Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân houdende regels omtrent samenwerkingsverbanden in de landbouwsector POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP 2018 Fryslân

GEDEPUTEERDE STATEN VAN FRYSLÂN

 

Gelet op de Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014 - 2020 (Regeling POP3 subsidies, provincie Fryslân), hierna te noemen de Regeling;

 

Overwegende dat het wenselijk is samenwerkingsverbanden die innovaties in de landbouwsector ontwikkelen en testen die bijdragen aan de verduurzaming van de landbouwsector in Noord Nederland te stimuleren.

 

 

Gelet op artikel 1.3 van de Regeling;

 

BESLUITEN

 

Het volgende openstellingsbesluit vast te stellen:

Artikel 1 Subsidieplafond

  • 1.

    De maatregel: ‘Samenwerking in het kader van het EIP’ 2018, als nadere invulling op de algemene bepalingen zoals vastgesteld in de Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014-2020 van provincie Fryslân, voor de periode van 5 maart 2018 9.00 uur tot 8 juni 2018 17.00 uur, open te stellen,

  • 2.

    Het subsidieplafond voor het indienen van aanvragen vast te stellen op een totaal van € 1.500.000,00 (samengesteld uit € 750.000 Europese middelen (ELFPO) en € 750.000 provinciale middelen) waarvan € 1.200.000,00 voor grote projecten en € 300.000 voor kleine projecten.

Artikel 2 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    EIP: het Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw;

  • c.

    Experimentele ontwikkeling: als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    Grote innovatieprojecten: innovatieprojecten die bijdragen aan de inhoud van deze regeling waarvan de subsidie na beoordeling hoger is dan € 65.000 maar niet boven de € 200.000 uit komt;

  • e.

    Haalbaarheidsstudie: als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

    Innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren en/of verfijnen van een innovatie;

  • g.

    Kleine innovatieprojecten: innovatieprojecten die bijdragen aan de inhoud van deze regeling waarvan de subsidie na beoordeling hoger is dan € 25.000 maar niet boven de € 65.000 uitkomt.

  • h.

    Landbouwproduct: alle producten genoemd in bijlage 1 van het EG Verdrag;

  • i.

    Middelgrote en kleine onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • j.

    Niet-productieve investering: investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouwbedrijf tot gevolg hebben. Niet-productieve investeringen dragen bijvoorbeeld bij aan het milieu en ondersteunen aanpassing aan klimaatverandering (zoals regenwaterbuffers, stuwen, inrichting landschapselementen en verbeteren biodiversiteit). In het geval een investering een onrendabele top heeft zal nog wel gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel niet-productieve investering betreft. Een investering die gedaan wordt door een onderneming die daar ofwel meer inkomsten mee behaalt ofwel minder kosten mee gaat maken, heeft betrekking op een productieve investering. Het verhoogt de rentabiliteit van de onderneming en/of de waarde. Ten aanzien van een beoogde investering binnen deze maatregel Samenwerking in het kader van het EIP zal door de aanvrager goed gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel een niet-productieve investering is.

  • k.

    Operationele groep: samenwerkingsverbanden die deel uitmaken van het EIP. De groep bestaat uit minimaal 2 actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt of een organisatie die hun vertegenwoordigt en de groep is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

  • l.

    Regeling: Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014-2020;

  • m.

    Samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband zoals omschreven in artikel 1.6 van de regeling;

  • n.

    TRL niveau: Technology Readiness Level geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In bijlage 3 bij deze openstelling zijn de negen fases uitgewerkt.

Artikel 3 Doelgroep

Subsidie op grond van deze openstelling kan worden aangevraagd door een operationele groep of een operationele groep in wording. In aanvulling op artikel 1.6 van de de Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014-2020 bevat een samenwerkingsverband tenminste één landbouwer en geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject wat zich bevindt in TRL-fase 4, 5, 6 en/of 7 en dat betrekking heeft op een of meerdere van de onderwerpen als benoemd in bijlage 1 behorende bij dit besluit.

Artikel 5 Weigeringsgrond

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 1.8 en 2.8.5 van de subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014-2020 wordt subsidie geweigerd indien niet wordt voldaan aan de subsidievereisten bedoeld in artikel 6.

  • 2.

    Indien het innovatieproject betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten wordt de subsidie geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000,00.

Artikel 6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het innovatieproject wordt geheel of grotendeels uitgevoerd in de provincie Fryslân en de resultaten worden verspreid door middel van kennisbijeenkomsten, experimenten, demovelden of studiegroepen;

    • b.

      subsidie wordt alleen verstrekt voor kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het innovatieproject;

    • c.

      aan het samenwerkingsverband neemt ten minste een landbouwer deel;

    • d.

      de subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via het EIP-netwerk (artikel 57, derde lid, van Verordening EU 1305/2013 en andere geëigende netwerken;

    • e.

      het innovatieproject heeft als doel het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties met betrekking tot minimaal twee van de onderstaande thema’s, waaronder in ieder geval het eerste thema:

      • i.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

      • ii.

        beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

      • iii.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht, grondwater en oppervlaktewater en vermindering van uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

      • iv.

        klimaatmitigatie;

      • v.

        klimaatadaptatie;

      • vi.

        verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • vii.

        behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

    • f.

      het innovatieproject scoort bij de puntentoekenning op de selectiecriteria, bedoeld in artikel 9; 33 punten of meer van de maximale 55 punten.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is het innovatieproject, indien deze geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten, om voor subsidie in aanmerking te komen, gericht op experimentele ontwikkeling en/of haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, liggen aan het innovatieproject ten grondslag:

    • a.

      een projectplan conform format SNN;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

  • 4.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten, via het SNN. De aanvraag kan ingediend worden via het webportal op www.snn.eu/pop3.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De volgende kosten die betrekking hebben op het innovatieproject gemaakt door de deelnemers van het samenwerkingsverband komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

    • b.

      kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • e.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • f.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • g.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

    • h.

      haalbaarheidsstudies.

