Elfde wijzigingsregeling Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat de Europese Commissie op 16 februari 2015 het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) heeft goedgekeurd;

 

Overwegende dat naar aanleiding daarvan Nederland een Europese subsidie uit het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling ontvangt en Nederland een eigen bijdrage aan het Plattelandsontwikkelingsprogramma levert van minimaal eenzelfde bedrag;

 

Overwegende dat het Rijk en de provincies op 18 december 2014 het Convenant Uitvoering POP3 hebben gesloten over de hoofdlijnen van de invulling en werkwijze van de uitvoering van de plattelandsontwikkeling in het POP3;

 

Overwegende dat de Minister van Economische Zaken het beheer en de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma op grond van artikel 3 van de Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014-2020 heeft gedelegeerd aan de provinciebesturen;

 

Overwegende dat een enkele begripsbepaling vanuit diverse specifieke begripsbepalingen wordt overgeheveld naar de algemene begripsbepalingen;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten het subsidieplafond voor niet-productieve investeringen in PAS-herstelmaatregelen wensen te verhogen en het subsidieplafond voor niet-productieve investeringen voor herstel- of inrichtingsmaatregelen voor natuur of biodiversiteit wensen te verlagen;

 

Overwegende dat paragraaf 4 die betrekking heeft op fysieke investeringen in verduurzaming van landbouwbedrijven van jonge landbouwers een technische aanpassing behoeft;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma te behalen, zoals de verbetering van de landbouwstructuur;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling mede een functieverandering beogen van agrarische gronden gelegen binnen het Natuurnetwerk Brabant, ter realisatie van natuurontwikkeling.

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling mede beogen doelen uit de Kaderrichtlijn Water en het Programma Aanpak Stikstof 2015-2020 te realiseren;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten hiervoor de maatregel investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven willen inzetten;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma te behalen, zoals verdere verduurzaming en innovatie van de agrarische sector specifiek gericht op verbetering van de waterkwaliteit in Noord-Brabant;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten hierdoor de Subsidieregeling wensen te wijzigen;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijzigingen

De Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • A.

    In artikel 1.1. worden de onderdelen i tot en met q geletterd j tot en met r.

 

  • B.

    In artikel 1.1 wordt een onderdeel ingevoegd luidende:

    • i.

      Natuurnetwerk Brabant: netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden binnen de provincie Noord-Brabant zoals afgebakend op de kaart van het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016, weergegeven in de ArcGIS-Kaartviewer van de provincie Noord-Brabant, http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan;

 

  • C.

    In artikel 2.4.3, aanhef, onder b wordt achter “titel 6” toegevoegd: paragraaf 2.

 

  • D.

    In artikel 2.6.1 vervalt onderdeel d.

 

  • E.

    In artikel 2.6.1 worden de onderdelen e tot en met g geletterd d tot en met f.

 

  • F.

    In artikel 2.7.1 vervalt onderdeel h.

 

  • G.

    In artikel 2.7.1 worden de onderdelen i tot en met m geletterd h tot en met l.

 

  • H.

    In artikel 2.7.8, eerste lid, wordt “€ 9.000.000” gewijzigd in:

    € 14.049.712;

 

  • I.

    In artikel 2.7.8, tweede lid, wordt “€ 3.240.000 gewijzigd in:

    € 1.495.148;

 

  • J.

    Aan hoofdstuk 2 wordt een paragraaf toegevoegd luidende:

 

§ 9 Verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur

 

Artikel 2.9.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarische bedrijfslocatie: de locatie waarop een landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 1.1 onder g is gevestigd, bestaande uit een bouwperceel en overige in gebruik zijnde agrarische gronden;

  • b.

    bouwperceel: perceel als bedoeld in artikel 1.22 van de verordening Ruimte;

  • c.

    kwalitatieve verplichting: clausule in een overeenkomst met betrekking tot een registergoed, waarin wordt bedongen dat de verplichting om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van het betreffende registergoed, zal overgaan op volgende eigenaren van het registergoed;

  • d.

    Verordening ruimte Noord-Brabant: Verordening van 17 december 2010, Provinciaal Blad van 18 februari 2011, nummer 46, laatst gewijzigd per 23 januari 2018, Provinciaal Blad van 26 januari 2018, nummer 698.

 

Artikel 2.9.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door landbouwers.

 

Artikel 2.9.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur, ten behoeve van de volgende activiteiten:

  • a.

    planvorming voor de verplaatsing;

  • b.

    het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen;

  • c.

    investeringen in een nieuw gebouw of nieuwe voorzieningen op de nieuwe bedrijfslocatie;

  • d.

    investeringen om kavels behorend bij de nieuwe bedrijfslocatie beter bereikbaar te maken;

  • e.

    investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen van de nieuwe bedrijfslocatie.

 

Artikel 2.9.4 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.9.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in Nederland, waarbij het te verplaatsen landbouwbedrijf is gelegen in de provincie Noord-Brabant, geheel of gedeeltelijk binnen het Natuurnetwerk Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft als doel op een nieuwe agrarische bedrijfslocatie de agrarische activiteiten van het te verplaatsen landbouwbedrijf op een moderne wijze voort te zetten al dan niet met uitbreiding van productiecapaciteit;

    • d.

      in het geval een landbouwbedrijf verplaatst naar een locatie gelegen in de provincie Noord-Brabant, voldoet deze locatie aan de daarvoor geldende criteria voor vestiging of nieuwvestiging zoals opgenomen in de Verordening Ruimte Noord-Brabant;

    • e.

      ten aanzien van het bouwperceel van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie vindt een passende herbestemming plaats conform de daarvoor geldende criteria in de Verordening Ruimte Noord-Brabant, waarbij wordt uitgesloten dat zich hier een veehouderij zoals gedefinieerd in de Verordening Ruimte Noord-Brabant kan vestigen;

    • f.

      ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie, voor zover daarvan agrarisch in gebruik zijnde gronden zijn gelegen binnen de nog te realiseren nieuwe natuur van het Natuurnetwerk Brabant, vindt een passende herbestemming plaats die aansluit bij de geldende natuurbeheertypen zoals opgenomen op de ambitiekaart behorend bij het Natuurbeheerplan;

    • g.

      de onder f bedoelde gronden worden omgezet naar natuurgronden ter realisering van de nog te realiseren nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant door:

      • 1º.

        ter plaatse van deze gronden zelf natuur te realiseren die overeenkomt met de natuurbeheertypen zoals opgenomen op de ambitiekaart behorend bij het Natuurbeheerplan; of,

      • 2º.

        deze gronden in eigendom over te dragen aan een gecertificeerde natuurbeheerder die ter plaatse van deze gronden natuur realiseert die overeenkomt met de natuurbeheertypen zoals opgenomen op de ambitiekaart behorend bij het Natuurbeheerplan; of,

      • 3º.

        deze gronden in eigendom over te dragen aan het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV;

    • h.

      indien de gronden als bedoeld onder f worden omgezet naar natuurgronden door de grondeigenaar of een gecertificeerde natuurbeheerder als genoemd onder g, onderdeel 1º en 2º, wordt tussen de grondeigenaar respectievelijk de gecertificeerde natuurbeheerder en het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV bij de notaris een kwalitatieve verplichting gevestigd als bedoeld in artikel 6:256 van het Burgerlijk wetboek, waarin in ieder geval wordt opgenomen dat:

      • 1º.

        de eigenaar van de grond de desbetreffende grond niet mag gebruiken of doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene nalaat wat de ontwikkeling van het te realiseren natuurbeheertype en de daaropvolgende instandhouding daarvan op de desbetreffende gronden in gevaar brengt of verstoort;

      • 2º.

        de eigenaar van de grond effecten duldt op zijn terrein die ontstaan door hydrologische maatregelen in zijn omgeving ten behoeve van natuurdoelen, Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water;

      • 3º.

        de verplichtingen, bedoeld onder 1º en 2º, zullen overgaan op degene die de grond onder algemene of bijzondere titel zal verkrijgen en eveneens zullen gelden voor degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van de grond krijgt;

    • i.

      binnen het project wordt minimaal 10 hectaren grond als bedoeld onder f omgezet naar natuurgronden ter realisering van de nog te realiseren nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant;

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      bewijsstukken waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de vereisten zoals opgenomen in het eerste lid, onder d tot en met h, waaronder in elk geval:

      • 1º.

