Provinciaal blad van Drenthe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Provinciaal blad 2017, 6175 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Provinciaal blad 2017, 6175 | Overige besluiten van algemene strekking |
Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk
Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 12 december 2017, kenmerk 4.1/2017003451, team Economie, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk
Gedeputeerde Staten van Drenthe;
gelet op artikel 1.3, lid 5, van de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017 (ASV 2017);
gelet op artikel 4:81, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
gelet op het Economisch Programma 2017-2021 'Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk' van de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein (1 juli 2016) en de daaruit voortvloeiende samenwerkingsovereenkomst Vierkant voor Werk (juli 2016) tussen Ministerie van Economische Zaken, provincie Drenthe, gemeente Coevorden, gemeente Emmen, gemeente Hoogeveen en gemeente Hardenberg, waarin afspraken zijn gemaakt over de gezamenlijke ontwikkeling en financiering van een bedrijvenregeling;
gelet op de artikelen 13, 14, 17 en 25 van Verordening nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de Algemene vrijstellingsverordening (AGVV));
gelet op Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 wat betreft steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, aanmeldingsdrempels voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en regelingen inzake regionale exploitatiesteun voor ultraperifere gebieden, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 702/2014 wat betreft de berekening van de in aanmerking komende kosten;
gelet op de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (de De-minimisverordening);
gelet op de Steunmaatregel SA.39108 (2014/N) van de Europese Commissie van 16 september 2014 betreffende de Regionale steunkaart 2014-2020 voor Nederland (de Steunkaart);
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2018.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
mevrouw drs. J. Klijnsma, voorzitter
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
AGVV: de Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L 187/1), ook wel aangeduid als de Algemene groepsvrijstellingsverordening, alsmede Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014;
arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst of arbeidscontract is een afspraak tussen werkgever en werknemer, waarbij de werknemer zich verplicht werk te verrichten gedurende een aantal uren per week in dienst van de werkgever. Belangrijke aspecten in de overeenkomst zijn de betaling en hoogte van het loon, de omschrijving van de functie en de gezagsverhouding. Deze aspecten zijn verplicht om in een arbeidscontract op te nemen. Een stagecontract wordt niet gezien als arbeidsovereenkomst;
de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013, met inbegrip van eventueel in de toekomst vast te stellen wijzigingen;
'dezelfde of vergelijkbare activiteit': activiteiten als bedoeld in artikel 2, onder 50, van de AGVV; dit zijn activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2, zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30-12-2006, blz. 1);
innovatieproject: een project gericht op bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling voor het ontwikkelen van producten, diensten of procedés die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in de desbetreffende sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden;
lening: een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen. De herfinanciering van bestaande leningen geldt niet als een in aanmerking komende lening;
uitbreidingsproject: een project inhoudende de uitbreiding van de capaciteit van een kleine of middelgrote onderneming, hoofdkantoor van een kleine of middelgrote onderneming of laboratorium van een stuwende kleine of middelgrote onderneming in dezelfde gemeente als waarin reeds een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;
Artikel 1.2 Toepassing ASV 2017
Met uitzondering van artikel 1.3, vierde lid, is de ASV op het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling van toepassing.
Artikel 2.1 Doel en reikwijdte
Artikel 2.2 Beperking van doel en reikwijdte
Geen subsidie wordt verstrekt aan:
ondernemingen die dezelfde of een vergelijkbare productieactiviteit in de Europese Economische Ruimte (EER) hebben gesloten in een periode van twee jaar vóór hun aanvraag voor regionale investeringssteun of die, op het tijdstip van de steunaanvraag, concrete plannen hebben om dit soort activiteit te sluiten in een periode van twee jaar nadat de initiële investering waarvoor steun wordt gevraagd, is voltooid (zoals genoemd in artikel 13, onder d, van de AGVV);
Artikel 2.3 Omvang van het subsidiebedrag
Artikel 2.4 Subsidiabele kosten bij uitgaven aan investeringen
Artikel 2.5 Subsidiabele kosten m.b.t. geactiveerde uitgaven aan investeringen
In aanvulling op artikel 2.4 komen voor subsidie de volgende kosten in aanmerking, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en, tenzij het duurzame bedrijfsuitrusting betreft die met toepassing van de artikelen 3.31 tot en met 3.35 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 is aangewezen, niet binnen twee jaar worden afgeschreven:
wat betreft bedrijfsgebouwen en de daartoe te rekenen centrale voorzieningen:a1. de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten, exclusief de financieringskosten en de overdrachtsbelasting;a2. in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening;
wat betreft duurzame bedrijfsuitrusting:b1. de koopsom; b2. in geval van huurkoop of financial lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde leasetermijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen het door de Europese Commissie vastgestelde percentage dat geldt op het moment van subsidieverlening.