  • 2.

    De subsidiabele kosten genoemd in het eerste lid kunnen slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

    • a.

      Personeelskosten voor zover zij zijn berekend overeenkomstig artikel 1.9 van de subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014-2020;

    • b.

      Kosten derden: kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd;

    • c.

      Bijdragen in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid, overeenkomstig artikel 1.11 lid 6 en 7 van de Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014-2020.

Artikel 8 Hoogte subsidie

  • 1.

    In deze regeling wordt een onderscheid gemaakt tussen kleine en grote innovatieprojecten op basis van de subsidiabele kosten voor het project.

  • 2.

    Voor grote innovatieprojecten bedraagt de subsidie, met in achtneming van het bepaalde in lid 5 en 6 van dit artikel, maximaal € 200.000,00

  • 3.

    Voor kleine innovatieprojecten bedraagt de subsidie, met inachtneming van het bepaalde in lid 5 en 6 van dit artikel, maximaal € 65.000,00

  • 4.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien het subsidiebedrag na beoordeling lager is dan € 25.000,00

  • 5.

    Indien het project direct betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie de som van:

    • a.

      70% van de kosten, bedoeld in artikel 7 eerste lid, onder a en b, voor zover deze kosten betrekking hebben op artikel 6, tweede lid, onder a en onder b;

    • b.

      40% van de kosten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c tot en met h, voor zover er sprake is van productieve investeringen;

    • c.

      100% van de kosten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c tot en met h, voor zover er sprake is van niet-productieve investeringen;

  • 6.

    Indien het project geen (directe) betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie de som van:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met g, indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een grote onderneming is;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met g, indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een middelgrote onderneming is;

    • c.

      45% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met g, indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een kleine onderneming is;

    • d.

      40% van de subsidiabele kosten voor haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder h.

  • 7.

    De percentages genoemd in het vijfde lid, onder a tot en met c, kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      Het samenwerkingsverband bestaat uit tenminste één kleine- of middelgrote onderneming als omschreven in bijlage 1 bij verordening 651/2014 (AGV) en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt; en/of

    • b.

      Een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

  • 8.

    De percentages, bedoeld in de voorgaande leden, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de selectiecriteria en wegingsfactoren zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.15 van de Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014 - 2020 worden de projecten gerangschikt op volgorde van het aantal behaalde punten, van hoog naar laag.

  • 3.

    In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten het subsidieplafond te verhogen met het bedrag dat nodig is om de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 4.

    De Adviescommissie POP3 stelt een prioriteitenlijst op middels een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

In aanvulling op artikel 1.23 van de Regeling kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend.

Artikel 11 Realisatie van het project

In afwijking op artikel 1.17, eerste lid onder f, van de Regeling, mag de projectduur langer dan drie jaren zijn, maar dient het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2021 te zijn ingediend.

Artikel 12 Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad.

  • 2.

    De bijlagen 1 tot en met 5 behoren bij en maken onderdeel uit van dit Openstellingsbesluit.

Artikel 13 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP 2018 Fryslân.

Leeuwarden, 6 februari 2018

Gedeputeerde Staten voornoemd:

, voorzitter.

, secretaris.

Bijlage 1 Voor subsidie in aanmerking komende onderwerpen.

 

Nr.

Onderwerp

1

Het ontwikkelen van een economisch verdienmodel waarmee natuurinclusieve landbouw blijvend kan worden ingevuld

2

de verduurzaming van de grondgebonden melkveehouderij in Noord Nederland

3

het stimuleren van een de transitie naar een meer duurzaam gebruik van de bodem

4

het stimuleren van de biologische landbouw in de provincie Fryslân

5

het versterken en verduurzamen van de pootaardappelteelt in de provincie Fryslân

6

het stimuleren van maatregelen voor de vertraging van de veenoxidatie, rendabel boeren op nat(ter) veen en nieuwe verdienmodellen voor nat veen.

7

het vergroten biodiversiteit in soorten en landschappen/landschapselementen

8

Het vanuit de landbouw aanjagen van de transitie naar een circulaire economie

9

Het vanuit de landbouw aanjagen van de biobased economy en groene chemie

10

Precisielandbouw

Toelichting op de onderwerpen uit de tabel

 

Onderwerp nummer 1: Het ontwikkelen van een economisch verdienmodel waarmee natuurinclusieve landbouw blijvend kan worden ingevuld

 

Het invullen van natuurinclusieve landbouw zoals beschreven in de Kamerbrief Natuurinclusieve landbouw van 10 juli 2017. Natuurinclusieve landbouw is een vorm van landbouw die gebruik maakt van het natuurlijk kapitaal; wat de natuur op, om en onder het bedrijf te bieden heeft, de biodiversiteit op en rond het boerenland versterkt en de natuur zo min mogelijk belast. De uitdaging is om natuur en biodiversiteit op een rendabele wijze te integreren in de bedrijfsvoering en voor natuurinclusieve landbouw de wisselwerking tussen ecologische en economische randvoorwaarden te zoeken en te benutten.

 

De kamerbrief is beschikbaar op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/07/10/kamerbrief-over-natuurinclusieve-landbouw

 

Onderwerp nummer 2: de verduurzaming van de grondgebonden melkveehouderij in Noord Nederland

 

Verduurzaming zoals verwoord in de versnellingsagenda melkveehouderij. De Versnellingsagenda Melkveehouderij wil innovatie gericht op duurzame melkveehouderij bevorderen. Innovatie is en blijft nodig omdat vragen niet altijd op te lossen zijn met bestaande kennis en er al werkend nieuwe vragen opkomen. Uitgangspunt daarbij is dat innovatie kan bloeien als diversiteit geborgd is; diversiteit in bedrijfsstrategieën, in samenwerkingspartners en in gebieden. Denk daarbij aan natuurinclusieve melkveehouderij, Smart Farming, maatschappelijke participatie. De doelen zoals genoemd in de versnellingsagenda Melkveehouderij zijn onder andere gericht op:

  • -

    Bodem, lucht en waterkwaliteit

  • -

    Biodiversiteit

  • -

    Weidegang

  • -

    Klimaat en energie

  • -

    Diergezondheid en dierenwelzijn

 

De versnellingsagenda is beschikbaar op: http://www.snn.eu/upload/documenten/subsidies/pop3/sinno/versnellingsagenda-melkveehouderij.pdf

 

 

Onderwerp nummer 3: het stimuleren van een de transitie naar een meer duurzaam gebruik van de bodem.

