Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 14 februari 2017, kenmerk 3.6/2017000434, team Economie, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk

 

 

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

gelet op artikel 1.3, vijfde lid, van de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017 (ASV 2017);

 

gelet op artikel 4:81, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

 

gelet op het Economisch Programma 2017-2021 ‘Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk’ van de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein (1 juli 2016) en de daaruit voortvloeiende samenwerkingsovereenkomst Vierkant voor Werk (juli 2016) tussen Ministerie van Economische Zaken, provincie Drenthe, gemeente Coevorden, gemeente Emmen, gemeente Hoogeveen en gemeente Hardenberg, waarin afspraken zijn gemaakt over de gezamenlijke ontwikkeling en financiering van een bedrijvenregeling;

 

gelet op artikel 25 van Verordening nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de Algemene vrijstellingsverordening (AGVV));

 

gelet op de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (de De-minimisverordening);

 

gelet op de Steunmaatregel SA.39108 (2014/N) van de Europese Commissie van 16 september 2014 betreffende de Regionale steunkaart 2014-2020 voor Nederland (de Steunkaart);

 

 

BESLUITEN:

 

 

met instemming van de partners van Vierkant voor Werk, de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk vast te stellen.

 

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

dr.h.c. J. Tichelaar, voorzitter

mevrouw mr. A.M. van Schreven, secretaris

 

 

 

Uitgegeven 28 februari 2017

 

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvang van de werkzaamheden: aanvang van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, onder 23, van de AGVV;

  • b.

    adviescommissie: de door Gedeputeerde Staten ingestelde Beoordelingscommissie Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk;

  • c.

    AGVV: de Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L 187/1), ook wel aangeduid als de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst of arbeidscontract is een afspraak tussen werkgever en werknemer, waarbij de werknemer zich verplicht werk te verrichten gedurende een aantal uren per week in dienst van de werkgever. Belangrijke aspecten in de overeenkomst zijn de betaling en hoogte van het loon, de omschrijving van de functie en de gezagsverhouding. Deze aspecten zijn verplicht om in een arbeidscontract op te nemen. Een stagecontract wordt niet gezien als arbeidsovereenkomst;

  • e.

    ASV: de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017 (citeertitel);

  • f.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • g.

    capaciteit: het door de duurzame bedrijfsuitrusting bepaalde, technisch maximale vermogen tot produceren per tijdseenheid;

  • h.

    concern: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

    • 1.

      een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

      • meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan, of

      • volledig aansprakelijk vennoot is van, of

      • overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

    • 1.

      laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

  • i.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;

  • j.

    De-minimisverordening: de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013;

  • k.

    ‘dezelfde of vergelijkbare activiteit’: activiteiten als bedoeld in artikel 2, onder 50, van de AGVV; dit zijn activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2, zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30-12-2006, blz. 1);

  • l.

    diversificatieproject: een project inhoudende de diversificatie van de activiteit van een vestiging van een onderneming, waarbij de nieuwe activiteit niet “dezelfde of vergelijkbare activiteit” is als de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend;

  • m.

    duurzame bedrijfsuitrusting: een investering die wordt geactiveerd op de balans van de onderneming en die niet binnen twee jaar wordt afgeschreven, tenzij de bedrijfsuitrusting willekeurig kan worden afgeschreven op grond van fiscale regelgeving;

  • n.

    fundamenteel wijzigingsproject: een project inhoudende een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een kleine of middelgrote onderneming;

  • o.

    grote onderneming: een onderneming die niet voldoet aan het gestelde in bijlage 1 van de AGVV;

  • p.

    hoofdkantoor: een kantoor van een concern waarin de centrale leiding of een zelfstandig onderdeel van de centrale leiding is gehuisvest;

  • q.

    immateriële activa: immateriële activa zoals bedoeld in artikel 2, onder 30, van de AGVV;

  • r.

    initiële investering: een investering in materiële en immateriële activa, dan wel een investering in overname van activa, als bedoeld in artikel 2, onder 49, onderdeel a en onderdeel b, van de AGVV;

  • s.

    initiële investering ten behoeve van nieuwe economische activiteiten: een investering in materiële en immateriële activa, dan wel de overname van activa, als bedoeld in artikel 2, onder 51, onderdeel a en onderdeel b, van de AGVV;

  • t.

    innovatieproject: een project gericht op bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling voor het ontwikkelen van producten, diensten of procedés die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in de desbetreffende sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden;

  • u.

    laboratorium: een niet zelfstandig onderdeel van een onderneming of een concern, op het gebied van technisch of fysisch onderzoek dat een belangrijke functie vervult voor de ontwikkeling van nieuwe producten voor de onderneming of het concern;

  • v.

    lening: een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen. De herfinanciering van bestaande leningen geldt niet als een in aanmerking komende lening;

  • w.

    looptijd: periode voor indiening van aanvragen, te weten 1 maart 2017 tot en met 31 december 2020;

  • x.

    materiële activa: materiële activa zoals bedoeld in artikel 2, onder 29, van de AGVV;

  • y.

    MKB: kleine of middelgrote onderneming, als bedoeld in bijlage 1 van de AGVV;

  • z.

    onderneming: onderneming, als bedoeld in bijlage 1 van de AGVV;

  • aa.

    project: een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen;

  • ab.

    SBI-bedrijfsgroep: een bedrijfsgroep op viercijferniveau als bedoeld in de Standaardbedrijfsindeling 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek;

  • ac.

    stimulerend effect: stimulerend effect als bedoeld in artikel 6 van de AGVV;

  • ad.

    steungebied: dat deel van het werkingsgebied dat op grond van de artikelen 13 en 14 van de AGVV is aangewezen als steungebied (zie bijlage 4). Voor Nederland is de aanwijzing van steungebieden vastgelegd in de Regionale Steunkaart Nederland 2014-2020 (Steunmaatregel SA.39108 (2014/N);

  • ae.

    uitbreidingsproject: een project inhoudende de uitbreiding van de capaciteit van een kleine of middelgrote onderneming, hoofdkantoor van een kleine of middelgrote onderneming of laboratorium van een stuwende kleine of middelgrote onderneming in dezelfde gemeente als waarin reeds een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;

  • af.

    vestigingsproject: een project, niet zijnde een uitbreidingsproject, inhoudende

    • a.

      het stichten van een onderneming, een hoofdkantoor of een laboratorium;

    • b.

      het nieuw vestigen van een locatie van een in onderdeel a genoemd bedrijf;

  • ag.

    werkingsgebied: het grondgebied van de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen.

 

Artikel 1.2 Toepassing ASV

Op het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling is de ASV van toepassing.

 

Paragraaf 2 Deelregeling Regionale Investeringssteun Drenthe (RID)

 

Artikel 2.1 Doel en reikwijdte

  • 1.

    Deze deelregeling heeft tot doel regionale investeringssteun te verlenen aan ondernemingen die projecten uitvoeren in het werkingsgebied.

In het steungebied komen projecten van ondernemingen, zowel MKB als grote onderneming, voor een subsidie in aanmerking. In het overige deel van het werkingsgebied komen alleen projecten van MKB-ondernemingen in aanmerking voor subsidie.

  • 2.

    Voor het MKB komen de navolgende projecten tot initiële investering en/of tot initiële investering ten behoeve van een nieuwe economische activiteit in aanmerking:

    • a.

      een vestigingsproject waarvan de subsidiabele kosten € 500.000,-- of meer bedragen;

    • b.

      een fundamenteel wijzigingsproject waarvan de subsidiabele kosten € 500.000,-- of meer bedragen;

    • c.

      een uitbreidingsproject waarvan de subsidiabele kosten € 500.000,-- of meer bedragen;

    • d.

      een diversificatieproject waarvan de subsidiabele kosten € 500.000,-- of meer bedragen.

  • 3.

    Voor grote ondernemingen komen de navolgende projecten tot initiële investering ten behoeve van een nieuwe economische activiteit in aanmerking:

    • a.

      een vestigingsproject waarvan de subsidiabele kosten € 1.000.000,-- of meer bedragen;

    • b.

      een diversificatieproject waarvan de subsidiabele kosten € 1.000.000,-- of meer bedragen.

  • 4.

    Bij een fundamenteel wijzigingsproject zijn de subsidiabele kosten hoger dan de in de 3 voorgaande belastingjaren doorgevoerde afschrijving voor de met de te moderniseren activiteit verband houdende activa.

  • 5.

    Bij een diversificatieproject zijn de subsidiabele kosten ten minste 200% hoger dan de boekwaarde van de activa die opnieuw worden gebruikt, zoals die in het belastingjaar voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden is geboekt.

 

Artikel 2.2 Beperking van doel en reikwijdte

  • 1.

    Niet subsidiabel zijn activiteiten tot het vestigen van een elektriciteitsproductie-installatie met een vermogen van meer dan 100 MW (input thermisch).

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn activiteiten tot het plaatsen van niet-thermische installaties voor energieproductie.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen die behoren tot een of meer van de sectoren die staan genoemd in artikel 1, onder 3, van de AGVV;

    • b.

      ondernemingen in moeilijkheden, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder 18, van de AGVV;

    • c.

      ondernemingen die dezelfde of een vergelijkbare productieactiviteit in de Europese Economische Ruimte (EER) hebben gesloten in een periode van twee jaar vóór hun aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen hebben om dit soort activiteit te sluiten in een periode van twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, is voltooid (zoals genoemd in artikel 13, onder d, van de AGVV);

    • d.

      activiteiten in:

      • i.

        de ijzer- en staalindustrie

      • ii.

        de kolenindustrie

      • iii.

        de scheepsbouw

      • iv.

        de synthetischevezelindustrie

      • v.

        de vervoerssector en de daarmee verband houdende infrastructuur

      • vi.

        de energieproductie, -distributie en –infrastructuur

  • 4.