        een afschrift van de vigerende bestemming ten aanzien van de locatie waar naartoe het landbouwbedrijf verplaatst in het geval van vestiging als bedoeld in het eerste lid onder d en indien hiervoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is, bewijsstukken waaruit blijkt dat de bestemmingsplanprocedure is gestart;

      • 2º.

        bewijsstukken waaruit blijkt dat een bestemmingsplanprocedure is gestart ten aanzien van de locatie waar naartoe het landbouwbedrijf verplaatst in het geval van nieuwvestiging als bedoeld in het eerste lid onder d;

      • 3º.

        bewijsstukken waaruit blijkt dat een bestemmingsplanprocedure is gestart voor het leggen van een passende herbestemming als bedoeld in het eerste lid onder e;

      • 4º.

        een schriftelijke verklaring van de desbetreffende gemeente dat met de functiewijziging voor natuur als bedoeld in het eerste lid onder f wordt ingestemd en deze functiewijziging in de eerstvolgende wijziging van het bestemmingsplan wordt meegenomen;

      • 5º.

        een schriftelijke verklaring van het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV, waaruit volgt dat het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV bereid is om, gebaseerd op de getaxeerde waarde, tot onderhandeling over te gaan over de aankoop van de betreffende gronden, in het geval als bedoeld in het eerste lid onder g, onderdeel 3º;

      • 6º.

        als bewijs voor het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in het eerste lid onder h, wordt de subsidieaanvraag overgelegd voor het realiseren van natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant, zoals ingediend bij het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV op grond het Investeringsreglement van het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV 2017, alsmede de ontvangstbevestiging van deze subsidieaanvraag door het Groen Ontwikkelfonds Noord-Brabant;

    • f.

      een kadastrale kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop het aantal hectaren agrarisch in gebruik zijnde gronden binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt aangeduid.

 

Artikel 2.9.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking ten aanzien van de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.9.3 onder a:

    • a.

      administratieve kosten;

    • b.

      algemene en juridische kosten;

    • c.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

  • 2.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking ten aanzien van de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 2.9.3 onder b, c, d en e:

    • a.

      kosten van de bouw of verbetering van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van de verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • c.

      kosten voor aankoop van grond tot een maximum van 10% van de kosten;

    • d.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • f.

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • g.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • h.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

    • i.

      kosten van tweede hands machines en installaties, indien noodzakelijk voor het project en de kosten aantoonbaar de marktwaarde niet overstijgen;

    • j.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • k.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • l.

      voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.1 onder q, onderdelen 1º tot en met 3º.

 

Artikel 2.9.6 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.9.5 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten ten aanzien van het bouwperceel van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie als gevolg van de bedrijfsverplaatsing;

  • b.

    personeelskosten en inbreng van onbetaalde eigen arbeid.

 

Artikel 2.9.7 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 1 oktober 2018, vanaf 9.00 uur, tot en met 14 januari 2019, tot 17.00 uur.

 

Artikel 2.9.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.9.3, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.9.7 vast op € 2.000.000.

 

Artikel 2.9.9 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3, bedraagt tot een maximum van € 500.000 de som van:

    • a.

      100% van de kosten voor subsidiabele activiteiten bedoeld in artikel 2.9.3, onder a en e;

    • b.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.9.3, onder b en c, ongeacht of de bedrijfsverplaatsing leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit, de waarde of rentabiliteit van de onderneming;

    • c.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.9.3, onder d.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bedraagt de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3:

    • a.

      maximaal € 350.000, indien 10 tot 15 ha agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g;

    • b.

      maximaal € 400.000, indien 15 tot 20 ha agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g;

    • c.

      maximaal € 450.000, indien 20 tot 25 ha agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g;

    • d.

      maximaal € 500.000, indien 25 ha of meer agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g.

  • 3.

    Onder het aantal hectaren agrarisch gebruikte grond bedoeld in het tweede lid, kunnen ook gronden worden meegerekend, die vooruitlopend op de verplaatsing van het landbouwbedrijf maar niet eerder dan de datum van publicatie van deze wijzigingsregeling zijn of worden ingezet voor herstelmaatregelen in het kader van het Programma Aanpak Stikstof 2015-2020.

 

Artikel 2.9.10 Selectiecriteria

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van het gebied waarin de in artikel 2.9.4, eerste lid, onder f bedoelde gronden zijn gelegen, op grond van de volgende volgorde, waarbij gronden, onder a, het hoogst gerangschikt worden:

    • a.

      agrarische gronden gelegen in Natura 2000-gebieden;

    • b.

      agrarische gronden gelegen binnen het rijksdeel van het Natuurnetwerk Brabant;

    • c.

      agrarische gronden gelegen binnen natte natuurparels die deel uitmaken van het provinciaal deel van het Natuurnetwerk Brabant;

    • d.

      agrarische gronden gelegen binnen het overige provinciaal deel van het Natuurnetwerk Brabant;

  • 2.

    Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      1,75 punten per hectare;

    • b.

      1,5 punten per hectare;

    • c.

      1,25 punten per hectare;

    • d.

      1 punt per hectare;

  • 3.

    Indien na toepassing van het eerste en het tweede lid blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, als bedoeld in artikel 2.9.8 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste tot en met het derde lid er toe leidt dat aanvragen op een gelijke plaats in de rangschikking eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, vindt een nadere rangschikking plaats op basis van de efficiëntie van het project, hetgeen blijkt uit de inzet van kennis, kunde en middelen en meer specifiek uit de hoogte van de opgevoerde proceskosten in relatie tot de in totaal aangevraagde subsidiabele projectkosten.

  • 5.

    Voor de beoordeling van het selectiecriterium, genoemd in het vierde lid, wordt de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      0 punten, indien de opgevoerde proceskosten 50% of meer van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • b.

      1 punt, indien de opgevoerde proceskosten meer dan 30%, maar minder dan 50% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • c.

      2 punten, indien de opgevoerde proceskosten 15 tot 30 procent van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • d.

      3 punten, indien de opgevoerde proceskosten tussen de 5 en 15% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • e.

      4 punten, indien de opgevoerde proceskosten minder dan 5% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • f.

      5 punten, indien er geen proceskosten worden opgevoerd.

  • 6.

    Indien na toepassing van het vierde en vijfde lid blijkt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

 

Artikel 2.9.11 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • a.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de milieuvergunning ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie ingetrokken;

  • b.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de vergunning ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie op basis van de Wet Natuurbescherming ingetrokken;

  • c.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de overeenkomst gesloten tot verkoop van de gronden aan het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV als bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g, onderdeel 3º;

  • d.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de kwalitatieve verplichting gevestigd als bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder h.

 

Artikel 2.9.12 Subsidievaststelling specifiek

Onverminderd artikel 1.10, tweede lid, bevat de aanvraag tot vaststelling bewijsstukken van de verplichtingen bedoeld in artikel 2.9.11.

 

  • K.

    Aan hoofdstuk 2 wordt een paragraaf toegevoegd luidende:

 

§ 10 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit

 

Artikel 2.10.1 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      landbouwers;

    • b.

      samenwerkingsverbanden van landbouwers.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, onder a, kan subsidie namens een samenwerkingsverband worden aangevraagd door een penvoerder zonder rechtspersoonlijkheid.

     

Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit.

 

Artikel 2.10.3 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2 in aanmerking te komen, wordt het project uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, is de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.10.2, opgenomen op de lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit in bijlage 11.

  • 3.

    Onverminderd de voorgaande leden wordt, indien de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.10.2, een onroerende zaak betreft, voldaan aan een van de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd op grond in eigendom van het landbouwbedrijf;

    • b.

      voor het uitvoeren van het project is recht van opstal verleend aan het landbouwbedrijf door de eigenaar van de grond;

  • 4.

    Onverminderd de voorgaande leden, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      offertes voor de geplande investeringen;

    • e.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project.

 

Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • b.

    kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • d.

    kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • e.

    kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

 

Artikel 2.10.5 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 2.10.2 worden ingediend binnen de tenderperiode van 4 juni 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 16 juli 2018, tot 17.00 uur.

 

Artikel 2.10.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.10.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.10.5, vast op

€ 3.000.000 met dien verstande dat maximaal € 1.000.000 van het subsidieplafond wordt toegekend voor aanvragen die vallen onder investeringscategorie 3 van bijlage 11.

 

Artikel 2.10.7 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 100.000.

  • 2.

    Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van verheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke epalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 10.000.

Artikel 2.10.8 Selectiecriteria

  • 1.