 

De bodem is de duurzame basis onder de grondgebonden agrarische sector en dus ook onder de individuele bedrijven. Op veel bedrijven vormt grond ook een belangrijke financiële basis onder het bedrijf. Een goed bodemgebruik is van groot belang voor een duurzame agrarische productie én een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Een duurzaam gebruik van de bodem is ook van belang voor de maatschappij; de bodem kan in hoge mate bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld:

 

  • Productie van voedsel en biomassa;

  • Het opvangen van de klimaatverandering door het vergroten van de sponswerking van de bodem, het vastleggen van CO2 in de bodem en het vertragen van het verlies van CO2 uit de bodem door bijvoorbeeld het vertragen van veenoxidatie;

  • Het behouden van biodiversiteit; naar schatting 30 % van de biodiversiteit op aarde bevindt zich in de bodem;

  • Efficiënte kringlopen van mineralen.

 

Verschillende percepties rond bodem

De bodem kent meerdere percepties. De verschillende percepties werken sterk door in het gebruik en beheer van de bodem en hebben daarmee effect op de bodem als groeiplaats voor landbouwproducten en als biotoop voor (bodem)leven. De percepties veranderen in de loop van de tijd afhankelijk van inzichten in de wetenschap en maatschappelijke wensen en eisen. Kort toegelicht kunnen de volgende percepties worden onderscheiden:

 

  • 1.

    De “scheikundige bril”: Door deze bril kijkt men met name naar cijfers en (chemische) processen zoals mineralen, NPK en micro elementen etc. In de afgelopen eeuw is hier veel kennis op ontwikkeld, en op gestuurd door ondernemers, mede door de sterk toegenomen mogelijkheden rond bemesting, analysemethoden etc.

 

  • 2.

    De “natuurkundige bril”: De bodem als “huis / medium” voor de wortels en ander leven. Hierbij wordt gekeken naar textuur, storende lagen, capillaire mogelijkheden, vochtindringend en -vasthoudend vermogen, pF-curves etc. Ook op dit punt is veel kennis ontwikkeld, mede door de toegenomen mogelijkheden van mechanisatie (woelen, draineren, mengen etc).

 

  • 3.

    De “biologie / biodiverse bril”. Door deze bril is het mogelijk te kijken naar de relaties tussen organismen (inclusief planten) en het milieu in de bodem. De levende bodem dus. In een handje grond zitten duizenden organismen, bacteriën, schimmels etc. Hoe werken ze samen, welke indicatoren zijn er en hoe zijn ze te beïnvloeden? En hoe interfereren ze met bril 1 en 2? Bril 1 en 2 zijn makkelijker bij te sturen. Bril 3 vraagt een andere benadering, houding en wellicht nieuwe kennis en/of kunde voor agrariërs.

 

Ontwikkelingen en transitie

Rond het gebruik van de bodem zijn op dit moment vele ontwikkelingen. Door bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving rond het gebruik van mineralen en hulpstoffen, door nieuwe maatschappelijke inzichten en door zaken als klimaatverandering zal de transitie gemaakt moeten worden naar een meer duurzaam (zowel ecologisch als economisch) bodemgebruik. Op de huidige route zal de bodemvruchtbaarheid verder afnemen en in het kielzog zullen gewasopbrengsten terug lopen alsmede de kwaliteit van de producten. Bovendien wordt de bodem en de omgeving met het huidige gebruik (te) zwaar belast, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld het watersysteem en de (strategische) drinkwatervoorraden.

 

Structuurbederf leidt tot minder draagkrachtige gronden, waardoor de bewerkbaarheid en de sponswerking van gronden slechter wordt en de wateroverlast zal toenemen. Daarnaast speelt verdichting van de ondergrond door te zware belasting door te zware machines.

 

De bodem staat ook centraal als het gaat om het verder sluiten van de mineralenkringlopen en vraagt om een integrale benadering van de bodem. Die transitie moet door boeren zelf ingezet worden. De ondernemer heeft relaties met toeleveranciers, bedrijfsadviseurs, afnemers van de producten, financiële instellingen en met de omgeving van zijn bedrijf. De boer zal binnen dat netwerk zijn eigen verantwoordelijkheid moeten tonen door bewuster met de bodem om te gaan.

 

Focus

Gevraagd wordt om projecten die bijdragen aan de maatschappelijke doelstellingen én de boer ondersteunen in de transitie naar een meer duurzaam gebruik van de bodem. Voorbeelden van thema’s binnen projecten die ondersteund kunnen worden zijn (niet limitatief):

 

  • Een slimmer gebruik van het levende deel van de bodem

  • Een betere vochthuishouding in de bodem

  • Een beter gebruik van mineralen

  • Een lagere fysieke belasting van de bodem (bijvoorbeeld door berijding)

  • Een lagere afhankelijkheid en emissie van hulpstoffen

  • Een betere benutting van reststromen

  • Een groter humus gehalte in de bodem

 

Onderwerp nummer 4: het stimuleren van de biologische landbouw in de provincie Fryslân

 

 

Onderwerp nummer 5: het versterken en verduurzamen van de pootaardappelteelt in de provincie Fryslân.