    In aanvulling op lid 1 tot en met lid 3 wordt geen subsidie verstrekt indien het project een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten inhoudt van:

    • a.

      een gemeente in de provincie Drenthe of gemeente Hardenberg naar een gemeente in het werkingsgebied of

    • b.

      een gemeente in het werkingsgebied naar een andere gemeente in het werkingsgebied.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 4 genoemde beperking.

 

Artikel 2.3 Omvang van het subsidiebedrag

  • 1.

    De subsidie bedraagt een percentage van de subsidiabele kosten, zoals die worden bepaald op grond van de artikelen 2.4, 2.5 en 2.6. Het maximale steunpercentage is:

    • a.

      voor ondernemingen die een project uitvoeren in het steungebied:

      • i.

        voor ondernemingen die behoren tot het kleinbedrijf: 30%

      • ii.

        voor middelgrote ondernemingen: 20%

      • iii.

        voor grote ondernemingen: 10%

    • b.

      voor ondernemingen die een project uitvoeren in het overige deel van het werkingsgebied:

      • i.

        voor ondernemingen die behoren tot het kleinbedrijf: 20%

      • ii.

        voor middelgrote ondernemingen: 10%

  • 2.

    De maximale subsidie voor een project bedraagt:

    • a.

      voor ondernemingen die een project uitvoeren in het steungebied:

      • i.

        voor ondernemingen die behoren tot het kleinbedrijf: € 500.000,--

      • ii.

        voor middelgrote ondernemingen: € 500.000,--

      • iii.

        voor grote ondernemingen: € 1.000.000,--

    • b.

      voor ondernemingen die een project uitvoeren in het overige deel van het werkingsgebied:

      • i.

        voor ondernemingen die behoren tot het kleinbedrijf: € 500.000,--

      • ii.

        voor middelgrote ondernemingen: € 500.000,--

  • 3.

    Indien de subsidiabele kosten van een project meer bedragen dan € 100.000.000,--, bedraagt de subsidie niet meer dan het bijgestelde steunbedrag dat op grond van de formule in artikel 2, onder 20, van de AGVV wordt berekend.

  • 4.

    Cumulering van subsidie onder deze deelregeling met andere steun is toegestaan, mits wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 8 van de AGVV.

 

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten bij uitgaven aan investeringen

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking gemaakte en betaalde kosten voor investeringen in bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting, met uitzondering van:

    • a.

      bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die de subsidieontvanger heeft verkregen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort;

    • b.

      niet permanent op de bedrijfslocatie aanwezige duurzame bedrijfsuitrusting;

    • c.

      kosten van investeringen waartoe verplichtingen zijn aangegaan voor de ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Kosten van verkrijging van gebruikte bedrijfsgebouwen en gebruikte duurzame bedrijfsuitrusting komen in aanmerking voor subsidie, mits:

    • a.

      de subsidie wordt verleend aan een MKB-onderneming, of

    • b.

      de subsidie wordt verleend voor de overname van een bedrijfsvestiging die langer dan één jaar vóór de ontvangst van de subsidieaanvraag is gesloten.

  • 3.

    De subsidiabele kosten van projecten in het steungebied worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14 van de AGVV.

  • 4.

    De subsidiabele kosten van projecten in het werkingsgebied, doch buiten het steungebied, worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 17 van de AGVV.

 

Artikel 2.5 Subsidiabele kosten m.b.t. geactiveerde uitgaven aan investeringen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.4 komen voor subsidie de volgende kosten in aanmerking, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting betreft die met toepassing van de artikelen 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen, niet binnen twee jaar worden afgeschreven:

    • a.

      wat betreft bedrijfsgebouwen en de daartoe te rekenen centrale voorzieningen:a1. de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten, exclusief de financieringskosten en de overdrachtsbelasting;a2. in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening;

    • b.

      wat betreft duurzame bedrijfsuitrusting:b1. de koopsom; b2. in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening.

  • 2.

    De subsidiabele kosten van projecten in het steungebied worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 14 van de AGVV.

  • 3.

    De subsidiabele kosten van projecten in het werkingsgebied, doch buiten het steungebied, worden berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 17 van de AGVV.

 

Artikel 2.6 Vermindering van subsidiabele kosten

  • 1.

    De in de artikelen 2.4 en 2.5 bedoelde subsidiabele kosten worden verminderd overeenkomstig de volgende leden van dit artikel.

  • 2.

    Een vermindering wordt toegepast indien:

    • a.

      de door realisering van het project verworven of tot stand gebrachte bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting op het tijdstip waarop het project is uitgevoerd zijn afgestoten of buiten gebruik gesteld;

    • b.

      de realisering van het project geschiedt in een bedrijfsgebouw of door aanschaf van vaste installaties in de open lucht, waarin of waarmee grotendeels activiteiten worden verricht die behoren tot dezelfde SBI-bedrijfsgroep als minder dan één jaar voor de indiening van de aanvraag reeds geschiedde;

    • c.

      de realisering van het project geschiedt door de verzelfstandiging van een in Nederland gevestigd bedrijf en de daarin verrichte activiteiten blijven behoren tot dezelfde SBI-bedrijfsgroep.

  • 3.

    Een vermindering wordt toegepast indien bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting worden afgestoten of buiten gebruik worden gesteld, binnen een periode van één jaar voorafgaand aan ontvangst van de aanvraag tot en met de datum waarop het project is uitgevoerd. De vermindering geldt voor bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die:

    • a.

      toebehoren aan de subsidieontvanger of aan het concern waartoe de subsidieontvanger behoort;

    • b.

      en waarin of waarmee activiteiten werden verricht welke behoren tot dezelfde SBI-bedrijfsgroep als de activiteiten die in of met de tot het project behorende bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting worden verricht.

Deze vermindering geldt niet voor afstoot of buitengebruikstelling als onderdeel van een fundamenteel wijzigingsproject.

  • 4.

    De in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan de bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die zijn afgestoten of buiten gebruik gesteld.

  • 5.

    De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan het desbetreffende bedrijfsgebouw of de vaste installaties.

  • 6.

    De in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de kosten dat kan worden toegerekend aan de verkrijging van het desbetreffende bedrijf.

  • 7.

    De in het derde lid bedoelde vermindering bedraagt:

    • a.

      het gedeelte van de kosten van verkrijging van bedrijfsgebouwen, dat overeenkomt met het gedeelte dat de inhoud die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale inhoud van de door het project verworven of tot stand gebrachte bedrijfsgebouwen;

    • b.

      het gedeelte van de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting, dat overeenkomt met het gedeelte dat de capaciteit die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale capaciteit van de door het project verworven of tot stand gebrachte duurzame bedrijfsuitrusting. Indien de capaciteit vanwege het onderscheid tussen de producten niet vergelijkbaar is, wordt de vermindering berekend aan de hand van de verhouding tussen de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting en de ten hoogste twee jaar voor de aanvraag om subsidie bepaalde taxatiewaarde die ten grondslag ligt aan de verzekerde waarde van de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag bij het bedrijf of het hoofdkantoor in gebruik zijnde duurzame bedrijfsuitrusting.

 

Artikel 2.7 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen mede namens de partners een budget beschikbaar voor deze deelregeling.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast. Het jaarplafond wordt gepubliceerd in het Provinciaal Blad van provincie Drenthe, evenals de verdeling van het jaarplafond voor het desbetreffende jaar voor MKB-ondernemingen en grote ondernemingen.

 

Artikel 2.8 Subsidieverdeling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 2.

    Voor zover door verlening van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid die op dezelfde kalenderdag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.

 

Artikel 2.9 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Aanvragen kunnen gedurende de looptijd van de regeling worden ingediend.

  • 2.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager maakt met behulp van zijn aanvraag aannemelijk dat de verwachte omzet voor minimaal 50% afhankelijk is van afnemers van buiten het werkingsgebied;

    • b.

      de aanvrager maakt met behulp van zijn aanvraag aannemelijk dat de organisatie van de aanvrager waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, na het voltooien van de subsidiabele activiteiten voldoende rendabel en solvabel is om zijn activiteiten voort te zetten.

  • 3.

    Aanvragen die voldoen aan de criteria van lid 2 worden ter beoordeling voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie. De adviescommissie toetst de aanvragen aan de criteria in bijlage 1 en geeft een advies aan Gedeputeerde Staten.

  • 4.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project op totaalniveau minder dan 60 punten én op het criterium ‘werkgelegenheid’ minder dan 10 punten scoort op basis van de criteria in bijlage 1, tabel 1.

 

Artikel 2.10 Afwijzingsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a.

    de aanvang van de werkzaamheden in het project heeft plaatsgevonden vóór de ontvangst van de aanvraag;

  • b.

    reeds eerder subsidie ten behoeve van het project is verstrekt vanuit de deelregeling RID van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk;

  • c.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van deze deelregeling;

  • d.

    de aanvrager niet heeft aangetoond dat de gevraagde subsidie een stimulerend effect heeft;

  • e.

    de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

  • f.

    de structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet;

  • g.

    de onderneming geen financiële bijdrage levert van ten minste 25% van de in aanmerking komende kosten, hetzij uit eigen middelen, hetzij via externe financiering, in een vorm die vrij is van enige steun van de overheid;

  • h.

    de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de AGVV;

  • i.

    tegen het project, dan wel de uitvoering hiervan, overwegende bezwaren bestaan.