    Gedeputeerde Staten bepalen de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.10.2, op basis van het gemiddelde aantal punten van de investeringscategorieën in de lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit in bijlage 11.

  • 2.

    Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, bedoeld in artikel 2.10.6 te boven gaan worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3.

    Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

 

Artikel 2.10.9 Verplichtingen specifiek

In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.10.2, binnen twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening voltooid.

 

  • L.

    De volgende bijlage wordt toegevoegd:

 

Bijlage 11: Lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit

 

Investeringscategorie

Toelichting

Score

1. Precisiebemesting

 

a. Systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping in de bodem toedienen van vloeibare stikstofhoudende kunstmeststoffen bij het planten, zaaien, aanaarden of het moment dat het gewas er aantoonbaar om vraagt. Inclusief GPS en automatische sectieafsluiting.

Vloeibare meststoffen zijn nauwkeuriger te doseren dan vaste meststoffen. Met de eis dat de meststoffen in de bodem moeten worden toegediend wordt voorkomen dat toediening gepaard gaat met onnodige ammoniakemissie. Zowel zelfstandige werktuigen (zoals de spaakwielbemester) als opbouwmachines komen voor subsidie in aanmerking.

9

b. Systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen in eenjarige teelten in de vollegrond.

De hele installatie is subsidiabel. Dus zowel de installatie voor het doseren van de vloeibare meststoffen als druppelslangen en apparatuur om de slangen uit te rollen en weer op te rollen. Er dient een Gecombineerde Opgave van 2018 te worden meegestuurd om aan te tonen dat er sprake is van eenjarige teelten in de vollegrond. Aanleg in meerjarige teelten is niet subsidiabel omdat druppelslangen daar al veel worden gebruikt, waardoor er onvoldoende noodzaak is voor een stimulans via het POP. Hetzelfde geldt voor niet-grondgebonden teelten.

6

c. Automatische sectieafsluiting op zodebemesters, zode-injecteurs en bouwlandinjecteurs inclusief GPS.

Automatische sectieafsluiting zorgt ervoor dat overlap bij het bemesten kleiner wordt, waardoor onnodige stikstofgiften en daarmee risico op uitspoeling worden verkleind.

4

d. Werktuigen voor rijenbemesting met dierlijke mest ten behoeve van gewassen met een rijenafstand van tenminste 50 cm. Inclusief GPS en automatische sectieafsluiting.

Bij rijenbemesting worden de nutriënten dichter bij de plantenwortel gebracht waardoor met een lagere dosering kan worden volstaan. De machine en de tank zijn niet subsidiabel. Uitsluitend het werktuig voor het verdelen van de meststroom en het injecteren in de bodem is subsidiabel.

5

e. Systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt door vertaald in het doseren. Inclusief GPS en automatische sectieafsluiting.

Het stikstof- en fosfaatgehalte van dierlijke mest is bij het toedienen meestal niet bekend en kan ook variëren door ontmenging tijdens het transport. Door met NIRS het stikstof- en fosfaatgehalte tijdens het toedienen te bepalen en het doseren hierop af te stemmen kan egaler worden bemest. Uitsluitend de meerkosten voor het meten en regelen zijn subsidiabel, naast de kosten voor GPS en automatische sectieafsluiting. De bemestingunit is niet subsidiabel.

5

f. Systemen voor het digitaal meten van opbrengsten op oogst- en rooimachines inclusief software voor gegevensverwerking.

Met de verzamelde informatie kunnen opbrengstkaarten worden gemaakt die gebruikt kunnen worden voor nadere analyse en plaatsspecifieke correctiemaatregelen ten behoeve van de teelt van volggewassen.

5

g. Vaste meetopstelling voor het volgen van tenminste het verloop van bodemtemperatuur, bodemvocht en geleidbaarheid in landbouwgrond.

Informatie over veranderingen in bodemtemperatuur, bodemvocht en geleidbaarheid helpt de landbouwer bij het bepalen van het optimale moment voor het toedienen van meststoffen of het berijden van het land.

6

 

2. Beter bodembeheer

Score

a. Machines en hulpmiddelen voor het overschakelen op een teeltsysteem met vaste rijpaden. Inclusief GPS en railsystemen.

 

Bij vaste rijpaden wordt alleen tussen de rijpaden een gewas geteeld. Daar blijft de grond onbereden waardoor een hogere opbrengst en een betere nutriëntenbenutting kan worden gerealiseerd. Voor subsidie komen in aanmerking machines of werktuigen die speciaal voor dit doel zijn ontwikkeld en investeringen in de aanpassing van gangbare machines of werktuigen. En verder investeringen in hulpmiddelen, zoals GPS of railsystemen.

7

b. Werktuigen voor strokenbewerking van landbouwgrond waarbij maximaal 50% van de oppervlakte wordt bewerkt, inclusief GPS.

Bij strokenbewerking of strip till worden alleen die stroken bewerkt waar het volggewas gezaaid gaat worden. De tussenliggende stroken blijven onbewerkt. Daardoor blijven bodemleven en draagkracht beter behouden en gaat minder organische stof verloren.

6

c. Werktuigen voor het bovenover ploegen van landbouwgrond, inclusief GPS.

Bovenover ploegen heeft als voordeel dat geen trekkerwiel door de ploegvoor rijdt. Daardoor wordt de vorming van een ploegzool voorkomen en kan de trekker gebruik maken van bredere banden of lage druk banden. Ook GPS-sturing is subsidiabel. Alleen werktuigen die uitsluitend geschikt zijn voor bovenover ploegen komen voor subsidie in aanmerking.

5

d. Werktuigen voor niet-kerende grondbewerking.

Werktuigen die zijn bedoeld voor het oppervlakkig bewerken, inwerken of onderwerken van gewasresten en groenbemesters met behulp van rollen, schijven, tanden of snijders tot een maximale diepte van 15 centimeter. Spitmachines en werktuigen die hoofdzakelijk zijn bedoeld voor het bewerken van geploegd land komen niet voor subsidie in aanmerking. Bij zaaicombinaties komen alleen de meerkosten voor subsidie in aanmerking.

4

e. Graslandwoelers en graslandbeluchters.

Door berijden en beweiden kan grasland zodanig verdicht zijn dat natuurlijk herstel uitblijft. Bewerking met een graslandwoeler of graslandbeluchter zorgt dat overtollig regenwater beter infiltreert en graswortels weer dieper in de bodem kunnen doordringen.

5

f. Werktuigen voor het verspreiden van beheergras, bermmaaisel, slootmaaisel of gewasresten over landbouwgrond.

Voor een positieve organische stofbalans is het belangrijk dat organische stof uit de omgeving van het landbouwperceel wordt aangevoerd en gelijkmatig over het perceel wordt verdeeld.

4

g. Voorzieningen ten behoeve van sleepslangbemesting. Inclusief maximaal 500 meter slang, GPS en automatische sectieafsluiting.

Alle investeringen die noodzakelijk zijn om met sleepslangen te bemesten, zoals bijvoorbeeld sleepslangen, roterende pijp, aansturing. De bemestingsunit is niet subsidiabel.

5

h. Mesthaspelsysteem voor het in de bodem toedienen van dierlijke mest zonder dat de aanvoerslang wordt versleept. Inclusief maximaal 500 meter slang, GPS en automatische sectieafsluiting.

Door gebruik te maken van een mesthaspel in plaats van een sleepslang is minder trekkracht nodig waardoor de kans op structuurschade wordt verkleind. Met behulp van de haspel wordt de slang steeds opnieuw afgerold en opgerold. De bemestingsunit is niet subsidiabel.

6

i. Drukwisselsystemen met een zodanige capaciteit dat de banden binnen 1 minuut op 2 bar kunnen worden gebracht.

Het hele drukwisselsysteem is subsidiabel, met uitzondering van de banden.

5

j. Aanleggen van ondiepe drainage (maximaal 70 cm beneden maaiveld) in combinatie met voorzieningen voor waterconservering.

Drainage vermindert de kans op structuurschade onder natte omstandigheden en vergroot de doorwortelbare zone. Nadeel is dat een deel van het neerslagoverschot versneld wordt afgevoerd. Daarom wordt deze maatregel alleen gesteund wanneer voorzieningen zijn aangebracht om dit te voorkomen. Dit kan door de drainage peilgestuurd te maken, met waterconserveringsstuwen of met peilbeheer van het waterschap. Er dient een vergunning van het waterschap voor het aanleggen van de drainage bij de aanvraag te worden meegestuurd.