Artikel 2.6 Vermindering van subsidiabele kosten
Een vermindering wordt toegepast indien bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting worden afgestoten of buiten gebruik worden gesteld, binnen een periode van één jaar voorafgaand aan ontvangst van de aanvraag tot en met de datum waarop het project is uitgevoerd. De vermindering geldt voor bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die:
De in het lid 3 bedoelde vermindering bedraagt:
het gedeelte van de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting, dat overeenkomt met het gedeelte dat de capaciteit die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale capaciteit van de door het project verworven of tot stand gebrachte duurzame bedrijfsuitrusting. Indien de capaciteit vanwege het onderscheid tussen de producten niet vergelijkbaar is, wordt de vermindering berekend aan de hand van de verhouding tussen de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting en de ten hoogste twee jaar voor de aanvraag om subsidie bepaalde taxatiewaarde die ten grondslag ligt aan de verzekerde waarde van de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag bij het bedrijf of het hoofdkantoor in gebruik zijnde duurzame bedrijfsuitrusting.
Artikel 2.10 Afwijzingsgronden
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:
Bij ontvangst van een rapportage zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 5, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken ter hoogte van het verleende subsidiepercentage vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.
Artikel 2.14 Instandhoudingsverplichting
De subsidieontvanger houdt de met het project gerealiseerde investeringen in bedrijf in het werkingsgebied of, indien binnen deze deelregeling op grond van artikel 14 van de AGVV subsidie is verleend, in het steungebied. Voor MKB-ondernemingen geldt een termijn van 3 jaar, voor grote ondernemingen een termijn van 5 jaar.
De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten van elk voornemen om van het project deel uitmakende bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting af te stoten of buiten gebruik te stellen, binnen de termijn gesteld in lid 1. Artikel 2.6 van deze regeling blijft hiertoe gedurende de instandhoudingstermijn van kracht.
Artikel 3.1 Doel en reikwijdte
Artikel 3.2 Beperking van doel en reikwijdte
Artikel 3.4 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking gemaakte loonkosten voor nieuwe arbeidsplaatsen, met een minimum van vijf, als direct onderdeel of gevolg van investeringen in projecten zoals benoemd in artikel 3.1, lid 3, indien:
het project leidt tot een nettotoename van het aantal werknemers, in de betrokken vestiging, in vergelijking met het gemiddelde van de voorbije 12 maanden, dat wil zeggen dat alle verloren gegane arbeidsplaatsen in mindering worden gebracht op het tijdens deze periode aantal bruto geschapen arbeidsplaatsen;
een nieuwe arbeidsplaats voldoet aan de volgende voorwaarden: c1. een nieuwe arbeidsplaats betreft een arbeidsovereenkomst tussen de onderneming en werknemer van minimaal 32 uur per week; c2. een nieuwe arbeidsplaats wordt voor minimaal 12 maanden gerealiseerd binnen de in onderdeel b. genoemde termijn en na deze 12 maanden wordt het dienstverband op basis van een arbeidsovereenkomst voortgezet voor minstens 12 maanden of onbepaalde tijd.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:
Bij ontvangst van een rapportage zoals bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken ter hoogte van het verleende subsidiepercentage, vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.
Artikel 4.2 Beperking van doel en reikwijdte
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, lid 2, en 4:35 van de Awb beslissen Gedeputeerde Staten in ieder geval afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien:
Bij ontvangst van een rapportage zoals bedoeld in artikel 4.9, vierde lid, kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken ter hoogte van het verleende subsidiepercentage, vermenigvuldigd met de in de rapportage verantwoorde gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, tot het maximum uit het eerste lid.
Gedeputeerde Staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, naar hun oordeel tot onbillijkheden of bijzondere hardheden zou leiden. Het toepassen van deze clausule mag niet in strijd zijn met Europese en nationale regelgeving. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.
Artikel 5.2 Citeertitel, inwerkingtreding en horizonbepaling
Toelichting op de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk
De provincie Drenthe stelt deze subsidieregeling in om mede uitvoering te geven aan de doelstellingen van het Economisch Programma 2017-2021 'Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk' (1 juli 2016). Dit programma richt zich op de zogenaamde Vierkant voor Werk-regio, bestaande uit gemeente Coevorden, gemeente Emmen, gemeente Hardenberg en gemeente Hoogeveen. De regeling geeft invulling aan de ambitie in het provinciaal bestuursakkoord en de Economische Koers Drenthe 2016- 2019 waarin de oprichting van een investeringsregeling voor Zuidoost-Drenthe als doelstelling is genoemd.
