Openstellingsbesluit Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties Veenkoloniën

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 31 januari 2017, kenmerk 5.2/2017000261, team Plattelandsontwikkeling, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van het Openstellingsbesluit Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties Veenkoloniën

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

gelet op de Verordening Subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (Verordening POP3-subsidies provincie Drenthe), hierna te noemen de Verordening;

 

gelet op artikel 1.3 van de Verordening;

 

 

BESLUITEN:

 

de volgende nadere regels ten opzichte van de Verordening vast te stellen.

 

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

dr. H.C. J. Tichelaar, voorzitter

mevrouw mr. A.M. van Schreven, secretaris

 

Uitgegeven 16 februari 2017

 

Artikel 1. Subsidieplafond

  • 1.

    De maatregel Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties, zoals opgenomen in hoofdstuk 2, paragraaf 1 van de Verordening onder de regels van dit openstellingsbesluit voor het thema Uitvoering van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, open te stellen voor de periode van 20 februari 2017 tot en met 23 maart 2017.

  • 2.

    Het subsidieplafond voor het indienen van aanvragen, specifiek gericht op de doelen van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, bedraagt € 1.700.000,--.

  • 3.

    Het subsidieplafond bestaat voor € 1.700.000,-- uit ELFPO-middelen.

 

Artikel 2. Definities

In aanvulling op de definities zoals bepaald in artikel 1.1 van de Verordening wordt in dit besluit verstaan onder:

  • 1.

    Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, het programma waarin innovaties zijn opgenomen voor de veenkoloniale landbouw tot en met 2020;

  • 2.

    Innovatie Veenkoloniën: het geheel van samenwerkende partijen die het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, hebben ondertekend;

  • 3.

    Veenkoloniën: het grondgebied van de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Midden-Drenthe, Tynaarlo, Bellingwedde, Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde, Slochteren, Pekela, Stadskanaal, Veendam en Vlagtwedde.

 

Artikel 3. Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor demonstraties en het verzorgen van trainingen, workshops en coaching voor een groep van landbouwondernemers en enkel voor zover deze betrekking hebben op:

    • a.

      het verspreiden en in de praktijk toepassen van bestaande kennis die leidt tot het optimaliseren van bodemvruchtbaarheid van de landbouwonderneming met een veenkoloniaal bouwplan; óf

    • b.

      het verspreiden en toepassen van kennis die gericht is op het verhogen van het rendement van de teelt van zetmeelaardappelen.

  • 2.

    Voorts wordt subsidie, in afwijking van artikel 2.1.1., tweede lid, van de Verordening, enkel verstrekt voor activiteiten die als doel hebben het informeren over innovaties en modernisering en de toepassing ervan te bevorderen rond één of meerdere van de volgende thema's:

    • a.

      verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

      beheer van productierisico's, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

      klimaatmitigatie;

    • e.

      klimaatadaptatie;

    • f.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

 

Artikel 4. Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert.

 

Artikel 5. Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 van de Verordening bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving van de organisatie waaruit blijkt dat de organisatie beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren, de curricula vitae van het personeel dat de kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aan gaat bieden, waaronder minimaal van de aanvrager zelf of van een medewerker, bij de aanvrager in loondienst.

  • 2.

    Indien het voornemen is om voor deelname aan een kennisoverdrachtsactiviteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen, dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de subsidieaanvraag.

  • 3.

    Een subsidieaanvraag kan worden ingediend bij Gedeputeerde Staten via het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) door middel van een daarvoor ontwikkeld webportaal dat bereikbaar is via www.snn.eu/pop3.

  • 4.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door het SNN opgesteld volledig ingevuld format projectplan, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen. Hiervoor dienen door het SNN verstrekte vaste formats te worden gebruikt.