 

Het versterken en verduurzamen van de pootaardappelteelt zoals verwoord in het programma 'The Potato Valley'. The Potato valley richt zich op de uitdagingen in de pootaardappelteelt, die deze teelt onder druk zetten, samen met de toenemende behoefte aan duurzaamheid. Dit leidt tot conflicten in het huidige teeltsysteem, zodat continuïteit op de huidige schaal niet vanzelfsprekend is. De grootste uitdagingen van de PotatoValley zijn het integraal oplossen van:

  • -

    Verbeteren bodem en water als productiefactor

  • -

    Verhogen en meten van de vitaliteit van de aardappel (zoals betere beworteling, kiemkracht)

  • -

    Optimalisering van het teeltsysteem (o.a. via precisielandbouw)

  • -

    Optimalisatie van aansluiting onderwijs in de keten

  • -

    Telers betrekken bij onderzoek en onderwijs

 

Het programma ‘The Potato Valley’ is beschikbaar op: http://www.snn.eu/upload/documenten/subsidies/pop3/sinno/plan-van-aanpak-potatovalley.pdf

 

 

Onderwerp nummer 6: het stimuleren van maatregelen voor de vertraging van de veenoxidatie, rendabel boeren op nat(ter) veen en nieuwe verdienmodellen voor nat veen.

Zoals verwoord in de Feangreidefisy en het uitvoeringsprogramma Feangreidefisy 2018-2019.

Beschikbaar op: https://www.fryslan.frl/beleidsthemas/veenweideprogramma-proces-en-organisatie_41771/?previewcode=3b52e23e6d7dc9b60a1f6a5091d5314f&preview=2&contentid=5536&pub=0000-00-00&exp=0000-00-00

 

Onderwerp nummer 7: het vergroten biodiversiteit in soorten en landschappen/landschapselementen

 

Biodiversiteit bestaat in verschillende vormen: diversiteit in genetisch materiaal (variatie binnen een soort, denk aan verschillende rassen), diversiteit in soorten organismen en diversiteit in landschappen en landschappelijke elementen. In het algemeen geldt hoe meer diversiteit, hoe groter de weerbaarheid van een (landbouw)systeem.

 

Wat betreft het verbeteren van de biodiversiteit in deze regeling wordt bedoeld: het vergroten van de biodiversiteit in soorten boven de grond (vergroten van biodiversiteit in de grond wordt gerekend onder structurele bodemverbetering) maar ook in landschappen of landschapselementen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het aanplanten van struweel, akkerranden, vogelakkers, strokenteelt, verschillende vormen van agroforestry en ecologisch berm- en slootbeheer. Een van de achterliggende gedachtes voor het vergroten van biodiversiteit is dat als resultante minder chemische bestrijdingsmiddelen nodig zullen zijn omdat er weer natuurlijke plaagbestrijding kan plaatsvinden.

 

Meer specifiek voor natuurinclusieve landbouw speelt biodiversiteit een rol op drie dimensies (naar het rapport Maatregelen Natuurinclusieve Landbouw, WUR & LBI, juni 2017):

  • Aan de basis van een veerkrachtig landbouw- en voedselsysteem staat de biodiversiteit die essentiële bijdragen levert aan de agrarische bedrijfsvoering, zoals natuurlijke ziekte- en plaagwering, bestuiving, watervoorziening en -zuivering, natuurlijke bodemvruchtbaarheid en een goede bodemstructuur. Dit heet functionele agrobiodiversiteit. Natuurinclusieve landbouw begint met het in stand houden, versterken en gebruikmaken van deze biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die deze het bedrijf biedt.

  • Door gebruik te maken van functionele agrobiodiversiteit en ecosysteemdiensten en het sluiten van kringlopen richting nul-emissie kan er steeds efficiënter gebruik worden gemaakt van grondstoffen en wordt de invloed van de bedrijfsvoering op water, bodem en lucht steeds kleiner. Hierdoor worden de negatieve effecten van de bedrijfsvoering op de (natuurlijke) omgeving geminimaliseerd (zowel lokale, regionale als globale afwentelingseffecten). Hierdoor ontstaat een positieve terugkoppeling naar kansen voor specifieke soorten op het bedrijf en in het omringende landschap.

  • Ten slotte is er de zorg voor het landschap en specifieke soorten op het bedrijf. Door aanleg en onderhoud van landschapselementen wordt een groene infrastructuur op landbouwbedrijven in stand gehouden (belangrijk voor flora en fauna). Landschapselementen hebben ook een functie in het versterken van de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf.

 

 

Onderwerp nummer 8: Het vanuit de landbouw aanjagen van de transitie naar een circulaire economie.

 

Voor de provincie Fryslân is de landbouw een onmisbare sector waar het gaat om het aanjagen van de transitie van een lineaire naar een circulaire economie. Er liggen veel kansen om grote stappen te maken. We zien aan de ene kant grote grondstofstromen, zoals de aanvoer van veevoer, en aan de andere kant grote afvalstromen. Er is afval van weinig waarde en afval dat niet wordt benut of zelfs schadelijk is voor het milieu (mest). In Fryslân is de agrarische sector verantwoordelijk voor bijna de helft van de CO2-uitstoot.

 

Met onze regionale transitieagenda Landbouw zoeken we aansluiting bij de landelijke transitieagenda. Dat betekent dat we inzetten op de volgende programma’s :

 

  • Optimale waardebenutting van biomassa. Belangrijke thema’s zijn bioraffinage en cascadering, dwz: biomassa zo goed mogelijk benutten en als eerste de componenten gebruiken met de hoogste toegevoegde waarde.

  • Nutriëntenkringloop en bodemkwaliteit. hierbij wil men voedingsstoffen en organische stof zo veel mogelijk in kringloop houden en het gebruik van kunstmest beperken. Behoud en verbetering van de bodemvruchtbaarheid is een belangrijke randvoorwaarde. Verhoging van het organisch stofgehalte in de grond speelt een sleutelrol. Die draagt ook bij aan het vasthouden van CO2.

  • Vergroting aanbod duurzaam geproduceerde biomassa. Naast productieverhoging gaat het ook om het nuttig gebruik van biomassa. Zo is uit bermgras en organisch afval van natuurbeheer veel meer te halen.