4

k. Het maken of laten maken van digitale bodemkaarten om de variatie in organisch stofgehalte, pH, bemestingstoestand of bodemstructuur in beeld te brengen.

De kaarten kunnen ingekocht worden, maar de apparatuur kan ook worden aangeschaft. De digitale kaarten kunnen worden gebruikt voor het verminderen van de variatie in pH, organisch stofgehalte, bodemstructuur of bemestingstoestand binnen het perceel.

4

l. Penetrometer om bodemverdichting in kaart te brengen.

Kennis over bodemverdichting is nodig om te bepalen hoe deze kan worden opgeheven en herverdichting kan worden voorkomen.

4

 

3. Verminderen emissie van gewasbeschermingsmiddelen vanaf het erf

Score

a. Aanleg van een overdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag van waswater

De wasplaats kan worden aangelegd in een bestaande loods. Ook de eventuele kosten voor het toegankelijk maken van de loods komen dan voor subsidie in aanmerking. Een alternatief is om de wasplaats te voorzien van een overkapping met hemelwaterafvoer.

8

b. Aanleg niet-overdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag van waswater en voor gescheiden afvoer van regenwater. Het regenwater mag niet op de riolering of een sloot worden geloosd.

Omdat ook regenwater wordt opgevangen, moet de wasplaats zijn voorzien van een dubbel leidingsysteem waarbij steeds een leiding gesloten is. Om milieuschade bij vergissingen te beperken mag de regenwaterafvoer niet zijn aangesloten op het riool of het oppervlaktewater. Alleen bodeminfiltratie van het regenwater is toegestaan.

6

c. Chemisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines.

Aanschaf en aanleg van een chemisch zuiveringssysteem dat is opgenomen op de BZG-lijst. Op grond van het Activiteitenbesluit Milieubeheer zijn bedrijven die vanuit kassen drainwater lozen waarin residuen van gewasbeschermingsmiddelen kunnen zitten, vanaf 1-1-2018 al verplicht om dit zodanig te zuiveren dat tenminste 95% van de gewasbeschermingsmiddelen wordt verwijderd.

Zij komen niet voor deze investering in aanmerking.

7

d. Biologisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines.

Aanschaf en aanleg van een vloeistofdicht biologisch zuiveringssysteem. Voorwaarde is dat het zuiveringssysteem tegen inregenen is beschermd en voldoende verdampingscapaciteit heeft. Dit moet met een berekening worden aangetoond.

6

e. Voorziening voor het indampen van restvloeistof of spoelvloeistof.

Vloeistofdichte voorzieningen waarbij het water verdampt, bijvoorbeeld door wind of zonlicht en het restant achterblijft in kunststof folie en samen met de folie afgevoerd kan worden als chemisch afval

5

f. Apparaat dat de spuitmachine inwendig reinigt door middel van vloeistofverdringing.

Door bij het spoelen van de spuittank gebruik te maken van vloeistofverdringing ontstaat minder spoelwater.

7

g. Voorziening om te voorkomen dat gewasbeschermingsmiddel in de spuittank komt.

Door de spuitvloeistof niet in de tank, maar ergens tussen de tank en de spuitdoppen aan te maken wordt vorkomen dat restanten spuitvloeistof of spuitmiddel in de tank achterblijven. De spuitmachine zelf is niet subsidiabel. Wel de meerprijs.

9

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst en werkt ten aanzien van artikel 2.4.3 terug tot en met 4 december 2017 en werkt ten aanzien van artikel 2.7.8 terug tot en met 13 november 2017.

Artikel III Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Elfde wijzigingsregeling Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020.

‘s-Hertogenbosch, 3 april 2018

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Toelichting behorende bij de Elfde wijzigingsregeling Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020.

 

Algemeen

 

Naast enkele ondergeschikte technische verbeteringen in paragraaf 1,4, 6 en 7 en een aanpassing van het subsidieplafond in paragraaf 7, worden met deze wijzigingsregeling twee nieuwe paragrafen toegevoegd aan hoofdstuk 2 van de subsidieregeling. De eerste betreft paragraaf 9, die ziet op verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur. De tweede betreft paragraaf 10, die ziet op fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit.

 

Paragraaf 9, verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur

 

De subsidieregeling stimuleert het verplaatsen van landbouwbedrijven ter verbetering van de landbouwstructuur in combinatie met de realisatie van nog niet gerealiseerde nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Tot de doelgroep behoren landbouwbedrijven die op de locatie waar zij zijn gevestigd geen ontwikkelperspectief hebben en die wat betreft hun gronden gelegen binnen het NNB niet kunnen of willen overschakelen naar natuurbeheer. De regeling ondersteunt deze bedrijven hun agrarische activiteiten op een locatie met meer toekomstperspectieven voort te zetten en bewerkstelligt met de verplaatsing van deze bedrijven dat agrarische gronden in nog niet gerealiseerde nieuwe natuur binnen het NNB worden omgezet naar natuur.

 

De subsidie is gericht op de verplaatsing van landbouwbedrijven. De omzetting van agrarisch in gebruik zijnde gronden binnen nog niet gerealiseerde nieuwe natuur binnen het NNB naar natuur is niet subsidiabel gesteld, maar geldt wel als een vereiste om in aanmerking te komen voor subsidie voor bedrijfsverplaatsing.

 

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per aanvraag. De subsidiabel gestelde kosten die voortvloeien uit de subsidiabele activiteiten worden afhankelijk van het gehanteerde subsidiepercentage geheel (100%) of gedeeltelijk (40 %) vergoed.

 

De subsidieregeling wordt via een tender opengesteld. Aanvragen die voldoen aan de subsidievereisten komen voor subsidie in aanmerking. In de subsidievereisten wordt onder meer geregeld dat het landbouwbedrijf, in het geval van een verplaatsing binnen de provincie Noord-Brabant, verplaatst naar een locatie die past binnen de daarvoor geldende regels van de Verordening Ruimte en dat de locatie die wordt verlaten een passende herbestemming krijgt binnen de regels van deze verordening. Ook geldt als een van de vereisten dat minimaal 10 hectaren aan agrarisch in gebruik zijnde gronden binnen nog niet gerealiseerde natuur in het NNB worden omgezet naar natuur.

 

Er is maximaal € 2.000.000 subsidie beschikbaar. Indien het totaal aan subsidieaanvragen die aan de subsidievereisten voldoen, het plafond van € 2.000.000 overschrijdt, vindt een rangordening plaats ten aanzien van de volledige aanvragen die aan alle subsidievereisten voldoen, aan de hand van nadere selectiecriteria. In beginsel worden de projecten dan geselecteerd aan de hand van de geografische ligging van de agrarische gronden binnen specifieke delen van het NNB, aangevuld met een selectiecriterium dat ziet op de efficiëntie van de projecten.

 

De verplaatsing dient binnen drie jaar na subsidieverlening te zijn gerealiseerd. De te subsidiëren kosten voor verplaatsing moeten uiterlijk voor dat moment zijn gemaakt, gedeclareerd en zijn goedgekeurd.

 

Landbouwers in Noord-Brabant kunnen vanaf maandag 1 oktober 2018 een beroep doen op de regeling. Zij hebben tot en met maandag 14 januari 2019 de tijd een subsidieaanvraag in te dienen.

 

Paragraaf 10, fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit.

 

Inleiding

In 2013 hebben het Rijk, LTO-Nederland, Unie van Waterschappen en de provincies afgesproken dat een budget van 100 miljoen GLB-geld zal worden toegevoegd aan het plattelandsontwikkelingsprogramma 3 (POP3). Dit om agrariërs te ondersteunen bij investeringen en innovaties die nodig zijn om te voldoen aan internationale doelen, met name op het gebied van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn water. Tevens is toen afgesproken dat waterschappen en provincies eenzelfde bedrag voor dit doel beschikbaar zullen stellen. Voor de provincie Noord-Brabant betreft het € 10,88 miljoen GLB-geld plus € 5,44 miljoen van de waterschappen en € 5,44 miljoen van de provincie. In totaal dus € 21,76 miljoen.