Het Economisch Programma 2017-2021 'Voor een sterke en innovatieve regio Vierkant voor Werk' is opgesteld door de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein op verzoek van gebiedspartners en het Ministerie van Economische Zaken. Ter uitvoering van het programma is door het Ministerie van Economische Zaken, provincie Drenthe, gemeente Coevorden, gemeente Emmen, gemeente Hardenberg en gemeente Hoogeveen een samenwerkingsovereenkomst Vierkant voor Werk gesloten (juli 2016), waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun bijdragen. Onderdeel van deze samenwerkingsovereenkomst is de realisatie van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk, waartoe de Commissie Vollebregt – Alberda van Ekenstein oproept. Binnen de samenwerkingsovereenkomst hebben het ministerie, provincie Drenthe, gemeente Coevorden, gemeente Emmen en gemeente Hoogeveen financiële middelen toegezegd voor deze bedrijvenregeling. De bedrijvenregeling beperkt zich om die reden tot het Drentse deel van de Vierkant voor Werk-regio.
De bedrijvenregeling richt zich op economische structuurversterking in de Vierkant voor Werk-regio door een bijdrage te leveren aan projecten van ondernemingen gericht op uitbreiding, vestiging, diversificatie of wijziging van bedrijfsactiviteiten in het gebied. Deze projecten moeten bijdragen aan werkgelegenheid, verbetering van de economische structuur en innovatie.
Deze regeling is niet beperkt tot specifieke sectoren, ook omdat dit op grond van de AGVV niet is toegestaan. De verwachting is wel dat de meeste aanvragen zullen worden ingediend door ondernemingen uit die sectoren waarin voor de komende jaren forse investeringen worden verwacht, namelijk HTSM (Hightech Systems and Materials), chemie, logistiek en energie.
Instrumentarium waarmee Drenthe economisch beleid wil uitvoeren, moet voldoen aan de steuncriteria die de Europese Commissie hanteert om de verenigbaarheid van regionale steunmaatregelen van de staten met de interne markt te toetsen aan artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voor de periode 2014-2020 heeft de Europese Commissie de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 (PbEU 2013/C 209/01) (hierna: de richtsnoeren) vastgesteld. De lidstaat Nederland heeft vervolgens de Regionale Steunkaart vastgesteld (Kamerbrief DGNR-RRE/14098315 d.d. 25 juni 2014). Met gebruikmaking van de artikelen 13 en 14 van de AGVV en de daarbij behorende geografische kaders van de Regionale Steunkaart 2014-2020, artikel 14, 17 en 25 van de AGVV (alsmede Verordening (EU) 2017/1084 van de Europese Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van de AGVV) en de De-minimisverordening heeft de provincie Drenthe de onderhavige regeling vormgegeven.
Zoals toegelicht, wordt de regeling gezamenlijk mogelijk gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken, provincie Drenthe, gemeente Coevorden, gemeente Emmen en gemeente Hoogeveen. Tussen deze partners is afgesproken dat de provincie Drenthe optreedt als verantwoordelijk bestuursorgaan en – mede namens de partners – de subsidieregeling vaststelt en uitvoert.
Tot een arbeidsovereenkomst behoren niet stageovereenkomsten met stagiaires en overeenkomsten met uitzendbureaus, detacheringsbureaus etc. voor de inhuur van (tijdelijk) personeel.
In de praktijk zal een fundamentele wijziging doorgaans de vorm hebben van een zogenoemde 'scrap & build'-investering, waarbij de bestaande productiemiddelen worden ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe duurzame bedrijfsuitrusting die voldoet aan de laatste stand der techniek of die productie conform de laatste producteisen mogelijk maakt.
Waar – in de definitie van hoofdkantoor – gesproken wordt over een zelfstandig onderdeel van een concern wordt daaronder mede verstaan de nationale leiding van een internationaal concern.
Een project is een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting en/of loonkosten al dan niet in combinatie met investeringen in bedrijfsgebouwen, waarbij de investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting in redelijke verhouding staan tot het totale investeringsbedrag.
De NACE-code is de viercijferige code van de Europese Unie voor bedrijfsactiviteiten. De SBI-code is gebaseerd op de NACE-code. De eerste vier cijfers van de SBI-code zijn (vrijwel in alle gevallen) gelijk aan de Europese NACE.
Met de definities wordt aangesloten bij hogere regelgeving, zoals de Kaderverordening subsidies provincie Drenthe en Europese regelgeving. De AGVV, artikel 2, aanhef en sub 50, definieert "dezelfde of vergelijkbare activiteit" als volgt: activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 zoals vastgesteld in de Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30-12-2006, blz 1).