  • Eiwittransitie. Een belangrijke import van grondstoffen in Nederland, en ook in Fryslân, komt voort uit de eiwitbehoefte voor voedsel en veevoer. In Fryslân zouden meer eiwithoudende gewassen geteeld kunnen worden. Denk daarnaast aan het winnen van eiwit uit afval, uit laagwaardige biomassa en uit nieuwe bronnen zoals algen en zeewier. Dit programma richt zich verder op het verminderen van de consumptie van dierlijk eiwit ten gunste van plantaardig eiwit. Nu is de verhouding 60/40 en men wil dit omkeren naar 40/60 omdat de productie van dierlijk eiwit een veel grotere footprint heeft (onder andere meer uitstoot CO2 en waterverbruik).

  • ‘Low-Zero Impact Tuinbouw’ als kweekvijver voor circulaire economieconcepten. Nieuwe teeltsystemen en pilotprojecten onder de naam ‘feeding the city’ zijn landelijk in ontwikkeling.

 

Met name de eerste vier programma’s zijn relevant in onze provincie. Het 5e programma is meer gericht op de glastuinbouw in stedelijk gebied.

  • Een uitkomst van de Beleidsbrief Landbouw is dat we met betrokken partijen zogenoemde Landbouwdeals sluiten om gewenste ontwikkelingen te versnellen. De eerste worden in de loop van 2018 gesloten, maar nu is al wel duidelijk dat het sluiten van kringlopen, een gezonde bodem, eiwittransitie en optimale waarde benutting terug te zien zijn in die Land-bouwdeals. Hetzelfde geldt voor een deel van de projecten die Living Lab Fryslân in gang zet en ondersteunt op het terrein van de natuurinclusieve landbouw. Essentieel is het slim verknopen van de dierlijke en plantaardige ketens tot een samenhangend landbouwsysteem.

 

 

Onderwerp nummer 9: Het vanuit de landbouw aanjagen van de biobased economy en groene chemie

 

Noord4Bio is niet opgenomen als een van de doelstellingen in deze openstelling. Dit wordt vervangen door doelstellingen op het gebied van biobased economy en groene chemie, die specifiek gericht zijn op de aansluiting van de landbouw hierop.

In het rapport Noord4Bio zijn twee aanbevelingen opgenomen die zich hierop richten:

  • Organiseer met bestaande marktpartijen in Nederland en/of daar buiten de vraag naar eiwitten verkregen uit nieuwe raffinageprocessen als componenten voor veevoer, zodat de ketens van de grond kunnen komen. Marktpartijen die hiervoor benaderd moeten worden zitten vanzelfsprekend bij de veevoerindustrie maar ook bij de zuivelindustrie en de boeren, omdat deze veel baat kunnen hebben bij eiwitgrondstoffen met weinig stikstof- en fosfaat-last.

  • Realiseer (een financiële ondersteuning voor) het produceren van niet-energetische producten (chemicaliën, materialen) uit biomassa, zodat een ‘level playing field’ wordt gecreëerd voor zowel chemie, bouw als energie.

 

Onderwerp nummer 10: Precisielandbouw

 

Precisielandbouw is in de afgelopen jaren in Noord Nederland als belangrijk onderwerp in opkomst. Projecten op het gebied van precisielandbouw kunnen in deze openstelling ruimte krijgen mits voldoende overtuigend onderbouwd kan worden dat er een directe aansluiting is bij de andere bij één of meerdere van de hiervoor benoemde onderwerpen.

Bijlage 2 Scoretabel

In onderstaande tabel staan de vier criteria voor beoordeling uitgewerkt. Voor elk criterium geldt dat er maximaal 5 punten worden toegekend:

 

0 punten: zeer geringe bijdrage

1 punt: geringe bijdrage

2 punten: matige bijdrage

3 punten: voldoende bijdrage

4 punten: goede bijdrage

5 punten: zeer goede bijdrage

 

  • a.

    Effectiviteit

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel dat met de openstelling resp. de samenwerking wordt nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’).

Bij het thema Samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, als deze slaagt, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling regionaal, nationaal, internationaal, ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen.

 

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor doel innovatiethema / urgentie – betreft de aanvraag een goede oplossing voor de in de openstelling omschreven behoefte

  • 2.

    Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid / uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk

  • 4.

    Kwaliteit communicatieplan tbv kennisdeling tijdens het innovatietraject en tbv verspreiding van de resultaten – is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis, bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling ?

  • 5.

    Ook wordt de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

 

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 4

Totaal maximaal 20 punten

 

  • b.

    Kans op succes/haalbaarheid

 

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project ?

  • 2.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben geörienteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel ?

  • 3.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden ?

  • 4.

    Kwaliteit irt breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie ?

  • 5.

    Kennisdeling – zegt de groep toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen ?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 15 punten

 

  • c.

    Innovativiteit

 

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het  innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee ?

  • 2.

    Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, dwz inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering / productie en/of sectoroverstijgende toepassing (cross-over) ?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking ?

  • 4.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen ?

  • 5.

    Innovatie infrastructuur – waar wordt de innovatie feitelijk ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie ? Zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet ? Beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders ?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

   

  • d.

    Efficiëntie

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie ? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • -

      de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave

    • -

      het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector

  • 2.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie ?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

 

In totaal maximaal 55 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 33 punten (60%)

Bijlage 3 Technology Readiness Levels (TRL); de negen fases van innovatie en ontwikkeling

Europese subsidies, maar ook steeds meer Nederlandse subsidieregelingen, spreken over het gewenste Technology Readiness Level van een innovatieproject.

 

Een TRL geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevind. In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Subsidieregelingen als Horizon 2020 en de Vroege Fase Financiering spreken al over het TRL waarin een innovatieproject zich moet bevinden.

 

De vraag luidt: wat zijn de kaders van de negen levels in het ontwikkelingsproces?

 

De negen fases (TRL)

 

 

Level 1: Het innovatieve idee en de basisprincipes worden onderzocht. Denk hierbij aan fundamenteel onderzoek en deskresearch.

