hebben op de agrarische sector. Om de landbouwbelangen evenredig mee te nemen, achten wij een LER van belang. In artikel 27 wordt een Landbouweffectrapportage (LER) verplicht gesteld. De formulering in het eerste lid (oud) bleek te leiden tot onduidelijkheden. Het nieuwe artikellid is tekstueel aangepast, zonder inhoudelijk te willen wijzigen. Hierbij is verduidelijkt dat een LER in ieder geval verplicht is bij ontwikkelingen die MER-plichtig zijn of leiden tot een areaalvermindering van landbouwgrond met minimaal 100 ha. Daarnaast is een LER verplichting bij ingrepen die een aanzienlijk effect hebben op gronde met een agrarische bestemming. Het is in eerste instantie aan de gemeenten als bevoegd gezag om te beoordelen of hiervan sprake is. Uiteraard kan dit in het overleg met de provincie aan de orde worden gesteld.

 

Een LER kan bestaan uit een nulmeting van de situatie (zoals plangebied, gebiedstypering, aantal en type bedrijven, grondgebruik, verkavelingssituatie), een weergave van de directe effecten van de planwijziging (zoals gevolgen voor het aantal bedrijven en omvang van het landbouwareaal, werkgelegenheid, economische gevolgen, milieugevolgen) en indirecte effecten (zoals gevolgen voor de overblijvende bedrijven als het gaat om economische situatie, omvang areaal, logistiek, ontwikkelperspectief, effecten op milieu en natuur).

 

Daarnaast wordt voor overige plannen die het buitengebied betreffen en die leiden tot niet-agrarische ontwikkelingen (bijvoorbeeld kleinschalige woningbouw of omzetten van landbouwgrond naar zonneakkers) verplicht gesteld om in de toelichting aandacht te besteden aan effecten voor de landbouw inzake de agrarische structuur in het gebied. De gebieden die betrekking hebben op artikel 19 PRV en bijbehorende kaart 4, ecologie (begrenzing Natuurnetwerk Nederland) zullen van dit artikel worden uitgezonderd. Hiervoor heeft de afweging tussen landbouw en natuur immers eerder al plaatsgevonden, waarbij is besloten dat de (potentiële) natuurfunctie prevaleert boven het landbouwbelang.

 

Artikel 29a

Artikel 29a is vervallen omdat de regeling voor buitendijkse gebieden is opgenomen in het nieuwe artikel 8a (eerste lid, aanhef en onder b). De motiveringsverplichting geldt niet meer voor alle nieuwe bebouwing en functies, maar alleen voor kwetsbare of vitale functies. Alleen wanneer het gaat om buitendijkse gebieden langs het IJsselmeer, Markermeer, Gooimeer en Eemmeer moet de toelichting van het bestemmingsplan ook een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met actuele peilfluctuaties en voorzienbare peilveranderingen.

 

Artikel 32

Zie de toelichting op artikel 19.

 

Artikel 32a

Zie de toelichting op artikel 19.

 

Artikel 46a

Dit artikel regelt dat voor lopende plan- en projectprocedures de verordening zoals deze luidde voor 1 mei 2018 van toepassing blijft. Deze wijziging van de verordening treedt namelijk op deze datum in werking. Door de uitgestelde inwerkingtreding en deze regeling voor lopende procedures wordt gemeenten en initiatiefnemers tijd geboden om zich voor te bereiden op de nieuwe regels.

 

Wijziging kaart 4

Om de teruggang van de weidevogelpopulatie van met name de grutto in Noord-Holland tegen te gaan is op basis van onderzoek, monitoring en veldbezoeken de kerngebiedenbenadering ontwikkeld. Er is voor gekozen om de beschikbare financiële middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten. De kerngebiedenbenadering is verwerkt in het Natuurbeheerplan 2016 (NBP). De middelen worden ingezet in de gebieden die het meest kansrijk zijn voor de kritische weidevogels zoals grutto, tureluur, slobeend en gebieden die de beste randvoorwaarden bieden voor een duurzame populatie, zoals bijvoorbeeld openheid, omvang, waterpeil. In kaart 4 wordt circa 1350 ha nieuw weidevogelkerngebied toegevoegd aan de weidevogelleefgebieden. Deze aanvullende weidevogelleefgebieden (die voldoen aan het kerngebiedenbeleid) worden nu namelijk nog niet beschermd door de PRV en lopen mogelijk het risico onderdeel te worden van nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen.

 

In deze wijziging worden de weidevogelleefgebieden die niet meer tot de kerngebieden horen gehandhaafd op kaart 4. De Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK)heeft GS geadviseerd het beschermingsregime in deze weidevogelleefgebieden te handhaven op basis van hun kwaliteit als open landschap. Een mogelijke heroverweging met betrekking tot deze gebieden dient plaats te vinden op basis van een samenhangend verhaal over de wijze waarop de provincie om wil gaan met de doorontwikkeling en bescherming van het karakteristieke Noord-Hollandse landschap.

 

Onderdeel van dit proces is het Kwaliteitsbeeld NH 2050 dat in het najaar van 2017 door de PARK aan GS en PS is aangeboden. Het Kwaliteitsbeeld is een advies van de PARK over de manier waarop de kwaliteit van de landschappen in de provincie verder kan worden verbeterd. Het is een bouwsteen voor de Omgevingsvisie, en vormt de basis voor onderbouwde beleidskeuzes door GS en PS over welke landschappen in Noord-Holland vanwege hun cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit te beschermen. Totdat deze beleidskeuzes met het vaststellen van de Omgevingsvisie zijn gemaakt, handhaven wij conform het advies van de PARK (‘Verkenning ruimtelijke kwaliteit open weidelandschap Noord-Holland’), het beschermingsregime in de weidevogelleefgebieden die niet meer tot de kerngebieden behoren, op basis van hun kwaliteit als open landschap.

 

Wijziging kaart 5A

In kaart 5A worden enkele kleine wijzigingen van de begrenzing van de Stelling van Amsterdam verwerkt. Deze wijzigingen zijn eerder al goedgekeurd door UNESCO. Het betreffen aanpassingen in Zuidoost Beemster en Haarlemmermeer, conform de begrenzing zoals opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

 

Vervallen kaart 6

In verband met de wijziging van artikel 26 vervalt kaart 6: Landbouwgebieden.

 

Wijziging kaart 7

De gemeente Schagen is voornemens om op de locatie ’t Zand woningbouw te plegen. Momenteel is deze locatie gelegen in een bollenconcentratiegebied (artikel 26b) en mag er niet worden voorzien in bestemmingen die de vestiging van bedrijven en de bollenteelt onmogelijk maken. In kaart 7 wordt genoemde locatie ontgrensd als bollenconcentratiegebied om woningbouw mogelijk te maken, Deze locatie wordt geheel ontsloten door stedelijk gebied en is daardoor minder geschikt voor bollenteelt. Het ligt tussen de huidige kern en het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Kolksluis in.

 

Naar boven