Het werkingsgebied omvat de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen. De gemeenten Coevorden, Hoogeveen en een deel van Emmen behoren tot de zogenaamde steungebieden (zie bijlage 4). Steun aan ondernemingen die projecten uitvoeren in deze steungebieden dient in overeenstemming te zijn met de artikelen 13 en 14 van de AGVV.
De steun aan ondernemingen die projecten uitvoeren in het overige deel van het werkingsgebied, zijnde het deel van het werkingsgebied dat niet is aangewezen als steungebied (zie bijlage 4), dient in overeenstemming te zijn met artikel 17 van de AGVV. Dit artikel bepaalt tevens dat grootbedrijven uit deze buurten, zijnde niet behorende tot het steungebied, niet in aanmerking komen voor subsidie.
Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 2.10, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied.
Steun kan niet worden verleend aan sectoren, waarvoor de Europese Commissie dit niet toestaat.
Investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringsbedrag in geen redelijke verhouding tot het beschikbare subsidieplafond.
Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Vierkant voor Werk-regio (de drie Drentse gemeenten én de gemeente Hardenberg) en de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling willen zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate te niet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 6 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.
Het subsidiepercentage wordt bepaald binnen de maxima van het staatssteunkader, zoals vastgesteld in de AGVV. De maximale subsidiebedragen per soort onderneming zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren tot ten hoogste het bedrag dat ingevolge het steunpercentage volgens het desbetreffende artikel uit de AGVV kan worden verstrekt. Onder subsidies worden ook garanties en kredieten verstaan, indien deze uit publieke middelen worden verstrekt en beschouwd worden als staatssteun.
Subsidies die niet specifiek voor een bepaald project worden verstrekt, vallen niet onder deze cumulatie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het verstrekken van subsidie aan een financier voor het met ondernemers sluiten van kredietovereenkomsten. Een dergelijke subsidie richt zich op de financiering van de onderneming in algemene zin en is niet gekoppeld aan het project waarvoor subsidie onder deze deelregeling wordt gevraagd. Als voorbeelden daarvan kunnen worden genoemd borgstelling en garantstelling. Garanties en borgstellingen die niet zijn gekoppeld aan de algemene liquiditeit van de subsidieontvanger, maar aan het project waarvoor subsidie onder deze deelregeling wordt gevraagd, vallen wel onder deze cumulatie.
Fiscale faciliteiten als willekeurige afschrijvingen op milieubedrijfsmiddelen, energie-investeringsaftrek en milieu-investeringsaftrek worden niet aangemerkt als subsidies en vallen dus niet onder de samenloopregeling. Dit neemt niet weg, dat het staatssteunrecht van toepassing is op steun in welke vorm dan ook en dus ook op fiscale maatregelen op het gebied van directe belastingen op ondernemingen.
Artikelen 2.4 en 2.5, algemeen
In deze artikelen is een limitatieve omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 2.3. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 2.10, onderdeel g (eigenmiddelenvereiste).
Uitsluitend na de indiening van de aanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. Kosten ter voorbereiding van de aanvraag komen niet voor subsidie in aanmerking.
Onder bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting worden binnen deze deelregeling geen kosten van grond verstaan. Grondkosten kunnen derhalve geen onderdeel zijn van de subsidiabele kosten en komen niet in aanmerking voor subsidie. Indien grond onderdeel is van kosten die voor het project worden gemaakt – bijvoorbeeld in geval van aankoop of inbreng van een bestaand gebouw of bestaande bedrijfsruimte – dient de waarde van de grond op basis van een onafhankelijke taxatie te worden bepaald en buiten de subsidiabele kosten te worden gehouden.
Op grond van het staatssteunkader zijn alleen investeringen in nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe bedrijfsmiddelen subsidiabel. Een uitzondering geldt daarbij conform de kaders voor investeringen door MKB-ondernemers. De uitzonderingsmogelijkheid die de kaders bieden voor overnames is alleen gebruikt voor overnames van bedrijfsvestigingen die langer dan een jaar zijn gesloten. De overname van met sluiting bedreigde bedrijven vergt een snelheid van handelen die zich niet verdraagt met de in de regeling voorgeschreven aanvraagprocedure. Bovendien leert de ervaring dat dergelijke overnames niet als regionaal investeringsproject in aanmerking werden gebracht voor subsidiëring uit hoofde van (de voorgangers van) de regeling.
Eveneens als gevolg van de kaders zijn transacties in concernverband thans geheel van subsidiëring uitgesloten.