 

Level 2: Wanneer de basisprincipes zijn onderzocht, kunnen het technologisch concept en de praktische toepassingen worden geformuleerd. In deze fase vindt experimentele en/of analytische studie plaats.

 

Level 3: De toepasbaarheid van het concept wordt op experimentele basis onderzocht (experimenteel proof of concept). Hypotheses over verschillende componenten van het concept worden getoetst en gevalideerd.

 

Level 4: Proof of concept wordt op labschaal getest: design, ontwikkeling en het testen van technologische componenten vinden plaats in een lab omgeving. Technische basiscomponenten worden geïntegreerd met elkaar om de werking te garanderen. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief weinig geld en tijd om te ontwikkelen en is daarmee nog ver verwijderd van een definitief product, proces of dienst.

 

Level 5: De werking van het technologisch concept wordt onderzocht in een relevante omgeving (validatie in pilot). Dit is de eerste stap in demonstratie van de technologie. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief veel tijd en geld om te ontwikkelen en is niet ver verwijderd van het uiteindelijke product of systeem. Functionaliteiten en de eerste look & feel van een product, proces of dienst zijn hier veelal aanwezig.

 

Level 6: De demonstratie van het concept in een relevante omgeving is actueel. Het vindt plaats na de technische validatie in een relevante (pilot) omgeving. Een prototype wordt uitgebreid getest en gedemonstreerd in een testopstelling, die lijkt op een operationele omgeving (pilot plant bijvoorbeeld). Het concept geeft inzicht in de werking van alle componenten tezamen in deze relevante pilot omgeving.

 

Level 7: De demonstratie van het concept vindt plaats in een gebruikersomgeving; bewijzen van de werking in een operationele omgeving. Demonstratie van het concept in een praktijkomgeving levert nieuwe inzichten op voor de definitieve markttoepassing van een product, proces of dienst.

 

Level 8: In deze fase vindt het concept zijn definitieve vorm. De technologische werking is getest en bewezen en voldoet aan gestelde verwachtingen, kwalificaties en normen (certificering). Daarnaast zijn ook de financiële kaders voor (massa)productie en lancering bepaald.

 

Level 9: Het concept is technisch en commercieel gereed; productierijp en klaar voor lancering in de gewenste marktomgeving. Nu het totale ontwikkelingsproces is afgerond is de volgende stap het commercieel wegzetten van een product bij de gewenste doelgroep in de juiste markt.

Bijlage 4 toelichting bij het openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP 2018

Deze openstelling is gericht op innovatie waarbij wordt samengewerkt voor de onderwerpen zoals benoemd in bijlage 1 die bijdragen aan de verduurzaming van de landbouwsector in Noord Nederland.

 

 

Artikel 2 Begripsbepalingen / definities

 

Innovatie

Deze openstelling richt zich op samenwerking voor innovatie. Het gaat om het ontwikkelen en valideren van technische innovaties, productinnovaties, procesinnovaties, organisatie-innovaties, innovaties in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovaties met een groep van koplopers. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten.

 

Innovaties die bijdragen aan meerwaardecreatie, kostenverlaging, beter risicobeheer en de realisatie van maatschappelijke opgaven zijn noodzakelijk voor een toekomstbestendige landbouw met een positief imago. Daarom is het van belang dat samenwerkingsverbanden aan een innovatieopgave werken die een concrete vraag of kans uit de praktijk beantwoord/benut. Het proces van innoveren kan gestart worden door bijvoorbeeld kleine actieve samenwerkingsverbanden (Operational Groups) met een schil van koplopers (early adapters).

 

In deze openstelling gaan we uit van de Technology Readiness Levels om te bepalen in welke ontwikkelingsfase een innovatie zich bevindt (zie ook bijlage 2 bij deze openstelling). In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Met deze openstelling wordt met name gericht op TRL niveaus 4 tot en met 7. Niveaus 1 tot en met 3 zijn van een hoger abstractieniveau. In deze fasen staat de innovatie nog ver van de markt. Niveaus 8 en 9 hebben betrekking op het marktrijp maken van een innovatie; deze niveaus kunnen niet met deze subsidie worden gefinancierd. In de niveaus 4 tot en met 7 kan een innovatie op labschaal getest worden, het kan een validatie in een pilotomgeving betreffen, een demonstratie in een relevante omgeving of in een gebruikersomgeving. Er moet nog steeds sprake zijn van een ontwikkel of onderzoekscomponent.

 

Een filmpje waarin de TRL-niveaus nader worden toegelicht is te vinden op:

https://www.youtube.com/watch?v=in4TnQZGYj4&sns=em

 

Bij de beoordeling van de projecten wordt verder gekeken naar het grensverleggende karakter van de innovatie; gaat het om kleine stapjes (optimalisatie) of wordt er een grote, onomkeerbare omslag in het denken gemaakt (transitie). In de toelichting op de selectiecriteria wordt hierop nader ingegaan.

 

Landbouwproduct

Dit zijn alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het EG Verdrag.

 

Artikel 3 Doelgroep

 

Samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband, twee organisaties of meer, kan een aanvraag indienen. Het is vereist dat minimaal 1 van de aanvragende organisaties een agrariër is. De deelnemende partijen mogen onderling niet met elkaar verbonden zijn.

 

Een samenwerkingsverband moet bestaan uit belanghebbende actoren in de landbouw- en voedingssector, zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

 

Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis kunnen gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

 

Artikel 4 Subsidiabele activiteit

 

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouw in Fryslân. Projecten dienen daarom in voldoende mate aan te sluiten bij de onderwerpen zoals beschreven in bijlage 1.

 

Artikel 5 Weigeringsgronden

 

In de Regeling is genoemd dat subsidies worden geweigerd indien subsidie is verstrekt via het LEADER programma, indien de kosten betrekking hebben op reguliere bedrijfsvoering, indien de subsidie niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- of voedingssector en als de activiteit niet nieuw is.