 

Op 7 september 2015 hebben Gedeputeerde Staten besloten om de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 voor het eerst open te stellen. Hoofdstuk 2, paragraaf 1 en 2 van deze openstelling hadden betrekking op het extra budget voor ‘internationale doelen’. Om de Brabantse agrariërs nog meer te ondersteunen bij investeringen en innovaties om te voldoen aan de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water hebben Gedeputeerde Staten op 14 november 2017 besloten om hoofdstuk 2, paragraaf 1 opnieuw open te stellen. Tevens is toen hoofdstuk 2, paragraaf 3 voor dit doel opengesteld. Behalve kennis en innovatie is ook uitrol op de landbouwbedrijven nodig. Daarom besluiten Gedeputeerde Staten om paragraaf 10 open te stellen voor fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op de verbetering van de waterkwaliteit. Subsidie aanvragen is mogelijk van 4 juni 2018, vanaf 9.00 uur tot en met 16 juli 2018, tot 17.00 uur.

 

Beleidsmatige uitgangspunten

De Nitraatrichtlijn is op 12 december 1991 gepubliceerd en heeft tot doel om ‘de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en om verdere verontreiniging te voorkomen’. Brabantse landbouwers hebben een flinke inspanning geleverd om nitraatverliezen te verminderen, maar nog onvoldoende om verdere verontreiniging te voorkomen. Het gaat daarbij om de kwaliteit van het nieuwgevormde grondwater, dus het grondwater net beneden de wortelzone, en om de invloed van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit in aangrenzende oppervlaktewateren.

Het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn bepaalt welke stappen in de periode 2018-2022 moeten worden gezet. Middels deze openstelling willen Gedeputeerde Staten de Brabantse landbouwers daarbij helpen conform de landelijke afspraken uit 2013.

 

De Kaderrichtlijn Water is op 22 december 2000 van kracht geworden en heeft als doel om aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestrische ecosystemen te beschermen, verontreiniging van het grondwater te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen. In Noord-Brabant vormen nitraat en fosfaat het grootste knelpunt bij het voldoen aan de Kaderrichtlijn water. In 2015 voldeed slechts 25% van de KRW-wateren aan de stikstofdoelstelling en slechts 34% aan de fosfordoelstelling. Dit moet naar 100% in 2027. Landbouwemissies en effluent van zuiveringsinstallaties vormen de belangrijkste oorzaak voor dit probleem en moeten de komende jaren fors verminderen. Voor zover het landbouwemissies betreft willen Gedeputeerde Staten de Brabantse landbouwers daarbij helpen middels deze openstelling, zoals landelijk afgesproken.

 

Stikstof

Landbouwgewassen hebben stikstof nodig om te kunnen groeien. Omdat de bodem onvoldoende stikstof levert wordt extra stikstof toegediend in de vorm van dierlijke mest of kunstmest. Voor zover het door de plant wordt opgenomen en met de oogst wordt afgevoerd is er geen probleem. Problemen ontstaan door het gedeelte van de stikstof dat niet wordt opgenomen. Bijvoorbeeld doordat stikstof in de vorm van ammoniak verloren gaat tijdens het toedienen. Of doordat het na toediening afspoelt in de vorm van ammonium of nitraat naar aangrenzend oppervlaktewater. Of met overtollig regenwater uitspoelt tot beneden de wortelzone. Of denitrificeert omdat er onvoldoende zuurstof in de bodem zit en wordt omgezet in het broeikasgas N2O (lachgas). Veel voorkomende oorzaken voor een slechte stikstofbenutting zijn dat de stikstof ongelijkmatig wordt verdeeld of te vroeg of te laat wordt toegediend.

Een slechte stikstofbenutting in de landbouw leidt tot diverse milieuproblemen. Lachgas is een broeikasgas dat 265 keer zo sterk is als CO2. Ammoniak leidt tot vermesting van natuurgebieden en tot gezondheidsrisico’s omdat het bijdraagt aan de vorming van fijn stof. Ammonium is schadelijk voor vissen. Nitraat leidt tot eutrofiëring van het oppervlaktewater en verontreiniging van het grondwater. Daarbij gaat het niet alleen om het nitraat zelf, maar ook om processen die door nitraatuitspoeling op gang worden gebracht, zoals pyrietafbraak in de bodem of overmatige plantengroei in het oppervlaktewater.

 

Niet alleen het milieu, maar ook de landbouw zelf heeft baat bij een betere stikstofbenutting, zodat kosten kunnen worden bespaard doordat minder kunstmest nodig is. En omdat de hoeveelheid stikstof die mag worden gebruikt bij de gewasteelt wettelijk beperkt is. Slechte benutting betekent niet alleen meer verliezen, maar ook minder opbrengst of minder kwaliteit, dus minder rendement. Ook om die reden heeft de landbouwer baat bij een betere stikstofbenutting. Beter bodembeheer en precisielandbouw vormen daarvoor de aangewezen instrumenten. Beter bodembeheer omdat de bodem dan beter in staat is om nutriënten vast te houden en gedoseerd af te geven. En de plantenwortels beter laat functioneren. Een verdichte bodem leidt niet alleen tot een slechte doorworteling, maar ook tot denitrificatie en het vergroot de kans op afspoeling. Voorkomen en opheffen van bodemverdichting is dus een goed hulpmiddel bij het beter benutten van nutriënten.

Ook precisielandbouw vormt een goed hulpmiddel. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het detecteren van pleksgewijze verschillen in opbrengstpotentie, het detecteren van pleksgewijze verschillen in stikstofleverend vermogen van de bodem en het op basis van deze informatie pleksgewijs variëren in stikstofgift. Maar ook een betere timing, een betere plaatsing of een nauwkeuriger dosering van stikstofmeststoffen levert milieuwinst.

Beter bodembeheer en precisielandbouw vergen specifieke investeringen die vaak duurder zijn of worden uitgesteld omdat de huidige apparatuur nog niet is afgeschreven. Daarom is een stimulans in de vorm van een subsidie gewenst.

 

Fosfaat

Fosfaat is een eindige grondstof die onmisbaar is voor de wereldvoedselvoorziening, want landbouwgewassen hebben fosfaat nodig om te kunnen groeien. Door overvloedige bemesting met dierlijke mest bevatten veel Brabantse landbouwpercelen ruim voldoende fosfaat. Hoe hoger het fosfaatgehalte in het bodemvocht, hoe groter de hoeveelheid fosfaat die met het neerslagoverschot uitspoelt naar grond- of oppervlaktewater. Om die reden is het belangrijk om te zorgen dat het gewas zo veel mogelijk fosfaat opneemt. Alles wat met het gewas wordt afgevoerd kan niet meer uitspoelen. Ook afspoeling van fosfaat met mest- of bodemdeeltjes vormt een risico voor de waterkwaliteit. Goed bodembeheer en een juiste toediening van mest kunnen het risico verkleinen. Investeringen in precisielandbouw en beter bodembeheer helpen daarom niet alleen bij stikstof, maar ook bij fosfaat om de benutting te verbeteren en de verliezen te verminderen.

 

Erfemissies van gewasbeschermingsmiddelen

Behalve het verminderen van waterkwaliteitsproblemen door uit- en afspoeling van landbouwpercelen, is ook het verminderen van de emissies van gewasbeschermingsmiddelen vanaf het erf een onderwerp dat extra aandacht verdient. De laatste jaren zijn goede hulpmiddelen ontwikkeld om het ontstaan van was- en spoelwater van spuitmachines te voorkomen of op te vangen en te zuiveren. Ook hier is een impuls nodig om agrariërs te stimuleren om daadwerkelijk in deze hulpmiddelen te investeren.

 

Maatregelen

Het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) bestaat uit diverse maatregelen. Een aantal van deze maatregelen is in het kader van de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 subsidiabel gesteld door de provincie Noord-Brabant en vervolgens uitgevoerd door de aanvrager(s).

Het betreft de volgende maatregel:

 

§ 10 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van verbetering van de waterkwaliteit

In het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn dienen de emissies van nutriënten en andere schadelijke stoffen vanuit de landbouw te worden verminderd. Vooral in Noord-Brabant ligt hiervoor een grote opgave omdat deze provincie veel uitspoelingsgevoelige zandgronden en intensieve teelten kent. Van landbouwondernemers in deze gebieden worden extra inspanningen verwacht om hun bedrijfsvoering aan te passen waardoor milieuverliezen afnemen en de efficiëntie van nutriënten toeneemt.