 

Artikel 2.11 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

  • 1.

    De kosten van de uitvoering van het project worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven.

  • 2.

    De subsidieontvanger voltooit de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit binnen 36 maanden na de verzending van het besluit tot subsidieverlening.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan een langere termijn worden vastgesteld voor de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit.

  • 4.

    De subsidieontvanger rapporteert één keer per periode van 12 maanden over de voortgang van het project. Voor tussenrapportages stellen Gedeputeerde Staten een formulier vast.

  • 5.

    De financiering van het gehele project dient, behoudens de subsidie vanuit deze regeling, aantoonbaar te zijn uiterlijk binnen 3 maanden na afgifte van de verleningsbeschikking.

 

Artikel 2.12 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op de verleende subsidie tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verstrekken bij subsidieverlening een werkvoorschot van 20% van het verleende subsidiebedrag, maar niet eerder dan nadat is voldaan aan de voorwaarde genoemd onder artikel 2.11, vijfde lid.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 2 genoemde verstrekking van het werkvoorschot.

  • 4.

    Bij ontvangst van een rapportage zoals bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken ter hoogte van het verleende subsidiepercentage vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.

  • 5.

    De subsidieontvanger voegt bij de aanvraag tot bevoorschotting een controleverklaring van een accountant. Deze hanteert het ter beschikking gestelde Controleprotocol RID.

 

Artikel 2.13 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de aanvraag tot subsidievaststelling een formulier vast.

  • 2.

    Indien de subsidie € 125.000,-- of meer bedraagt, voegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling een controleverklaring van een accountant. Deze hanteert het ter beschikking gestelde Controleprotocol RID.

  • 3.

    Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project, indien en voor zover de subsidie minder bedraagt dan € 125.000,-- in afwijking van het bepaalde in de artikelen 3.5 en 3.6 van de ASV.

  • 4.

    De subsidieontvanger dient ten minste 5 jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden, zijn administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

 

Artikel 2.14 Instandhoudingsverplichting

  • 1.

    De subsidieontvanger houdt de met het project gerealiseerde investeringen in bedrijf in het werkingsgebied of, indien binnen deze deelregeling op grond van artikel 14 van de AGVV subsidie is verleend, in het steungebied. Voor MKB-ondernemingen geldt een termijn van 3 jaar, voor grote ondernemingen een termijn van 5 jaar.

  • 2.

    De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen, binnen de termijn gesteld in lid 1. Artikel 2.6 van deze regeling blijft hiertoe gedurende de instandhoudingstermijn van kracht.

  • 3.

    Bij niet voldoen aan het bepaalde in de eerste twee leden kan de subsidievaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd overeenkomstig artikel 4:49 van de Awb.

 

Paragraaf 3 Deelregeling Arbeidsplaatsenregeling (APR)

 

Artikel 3.1 Doel en reikwijdte

  • 1.

    Deze deelregeling heeft tot doel om steun te verlenen in de vorm van een loonkostensubsidie voor nieuwe arbeidsplaatsen aan ondernemingen die projecten uitvoeren in het werkingsgebied.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 3.

    Voor MKB-ondernemingen komen loonkosten van nieuwe arbeidsplaatsen in aanmerking voor zover deze direct onderdeel of gevolg zijn van een investering in de navolgende projecten:

    • i.

      een vestigingsproject

    • ii.

      een fundamenteel wijzigingsproject

    • iii.

      een uitbreidingsproject

    • iv.

      een diversificatieproject

    • v.

      een innovatieproject

 

Artikel 3.2 Beperking van doel en reikwijdte

  • 1.

    Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen die behoren tot een of meer van de sectoren die staan genoemd in artikel 1, onder 1, van de De-minimisverordening;

    • b.

      ondernemingen in moeilijkheden, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder 18, van de AGVV;

    • c.

      grote ondernemingen;

    • d.

      activiteiten die betrekking hebben op verschuiving van personeel in concernverband in het werkingsgebied.

  • 2.

    In aanvulling op lid 1 wordt geen subsidie verstrekt indien het project een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten inhoudt van:

    • a.

      een gemeente in de provincie Drenthe of gemeente Hardenberg naar een gemeente in het werkingsgebied of

    • b.

      een gemeente in het werkingsgebied naar een andere gemeente in het werkingsgebied.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 2 genoemde beperking.

 

Artikel 3.3 Omvang van het subsidiebedrag

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 5.000,-- per nieuwe arbeidsplaats.

  • 2.

    De maximale subsidie bedraagt € 100.000,-- per project waarmee de nieuwe arbeidsplaatsen verband houden.

  • 3.

    Steun onder deze deelregeling valt onder de de-minimissteun.

  • 4.

    Cumulering van subsidie onder deze deelregeling met andere steun is toegestaan, mits wordt voldaan aan staatssteunvoorschriften.

 

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking gemaakte loonkosten voor nieuwe arbeidsplaatsen, met een minimum van vijf, als direct onderdeel of gevolg van investeringen in projecten zoals benoemd in artikel 3.1, lid 3, indien:

  • a.

    het project leidt tot een nettotoename van het aantal werknemers, in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije 12 maanden, dat wil zeggen dat alle verloren gegane arbeidsplaatsen in mindering worden gebracht op het tijdens deze periode aantal bruto geschapen arbeidsplaatsen;

  • b.

    iedere nieuwe arbeidsplaats wordt ingevuld na de in de aanvraag aangegeven startdatum en binnen 36 maanden daarna. Deze startdatum kan maximaal 6 weken voor de datum waarop de aanvraag is ingediend liggen, maar niet na de datum waarop de aanvraag is ingediend;

  • c.

    een nieuwe arbeidsplaats voldoet aan de volgende voorwaarden:c1. een nieuwe arbeidsplaats betreft een arbeidsovereenkomst tussen de onderneming en werknemer van minimaal 32 uur per week;c2. een nieuwe arbeidsplaats wordt voor minimaal 12 maanden gerealiseerd binnen de in onderdeel b. genoemde termijn en na deze 12 maanden wordt het dienstverband op basis van een arbeidsovereenkomst voortgezet voor minstens 12 maanden of onbepaalde tijd.

 

Artikel 3.5 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen mede namens de partners een budget beschikbaar voor deze deelregeling.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast. Het jaarplafond wordt gepubliceerd in het Provinciaal Blad van de provincie Drenthe.

 

Artikel 3.6 Subsidieverdeling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 2.

    Voor zover door verlening van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid die op dezelfde kalenderdag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.

 

Artikel 3.7 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Aanvragen kunnen gedurende de looptijd van de regeling worden ingediend.

  • 2.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager maakt met behulp van zijn aanvraag aannemelijk dat de verwachte omzet voor minimaal 50% afhankelijk is van afnemers van buiten het werkingsgebied;

    • b.

      de aanvrager maakt met behulp van zijn aanvraag aannemelijk dat de organisatie van de aanvrager waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, na het voltooien van het project voldoende rendabel en solvabel is om haar activiteiten voort te zetten.

  • 3.

    Aanvragen die voldoen aan de criteria van lid 2 worden getoetst aan de criteria in bijlage 2. Gedeputeerde Staten kunnen, alvorens een besluit te nemen op de aanvraag, een aanvraag voorleggen aan een adviescommissie of deskundigen, indien deze(n) door hen wordt ingesteld of worden aangewezen.

  • 4.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project waarop de aanvraag betrekking heeft op totaalniveau minder dan 50 punten én op het criterium ‘werkgelegenheid’ minder dan 10 punten scoort op basis van de criteria in bijlage 2, tabel 2.

 

Artikel 3.8 Afwijzingsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a.

    reeds eerder subsidie ten behoeve van het project is verstrekt vanuit de deelregeling APR van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk;

  • b.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van deze deelregeling;

  • c.

    de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

  • d.

    de structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet;

  • e.

    de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de AGVV;

  • f.

    tegen het project, dan wel de uitvoering hiervan, overwegende bezwaren bestaan.

 

Artikel 3.9 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidiabele kosten worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven.

  • 2.

    De subsidieontvanger rapporteert één keer per periode van 12 maanden over de voortgang van het project. Voor tussenrapportages stellen Gedeputeerde Staten een formulier vast.

 

Artikel 3.10 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op de verleende subsidie tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen na subsidieverlening een werkvoorschot van 80% verstrekken van het verleende subsidiebedrag, maar alleen nadat minimaal 20% van het aantal nieuwe arbeidsplaatsen waarvoor subsidie is aangevraagd is ingevuld.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 2 genoemde verstrekking van het werkvoorschot.

  • 4.

    Bij ontvangst van een rapportage zoals bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken ter hoogte van het verleende subsidiepercentage, vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.

 

Artikel 3.11 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de aanvraag tot subsidievaststelling een formulier vast.

  • 2.

    Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van het aantal gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen zoals bedoeld in artikel 3.4.

  • 3.

    Indien de subsidie lager wordt vastgesteld dan het totaal aan verstrekte voorschotten, vorderen Gedeputeerde Staten het te veel verstrekte bedrag terug.

  • 4.

    De subsidieontvanger dient ten minste 5 jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden, zijn administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

 

Paragraaf 4 Deelregeling Rentekortingsregeling (RKR)

 

Artikel 4.1 Doel en reikwijdte

  • 1.