 

Daarnaast is in artikel 4 lid 2 bepaald dat de subsidie wordt geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000. Dit geldt enkel voor de projecten die betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Voor deze activiteiten geldt namelijk dat indien de subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 1.000.000 er rekening moet worden gehouden met de netto inkomsten na afloop van het project. Deze netto inkomsten dienen dan van de reeds betaalde subsidie afgehaald te worden. Omdat de provincies geen risico willen lopen dat er subsidie teruggevorderd moet worden, is de grens die door de Europese Commissie op € 1.000.000 is gezet, ook bij deze openstelling gehanteerd.

 

Artikel 6 Subsidievereisten

 

In dit artikel wordt het kader gegeven voor de activiteiten waarop het innovatieproject betrekking moet hebben.

 

Het project moet geheel of grotendeels worden uitgevoerd in de provincie Fryslân. Daarnaast is een van de vereisten dat de opgedane kennis en resultaten van het innovatieproject breed gedeeld worden. Dit kan via kennisbijeenkomsten, demonstraties, studiegroepen. Er moet een duidelijk beeld zijn op welke manier aan deze vereiste voldaan zal worden.

 

Een project moet minimaal betrekking hebben op twee van de thema's zoals benoemd in lid 1 onder e, waarbij het eerste thema (van kostenstrategie naar meerwaardestrategie) in ieder geval een plek moet krijgen. Het betrekken van een samenstel van de genoemde thema's zorgt ervoor dat een project bijdraagt aan de verduurzaming van de landbouwsector, zowel op economisch gebied (de meerwaardestrategie) als op het gebied van mens en milieu.

 

Doel van de openstelling in het kader van maatregel 8 is om de activiteiten in het kader van de samenwerking voor innovatie in Europees verband te delen. In eerste instantie is daarvoor de brede, internationale communicatie van belang. Daarbij is het essentieel dat aanvragers via de website van het servicepunt EIP-AGRI nagaan welke activiteiten Europees al gaande zijn, om daar zo goed mogelijk bij aan te sluiten.

Het Servicepunt verzamelt de activiteiten in drie ‘groepen’:

 

  • -

    Thematic Groups: breed over thema’s zoals biologische landbouw, melkveehouderij, tuinbouw etc.

  • -

    Focus Groups: Specifiek over een onderwerp binnen een thema, zoals data binnen de melkveehouderij, nutrientenbalans in de akkerbouw etc.

  • -

    Operational Groups: over projecten.

 

Op de website zijn overzichten te vinden van de verschillende groepen, waarbij ook de onderwerpen worden beschreven. Dit is terug te vinden op https://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/my-eip-agri

De overzichten van Thematic Groups en Focus Groups zijn uitputtend in de zin dat daarin alle groepen terug te vinden zijn die tot nu toe zijn gevormd. Dat geldt op dit moment nog niet voor de Operational Groups. Deze lijst is naar haar karakter ook meer in beweging, maar kan in ieder geval als leidraad dienen voor eventuele contacten die interessant kunnen zijn.

Inmiddels zijn er groepen op veel verschillende onderwerpen. Desondanks kan het zijn dat met de aanvraag niet kan worden aangesloten bij één van de groepen. In dat geval kan mogelijk in overleg met het servicepunt EIP-AGRI een nieuwe groep worden gevormd. Om dit in goede banen te leiden moet contact opgenomen worden met het de Netwerk Support Unit van het Regiebureau POP (https://netwerkplatteland.nl/over-ons). Ook bij onduidelijkheden over de inhoud van verschillende groepen zijn zij het eerste aanspreekpunt.

 

Voor het doen van de aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een door het SNN verstrekt aanvraagformulier. Deze is te vinden op www.snn.eu/pop3. Een aanvraag dient (bij voorkeur digitaal) via het SNN ingediend te worden bij de provincie

 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

 

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de regeling gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’, zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014 - 2020. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten, zoals verwoord in artikel 1.9, van de Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014 - 2020.

 

Indien een of meerdere projectpartners BTW niet kunnen verrekenen danwel compenseren, dan mogen de begrote kosten inclusief BTW opgevoerd worden. Er dient wel een BTW verklaring van de Belastingdienst overhandigd moeten worden zodat getoetst kan worden of een van de samenwerkingspartners de BTW daadwerkelijk niet kan verrekenen.

 

Op grond van de regeling zijn voorbereidingskosten uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie voor te ontvangen. Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3 van de regeling. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.

 

Artikel 8 Hoogte subsidie

 

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximum omvang van de subsidie is vastgesteld (€ 200.000).

 

Er is onderscheid gemaakt tussen projecten die direct betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten, en projecten die dat niet hebben. Een project dat gericht is op biomassa maakt gebruik van een afvalproduct uit de landbouw, bijvoorbeeld mest. Mest is echter geen landbouwproduct. Een innovatie in biomassa kan wel goed zijn voor de agrarische sector en sluit aan op de doelen uit de AgroAgenda. Daarom is er voor gekozen om ook projecten die niet direct betrekking hebben op landbouwproducten toch te kunnen subsidiëren. Daarvoor gelden andere subsidiekaders met andere subsidiepercentages. De verschillen zijn uitgewerkt in lid 5 en lid 6.

 

Begrotingspost

Kosten derden

Personeels­kosten

Bijdrage in natura (onbetaalde eigen arbeid)

Kosten voor coördinatie van het samenwerkingsverband

70%

70%

Niet subsidiabel

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

70%

70%

Niet subsidiabel

Kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

Niet subsidiabel

Niet subsidiabel

Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

Kosten van adviezen over duurzaamheid

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

Kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

Operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

Kosten van haalbaarheidsstudies

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

40%

(100% voor niet productieve investeringen)

Voor projecten die geen directe betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidie¬ percentages:

 

Experimentele ontwikkeling

Kleine onderneming

Middelgrote onderneming

Grote onderneming

Kosten voor coördinatie van het samenwerkingsverband

60%

50%

40%

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

60%

50%

40%

Kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties

60%

50%

40%

Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

60%

50%

40%

Kosten van adviezen over duurzaamheid

60%

50%

40%

Kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

60%

50%

40%

Operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk

60%

50%

40%

Kosten van haalbaarheidsstudies

40%

40%

40%

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

 

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.