Bij financial lease (artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, onder b2) gaat het om gevallen waarin het economisch risico berust bij de lessee, de overeenkomst niet opzegbaar is en de lessee na afloop van de overeenkomst het recht heeft het object om niet of nagenoeg om niet in eigendom te verwerven. De omschrijving van de in geval van huurkoop of lease in aanmerking te nemen kosten is aangepast aan de bestaande uitvoeringspraktijk. In veel gevallen is de aanschafwaarde van het geleasede bedrijfsmiddel bekend. Het is dan omslachtig om via terugrekenen van de termijnen aan de hand van een disconteringspercentage de subsidiabele kosten te bepalen. Alleen als de aanschafwaarde niet bekend is, zal teruggegrepen moeten worden op deze methode. Het in het eerste lid, onderdeel b, onder 2b, bedoelde disconteringspercentage is het door de Europese Commissie vastgestelde referentie- of disconteringspercentage, dat door de commissie wordt gepubliceerd op http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference.html.
Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden niet gesubsidieerd. Ingevolge artikel 4:46, derde lid, van de Awb blijven zij bij de vaststelling buiten beschouwing.
Dit artikel bepaalt hoe de subsidiabele kosten, derhalve de kosten waarover de subsidie door middel van het subsidiepercentage wordt berekend, worden vastgesteld. Daartoe wordt op de in de artikelen 2.4 en 2.5 beschreven projectkosten een vermindering toegepast, indien zich een geval als bedoeld in het tweede of derde lid (van artikel 2.6) voordoet. In het vierde tot en met zevende lid is bepaald hoe de vermindering wordt berekend.
Het tweede en derde lid van artikel 2.6 bevatten een viertal gevallen waarin gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met de uitvoering van het project desinvestering plaatsvindt, bijvoorbeeld door het afstoten van bestaande productiecapaciteit bij de realisering van nieuwe, gesubsidieerde productiecapaciteit. Het positieve effect van de subsidie voor de regionale economie wordt als gevolg van die desinvestering per saldo minder. Omdat dergelijke desinvesteringen daarmee afbreuk doen aan het doel van de deelregeling, worden de projectkosten, en dus het subsidiebedrag, zodanig verminderd dat het subsidiebedrag meer in overeenstemming is met het netto-effect van de investering. Niet alleen desinvesteringen binnen het bedrijf zelf worden in aanmerking genomen maar, gezien de onderlinge verbondenheid, ook desinvesteringen van bedrijven die tot hetzelfde concern behoren.
Het tweede lid, onderdeel a, ziet op het geval dat een door het project gerealiseerd productiemiddel voor de voltooiing van het project weer wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld. Bij het tweede lid, onderdeel b, gaat het om de aanschaf van bestaande, tweedehands productiemiddelen, waarmee in het kader van het project dezelfde categorie activiteiten worden verricht als tevoren met die productiemiddelen werden verricht. In dat geval wordt de aanschaf van bestaande middelen niet gezien als een ‘nieuwe’ investering. De investering door aanschaf van het bestaande productiemiddel is tegelijk een desinvestering door de rechtsvoorganger. Het tweede lid, onderdeel c, heeft betrekking op verzelfstandiging van een bedrijf. Ook die verzelfstandiging wordt per saldo niet gezien als een nieuwe investering, indien in het verzelfstandigde bedrijf dezelfde categorie activiteiten wordt uitgevoerd als tevoren in dat bedrijf.
Het derde lid bepaalt dat desinvesteringen binnen het gebied van deze regeling in aanmerking worden genomen voor vermindering voor zover het dezelfde SBI-code betreft. De ratio is, dat subsidiëring alleen betrekking mag hebben op investeringen die additioneel zijn voor de regio. Deze vermindering geldt overigens niet voor fundamentele wijzigingsprojecten. Vervangingsinvesteringen waarbij het bestaande machinepark wordt vervangen door in beginsel identieke machines zijn bij deze projecten van subsidie uitgesloten.
Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Vierkant voor Werk-partners. Verder wordt aangegeven dat er een vast bedrag van dit subsidieplafond bestemd is voor MKB-ondernemingen en een vast bedrag voor grote ondernemingen en dat jaarlijks een jaarplafond wordt gepubliceerd.
Het tweede lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.
De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.
De beoordeling van een aanvraag vindt plaats door een adviescommissie aan de hand van diverse criteria. Deze criteria hebben betrekking op het belang en de meerwaarde van het project voor de regionale economie. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:
De provincie Drenthe kiest voor een ondergrens van 60 punten om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Tevens geldt een ondergrens van 10 punten voor het criterium 'werkgelegenheid' om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan behoud of creatie van (nieuwe) werkgelegenheid.
In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.
Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de deelregeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9. Het verschil tussen de criteria van de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9, en die van artikel 2.10 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van de artikelen 2.1, 2.2 en 2.9, terwijl aan de criteria van artikel 2.10 alleen wordt getoetst bij de verlening.