    Deze deelregeling heeft tot doel om steun te verlenen in de vorm van een subsidie voor rentekosten van leningen die worden aangegaan door ondernemingen die projecten uitvoeren in het werkingsgebied.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 3.

    Voor MKB-ondernemingen komen rentekosten van leningen in aanmerking voor zover deze zijn aangegaan voor een investering in de navolgende projecten:

    • i.

      een vestigingsproject

    • ii.

      een fundamenteel wijzigingsproject

    • iii.

      een uitbreidingsproject

    • iv.

      een diversificatieproject

    • v.

      een innovatieproject

 

Artikel 4.2 Beperking van doel en reikwijdte

  • 1.

    Niet in aanmerking komen aanvragen die betrekking hebben op projecten voor het vestigen van een elektriciteitsproductie-installatie met een vermogen van meer dan 100 MW (input thermisch).

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn aanvragen die betrekking hebben op projecten voor het plaatsen van niet-thermische installaties voor energieproductie.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen die behoren tot een of meer van de sectoren die staan genoemd in artikel 1, onder 1, van de De-minimisverordening;

    • b.

      ondernemingen in moeilijkheden, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder 18, van de AGVV;

    • c.

      grote ondernemingen.

  • 4.

    In aanvulling op lid 1 wordt geen subsidie verstrekt indien het project een verplaatsing van bedrijfsactiviteiten inhoudt van:

    • a.

      een gemeente in de provincie Drenthe of gemeente Hardenberg naar een gemeente in het werkingsgebied of

    • b.

      een gemeente in het werkingsgebied naar een andere gemeente in het werkingsgebied.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 4 genoemde beperking.

 

Artikel 4.3 Omvang van het subsidiebedrag

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, zoals die worden bepaald op grond van artikel 4.4.

  • 2.

    De maximale subsidie per aanvraag bedraagt € 100.000,--.

  • 3.

    Steun onder deze deelregeling valt onder de de-minimissteun.

  • 4.

    Cumulering van subsidie onder deze deelregeling met andere steun is toegestaan, mits wordt voldaan aan staatssteunvoorschriften.

 

Artikel 4.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking gemaakte en betaalde rentekosten voor een lening die door de onderneming wordt afgesloten en gebruikt voor financiering van haar project. De lening mag niet eerder dan 13 weken voor de datum van indiening van de aanvraag zijn afgesloten.

  • 2.

    Rentekosten komen uitsluitend in aanmerking indien deze worden betaald voor een lening die wordt verstrekt door:

    • a.

      een kredietverstrekker met een bankvergunning

    • b.

      NOM NV

    • c.

      MKB Fonds Drenthe

  • 3.

    Rentekosten komen uitsluitend in aanmerking indien deze worden gemaakt in de periode na indiening van de aanvraag en worden betaald na indiening van de aanvraag.

  • 4.

    Rentekosten komen in aanmerking tot een maximale jaarrente van 6% van de hoofdsom van de lening.

  • 5.

    Rentekosten komen in aanmerking voor zover ze betrekking hebben op een aaneengesloten periode van maximaal 36 maanden.

 

Artikel 4.5 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen mede namens de partners een budget beschikbaar voor deze deelregeling.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast. Het jaarplafond wordt gepubliceerd in het Provinciaal Blad van de provincie Drenthe.

 

Artikel 4.6 Subsidieverdeling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 2.

    Voor zover door verlening van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid die op dezelfde kalenderdag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.

 

Artikel 4.7 Subsidieaanvraag

  • 1.

    Aanvragen kunnen gedurende de looptijd van de regeling worden ingediend.

  • 2.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager maakt met behulp van zijn aanvraag aannemelijk dat de verwachte omzet voor minimaal 50% afhankelijk is van afnemers van buiten het werkingsgebied;

    • b.

      de aanvrager maakt met behulp van zijn aanvraag aannemelijk dat de organisatie van de aanvrager waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, na het voltooien van het project voldoende rendabel en solvabel is om haar activiteiten voort te zetten.

  • 3.

    Aanvragen die voldoen aan de criteria van lid 2 worden ter beoordeling voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie. De adviescommissie toetst de aanvragen aan de criteria in bijlage 3 en geeft een advies aan Gedeputeerde Staten.

  • 4.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het project waarop de aanvraag betrekking heeft op totaalniveau minder dan 60 punten én op het criterium ‘werkgelegenheid’ minder dan 10 punten scoort op basis van de criteria in bijlage 3, tabel 3.

 

Artikel 4.8 Afwijzingsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:

  • a.

    de lening waarop de aanvraag betrekking heeft meer dan 13 weken voor datum van indiening van de aanvraag is afgesloten;

  • b.

    reeds eerder subsidie ten behoeve van het project is verstrekt vanuit de deelregeling RKR van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk;

  • c.

    de subsidiabele kosten van de aanvraag lager zijn dan € 20.000,--;

  • d.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van deze deelregeling;

  • e.

    de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

  • f.

    de structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet;

  • g.

    de aanvrager een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de AGVV;

  • h.

    tegen het project, dan wel de uitvoering hiervan, overwegende bezwaren bestaan.

 

Artikel 4.9 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

  • 1.

    De kosten van de uitvoering van het project, de lening en de betaalde rente worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven.

  • 2.

    De subsidieontvanger voltooit de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit binnen 36 maanden na de verzending van het besluit tot subsidieverlening.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan een langere termijn worden vastgesteld voor de uitvoering van het project en de ingebruikneming van de gerealiseerde capaciteit.

  • 4.

    De subsidieontvanger rapporteert één keer per periode van 12 maanden over de voortgang van het project. Voor tussenrapportages stellen Gedeputeerde Staten een formulier vast.

  • 5.

    De financiering van het gehele project dient, behoudens de subsidie vanuit deze regeling, aantoonbaar te zijn uiterlijk binnen 3 maanden na afgifte van de verleningsbeschikking.

 

Artikel 4.10 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voorschotten te verstrekken op de verleende subsidie tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen na subsidieverlening een werkvoorschot van 80% verstrekken van het verleende subsidiebedrag, maar niet eerder dan nadat is voldaan aan de voorwaarde genoemd onder artikel 4.9, vijfde lid.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd afwijken van de in lid 2 genoemde verstrekking van het werkvoorschot.

  • 4.

    Bij ontvangst van een rapportage zoals bedoeld in artikel 4.9, vierde lid, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken ter hoogte van het verleende subsidiepercentage, vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.

 

Artikel 4.11 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de aanvraag tot subsidievaststelling een formulier vast.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3.5 en 3.6 van de ASV wordt het subsidiebedrag vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald voor een lening ten behoeve van het project.

  • 3.

    Indien de subsidie lager wordt vastgesteld dan het totaal aan verstrekte voorschotten, vorderen Gedeputeerde Staten het te veel verstrekte bedrag terug.

  • 4.

    De subsidieontvanger dient ten minste 5 jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden, zijn administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

 

Artikel 4.12 Instandhoudingsverplichting

  • 1.

    De subsidieontvanger houdt de met het project gerealiseerde investeringen in bedrijf in het werkingsgebied. Hiervoor geldt een termijn van 3 jaar.

  • 2.

    De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen.

  • 3.

    Bij niet voldoen aan het bepaalde in de eerste twee leden kan de subsidievaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd overeenkomstig artikel 4:49 van de Awb.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

 

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, naar hun oordeel tot onbillijkheden of bijzondere hardheden zou leiden. Het toepassen van deze clausule mag niet in strijd zijn met Europese en nationale regelgeving. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

 

Artikel 5.2 Citeertitel, inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk.

  • 2.

    Deze regeling wordt gepubliceerd in het Provinciaal Blad en treedt in werking op de eerste dag na publicatie.

  • 3.

    Deze regeling vervalt van rechtswege op 31 december 2020. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om de regeling eerder te beëindigen.

 

T oelichting op de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk

 

Algemeen

 

Doel en aanleiding

De provincie Drenthe stelt deze subsidieregeling in om mede uitvoering te geven aan de doelstellingen van het Economisch Programma 2017-2021 ‘Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk’ (1 juli 2016). Dit programma richt zich op de zogenaamde Vierkant voor Werk-regio, bestaande uit gemeente Coevorden, gemeente Emmen, gemeente Hardenberg en gemeente Hoogeveen. De regeling geeft invulling aan de ambitie in het provinciaal bestuursakkoord en de Economische Koers Drenthe 2016- 2019 waarin de oprichting van een investeringsregeling voor Zuidoost-Drenthe als doelstelling is genoemd.

 

Het Economisch Programma 2017-2021 ‘Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk’ is opgesteld door de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein op verzoek van gebiedspartners en het Ministerie van Economische Zaken. Ter uitvoering van het programma is door het Ministerie van Economische Zaken, provincie Drenthe, gemeente Coevorden, gemeente Emmen, gemeente Hardenberg en gemeente Hoogeveen een samenwerkingsovereenkomst Vierkant voor Werk gesloten (juli 2016), waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun bijdragen. Onderdeel van deze samenwerkingsovereenkomst is de realisatie van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk, waartoe de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein oproept. Binnen de samenwerkingsovereenkomst hebben het ministerie, provincie Drenthe, gemeente Coevorden, gemeente Emmen en gemeente Hoogeveen financiële middelen toegezegd voor deze bedrijvenregeling. De bedrijvenregeling beperkt zich om die reden tot het Drentse deel van de Vierkant voor Werk-regio.