 

Inmiddels zijn diverse werktuigen en hulpmiddelen beschikbaar om de agrariërs daarbij te helpen. Op basis van een lijst die is opgesteld door het Bestuurlijk Overleg Open Teelten (BOOT) is een selectie gemaakt van maatregelen die het meest effectief bijdragen aan het verminderen van de stikstof- of fosfaatemissies vanuit landbouwgrond of van de emissie van gewasbeschermingsmiddelen vanaf het erf. Deze lijst is vervolgens met behulp van experts omgebouwd tot een lijst van fysieke investeringen die voor POP-subsidie in aanmerking komen. Alleen de investeringen die in de investeringslijst staan, komen voor subsidie in aanmerking. Onderstaande tabel geeft het verband weer tussen de BOOT-lijst en de lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit, zoals weergegeven in bijlage 11.

 

Tabel 1. Verband tussen de BOOT-lijst en de investeringslijst in bijlage 11.

Maatregel uit de BOOT-lijst

Investering in bijlage 11

16. Meteo- en grondwatergestuurd bemesten

1g, 2k, 2l

17. Toepassen precisiebemesting

1a, 1c, 1e, 1f,

18. Gerichte bemesting via druppelsystemen

1b

22. Toepassen rijenbemesting dierlijke mest

1d

24. Toepassen niet-kerende grondbewerking

2b, 2d

26. Nuttig toepassen van sloot- en bermmaaisel

2f

27. Toepassen stikstofarme gewasresten, niet zijnde mest

2f

28. Vaste rijpaden op perceel

2a

Overige maatregelen om goede bodemstructuur te bevorderen om daarmee watervasthoudend vermogen te verhogen en uitspoeling te voorkomen

2c, 2e, 2g, 2h, 2i

29. Aanleg regelbare / peilgestuurde drainage en 30. plaatsen stuwtjes om water langer vast te houden in waterlopen

2j

40. Zuiveringssystemen voor afvalwater zonder restlozing

3c, 3d, 3e, 3f, 3g

41. Aanleg opvangvoorziening voor tegengaan erfafspoeling

3a, 3b

 

In de investeringslijst zijn alleen investeringen opgenomen die voldoende zijn uitontwikkeld. Efficiency wordt daarnaast geborgd door het feit dat de aanvrager tenminste 60% van de kosten voor eigen rekening moet nemen en dus baat heeft bij een gunstige kosten-/baten-verhouding.

De score per investering is gebaseerd op de mate van effectiviteit. Er is gekeken naar:

  • 1.

    mate waarin ze bijdragen aan het verminderen van emissies door bronaanpak;

  • 2.

    mate waarin ze bijdragen aan het verminderen van emissies door ‘end of pipe’-aanpak (onttrekking, zuivering e.d.);

  • 3.

    mate waarin is geborgd dat de investering ook bij onzorgvuldig handelen of storingen bijdraagt aan emissiereductie;

  • 4.

    mate waarin ze bijdragen aan andere beleidsprioriteiten (vermindering broeikasgassen, vermindering ammoniakemissie, verbetering zoetwatervoorziening van de landbouw).

De totaalscore is vermeld in bijlage 11, lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit.

 

 

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 2.7.8 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor niet-productieve investeringen in PAS-herstelmaatregelen wordt opgehoogd en het subsidieplafond voor niet-productieve investeringen voor herstel- of inrichtingsmaatregelen voor natuur of biodiversiteit wordt verlaagd. In beide gevallen blijft het plafond bestaan uit 50% ELFPO en 50% provinciale bijdrage.

 

Artikel 2.9.1 Begripsbepalingen specifiek

Onder a, agrarische bedrijfslocatie

Met dit begrip worden alle gronden bedoeld die behoren tot het landbouwbedrijf, zowel de bebouwde gronden van het landbouwbedrijf, zijnde het bouwperceel, en alle onbebouwde gronden die door het landbouwbedrijf voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd.

 

Onder b, bouwperceel

Hier wordt aansluiting gezocht bij de definitie uit de Verordening Ruimte.

Deze verordening omschrijft het begrip bouwperceel als een aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan. Het bouwperceel is dus een ruimer begrip dan het bouwvlak, waar ingevolge het planologisch regime alleen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

Artikel 2.9.2 Doelgroep

De subsidie kan worden aangevraagd door landbouwers die hun agrarisch bedrijf willen verplaatsen.

 

Artikel 2.9.3 Subsidiabele activiteiten

De verplaatsing van het landbouwbedrijf heeft primair als doel de landbouwstructuur te verbeteren, maar met de verbetering van de ligging van landbouwbedrijven worden ook milieu, water- en natuurdoelen gediend als de landbouwbedrijven verplaatsen uit (de omgeving van) kwetsbare gebieden.

Deze bepaling regelt onder a tot en met e welke activiteiten in relatie tot de bedrijfsverplaatsing subsidiabel zijn. Dit zijn uitsluitend activiteiten die direct verband houden met de bedrijfsverplaatsing, zoals de planvorming daarvoor en investeringen in relatie tot het demonteren, verhuizen en opbouwen van bestaande voorzieningen, investeringen in een nieuw gebouw of nieuwe voorzieningen op de nieuwe bedrijfslocatie, investeringen om kavels behorend bij de nieuwe bedrijfslocatie beter bereikbaar te maken en investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen van de nieuwe bedrijfslocatie. Het aankopen van de nieuwe bedrijfslocatie is geen subsidiabele activiteit en wordt dus niet uit deze subsidieregeling gefinancierd.

Activiteiten in relatie tot de verwezenlijking van milieu-, water- en natuurdoelen zijn niet subsidiabel gesteld in deze regeling. In artikel 2.9.4 worden ten aanzien van de verwezenlijking van deze doelen, echter wel bijzondere vereisten gesteld, om voor de subsidie in het kader van de bedrijfsverplaatsing in aanmerking te komen. Welke kosten precies worden gesubsidieerd in relatie tot de subsidiabele activiteiten, genoemd onder a tot en met e, wordt geregeld in artikel 2.9.5.

 

Artikel 2.9.4 Subsidievereisten

Eerste lid, onder a

De landbouwbedrijven die verplaatsen moeten met hun oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie binnen de provincie Noord-Brabant liggen en geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het Natuurnetwerk Brabant. De actuele begrenzing van het NNB is op kaart aangegeven en is te vinden op https://Brabant.nl/KaartPOP3verplaatsingsregeling.

Deze bedrijven mogen verplaatsen naar een nieuwe agrarische bedrijfslocatie binnen geheel Nederland. Investeringen in een bedrijfsverplaatsing op een locatie buiten de provincie Noord-Brabant maar binnen Nederland komen dus ook voor subsidie volgens de regels van paragraaf 9 in aanmerking. Verplaatsing naar het buitenland wordt niet gesubsidieerd.

 

Eerste lid, onder d

Als verplaatst wordt binnen de Provincie Noord-Brabant moet de nieuwe agrarische bedrijfslocatie waar het landbouwbedrijf naar toe wordt verplaatst, passen binnen de regels van de Verordening Ruimte. Deze bepaling is opgenomen omdat het college geen investeringen in bedrijfsverplaatsing wil subsidiëren op een locatie die strijdig is met het provinciaal beleid inzake ruimtelijke ontwikkeling.

 

Eerste lid, onder e

Deze bepaling regelt dat het bouwperceel van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie die wordt verlaten, een passende herbestemming krijgt conform de regels uit de Verordening Ruimte. Hiermee wordt voorkomen dat op de te verlaten agrarische bedrijfslocatie ongewenste functies ontstaan of activiteiten gaan plaatsvinden die strijdig zijn met het provinciaal beleid inzake ruimtelijke ontwikkeling. De passende herbestemming ziet uitsluitend op het bouwperceel. Het geldt niet voor de overige agrarisch in gebruik zijnde gronden van het landbouwbedrijf die buiten het Natuurnetwerk Brabant liggen. Vanwege het vigerende stringente beleid ten aanzien van veehouderijen, wordt de vestiging van een veehouderij op de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie die vanwege de bedrijfsverplaatsing wordt verlaten, uitgesloten. Een veehouderij wordt in de Verordening Ruimte gedefinieerd als een agrarisch bedrijf, gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

 

Eerste lid, onder f, g en h

Onderdeel f stelt als subsidievereiste dat de agrarisch in gebruik zijnde gronden van het te verplaatsen landbouwbedrijf, voor zover deze zijn gelegen in de nog niet gerealiseerde nieuwe natuur in het Natuurnetwerk Brabant, een passende herbestemming krijgen volgens de geldende natuurbeheertypen op de ambitiekaart, behorend bij het Natuurbeheerplan.