Deze afwijzingsgrond gaat over de eis van het staatssteunkader, dat de steun een stimulerend effect moet hebben.
Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Dit kan zich onder andere voordoen ingeval er in de desbetreffende sector – waar de aanvraag betrekking op heeft - aantoonbare overcapaciteit heerst.
Dit artikel vormt, tezamen met artikel 2.1, de kern van de deelregeling. Het gaat er bij de desbetreffende subsidiëring om dat de met subsidie gerealiseerde bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting ook daadwerkelijk in gebruik zijn genomen. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, worden gerealiseerd.
De aanvrager dient bij de aanvraag te bevestigen dat hij in twee jaar voor de subsidieaanvraag geen verplaatsing heeft uitgevoerd naar de vestiging waar de subsidieaanvraag wordt aangevraagd.
Ook geldt de verplichting dat de activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.
Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een eerste werkvoorschot van 20% kan worden verstrekt bij subsidieverlening. Bij de volgende voorschotten wordt telkens op basis van voortgangsrapportages over de gemaakte en betaalde kosten (voorlopig) uitbetaald. Daarbij wordt het verleende subsidiepercentage toegepast op de gerapporteerde en (voorlopig) geaccordeerde subsidiabele kosten. Het verstrekte voorschot bij subsidieverlening blijft met deze handelwijze in stand. Oftewel, de uitbetaling van de verleende subsidie loopt zo telkens 20% voor op de gemaakte en betaalde kosten.
Om het risico tot terugvordering te beperken keert provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.
De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt zowel het maximale subsidiebedrag als het subsidiepercentage vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.
Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 2.3 hiervoor).
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:
Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikelen 2.4 en 2.5) en eventuele vermindering daarop (artikel 2.6).
Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de deelregeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste 3 respectievelijk 5 jaar. De periode van 3 respectievelijk 5 jaar wordt gerekend vanaf de datum waarop het besluit tot subsidievaststelling is genomen.
Anders dan bij de deelregeling RID van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk is hier innovatieproject (v.) als type project toegevoegd. Hiermee wordt niet bedoeld dat de andere vier typen projecten (i. t/m iv.) binnen het onderdeel RID, APR of RKR geen betrekking kunnen hebben op innovatie. Echter, deze vier typen projecten zijn formeel gedefinieerd conform de Europese voorschriften waarvan een beperkende werking uit kan gaan als het gaat om investeringen in innovatie. Deze definitie moet voor het onderdeel RID worden gevolgd, maar binnen het onderdeel APR en RKR kan een ruimere uitleg mogelijk zijn.
Artikelen 3.1 en 3.2, algemeen
Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 3.8, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied en daarbij het vergroten van de duurzame werkgelegenheid in het werkingsgebied.
Deze passage is toegevoegd om te voorkomen dat er niet op één locatie arbeidsplaatsen vervallen die op een andere locatie worden ingevuld.
Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Vierkant voor Werk-regio (de drie Drentse gemeenten én de gemeente Hardenberg) en de provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling willen zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate te niet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 3 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.
De bijdrage vanuit de deelregeling APR van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk wordt aangemerkt als de-minimissteun. Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren indien wordt voldaan aan staatssteunbepalingen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op het maximale bedrag dat aan de-minimissteun kan worden verstrekt.
In dit artikel staat omschreven aan welke criteria een nieuwe arbeidsplaats moet voldoen, dit om te bewerkstelligen dat duurzame werkgelegenheid wordt gecreëerd in het werkingsgebied.
Onder het moment waarop de arbeidsplaats wordt ingevuld, wordt de start van de arbeidsovereenkomst verstaan.
Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Vierkant voor Werk-partners. Verder wordt aangegeven dat jaarlijks een jaarplafond wordt gepubliceerd.
Het tweede lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.
De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.
De provincie Drenthe kiest voor een ondergrens van 50 punten om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Tevens geldt een ondergrens van 10 punten voor het criterium ‘werkgelegenheid’ om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan creatie van nieuwe werkgelegenheid.
In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.
Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de deelregeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7. Het verschil tussen de criteria van de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7, en die van artikel 3.8 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van de artikelen 3.1, 3.2 en 3.7, terwijl aan de criteria van artikel 3.8 alleen wordt getoetst bij de verlening.
Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de overheid in een bepaalde regio heeft besloten dat van een bepaalde sector geen nieuwe vestigingen worden toegelaten of er sprake is van een ‘uitsterfbeleid’.
Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een eerste werkvoorschot van 80% kan worden verstrekt na subsidieverlening op het moment waarop minimaal 20% van het aantal te creëren arbeidsplaatsen waarop de aanvraag betrekking heeft, is ingevuld.