 

De bedrijvenregeling richt zich op economische structuurversterking in de Vierkant voor Werk-regio door een bijdrage te leveren aan projecten van ondernemingen gericht op uitbreiding, vestiging, diversificatie of wijziging van bedrijfsactiviteiten in het gebied. Deze projecten moeten bijdragen aan werkgelegenheid, verbetering van de economische structuur en innovatie.

 

Deze regeling is niet beperkt tot specifieke sectoren, ook omdat dit op grond van de AGVV niet is toegestaan. De verwachting is wel dat de meeste aanvragen zullen worden ingediend door ondernemingen uit die sectoren waarin voor de komende jaren forse investeringen worden verwacht, namelijk HTSM (Hightech Systems and Materials), chemie, logistiek en energie.

 

Instrumentarium waarmee Drenthe economisch beleid wil uitvoeren, moet voldoen aan de steuncriteria die de Europese Commissie hanteert om de verenigbaarheid van regionale steunmaatregelen van de staten met de interne markt te toetsen aan artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voor de periode 2014-2020 heeft de Europese Commissie de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (PbEU 2013/C 209/01) (hierna: de richtsnoeren) vastgesteld. De lidstaat Nederland heeft vervolgens de Regionale Steunkaart vastgesteld (Kamerbrief DGNR-RRE / 14098315 d.d. 25 juni 2014). Met gebruikmaking van de artikelen 13 en 14 van de AGVV en de daarbij behorende geografische kaders van de Regionale Steunkaart 2014-2020, artikel 17 van de AGVV en de De-minimisverordening heeft de provincie Drenthe de onderhavige regeling vormgegeven.

 

Zoals toegelicht, wordt de regeling gezamenlijk mogelijk gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken, provincie Drenthe, gemeente Coevorden, gemeente Emmen en gemeente Hoogeveen. Tussen deze partners is afgesproken dat de provincie Drenthe optreedt als verantwoordelijk bestuursorgaan en – mede namens de partners – de subsidieregeling vaststelt en uitvoert.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1, algemeen

Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de ASV en Europese regelgeving.

 

Artikel 1, onder d

Tot een arbeidsovereenkomst behoren niet stageovereenkomsten met stagiaires en overeenkomsten met uitzendbureaus, detacheringsbureaus etc. voor de inhuur van (tijdelijk) personeel.

 

Artikel 1, onder n

In de praktijk zal een fundamentele wijziging doorgaans de vorm hebben van een zogenoemde ‘scrap & build’-investering, waarbij de bestaande productiemiddelen worden ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe duurzame bedrijfsuitrusting die voldoet aan de laatste stand der techniek of die productie conform de laatste producteisen mogelijk maakt.

 

Artikel 1, onder p

Waar – in de definitie van hoofdkantoor – gesproken wordt over een zelfstandig onderdeel van een concern wordt daaronder mede verstaan de nationale leiding van een internationaal concern.

 

Artikel 1, onder aa

Een project is een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en/of loonkosten al dan niet in combinatie met investeringen in bedrijfsgebouwen, waarbij de investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting in redelijke verhouding staan tot het totale investeringsbedrag.

 

Artikel 1, onder bb

De NACE-code is de viercijferige code van de Europese Unie voor bedrijfsactiviteiten. De SBI-code is gebaseerd op de NACE-code. De eerste vier cijfers van de SBI-code zijn (vrijwel in alle gevallen) gelijk aan de Europese NACE.

 

Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de Kaderverordening subsidies provincie Drenthe en Europese regelgeving. De AGVV, artikel 2, aanhef en sub 50, definieert "dezelfde of vergelijkbare activiteit" als volgt: activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30-12-2006, blz 1).

 

Artikel 1, onder dd en gg

Het werkingsgebied omvat de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen. De gemeenten Coevorden, Hoogeveen en een deel van Emmen behoren tot de zogenaamde steungebieden (zie bijlage 4). Steun aan ondernemingen die projecten uitvoeren in deze steungebieden dient in overeenstemming te zijn met de artikelen 13 en 14 van de AGVV.

De steun aan ondernemingen die projecten uitvoeren in het overige deel van het werkingsgebied, zijnde het deel van het werkingsgebied dat niet is aangewezen als steungebied (zie bijlage 4), dient in overeenstemming te zijn met artikel 17 van de AGVV. Dit artikel bepaalt tevens dat grootbedrijven uit deze buurten, zijnde niet behorende tot het steungebied, niet in aanmerking komen voor subsidie.

 

Paragraaf 2 Deelregeling Regionale Investeringssteun Drenthe (RID)

 

Artikelen 2.1 en 2.2

Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 2.10, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied.

 

Steun kan niet worden verleend aan sectoren, waarvoor de Europese Commissie dit niet toestaat.

 

Artikel 2.2, lid 1

Investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringsbedrag in geen redelijke verhouding tot het beschikbare subsidieplafond.

 

Artikel 2.2, leden 4 en 5

Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Vierkant voor Werk-regio (de drie Drentse gemeenten én de gemeente Hardenberg) en de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling willen zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate te niet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 6 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.

 

Artikel 2.3, leden 1 en 2

Het subsidiepercentage wordt bepaald binnen de maxima van het staatssteunkader, zoals vastgesteld in de AGVV. De maximale subsidiebedragen per soort onderneming zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

 

Artikel 2.3, lid 4

Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren tot ten hoogste het bedrag dat ingevolge het steunpercentage volgens het desbetreffende artikel uit de AGVV kan worden verstrekt. Onder subsidies worden ook garanties en kredieten verstaan, indien deze uit publieke middelen worden verstrekt en beschouwd worden als staatssteun.

 

Subsidies die niet specifiek voor een bepaald project worden verstrekt, vallen niet onder deze cumulatie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het verstrekken van subsidie aan een financier voor het met ondernemers sluiten van kredietovereenkomsten. Een dergelijke subsidie richt zich op de financiering van de onderneming in algemene zin en is niet gekoppeld aan het project waarvoor subsidie onder deze deelregeling wordt gevraagd. Als voorbeelden daarvan kunnen worden genoemd borgstelling en garantstelling. Garanties en borgstellingen die niet zijn gekoppeld aan de algemene liquiditeit van de subsidieontvanger, maar aan het project waarvoor subsidie onder deze deelregeling wordt gevraagd, vallen wel onder deze cumulatie.

 

Fiscale faciliteiten als willekeurige afschrijvingen op milieubedrijfsmiddelen, energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek worden niet aangemerkt als subsidies en vallen dus niet onder de samenloopregeling. Dit neemt niet weg, dat het staatssteunrecht van toepassing is op steun in welke vorm dan ook en dus ook op fiscale maatregelen op het gebied van directe belastingen op ondernemingen.

 

Artikelen 2.4 en 2.5, algemeen

In deze artikelen is een limitatieve omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 2.3. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 2.10, onderdeel g (eigenmiddelenvereiste).

 

Uitsluitend na de indiening van de aanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. Kosten ter voorbereiding van de aanvraag komen niet voor subsidie in aanmerking.

 

Onder bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting worden binnen deze deelregeling geen kosten van grond verstaan. Grondkosten kunnen derhalve geen onderdeel zijn van de subsidiabele kosten en komen niet in aanmerking voor subsidie. Indien grond onderdeel is van kosten die voor het project worden gemaakt – bijvoorbeeld in geval van aankoop of inbreng van een bestaand gebouw of bestaande bedrijfsruimte – dient de waarde van de grond op basis van een onafhankelijke taxatie te worden bepaald en buiten de subsidiabele kosten te worden gehouden.

 

Op grond van het staatssteunkader zijn alleen investeringen in nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe bedrijfsmiddelen subsidiabel. Een uitzondering geldt daarbij conform de kaders voor investeringen door MKB-ondernemers. De uitzonderingsmogelijkheid die de kaders bieden voor overnames is alleen gebruikt voor overnames van bedrijfsvestigingen die langer dan een jaar zijn gesloten. De overname van met sluiting bedreigde bedrijven vergt een snelheid van handelen die zich niet verdraagt met de in de regeling voorgeschreven aanvraagprocedure. Bovendien leert de ervaring dat dergelijke overnames niet als regionaal investeringsproject in aanmerking werden gebracht voor subsidiëring uit hoofde van (de voorgangers van) de regeling.

 

Eveneens als gevolg van de kaders zijn transacties in concernverband thans geheel van subsidiëring uitgesloten.

 

Bij financial lease (artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, onder b2) gaat het om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft het object om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven. De omschrijving van de in geval van huurkoop of lease in aanmerking te nemen kosten is aangepast aan de bestaande uitvoeringspraktijk. In veel gevallen is de aanschafwaarde van het geleasede bedrijfsmiddel bekend. Het is dan omslachtig om via terugrekenen van de termijnen aan de hand van een disconteringspercentage de subsidiabele kosten te bepalen. Alleen als de aanschafwaarde niet bekend is, zal teruggegrepen moeten worden op deze methode. Het in het eerste lid, onderdeel b, onder 2b, bedoelde disconteringspercentage is het door de Europese Commissie vastgestelde referentie- of disconteringspercentage, dat door de commissie wordt gepubliceerd op http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference.html.

 

Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Awb blijven zij bij de vaststelling buiten beschouwing.

 

Artikel 2.6, algemeen

Dit artikel bepaalt hoe de subsidiabele kosten, derhalve de kosten waarover de subsidie door middel van het subsidiepercentage wordt berekend, worden vastgesteld. Daartoe wordt op de in de artikelen 2.4 en 2.5 beschreven projectkosten een vermindering toegepast, indien zich een geval als bedoeld in het tweede of derde lid (van artikel 2.6) voordoet. In het vierde tot en met zevende lid is bepaald hoe de vermindering wordt berekend.