Op grond van onderdeel g wordt vereist dat deze gronden worden omgezet naar natuurgronden ter realisering nog niet gerealiseerde nieuwe natuur van het Natuurnetwerk Brabant. Dit kan op drie manieren plaatsvinden, door zelfrealisatie, door verkoop aan een gecertificeerde natuurbeheerder of door verkoop aan de Provincie Noord-Brabant. Met zelfrealisatie wordt bedoeld dat de landbouwer die verplaatst de grond in het Natuurnetwerk Brabant in eigendom houdt, maar deze zelf omvormt naar natuur en het natuurbeheer ter hand neemt. Van een gecertificeerde natuurbeheerder is sprake als deze beschikt over een passend certificaat. Meer informatie hierover is te vinden in de volgende link: https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/natuurbeheer/certificering-natuurbeheer/ . In het geval van zelfrealisatie of verkoop aan een natuurbeheerder wordt vereist dat er een kwalitatieve verplichting aan de grond gekoppeld wordt (zie ook de toelichting op het tweede lid onder e). Met die kwalitatieve verplichting wordt de instandhouding van de grond voor het vereiste natuurbeheertype geregeld.

Het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV koopt de gronden aan voor de provincie Noord-Brabant. Dit fonds is door de provincie Noord-Brabant in het leven geroepen als uitvoeringsorganisatie in verband met het realiseren van het Natuurnetwerk Brabant. Het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV neemt de verantwoordelijkheid over tot het omvormen van de gronden van landbouw naar natuur. Let wel, het gaat hier uitsluitend om aankoop van de agrarisch in gebruik zijnde gronden van het te verplaatsen landbouwbedrijf die binnen het de nog niet gerealiseerde natuur van Natuurnetwerk Brabant zijn gelegen. De landbouwer die verplaatst is zelf verantwoordelijk voor de verkoop van zijn bouwperceel (ter bekostiging van de bedrijfsverplaatsing bijvoorbeeld) en de eventuele verkoop van de overige agrarisch in gebruik zijnde gronden gelegen buiten het Natuurnetwerk Brabant.

Landbouwers die op agrarische gronden binnen het Natuurnetwerk Brabant door zelfrealisatie natuur realiseren en gecertificeerde natuurbeheerders die hier toe over gaan kunnen buiten het kader van deze subsidieregeling bij het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV daarvoor nog steeds subsidie aanvragen. Deze subsidieregeling staat daaraan niet in de weg.

 

Eerste lid onder i

In deze bepaling wordt het aantal hectaren agrarisch in gebruik zijnde gronden binnen de nog niet gerealiseerde natuur van het Natuurnetwerk Brabant dat moet worden omgezet naar natuur, gekoppeld aan een minimum van 10 hectaren per project. Projecten die minder dan 10 hectaren nog te realiseren nieuwe natuur inbrengen, worden niet gezien als projecten die een substantiële bijdrage leveren aan de realisering van het Natuurnetwerk Brabant en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie ten behoeve van de

bedrijfsverplaatsing.

 

Tweede lid onder b

Deze bepaling vraagt een begroting van de kosten en inkomsten van het project te overleggen. Onder inkomsten worden niet gerekend de inkomsten die aanvrager heeft door de verkoop van in agrarisch gebruik zijnde gronden binnen het Natuurnetwerk Brabant. De inkomsten moeten zijn gerelateerd aan de subsidiabele activiteiten zoals genoemd in artikel 2.9.3.

 

Tweede lid, onder e

Het is aan de aanvrager van een project om aan te tonen dat zijn project waarvoor hij subsidie aanvraagt, voldoet aan de vereisten die daaraan worden gesteld in de subsidieregeling. Onderdeel e vraagt bewijsstukken te overleggen, ten aanzien van de vereisten genoemd in het eerste lid onder d tot en met h.

De bewijslast is in beginsel vormvrij, maar onderdeel e geeft wel aan welke bewijsstukken ten aanzien van de betreffende vereisten in elk geval moeten worden overgelegd.

Ten aanzien van de nieuwe bedrijfslocatie waar de Landbouwer naar toe verplaatst, dient hij aan te tonen dat deze nieuwe locatie past binnen de criteria voor vestiging of nieuwvestiging zoals opgenomen in de Verordening Ruimte. Bij vestiging op een reeds bestaande locatie wordt daartoe een afschrift van de vigerende bestemming overgelegd. Het kan echter ook zo zijn dat voor de reeds bestaande agrarische locatie toch een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is. Bijvoorbeeld als een veehouderij zich wil vestigen op een agrarisch bouwblok waar een ander bedrijf dan een veehouderij op was gevestigd of als een agrarisch bedrijf zich wil vestigen op een locatie van een voormalig niet-agrarisch bedrijf of op een woonbestemming met 100 m2 aan bebouwing. In dergelijke gevallen worden bewijsstukken overgelegd waaruit volgt dat de bestemmingsplanprocedure is gestart. Als het gaat om nieuwvestiging worden ook bewijsstukken overgelegd waaruit volgt dat de bestemmingsplanprocedure daarvoor is gestart.

Aanvrager dient daarnaast ook bewijsstukken te overleggen waaruit volgt dat de bestemmingsplanprocedure ter realisering van de passende herbestemming op de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie is gestart.

Ten aanzien van de passende herbestemming voor de agrarische gronden binnen het Natuurnetwerk Brabant die worden omgezet naar natuur, dient een verklaring van de desbetreffende gemeente te worden overgelegd dat de functiewijziging ten aanzien van deze gronden bij de eerstvolgende bestemmingsplanherziening wordt meegenomen.

Als aanvrager de agrarisch in gebruik zijnde gronden verkoopt aan het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV, dient hij een verklaring van het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV te overleggen waaruit blijkt dat het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV bereid is over te gaan tot onderhandeling over de aankoop van de gronden, gebaseerd op de getaxeerde waarden van de gronden.

Voor zover het gaat om de realisering van nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant, dient aanvrager in het geval hij zelf de natuurontwikkeling realiseert of de gronden verkoopt aan een gecertificeerd natuurbeheerder die de realisering van natuur ter hand neemt, ook een afschrift van de subsidieaanvraag en de ontvangstbevestiging daarvan door het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV overleggen, voor de subsidie die wordt aangevraagd voor het omzetten van de agrarische gronden naar natuur in het kader van het Investeringsreglement van het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV 2017. In dit subsidietraject wordt de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder h vervolgens geregeld.

 

Artikel 2.9.5 Subsidiabele kosten

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen zijn in artikel 2.9.5 aangeduid. Bij administratieve kosten, algemene kosten en juridische kosten als bedoeld in het eerste lid onder a en b, gaat het bijvoorbeeld om kadaster- en notariskosten, algemene kosten voor planvorming en advisering, kosten voor leges voor vergunningen en procedures.

In artikel 2.9.5, tweede lid onder c, wordt met een maximum van 10% van de kosten bedoeld, 10% van de subsidiabele kosten van het project en niet 10% van de kosten voor de aankoop van de grond. De subsidiabele kosten voor aankoop van grond hebben overigens geen betrekking op de kosten voor het aankopen van de nieuwe bedrijfslocatie. Dit is in artikel 2.9.3 immers niet opgenomen als subsidiabele activiteit. Het kan hier alleen gaan om aankoop van grond die benodigd is om kavels behorend bij de nieuwe bedrijfslocatie beter bereikbaar te maken of om aankoop van grond ten behoeve van inpassingsmaatregelen van de nieuwe bedrijfslocatie.

De investeringen in de bedrijfsverplaatsing kunnen ook gepaard gaan met de uitbreiding van productiecapaciteit op de nieuwe agrarische bedrijfslocatie. De kosten die op de uitbreiding van de productiecapaciteit betrekking hebben en die zijn te kwalificeren als kosten genoemd in artikel 2.9.5, komen ook voor subsidie in aanmerking.

 

Artikel 2.9.6 Niet subsidiabele kosten

Onder a

De regeling beoogt kosten die samenhangen met de te verlaten agrarische bedrijfslocatie uit te sluiten. Het gaat dan bijvoorbeeld om sloop- en saneringskosten ten aanzien van het bouwperceel. Ook de kosten die worden gemaakt in het kader van het realiseren van een passende herbestemming op het bouwperceel bijvoorbeeld, zijn niet subsidiabel.

 

Artikel 2.9.8 Subsidieplafond

De regeling wordt opengesteld in de vorm van een tender. Er is ruimte voor het verlenen van subsidies tot een maximum van € 2.000.000. Rekening houdend met de maximale hoogtes van de subsidie is er financiële ruimte voor het subsidiëren van de verplaatsing van 4 á 6 landbouwbedrijven.