 

Artikel 6. Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van de Verordening wordt subsidie geweigerd:

  • 1.

    indien het project niet wordt uitgevoerd in de Veenkoloniën. Hiermee wordt bedoeld dat een landbouwondernemer mag deelnemen als minimaal 50% van het areaal van de landbouwondernemer in de Veenkoloniën ligt, dat de fysieke uitvoering van het project in de Veenkoloniën is en dat in het projectplan omschreven staat hoe het resultaat van het project in de Veenkoloniën landt;

  • 2.

    indien het project bij de weging op de selectiecriteria minder dan 16 punten scoort;

  • 3.

    subsidie wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in dit openstellingsbesluit en de Verordening.

 

Artikel 7. Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.1.4 van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten, voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project:

  • a.

    personeelskosten van bij de uitvoering van de activiteit betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

  • b.

    kosten en reiskosten van procesbegeleiders en adviseurs;

  • c.

    materiaalkosten;

  • d.

    huur van ruimten en gebruik van bijbehorende faciliteiten;

  • e.

    kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

  • f.

    bijdrage(n) in natura, bestaande uit onbetaalde arbeid zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Verordening en voor zover het gaat om het verzorgen van demonstraties.

 

Artikel 8. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 van de Verordening zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

 

Artikel 9. Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten voor de thema's zoals benoemd in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, b en e.

  • 2.

    De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten voor de thema's zoals benoemd in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, d en f.

  • 3.

    Indien er bij een subsidieaanvraag sprake is van een combinatie van thema's, als benoemd in artikel 3, tweede lid, geldt het percentage van het thema met het laagste subsidiepercentage zoals bepaald in het eerste en tweede lid van dit artikel.

  • 4.

    De maximale hoogte van de subsidie bedraagt € 400.000,-- voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a.

  • 5.

    De maximale hoogte van de subsidie bedraagt € 1.300.000,-- voor de activiteiten zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b.

  • 6.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien de na beoordeling berekende subsidie lager is dan € 200.000,.

 

Artikel 10. Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de criteria zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 2.

    De rangschikking wordt bepaald aan de hand van een combinatie van het aantal toegekende punten per project en het beleidsdoel waar het project aan bijdraagt, zoals benoemd in artikel 3, lid 1. Per beleidsdoel komt de aanvraag met de meeste punten van elk beleidsdoel als eerste in aanmerking voor subsidie. Vervolgens wordt gekeken naar de beste nummers 2 per beleidsdoel, totdat het subsidieplafond is bereikt.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.15 van de Verordening worden de projecten gerangschikt op volgorde van de meeste behaalde punten naar het kleinste aantal behaalde punten.

  • 4.

    In het geval dat het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om het project dat zorgt/de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 in voor de selectie van projecten. De adviescommissie stelt een prioriteitenlijst op door middel van een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de criteria zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

 

Artikel 11. Verplichtingen aanvrager

  • 1.

    Indien een prijs moet worden betaald om de kennisoverdrachtsactiviteit te kunnen bezoeken, is de subsidieontvanger verplicht om bij het bepalen van de prijs die aan bezoekers in rekening wordt gebracht, rekening te houden met de te ontvangen subsidie.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.23 van de Verordening kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot worden ingediend.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.17, lid 1, onder f, van de Verordening mag de projectduur langer dan drie jaar zijn, maar dient het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2021 te zijn ingediend.

 

Toelichting op het Openstellingsbesluit Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties Veenkoloniën

 

Artikel 1. Openstelling

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatieontwikkeling van de landbouw in de Veenkoloniën. Projecten dienen zich om die reden te richten op de doelen, uitgangspunten en projecten zoals beschreven in het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014.

Het Innovatieprogramma is opgesteld door een brede samenwerking van partijen die gezamenlijk streven naar een duurzame en vitale agrosector in de Veenkoloniën, die per 2020 onafhankelijk is van extra overheidssteun. De partijen werken samen onder de vlag van Innovatie Veenkoloniën. Op de website www.innovatieveenkolonien.nl is meer informatie te vinden over het Innovatieprogramma en de samenwerkende partijen.