 

De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 33 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 6).

 

Of alle projecten die 33 punten of meer scoren ook voor subsidie in aanmerking komen is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 33 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).

 

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

 

Nadat de adviescommissie de projecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria volgt een subsidie-technische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.

 

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

 

Het is mogelijk om eens per kalenderjaar een verzoek tot voorschot in te dienen over de kosten die tot dan toe zijn gemaakt. Dit is een voorschot op de uiteindelijke vaststelling van de subsidie.

Bijlage 5 toelichting Scoretabel

Deze toelichting is richtinggevend bedoeld. Het is aan de initiatiefnemers om na te gaan op welke wijze zij er uiteindelijk invulling aan geven. Per selectiecriterium zijn een aantal hulpvragen opgenomen om deze invulling gemakkelijker te maken.

 

De selectiecriteria bestaan steeds uit verschillende aspecten die in onderlinge samenhang worden bekeken.

 

Op basis van het belang wat gehecht wordt aan de verschillende selectiecriteria is hieraan vervolgens ook nog een wegingsfactor toegekend.

 

Toelichting per selectiecriterium

 

A. Effectiviteit wegingsfactor: 4

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel dat met de openstelling resp. de samenwerking wordt nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’).

Bij het thema samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, als deze slaagt, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling regionaal, nationaal, internationaal, ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen.

 

Voor effectiviteit geldt dat er groot belang wordt gehecht aan een daadwerkelijke bijdrage aan één of meerdere van de beleidsdoelstellingen zoals benoemd in bijlage 1. Om die reden heeft dit criterium een wegingsfactor van 4.

Het eerste punt in de scoretabel onder a weegt zwaar in de toekenning van punten voor dit criterium. Hierbij is het ook van belang dat verschillende activiteiten binnen het project een samenhangend geheel vormen.

 

 

B. Kans op succes wegingsfactor: 3

“Kans op succes” wordt gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Het samenwerkingsverband bestaat al en heeft een haalbare innovatie geïdentificeerd. Activiteiten betreffen uitwerking naar bijvoorbeeld technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd Plan van Aanpak hiervoor. In de fase “ontwikkelen innovatie” mag men resultaten van voorwerk verwachten, bij een gecombineerde aanvraag is aan te raden in de openstelling te eisen dat de aanvraag een go – no go moment bevat voor de ontwikkelfase.

 

Niet alleen samenwerking, maar ook communicatie over het project is van groot belang voor de kans op succes. Het is van belang dat de innovatie waar een aanvraag voor wordt ingediend niet alleen bestemd blijft voor degene die de aanvraag doet, maar juist dat de innovatie breed beschikbaar is, komt of wordt gemaakt voor de agrosector als geheel. In het projectplan moet de aanvrager in ieder geval aangeven hoe opgedane kennis en ervaring wordt verspreid en gedeeld, maar ook hoe aangesloten wordt bij het Europese EIP-AGRI-netwerk.

 

Op dit criterium worden geen punten toegekend indien de randvoorwaarden niet in beeld zijn gebracht of het (beoogde) samenwerkingsverband zwak is. 5 punten kunnen bijvoorbeeld worden behaald indien alle randvoorwaarden in beeld zijn gebracht en zijn vertaald naar beheermaatregelen van een hoge kwaliteit, het samenwerkingsverband goed is en er een veelbelovend businessmodel achter het project ligt.

 

Omdat een redelijke kans op succes belangrijk is om ook goed te kunnen bijdragen aan de doelstelling, is er voor gekozen om dit criterium een wegingsfactor 3 toe te kennen.

 

C. Mate van innovativiteit wegingsfactor: 2

 

Met innovativiteit kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide.

Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking nieuwe verbanden/verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten er zullen worden toegekend.

 

Voor de innovativiteit van het samenwerkingsproces geldt: als er een goed samenwerkingsverband is dan kan hier drie punten worden gescoord. Voor nieuwe of bijzondere verbanden en verbintenissen kunnen extra punten gegeven worden.

 

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking/de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product (of dienst, proces, procedé enz) zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een zeer geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz), dan wordt er geen punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie bijvoorbeeld een geheel of vrijwel geheel nieuw product (of dienst, proces, procedé enz), dan zullen vier of vijf punten toegekend worden. Uitgangspunt hierbij is de indeling van de TU Delft in de mate van innovatie waarbij geldt dat er meer punten gescoord kunnen worden naarmate de beoogde verandering groter is (dus van optimalisatie naar transitie loopt het mogelijke aantal punten op) :

 

  • -

    Optimalisatie; een proces of activiteit beter en/of efficiënter later verlopen dan vroeger. Voorbeeld; gebruik van gewasbeschermingsmiddelen afstemmen op ziektedruk en weersomstandigheden.

  • -

    Neveneffecten verminderen: activiteit zó veranderen dat er bijvoorbeeld minder emissies zijn. Voorbeeld; andere middelen gebruiken en preciezer toedienen.

  • -

    Structureel vernieuwen; activiteit echt anders aanpakken. Voorbeeld; andere rassen en/of gewassen telen, die ziektedruk beter aankunnen en daarmee minder beschermingsmiddelen nodig hebben.

  • -

    Transitie: Iets heel anders gaan doen om hetzelfde doel te bereiken. Voorbeeld: omschakelen naar een compleet andere manier/systeem van gewassen telen die past binnen natuurinclusieve landbouw.

 

 

D. Mate van efficiëntie wegingsfactor: 2

Efficiëntie betreft een goede onderbouwing van de voorziene kosten en uren en het benutten van bestaande kennis en kunde. Dit criterium heeft een wegingsfactor van 2.

Naar boven