De subsidie bestaat uit 50% ELFPO en 50% provinciale bijdrage.

 

Artikel 2.9.9 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 500.000 voor de subsidiabele kosten genoemd in het eerste lid onder a tot en met c gezamenlijk.

 

Eerste lid, onder a

De subsidiabele kosten genoemd in artikel 2.9.5 die voortvloeien uit de planvorming voor de verplaatsing en uit investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen van de nieuwe bedrijfslocatie zijn 100% subsidiabel.

 

Eerste lid, onder b

De subsidiabele kosten genoemd in artikel 2.9.5 die voortvloeien uit het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen en uit investeringen in een nieuw gebouw of nieuwe voorzieningen op de nieuwe bedrijfslocatie zijn slechts voor 40% subsidiabel. Daarbij is het niet relevant of de bedrijfsverplaatsing leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit, de waarde of rentabiliteit van de onderneming. In de regel zal bij een bedrijfsverplaatsing ten behoeve van verbetering van de landbouwstructuur, waarbij het verplaatste landbouwbedrijf een beter ontwikkelperspectief heeft op de nieuwe agrarische dan op de oude agrarische bedrijfslocatie, al snel sprake zijn van een waardestijging van het landbouwbedrijf.

 

Eerste lid , onder c

De subsidiabele kosten genoemd in artikel 2.9.5 die voortvloeien uit investeringen om kavels behorend bij de nieuwe locatie beter bereikbaar te maken worden ook slechts voor 40% gesubsidieerd.

 

Tweede lid

Het tweede lid stelt de maximale subsidiehoogte ook nog eens afhankelijk van de oppervlakte grond die in de niet gerealiseerde nieuwe natuur van het Natuurnetwerk Brabant is gelegen en qua gebruik en bestemming zal worden omgezet naar natuur. Hiertoe zijn 4 categorieën onderscheiden waarbij per categorie de maximale subsidiebedragen zijn aangegeven. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 voor de categorie waar 25 ha of meer agrarisch gebruikte grond binnen het natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur.

 

Derde lid

Alle landbouwgronden van het bedrijf die zijn gelegen in de niet gerealiseerde nieuwe natuur van het Natuurnetwerk Brabant worden in beschouwing genomen bij het bepalen van het maximale subsidiebedrag. Voor gronden die nodig zijn voor PAS-herstelmaatregelen geldt dat deze – in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof - separaat zijn of worden verworven op basis van volledige schadeloosstelling ter voorkoming van onteigening. Dergelijke gronden die ook altijd gelegen zijn in het Natuurnetwerk Brabant en die vanaf het moment van publicatie van deze verplaatsingsregeling zijn of worden verworven, mogen ook worden meegerekend bij de bepaling van het aantal hectaren agrarisch gebruikte grond die wordt omgezet naar natuur zoals bedoeld in het tweede lid. Maar het verwervingsproces van deze gronden op basis van volledige schadeloosstelling blijft verder volledig onafhankelijk lopen van de bedrijfsverplaatsing, teneinde het onteigeningsproces niet te beïnvloeden. De gronden die nodig zijn voor PAS-herstelmaatregelen zijn gelegen in de PAS-gebieden. Deze gebieden zijn aangeduid op http://pas.natura2000.nl/pages/pasvastgesteld.aspx.

Artikel 2.9.10 Selectiecriteria

Indien alle volledige aanvragen die tevens voldoen aan alle subsidievereisten uit deze paragraaf, gezamenlijk het subsidieplafond van € 2.000.000 te boven gaan, dient een nadere rangordening plaats te vinden tussen deze aanvragen onderling, om te kunnen bepalen welke aanvragen voor subsidie in aanmerking komen. Dit gebeurt aan de hand van de geformuleerde selectiecriteria zoals opgenomen in artikel 2.9.10.

 

Eerste lid

Als eerste wordt een onderlinge rangschikking gemaakt aan de hand van de geografische ligging van de agrarisch in gebruik zijnde gronden binnen met name genoemde delen van de nog niet gerealiseerde nieuwe natuur van het Natuurnetwerk Brabant. Onderscheid wordt gemaakt in 4 categorieën: gronden die achtereenvolgens zijn gelegen in Natura 2000-gebieden, binnen het rijksdeel van het natuurnetwerk Brabant, binnen een Natte Natuurparel behorend tot het provinciaal deel van het Natuurnetwerk Brabant of gronden gelegen in het overige provinciaal deel van het Natuurnetwerk Brabant. Deze categorieën zijn aangeven op kaart en te benaderen via de volgende link https://Brabant.nl/KaartPOP3verplaatsingsregeling.

 

Tweede lid

Het tweede lid kent een aantal punten toe per hectare grond, gelegen in de betreffende gebieden genoemd in het eerste lid.

 

Derde lid

Als het subsidieplafond wordt overschreden worden de aanvragen gerankt op basis van het hoogste aantal punten behaald na toepassing van het eerste en tweede lid.

 

Vierde lid

Als na toepassing van het eerste tot en met het derde lid projecten op een gelijke plaats eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, vindt enkel ten aanzien van deze projecten die gelijk zijn geëindigd en strijden om het restant uit het plafond, op grond van het vierde lid een nadere ranking plaats op basis van de efficiëntie van het project.

 

Vijfde lid

In het vijfde lid worden op een schaal van 0 tot 5 punten toegekend aan het project, gerelateerd aan de verhouding tussen de opgevoerde proceskosten en de totale subsidiabele kosten. Onder proceskosten worden verstaan kosten van adviseurs, architecten, ingenieurs en kosten van adviezen duurzaamheid op milieu- en economisch gebied.

 

Zesde lid

Als na toepassing van het vierde en vijfde lid nog steeds sprake is van een gelijke eindiging van projecten, wordt tussen deze projecten geloot om het geld uit het subsidieplafond te verdelen.

 

 

Artikel 2.9.11 Verplichtingen specifiek

Dit artikel regelt een aantal specifieke verplichtingen waar de subsidieontvanger aan moet voldoen. Als de subsidieontvanger niet voldoet aan deze verplichtingen kan dat consequenties hebben voor de hoogte van de vaststelling van de subsidie of kan de verleende subsidie zelfs worden ingetrokken.

Voordat de subsidieaanvraag wordt vastgesteld, moeten de milieuvergunning en de vergunning op basis van de Wet natuurbescherming ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie zijn ingetrokken. Ook moeten dan de overeenkomst met het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV zijn gesloten en de kwalitatieve verplichting zijn opgelegd ten aanzien van de gronden in het Natuurnetwerk Brabant.

 

Artikel 2.9.12 Subsidievaststelling specifiek

Wat betreft de opgelegde kwalitatieve verplichting dient een uittreksel daarvan uit het kadaster te worden bijgevoegd.

 

Artikel 2.10.3 Subsidievereisten,

Vierde lid, onder d, offertes voor geplande investeringen

Bij voorkeur offertes die zodanig zijn gespecificeerd dat subsidiabele en niet-subsidiabele kosten onderscheiden kunnen worden.

 

Artikel 2.10.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bestaat uit € 2.000.000 uit middelen die op verzoek van Nederland door de Europese Unie aan de voor Nederland beschikbare middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zijn toegevoegd en wordt door de provincie Noord-Brabant aangevuld met

€ 1.000.000 uit de provinciale begroting.

 

Artikel 2.10.8 Selectiecriteria

Het gemiddeld aantal punten wordt berekend door de scores die conform bijlage 11 horen bij de investeringsrubrieken waarvoor subsidie wordt aangevraagd bij elkaar op te tellen en te delen door het betreffende aantal investeringsrubrieken. Indien twee of meer investeringen worden aangevraagd binnen een rubriek, dan tellen deze als één investering.

Een voorbeeld van de berekening: er vinden twee investeringen in categorie 1c plaats, één investering in categorie 1f en één investering in categorie 2b. Dan is de berekening van de gemiddelde score als volgt: 4 punten voor de investeringen in categorie 1c, 6 punten voor de investering in categorie 1f en 6 punten voor de investering in categorie 2b. Dat zijn in totaal 15 punten. 15 punten: 3 investeringen = een gemiddelde score van 5 punten in totaal.

 

Gedeputeerde Staten van Noord Brabant,

 

 

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

 

 

 

 

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

 

 

Naar boven