In 2014 is door de Kamer ingestemd met het voorstel van toenmalig staatssecretaris van Economische Zaken, mevrouw S. Dijksma, om voor de uitvoering van het Innovatieprogramma in de Veenkoloniën POP3-middelen beschikbaar te stellen. In de brief aan de Kamer (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2014/06/05/kamerbrief-uitwerking-directe-betalingen-gemeenschappelijk-landbouwbeleid) is dit als volgt verwoord:

"Zetmeelaardappeltelers zien hun directe inkomenssteun de komende jaren sterk afnemen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de sector, maar ook voor de regio van de Veenkoloniën, waar deze sector zich concentreert. De regio heeft onlangs een 'update' uitgebracht van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, dat onder andere gericht is op het ontwikkelen van hoogwaardige producten uit aardappelzetmeel. Om de sector en de regio te steunen in de overgang naar 2019, wil ik de steun van mijn departement aan het Innovatieprogramma continueren. Ik oormerk daarvoor in overleg met de provincies 1 miljoen euro per jaar voor POP3-middelen, die Groningen en Drenthe met een gelijk bedrag zullen cofinancieren. Daarnaast reserveer ik hiervoor nog 1 miljoen euro per jaar uit de eerste pijler. Uiteraard kunnen de betrokken provincies de regio ook ondersteunen via het reguliere POP3. Genoemde sectoren moeten met deze maatregelen, de maatregelen die al regulier via POP3 beschikbaar zijn en eigen inspanningen in staat zijn om in de komende jaren hun toekomstbestendigheid te verzekeren".

De maatregel richt zich vooral op overdracht van kennis aan grote groepen (het peloton) van ondernemers in de agrosector met als doel om gevalideerde kennis en innovaties in de praktijk toe te passen.

Daarmee positioneert deze openstelling zich vooral aan het eind van de innovatiecyclus waar innovaties op grote schaal in de praktijk worden toegepast. Het is nodig om voorlichting en andere kennisoverdrachtsacties te ondersteunen omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft grootschalige toepassing van noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd. Dit geldt in het bijzonder wanneer de toepassing van een innovatie niet vanzelfsprekend zelfstandig door het bedrijfsleven en de markt wordt opgepakt. Daarnaast dient de maatregel bij te dragen aan kennisuitwisseling tussen onderzoek en praktijk, enerzijds voor toepassing van nieuwe wetenschappelijke kennis in de praktijk en anderzijds voor onderzoek dat gestuurd wordt door vragen vanuit de praktijk.

Deze maatregel wordt opengesteld onder de modulatiemiddelen die voor de Veenkoloniën zijn aangewezen. Dit betekent dat de subsidiebijdrage uit 100% ELFPO-middelen bestaat.

 

Artikel 2. Definities

In artikel 2 wordt verwezen naar het Innovatieprogramma Veenkoloniën. Dit programma is te lezen op http://www.innovatieveenkolonien.nl.

 

Artikel 3. Subsidiabele activiteit

Via deze openstelling kan steun worden verleend voor verwerving van deskundigheid, studiegroepen, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsacties, workshops en gezamenlijke coaching van ondernemers in de landbouw. Verspreiding van informatie en bedrijfsbezoeken kunnen onderdeel vormen van trainingen en demonstratieactiviteiten die vaak in samenhang worden uitgevoerd. Dit omvat de volgende activiteiten.

 

  • 1.

    Trainingen, workshops en coaching van ondernemers

Steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk. De activiteiten hebben een collectief karakter. Het gaat met name om activiteiten zoals trainingen, workshops en coaching van landbouwers. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om deze landbouwers te informeren over nieuwe kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector. In aanmerking komen ook activiteiten die betrekking hebben op de opzet en het in stand houden van studiegroepen waarbij een grote groep van landbouwers onderling en met adviseurs en andere partijen, waar nuttig, kennis en ervaring kunnen uitwisselen rond een specifiek thema of over een vakgebied.

 

  • 1.