 

Artikel 2.6, leden 2 en 3

Het tweede en derde lid van artikel 2.6 bevatten een viertal gevallen waarin gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met de uitvoering van het project desinvestering plaatsvindt, bijvoorbeeld door het afstoten van bestaande productiecapaciteit bij de realisering van nieuwe, gesubsidieerde productiecapaciteit. Het positieve effect van de subsidie voor de regionale economie wordt als gevolg van die desinvestering per saldo minder. Omdat dergelijke desinvesteringen daarmee afbreuk doen aan het doel van de deelregeling, worden de projectkosten, en dus het subsidiebedrag, zodanig verminderd dat het subsidiebedrag meer in overeenstemming is met het netto-effect van de investering. Niet alleen desinvesteringen binnen het bedrijf zelf worden in aanmerking genomen maar, gezien de onderlinge verbondenheid, ook desinvesteringen van bedrijven die tot hetzelfde concern behoren.

 

Artikel 2.6, lid 2

Het tweede lid, onderdeel a, ziet op het geval dat een door het project gerealiseerd productiemiddel voor de voltooiing van het project weer wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld. Bij het tweede lid, onderdeel b, gaat het om de aanschaf van bestaande, tweedehands productiemiddelen, waarmee in het kader van het project dezelfde categorie activiteiten worden verricht als tevoren met die productiemiddelen werden verricht. In dat geval wordt de aanschaf van bestaande middelen niet gezien als een ‘nieuwe’ investering. De investering door aanschaf van het bestaande productiemiddel is tegelijk een desinvestering door de rechtsvoorganger. Het tweede lid, onderdeel c, heeft betrekking op verzelfstandiging van een bedrijf. Ook die verzelfstandiging wordt per saldo niet gezien als een nieuwe investering, indien in het verzelfstandigde bedrijf dezelfde categorie activiteiten wordt uitgevoerd als tevoren in dat bedrijf.

 

Artikel 2.6, lid 3

Het derde lid bepaalt dat desinvesteringen binnen het gebied van deze regeling in aanmerking worden genomen voor vermindering voor zover het dezelfde SBI-code betreft. De ratio is, dat subsidiëring alleen betrekking mag hebben op investeringen die additioneel zijn voor de regio. Deze vermindering geldt overigens niet voor fundamentele wijzigingsprojecten. Vervangingsinvesteringen waarbij het bestaande machinepark wordt vervangen door in beginsel identieke machines zijn bij deze projecten van subsidie uitgesloten.

 

Artikel 2.7, algemeen

Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Vierkant voor Werk-partners. Verder wordt aangegeven dat er een vast bedrag van dit subsidieplafond bestemd is voor MKB-ondernemingen en een vast bedrag voor grote ondernemingen en dat jaarlijks een jaarplafond wordt gepubliceerd.

 

Artikel 2.9, lid 2

Het tweede lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.

 

Artikel 2.9, lid 2, onder a

De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.

 

Artikel 2.9, lid 3

De beoordeling van een aanvraag vindt plaats door een adviescommissie aan de hand van diverse criteria. Deze criteria hebben betrekking op het belang en de meerwaarde van het project voor de regionale economie. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:

  • werkgelegenheid

  • economische structuur

  • innovatie

 

De provincie Drenthe kiest voor een ondergrens van 60 punten om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Tevens geldt een ondergrens van 10 punten voor het criterium ‘werkgelegenheid’ om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan behoud of creatie van (nieuwe) werkgelegenheid.

 

Artikel 2.10, algemeen

In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.

 

Artikel 2.10, onder c

Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de deelregeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9. Het verschil tussen de criteria van de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9, en die van artikel 2.10 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9, terwijl aan de criteria van artikel 2.10 alleen wordt getoetst bij de verlening.

 

Artikel 2.10, onder d

Deze afwijzingsgrond gaat over de eis van het staatssteunkader, dat de steun een stimulerend effect moet hebben.

 

Artikel 2.10, onder f

Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Dit kan zich onder andere voordoen ingeval er in de desbetreffende sector – waar de aanvraag betrekking op heeft - aantoonbare overcapaciteit heerst.

 

Artikel 2.11, algemeen

Dit artikel vormt, tezamen met artikel 2.1, de kern van de deelregeling. Het gaat er bij de desbetreffende subsidiëring om dat de met subsidie gerealiseerde bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting ook daadwerkelijk in gebruik zijn genomen. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, worden gerealiseerd.

 

Artikel 2.11, leden 2 en 3

Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.

 

Artikel 2.12  

Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een eerste werkvoorschot van 20% kan worden verstrekt bij subsidieverlening. Bij de volgende voorschotten wordt telkens op basis van voortgangsrapportages over de gemaakte en betaalde kosten (voorlopig) uitbetaald. Daarbij wordt het verleende subsidiepercentage toegepast op de gerapporteerde en (voorlopig) geaccordeerde subsidiabele kosten. Het verstrekte voorschot bij subsidieverlening blijft met deze handelwijze in stand. Oftewel, de uitbetaling van de verleende subsidie loopt zo telkens 20% voor op de gemaakte en betaalde kosten.

 

Om het risico tot terugvordering te beperken keert provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.

 

Artikel 2.13  

De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt zowel het maximale subsidiebedrag als het subsidiepercentage vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.

 

Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 2.3 hiervoor).

 

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

  • indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

 

Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikelen 2.4 en 2.5) en eventuele vermindering daarop (artikel 2.6).

 

Artikel 2.14  

Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de deelregeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste 3 respectievelijk 5 jaar. De periode van 3 respectievelijk 5 jaar wordt gerekend vanaf de datum waarop het besluit tot subsidievaststelling is genomen.

 

Paragraaf 3 Deelregeling Arbeidsplaatsenregeling (APR)

 

Artikel 3.1, lid 3

Anders dan bij de deelregeling RID van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk is hier innovatieproject (v.) als type project toegevoegd. Hiermee wordt niet bedoeld dat de andere vier typen projecten (i. t/m iv.) binnen het onderdeel RID, APR of RKR geen betrekking kunnen hebben op innovatie. Echter, deze vier typen projecten zijn formeel gedefinieerd conform de Europese voorschriften waarvan een beperkende werking uit kan gaan als het gaat om investeringen in innovatie. Deze definitie moet voor het onderdeel RID worden gevolgd, maar binnen het onderdeel APR en RKR kan een ruimere uitleg mogelijk zijn.

 

Artikelen 3.1 en 3.2, algemeen

Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 3.8, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied en daarbij het vergroten van de duurzame werkgelegenheid in het werkingsgebied.

 

Artikel 3.2, lid 1, onder d

Deze passage is toegevoegd om te voorkomen dat er niet op één locatie arbeidsplaatsen vervallen die op een andere locatie worden ingevuld.

 

Artikel 3.2, leden 2 en 3

Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Vierkant voor Werk-regio (de drie Drentse gemeenten én de gemeente Hardenberg) en de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling willen zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate te niet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 3 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.

 

Artikel 3.3, leden 3 en 4

De bijdrage vanuit de deelregeling APR van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk wordt aangemerkt als de-minimissteun. Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren indien wordt voldaan aan staatssteunbepalingen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op het maximale bedrag dat aan de-minimissteun kan worden verstrekt.

 

Artikel 3.4, algemeen

In dit artikel staat omschreven aan welke criteria een nieuwe arbeidsplaats moet voldoen, dit om te bewerkstelligen dat duurzame werkgelegenheid wordt gecreëerd in het werkingsgebied.

 

Artikel 3.4, onder b

Onder het moment waarop de arbeidsplaats wordt ingevuld, wordt de start van de arbeidsovereenkomst verstaan.

 

Artikel 3.5, algemeen

Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Vierkant voor Werk-partners. Verder wordt aangegeven dat jaarlijks een jaarplafond wordt gepubliceerd.

 

Artikel 3.7, lid 2

Het tweede lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.

 

Artikel 3.7, lid 2, onder a

De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.

 

Artikel 3.7, lid 4

De provincie Drenthe kiest voor een ondergrens van 50 punten om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Tevens geldt een ondergrens van 10 punten voor het criterium ‘werkgelegenheid’ om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan creatie van nieuwe werkgelegenheid.

 

Artikel 3.8, algemeen

In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.

 

Artikel 3.8, onder b

Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de deelregeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7. Het verschil tussen de criteria van de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7, en die van artikel 3.8 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7, terwijl aan de criteria van artikel 3.8 alleen wordt getoetst bij de verlening.

 

Artikel 3.8, onder d

Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de overheid in een bepaalde regio heeft besloten dat van een bepaalde sector geen nieuwe vestigingen worden toegelaten of er sprake is van een ‘uitsterfbeleid’.

 

Artikel 3.10  

Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een eerste werkvoorschot van 80% kan worden verstrekt na subsidieverlening op het moment waarop minimaal 20% van het aantal te creëren arbeidsplaatsen waarop de aanvraag betrekking heeft, is ingevuld.

 

Om het risico tot terugvordering te beperken keert de provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.

 

Artikel 3.11  

De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt het maximale subsidiebedrag vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.

 

Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld beperkt tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 3.3 hiervoor).

 

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

  • indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

 

Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikel 3.4).