Om het risico tot terugvordering te beperken keert de provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.
De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt het maximale subsidiebedrag vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.
Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld beperkt tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 3.3 hiervoor).
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:
Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikel 3.4).
Anders dan bij de deelregeling RID van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk is hier innovatieproject (v.) als type project toegevoegd. Hiermee wordt niet bedoeld dat de andere 4 typen projecten (i. t/m iv.) binnen het onderdeel RID, APR of RKR geen betrekking kunnen hebben op innovatie. Echter, deze 4 typen projecten zijn formeel gedefinieerd conform de Europese voorschriften waarvan een beperkende werking uit kan gaan als het gaat om investeringen in innovatie. Deze definitie moet voor het onderdeel RID worden gevolgd, maar binnen het onderdeel APR en RKR kan een ruimere uitleg mogelijk zijn.
Deze artikelen bevatten, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 4.8, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Aan deze criteria wordt getoetst bij de beslissing omtrent een toezegging én bij de beslissing omtrent de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag. Centraal in de criteria staat het tot stand brengen van investeringsprojecten in het werkingsgebied. De deelregeling wil de effectieve rentelasten verlagen indien een onderneming voor financiering van het project een lening afsluit bij externe financiers zoals genoemd onder lid 2 van artikel 4.4.
Aanvragen die betrekking hebben op investeringsprojecten in grote elektriciteitscentrales zijn uitgesloten van subsidiëring. Bij deze investeringen speelt de omvang van het subsidiebedrag voor het bereiken van een level playing field bij concurrentie met het buitenland een ondergeschikte rol. Bovendien staat de omvang van het investeringsbedrag in geen redelijke verhouding tot het beschikbare subsidiebedrag.
Gedeputeerde Staten stimuleren met de regeling projecten die de economische structuur versterken van de Vierkant voor Werk regio (de drie Drentse gemeenten én de gemeente Hardenberg) en provincie Drenthe als geheel. Een mogelijk ongewenst concurrerend effect van de regeling wil zij uitsluiten. Om die reden zijn projecten uitgesloten die betrekking hebben op verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen vanuit de rest van de provincie Drenthe of de gemeente Hardenberg. Ditzelfde geldt voor verplaatsing van bedrijfsactiviteiten van de ene naar een andere gemeente binnen het werkingsgebied van de regeling. Uitgangspunt is dat de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie geheel of in belangrijke mate teniet wordt gedaan door het verlies aan economische activiteit op de oorspronkelijke locatie. Met lid 5 wordt ruimte geboden voor uitzonderlijke situaties waarin de toegevoegde waarde van een project op de beoogde nieuwe locatie, naar beoordeling van Gedeputeerde Staten, aantoonbaar veel groter is dan het verlies aan activiteit op de oorspronkelijke locatie.
De bijdrage vanuit de deelregeling RKR van de Bedrijvenregeling Vierkant voor Werk wordt aangemerkt als de-minimissteun. Overige subsidies en publieke bijdragen mogen met deze deelregeling cumuleren indien wordt voldaan aan staatssteun bepalingen. Dit heeft bijvoorbeeld betrekking op het maximale bedrag dat aan de-minimissteun kan worden verstrekt.
In dit artikel is een limitatieve omschrijving van de subsidiabele kosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 4.3.
Uitsluitend na de indiening van de aanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking.
Het gaat om kredietverstrekkers met een Nederlandse bankvergunning, zoals gepubliceerd op de website van DNB (De Nederlandsche Bank).
Het artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten een subsidiebedrag beschikbaar stellen, samengesteld uit bijdragen van de verschillende Vierkant voor Werk-partners. Verder wordt aangegeven dat jaarlijks een jaarplafond wordt gepubliceerd.
Het derde lid formuleert een aantal criteria waaraan elke aanvraag moet voldoen alvorens voor een verdere inhoudelijke beoordeling in aanmerking te kunnen komen.
De deelregeling heeft economische structuurversterking als doel en richt zich op ondernemingen die voor hun afzet – direct of als onderdeel van een industriële keten - voor minimaal 50% afhankelijk zijn van afnemers van buiten het werkingsgebied.
De beoordeling van een aanvraag vindt plaats door een adviescommissie aan de hand van diverse criteria. Deze criteria hebben betrekking op het belang en de meerwaarde van het project voor de regionale economie. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden. De clusters zijn:
De provincie Drenthe kiest voor een ondergrens van 60 punten om daarmee te borgen dat projecten in voldoende mate effect sorteren op de beleidsdoelstellingen. Tevens geldt een ondergrens van 10 punten voor het criterium ‘werkgelegenheid’ om te borgen dat aanvragen in voldoende mate bijdragen aan behoud of creatie van (nieuwe) werkgelegenheid.