    Demonstratieactiviteiten

Het betreft steun voor demonstratieactiviteiten waarbij landbouwers kennisnemen van innovaties en de toepassing ervan. Het gaat om management, samenwerking en nieuwe producten. De demonstratieactiviteiten vinden plaats op proefstations, agrarische bedrijven of elke willekeurige andere locatie waar nieuwe kennis kan worden gedemonstreerd, onder het motto 'eerst zien dan geloven'. Het zal hier bijvoorbeeld gaan om demonstratievelden en nieuwe apparatuur.

Kennisoverdracht aan grote groepen van agrarische ondernemers is de motor voor de toepassing van innovaties in de agrarische sector. Innovaties worden sneller op grote schaal in de agrarische sector toegepast wanneer de kennis hierover, met name samen met kennisinstellingen, adviesdiensten en andere actoren in de landbouw- en voedingsmiddelensector en het platteland, wordt uitgewisseld.

 

In dit artikel wordt een inkadering gegeven voor de activiteiten waarop het innovatieproject betrekking mag hebben. De provincie kiest ervoor, gebaseerd op de regionale context met bijbehorende uitdagingen en behoeften, de regeling alleen open te stellen voor specifieke problemen, gebieden, groepen van agrarische ondernemers of periodes en dergelijke. Deze keuze is bewust gemaakt en komt voort uit de doelen die in het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, zijn gemaakt. Daarbij is gebruikgemaakt van de adviezen die de Regiegroep van Innovatie Veenkoloniën heeft aangedragen. Het gaat dan om subsidie voor het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwondernemers en demonstratieactiviteiten om landbouwers kennis te laten nemen van innovaties en de toepassing ervan en enkel voor zover deze betrekking hebben op:

  • a.

    het verspreiden en in de praktijk toepassen van bestaande kennis die leidt tot het optimaliseren van bodemvruchtbaarheid van de landbouwonderneming met een veenkoloniaal bouwplan; óf

  • b.

    het verspreiden en toepassen van kennis die gericht is op het verhogen van het rendement van de teelt van zetmeelaardappelen.

Omdat het Innovatieprogramma Veenkoloniën met name erop gericht is om zetmeeltelers, waarvan de directe inkomenssteun wordt afgebouwd, te ondersteunen in het ontwikkelen van hoogwaardige producten uit aardappelzetmeel, wordt een groot deel van het beschikbare budget in deze openstelling gereserveerd voor deze sector.

 

Artikel 5. Aanvraag

Bij een aanvraag dienen curricula vitae van de uitvoerders van de acties te worden overgelegd met informatie over (bij)scholing en ervaring, waaruit blijkt dat er voldoende bekwaamheid is om de activiteiten succesvol uit te voeren. Daarnaast kan een beoordelende instantie, in geval van twijfel, ook referenties opvragen en navraag doen of de kennisaanbieder de competenties bezit om de kennisoverdrachtsacties van de aanvraag succesvol te laten verlopen (bijvoorbeeld navraag over ervaringen van landbouwers met vergelijkbare kennisoverdrachtsacties door de desbetreffende kennisaanbieder in het verleden).

Aanvragers dienen aan te tonen te beschikken over voldoende en adequate personele capaciteit (eigen personeel of inhuur) voor het verlenen van de kennisoverdrachtsdiensten. Dit dient te worden aangetoond door het bij de aanvraag aanleveren van de curricula vitae van het (ingehuurd) personeel dat de kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten uit gaat voeren, waaronder minimaal de aanvrager zelf of een medewerker bij de aanvrager in loondienst.

 

Artikel 7. Subsidiabele kosten

Met bijdrage(n) in natura wordt bedoeld onbetaalde eigen arbeid zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Verordening.

Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten zoals verwoord in artikel 1.9 van de Verordening. Dit geldt derhalve ook voor landbouwondernemers die daadwerkelijk bij de uitvoering betrokken zijn.

 

Artikel 10. Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3 accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen. Bij de vaststelling en toepassing van de selectiecriteria is het evenredigheidsbeginsel toegepast en zijn onnodige drempels voor aanvragers vermeden, met als doel om kansen zo goed mogelijk te benutten.