 

Paragraaf 4 Deelregeling Rentekortingsregeling (RKR)

 

Artikel 4.1, lid 3

Anders dan bij de deelregeling RID van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk is hier innovatieproject (v.) als type project toegevoegd. Hiermee wordt niet bedoeld dat de andere 4 typen projecten (i. t/m iv.) binnen het onderdeel RID, APR of RKR geen betrekking kunnen hebben op innovatie. Echter, deze 4 typen projecten zijn formeel gedefinieerd conform de Europese voorschriften waarvan een beperkende werking uit kan gaan als het gaat om investeringen in innovatie. Deze definitie moet voor het onderdeel RID worden gevolgd, maar binnen het onderdeel APR en RKR kan een ruimere uitleg mogelijk zijn.

 

Artikelen 4.1 en 4.2

Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 4.8, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied. De deelregeling wil de effectieve rentelasten verlagen indien een onderneming voor financiering van het project een lening afsluit bij externe financiers zoals genoemd onder lid 2 van artikel 4.4.

 

Artikel 4.2, lid 1

Aanvragen die betrekking hebben op investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringsbedrag in geen redelijke verhouding tot het beschikbare subsidiebedrag.

 

Artikel 4.2, leden 4 en 5

Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Vierkant voor Werk regio (de drie Drentse gemeenten én de gemeente Hardenberg) en provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling wil zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate teniet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 5 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.

 

Artikel 4.3, lid 4

De bijdrage vanuit de deelregeling RKR van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk wordt aangemerkt als de-minimissteun. Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren indien wordt voldaan aan staatssteun bepalingen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op het maximale bedrag dat aan de-minimissteun kan worden verstrekt.

 

Artikel 4.4  

In dit artikel is een limitatieve omschrijving van de subsidiabele kosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 4.3.

 

Uitsluitend na de indiening van de aanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking.

 

Artikel 4.4, lid 2, onder a

Het gaat om kredietverstrekkers met een Nederlandse bankvergunning, zoals gepubliceerd op de website van DNB (De Nederlandsche Bank).

 

Artikel 4.5, algemeen

Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Vierkant voor Werk-partners. Verder wordt aangegeven dat jaarlijks een jaarplafond wordt gepubliceerd.

 

Artikel 4.7, lid 2

Het derde lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.

 

Artikel 4.7, lid 2, onder a

De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.

 

Artikel 4.7, lid 3

De beoordeling van een aanvraag vindt plaats door een adviescommissie aan de hand van diverse criteria. Deze criteria hebben betrekking op het belang en de meerwaarde van het project voor de regionale economie. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:

  • werkgelegenheid

  • economische structuur

  • innovatie

 

De provincie Drenthe kiest voor een ondergrens van 60 punten om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Tevens geldt een ondergrens van 10 punten voor het criterium ‘werkgelegenheid’ om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan behoud of creatie van (nieuwe) werkgelegenheid.

 

Artikel 4.8, algemeen

In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.

 

Artikel 4.8, onder d

Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de deelregeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in artikelen 4.1, 4.2 en 4.7. Het verschil tussen de criteria van artikelen 4.1, 4.2 en 4.7, en die van artikel 4.8 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van artikelen 4.1, 4.2 en 4.7 terwijl aan de criteria van artikel 4.8 alleen wordt getoetst bij de verlening.

 

Artikel 4.8, onder f

Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Dit kan zich onder andere voordoen in geval er in betreffende sector – waar de aanvraag betrekking op heeft - aantoonbare overcapaciteit heerst.

 

Artikel 4.9, algemeen

Dit artikel vormt, tezamen met artikel 4.1, de kern van de deelregeling. Het gaat er bij de betreffende subsidiëring om dat de bedrijfsgebouwen, duurzame bedrijfsuitrusting en loonkosten die met de lening zijn gefinancierd waarvoor rentesubsidie is verstrekt ook daadwerkelijk in gebruik zijn genomen. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, worden gerealiseerd.

 

Artikel 4.9, lid 3

Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen in te zetten voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.

 

Artikel 4.10  

Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een eerste werkvoorschot van 80% kan worden verstrekt bij of na subsidieverlening.

 

Om het risico tot terugvordering te beperken keert provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.

 

Artikel 4.11  

De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt zowel het maximale subsidiebedrag als het subsidiepercentage vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.

 

Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 4.3 hiervoor).

 

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

  • indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

  • indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

  • indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

 

Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikel 4.4).

 

Artikel 4.12  

Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de deelregeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste 3 jaar. De periode van 3 jaar wordt gerekend vanaf de datum waarop het besluit tot subsidievaststelling is genomen.

 

Bijlage 1 Criteria beoordeling aanvragen deelregeling RID

 

De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:

 

subsidieverlening:

  • bepalen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van de regeling;

  • bepalen of de subsidieaanvrager behoort tot de doelgroep (artikelen 2.1 en 2.2);

  • bepalen van de score die aan een project wordt toegekend, op basis van de criteria en punten volgens tabel 1;

  • bepalen van het subsidiepercentage en het subsidiebedrag (artikel 2.3), rekening houdend met de subsidiabiliteit van de kosten (artikelen 2.4, 2.5 en 2.6);

 

subsidievaststelling (na uitvoering project):

  • toepassen van het subsidiepercentage op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten.

 

Tabel 1 Scorelijst

C riterium

 

P untenscore

 

1. W erkgelegenheid

 

Aantal gecreëerde/behouden arbeidsplaatsen bij de aanvragende onderneming (gestaffeld op basis van arbeidsplaatsen, zie toelichting)

40

 

M aximale score

 

40

Minimale score

 

10

2. E conomische structuur

 

 

(Verwachte) verankering van het bedrijf in de regio

10

 

Opleidingsfaciliteiten voor werknemers, inclusief aanbieden (praktijk)stages en/of samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen

10

 

Daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces

10

 

M aximale score

 

30

3. Maatschappelijke opgave

 

 

Project heeft betrekking op de prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie

10

 

Project speelt in op duurzaamheid (CO2-reductie, biobased economy, circulaire economie)

5

 

Investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen

10

 

Investering vindt plaats in een leegstaand bedrijfsgebouw

5

 

M aximale score

 

30

M aximale totaalscore

 

100

Minimale totaalscore

 

60

 

Toelichting op de criteria

Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:

  • werkgelegenheid

  • economische structuur

  • innovatiegerichtheid

 

De criteria zijn nadrukkelijk geen uitsluitingscriteria.

 

Werkgelegenheid

De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd dan wel behouden (tot het maximum van 40 punten) als rechtstreeks gevolg van het project:

  • voor grootbedrijf:

    • 1,0 punt per gecreëerde arbeidsplaats

    • 0,5 punt per behouden arbeidsplaats

  • voor midden- en kleinbedrijf

    • 2,0 punten per gecreëerde arbeidsplaats

    • 1,0 punt per behouden arbeidsplaats

 

De minimumdrempelscore van 10 punten op dit onderdeel moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik kunnen maken van de deelregeling.

 

Monitor van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als ‘nieuw’ of ‘behoud’ van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden en behouden blijven, met daarbij een opgave aan de aanvrager om voor te leggen welke bewijslast hij in de toekomst zal overleggen om het behoud van de arbeidsplaatsen aan te tonen.

 

Economische structuur

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘neutraal/onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

 

Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio blijft gevestigd. Verankering kan betrekking hebben op de huidige situatie, maar ook op de verwachte toekomstige situatie in geval van nieuwvestiging in het gebied. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Ook bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur.

 

Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio of de afweging van mogelijke locaties.

 

Maatschappelijke opgave

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘neutraal/onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

 

In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM (Hightech Systems and Materials), Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid. Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.

 

In de sectoren wordt ingezet op trends als biobased, circulaire economie en CO2-reductie. Deze zijn samen te vatten als duurzaamheid. Indien een project hierop is gericht wordt dat positief gewaardeerd.

 

Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager).

 

Een wens is het hergebruik van leegstaande bedrijfsgebouwen te bevorderen. Indien een project gebruik maakt van een leegstaand bedrijfsgebouw als locatie waar de investering plaats vindt dan wordt dit positief gewaardeerd.

 

Bijlage 2 Criteria beoordeling aanvragen deelregeling APR

 

De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:

 

subsidieverlening:

  • bepalen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van de regeling;

  • bepalen of de subsidieaanvrager behoort tot de doelgroep (artikel 3.1 en 3.2);

  • bepalen van de score die aan een project wordt toegekend, op basis van de criteria en punten volgens tabel 2;

  • bepalen van het subsidiebedrag (artikel 3.3), rekening houdend met de subsidiabiliteit van de kosten (artikel 3.4);

 

subsidievaststelling (na uitvoering project):

  • vaststelling van de subsidie op basis van het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen.

 

Tabel 2 Scorelijst

C riterium

 

P untenscore

 

1. W erkgelegenheid

 

Aantal gecreëerde arbeidsplaatsen bij de aanvragende onderneming (gestaffeld op basis van aantal arbeidsplaatsen, zie toelichting)

40

 

M aximale score

 

40

Minimale score

 

10

2. E conomische structuur

 

 

Opleidingsfaciliteiten voor werknemers, inclusief aanbieden (praktijk)stages en/of samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen

15

 

Daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces

10

 

M aximale score

 

25

3. Maatschappelijke opgave

 

 

Project heeft betrekking op de prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie

10

 

Project speelt in op duurzaamheid (CO2-reductie, biobased economy, circulaire economie)

10

 

Investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen

10

 

Project betreft een investering in een leegstaand bedrijfsgebouw

5

 

M aximale score

 

35

M aximale totaalscore

 

100

Minimale totaalscore

 

50

 

Toelichting op de criteria

Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:

  • werkgelegenheid

  • economische structuur

  • innovatiegerichtheid

 

De criteria zijn nadrukkelijk geen uitsluitingscriteria.