De aanvragen worden geselecteerd op basis van diverse categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 16 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 6). Projecten die meer dan of gelijk aan 16 punten scoren zijn subsidiabel. Of alle projecten die hoger scoren dan of gelijk aan 16 punten subsidie ontvangen is afhankelijk van het beschikbare budget.

Bij het rangschikken wordt in eerste instantie naar het beleidsdoel gekeken, om te zorgen dat zo mogelijk op alle beleidsdoelen activiteiten gaan plaatsvinden en er op één beleidsdoel niet te veel activiteiten plaatsvinden. Het kan voorkomen dat een aanvraag op een beleidsdoel meer punten heeft dan een aanvraag op een ander beleidsdoel, maar niet in aanmerking komt voor subsidie, omdat het plafond dan al bereikt is. In onderstaand voorbeeld: rangnummer 2 heeft minder punten dan rangnummer 5 maar is de beste op dat specifieke beleidsdoel en rangnummer 4 is tweede beste op dat specifieke beleidsdoel.

 

Beleidsdoel

a

b

#punten

Rangnummer

Geselecteerde projecten

Aanvraag 1

X

 

32

5

 

Aanvraag 2

X

 

34

3

X

Aanvraag 3

X

 

35

1

X

Aanvraag 4

 

X

25

4

X

Aanvraag 5

 

X

29

2

X

Aanvraag 6

 

X

24

6

 

 

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

 

Bijlage 1 Scoretabel Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties Veenkoloniën

 

Binnen deze maatregel is het met name van belang dat de projecten kostenefficiënt zijn, de kennis door gekwalificeerden wordt verstrekt en praktisch toepasbare kennis overgedragen wordt (‘succesgarantie’). Het (voor een bepaalde doelgroep) innovatieve karakter van de over te dragen kennis is een criterium van minder belang en is daarom een optioneel criterium. Waarover precies kennis overgedragen wordt (en aan wie) is afhankelijk van de beleidsdoelstelling die in deze openstelling is opgenomen. De scoretabel is afkomstig uit het handboek selectiecriteria, versie 17 oktober 2016.

 

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Gewogen aantal punten

Te behalen minimumscore

1

Kosteneffectiviteit

2

1-4

2-8

Minimaal 55% = 16 punten

2

Kans op succes

2

1-4

2-8

 

3

Mate van effectiviteit van de activiteit

3

1-4

3-12

 

4

Mate van innovativiteit

0

0

0

 

 

Maximaal kunnen 28 punten worden behaald. Minimaal moeten 16 punten worden behaald.

De weging en beoordeling op het criterium 'de mate van innovativiteit' wordt niet als selectiecriterium meegenomen omdat de geformuleerde beleidsdoelstellingen met name gericht zijn op de mate van effectiviteit van de activiteit (het bereiken van het peloton is het belangrijkste). Het gaat om het overdragen van bestaande kennis en dit zal zo effectief mogelijk moeten gebeuren. Innovativiteit van de kennis speelt bij deze maatregel een kleinere tot geen rol.

Bij deze maatregel kan een openstelling plaatsvinden gericht op kennisoverdracht in de vorm van workshops/trainingen, demonstratieprojecten, studiegroepen/onderlinge coaching of een combinatie van deze kennisoverdrachtsmethodieken. De weging van de in het handboek genoemde criteria én de concrete invulling van die criteria kan per type van kennisoverdracht verschillen. In onderstaande worden de verschillende vormen van kennisoverdracht waar relevant onderscheiden.

De inhoud van de kennisoverdrachtsactie (waarover en aan welke doelgroep kennis wordt overgedragen) is in het openstellingsbesluit geconcretiseerd in artikel 3, lid 1. De activiteiten zullen betrekking hebben op de in het POP-document vastgestelde thema’s (artikel 3, lid 2).

 

  • 1.