 

Werkgelegenheid

De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd als onderdeel of direct gevolg van het project:

  • 2,0 punten per gecreëerde arbeidsplaats

 

De minimumdrempelscore van 10 punten op dit onderdeel moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik kunnen maken van de deelregeling.

 

Monitor van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als ‘nieuw’ ten opzichte van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden.

 

Economische structuur

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘neutraal/onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximum aantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximum aantal punten

  • neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximum aantal punten

 

Bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur.

 

Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio of de afweging van mogelijke locaties.

 

Maatschappelijke opgave

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘neutraal/onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximumaantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximumaantal punten

  • neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximumaantal punten

 

In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM (Hightech Systems and Materials), Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid. Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.

 

In de sectoren wordt ingezet op trends als biobased, circulaire economie en CO2-reductie. Deze zijn samen te vatten als duurzaamheid. Indien een project hierop is gericht wordt dat positief gewaardeerd.

 

Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager).

 

Een wens is het hergebruik van leegstaande bedrijfsgebouwen te bevorderen. Indien een project gebruik maakt van een leegstaand bedrijfsgebouw als locatie waar de investering plaats vindt dan wordt dit positief gewaardeerd.

 

Bijlage 3 Criteria beoordeling aanvragen deelregeling RKR

 

De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:

 

subsidieverlening:

  • bepalen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van de regeling;

  • bepalen of de subsidieaanvrager behoort tot de doelgroep (artikel 4.1 en 4.2);

  • bepalen van de score die aan een project wordt toegekend, op basis van de criteria en punten volgens tabel 3;

  • bepalen van het subsidiepercentage en het subsidiebedrag (artikel 4.3), rekening houdend met de subsidiabiliteit van de kosten (artikel 4.4);

 

subsidievaststelling (na uitvoering project):

  • toepassen van het subsidiepercentage op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten.

 

Tabel 3 Scorelijst

C riterium

 

P untenscore

 

1. W erkgelegenheid

 

Aantal gecreëerde/behouden arbeidsplaatsen bij de aanvragende onderneming (gestaffeld op basis van arbeidsplaatsen, zie toelichting)

40

 

M aximale score

 

40

Minimale score

 

10

2. E conomische structuur

 

 

(Verwachte) verankering van het bedrijf in de regio

10

 

Opleidingsfaciliteiten voor werknemers, inclusief aanbieden (praktijk)stages en/of samenwerking met lokale/regionale opleidingsinstellingen

10

 

Daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces

10

 

M aximale score

 

30

3. Maatschappelijke opgave

 

 

Project heeft betrekking op de prioritaire sectoren HTSM, Chemie, Logistiek en Energie

10

 

Project speelt in op duurzaamheid (CO2-reductie, biobased economy, circulaire economie)

5

 

Investering ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en/of vermarkting van de voor de regio nieuwe producten en/of processen

10

 

Investering vindt plaats in een leegstaand bedrijfsgebouw

5

 

M aximale score

 

30

M aximale totaalscore

 

100

Minimale totaalscore

 

60

 

Toelichting op de criteria

Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:

  • werkgelegenheid

  • economische structuur

  • innovatiegerichtheid

 

De criteria zijn nadrukkelijk geen uitsluitingscriteria.

 

Werkgelegenheid

De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd dan wel behouden (tot het maximum van 40 punten) als rechtstreeks gevolg van het project:

  • 2,0 punten per gecreëerde arbeidsplaats

  • 1,0 punt per behouden arbeidsplaats

 

De minimumdrempelscore van 10 punten op dit onderdeel moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik kunnen maken van de deelregeling.

 

Monitor van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als ‘nieuw’ of ‘behoud’ van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden en behouden blijven, met daarbij een opgave aan de aanvrager om voor te leggen welke bewijslast hij in de toekomst zal overleggen om het behoud van de arbeidsplaatsen aan te tonen.

 

Economische structuur

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘neutraal/onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximumaantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximumaantal punten

  • neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximumaantal punten

 

Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio blijft gevestigd. Verankering kan betrekking hebben op de huidige situatie, maar ook op de verwachte toekomstige situatie in geval van nieuwvestiging in het gebied. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Ook bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur.

 

Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio of de afweging van mogelijke locaties.

 

Maatschappelijke opgave

Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘neutraal/onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:

  • zeer goed = 100% van het mogelijke maximumaantal punten

  • voldoende = 50% van het mogelijke maximumaantal punten

  • neutraal/onvoldoende = 0% van het mogelijke maximumaantal punten

 

In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM (Hightech Systems and Materials), Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid. Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.

 

In de sectoren wordt ingezet op trends als biobased, circulaire economie en CO2-reductie. Deze zijn samen te vatten als duurzaamheid. Indien een project hierop is gericht wordt dat positief gewaardeerd.

 

Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager).

 

Een wens is het hergebruik van leegstaande bedrijfsgebouwen te bevorderen. Indien een project gebruik maakt van een leegstaand bedrijfsgebouw als locatie waar de investering plaats vindt dan wordt dit positief gewaardeerd.

 

Bijlage 4 Steungebied

 

Een deel van het werkingsgebied van de regeling is op grond van artikel 13 en 14 van de AGVV aangewezen als steungebied. Voor Nederland is de aanwijzing van steungebieden vastgelegd in de Regionale Steunkaart Nederland 2014-2020 (Steunmaatregel SA.39108 (2014/N), waarin de volgende lijst is opgenomen. De buurtcoderingen zijn gebaseerd op de Wijk- en Buurtkaart 2013 van het CBS.

 

NL132: Zuidoost-Drenthe (gedeeltelijk)

Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:

 

0109 Coevorden;

 

0114 Emmen (gedeeltelijk) alleen de volgende buurten:

BU01140002 Zuidbarge; BU01140302 Foxel; BU01140304 Hoofdkanaal; BU01140702 Beekweg; BU01141003 Zandpol; BU01141107 Bargermeer industrieterrein; BU01140100 3e Kruisdiep; BU01140101 1e Kruisdiep; BU01140309 Verspreide huizen Emmer-Compascuum; BU01141100 Emmen Centrum; BU01141109 Delftlanden; BU01141308 Ermerveen; BU01142100 Nieuw-Schoonebeek; BU01143209 Verspreide huizen Weiteveen; BU01140109 Verspreide huizen Nieuw-Weerdinge; BU01140208 Roswinkelerstraat; BU01140300 Emmer-Compascuum Centrum; BU01140301 Emmer-Erfscheidenveen; BU01140400 Barger-Compascuum-Centrum; BU01140707 Verlengde Vaart; BU01141002 Westerse Bos; BU01140401 Scholtenskanaal; BU01140608 Langs de Vaart; BU01140803 Kloostermanswijk; BU01140807 Tuinbouwcentrum Klazienaveen;

BU01140809 Verspreide huizen Klazienaveen; BU01140900 Zwartemeer-Centrum; BU01141004 Industrieterrein De Vierslagen; BU01141200 Parc Sandur; BU01142101 Westelijk Nieuw-Schoonebeek; BU01142109 Verspreide huizen Nieuw-Schoonebeek; BU01140004 Westenesch; BU01140106 Siepelveen; BU01140409 Verspreide huizen Barger-Compascuum;

BU01140500 Nieuw-Dordrecht; BU01140701 Amsterdamscheveld; BU01140708 Ericasestraat;

BU01140804 Dordse Dijk; BU01141000 Schoonebeek; BU01142102 Oostelijk Nieuw-Schoonebeek; BU01140206 Oude Schuttingskanaal; BU01140303 Oosterdiep; BU01140502 Oranjedorp; BU01140700 Erica-Centrum; BU01140709 Verspreide huizen Erica; BU01140802 Barger-Oosterveen; BU01141001 Oosterse Bos en Middendorp; BU01140003 Weerdinge;

BU01140103 Achterdiep; BU01140104 Weerdingerkanaal; BU01140402 Verlengde-Oosterdiep; BU01140408 Limietweg; BU01140504 Herenstreek; BU01140600 Nieuw-Amsterdam-Centrum; BU01140601 Barger-Erfscheidenveen; BU01141300 Veenoord; BU01143200 Weiteveen; BU01140009 Verspreide huizen overig dorpsgebied Emmen; BU01140102 Tramwijk;

BU01140200 Roswinkel-Centrum; BU01140209 Verspreide huizen Roswinkel;

BU01140503 Vastenow; BU01140509 Verspreide huizen Nieuw-Dordrecht ; BU01140609 Verspreide huizen Nieuw-Amsterdam; BU01140806 Derksweg; BU01140901 Kamerlingswijk;

BU01140909 Verspreide huizen Zwartemeer; BU01141009 Verspreide huizen Schoonebeek; BU01141309 Verspreide huizen Veenoord; BU01143201 Oost- en West-Weiteveen;

BU01140000 Noordbarge).

 

NL133 Zuidwest-Drenthe (gedeeltelijk)

Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:

 

0118 Hoogeveen.

 

 

 

 

1. Het Bedrijvenpark A37 maakt deel uit van het steungebied en behoort tot het gebied met als buurtcodering “BU01140509 Verspreide huizen Nieuw-Dordrecht”, Wijk- en Buurtkaart 2013 CBS

Naar boven