    Kosteneffectiviteit

Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, er kunnen maximaal 4 punten voor worden toegekend.

Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling of de mate waarin die doelstellingen worden behaald.

 

Score:

1 punt: de totale subsidiabele kosten zijn zeer hoog ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.

2 punten: de totale subsidiabele kosten zijn hoog ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.

3 punten: de totale subsidiabele kosten zijn redelijk ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.

4 punten: de totale subsidiabele kosten zijn zeer redelijk ten opzichte van het effect op de doelstelling(en) van de openstelling.

 

  • 2.

    Kans op succes/haalbaarheid

Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, er kunnen maximaal 4 punten voor worden toegekend. Er is gekozen voor een wegingsfactor 2, omdat dit even belangrijk wordt gevonden als de kosteneffectiviteit. De kans op succes wordt bij kennisoverdrachtsacties door verschillende aspecten beïnvloed. Deze aspecten zullen in samenhang worden bezien. Er zal in gelijke mate worden getoetst op:

  • a.

    de kwaliteit van de aanbieder van de kennis. De volgende aspecten worden daarbij bezien:

    • 1.

      de aanbieder moet aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk (waarbij inhuur van personeel ook wordt meegeteld);

    • 2.

      mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen;

      • a.

        de kwaliteit van het projectplan. Hierbij wordt gekeken naar:

        • 1.

          hoe realistisch is het plan;

        • 2.

          zijn relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken;

        • 3.

          kent het project een realistische planning, opzet en begroting;

        • 4.

          zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd;

      • b.

        de mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan - en blijven - passen.

 

Score:

1 punt: de haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten matig.

2 punten: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten voldoende.

3 punten: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten goed.

4 punten: de kans op succes/haalbaarheid is gelet op genoemde aspecten zeer goed.

 

  • 3.

    Mate van de effectiviteit van de activiteit

Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, er kunnen maximaal 4 punten voor worden toegekend. Er wordt voor een wegingsfactor 3 gekozen, omdat het bereiken van het peloton als de belangrijkste uitkomst wordt gezien en dit komt in de mate van effectiviteit het meest tot zijn recht. De mate van effectiviteit van de kennisoverdrachtsactie is gerelateerd aan de doelstelling van de openstelling. Bij de bepaling wat de bijdrage is die het ingediende project aan de doelstelling van de openstelling levert zal in samenhang worden gelet op de volgende aspecten:

  • a.

    de bijdrage die het project levert aan het bereiken van de beleidsdoelstelling/mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van de Openstelling. Met de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelen zoals genoemd in het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, worden een of meerdere van de volgende beleidsdoelen uit het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën bedoeld:

    • 1.

      rendement: naar 15 ton aardappelzetmeel, 15 ton suiker en 10 ton graan per hectare;

    • 2.

      inkomen: een kwart van het ondernemersinkomen uit biobased products;

    • 3.

      energie: 20% lokaal en groen geproduceerde energie;

    • 4.

      mineralenkringlopen: sluiten van mineralenkringlopen op gebiedsniveau;

    • 5.

      vergroening: 5% van het landbouwareaal inzetten voor vergroening;

    • 6.

      kennis en innovatie: ontwikkeling professioneel en innovatief 'Kennisnetwerk Veenkoloniën';

 

  • a.

    bereik van de activiteit. Hierbij wordt gekeken naar:

    • 1.

      aantal bijeenkomsten

    • 2.

      aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer

    • 3.

      aantal deelnemers

    • 4.

      breedte van de doelgroep van de specifieke actie of acties

    • 5.

      aantal contacturen per deelnemer

 

  • b.

    wijze waarop en mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd.

 

Score:

1 punt: de effectiviteit is gelet op genoemde aspecten matig.

2 punten: de effectiviteit is gelet op genoemde aspecten voldoende.

3 punten: de effectiviteit is gelet op genoemde aspecten goed.

4 punten: de effectiviteit is gelet op genoemde aspecten zeer goed.

 

 

Naar boven