In dit artikel zijn afwijzingsgronden opgenomen. Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen kunnen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Ook kan ingevolge artikel 4:35 van de Awb afwijzend worden beslist, indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking, of failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.
Een aanvraag wordt afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van de deelregeling. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in artikelen 4.1, 4.2 en 4.7. Het verschil tussen de criteria van artikelen 4.1, 4.2 en 4.7, en die van artikel 4.8 is, dat bij de beslissing omtrent de verlening en bij de vaststelling van het definitieve subsidiebedrag wordt getoetst op de criteria van artikelen 4.1, 4.2 en 4.7 terwijl aan de criteria van artikel 4.8 alleen wordt getoetst bij de verlening.
Deze afwijzingsgrond houdt in dat afwijzend wordt beslist, indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet. Dit kan zich onder andere voordoen in geval er in betreffende sector – waar de aanvraag betrekking op heeft - aantoonbare overcapaciteit heerst.
Dit artikel vormt, tezamen met artikel 4.1, de kern van de deelregeling. Het gaat er bij de betreffende subsidiëring om dat de bedrijfsgebouwen, duurzame bedrijfsuitrusting en loonkosten die met de lening zijn gefinancierd waarvoor rentesubsidie is verstrekt ook daadwerkelijk in gebruik zijn genomen. Alleen dan kan het doel van de regeling, de ontwikkeling van de regionale economie, worden gerealiseerd.
Hierbij geldt de verplichting, dat deze activiteiten verricht worden binnen een betrekkelijk korte periode. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen in te zetten voor die projecten, die op korte termijn een positieve impuls geven aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. In gevallen waarin verzocht wordt om verlenging van die periode zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de aanvrager als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de subsidieontvanger zelf.
Met het oog op de liquiditeitspositie van de subsidieontvangers kan de provincie Drenthe voorschotten verstrekken. Een eerste werkvoorschot van 80% kan worden verstrekt bij of na subsidieverlening.
Om het risico tot terugvordering te beperken keert provincie Drenthe maximaal 80% van het verleende bedrag uit. Bij subsidievaststelling wordt een slotbetaling verricht dan wel terugvordering ingesteld voor het verschil tussen vaststellingsbeschikking en uitbetaalde voorschotten.
De subsidievaststelling is in de basis geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. In de verleningsbeschikkingen wordt zowel het maximale subsidiebedrag als het subsidiepercentage vermeld. In de verleningsbeschikking wordt vermeld op welke wijze het maximaal te verlenen subsidiebedrag is bepaald. Bij de vaststelling wordt nogmaals bekeken of de bij de verlening toegepaste berekeningswijze ongewijzigd kan worden toegepast, voor het bepalen van de vast te stellen subsidiebijdrage.
Krachtens de staatssteunregels wordt het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld bepaald door het verleende subsidiepercentage toe te passen op de in aanmerking te nemen subsidiabele kosten, tot het maximum van het verleende subsidiebedrag en met inachtneming van eventuele cumulatie (zie ook toelichting op artikel 4.3 hiervoor).
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:
Onder voornoemde verplichtingen voor de subsidieontvanger hoort ook de correcte toepassing van de bepalingen uit de deelregeling, met name die ter zake van het bepalen van de subsidiabele kosten (artikel 4.4).
Om de effecten van de steun tot hun recht te laten komen, stelt de deelregeling de eis dat nadat de volledige investering is voltooid deze in het betrokken gebied behouden moet blijven gedurende ten minste 3 jaar. De periode van 3 jaar wordt gerekend vanaf de datum waarop het besluit tot subsidievaststelling is genomen.
Bijlage 1 Criteria beoordeling aanvragen deelregeling RID
De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:
subsidievaststelling (na uitvoering project):
Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:
De criteria zijn nadrukkelijk geen uitsluitingscriteria.
De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd dan wel behouden (tot het maximum van 40 punten) als rechtstreeks gevolg van het project:
De minimumdrempelscore van 10 punten op dit onderdeel moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik kunnen maken van de deelregeling.
Monitor van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als 'nieuw’ of ‘behoud' van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden en behouden blijven, met daarbij een opgave aan de aanvrager om voor te leggen welke bewijslast hij in de toekomst zal overleggen om het behoud van de arbeidsplaatsen aan te tonen.
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: 'zeer goed', 'voldoende' of 'neutraal/onvoldoende'. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio blijft gevestigd. Verankering kan betrekking hebben op de huidige situatie, maar ook op de verwachte toekomstige situatie in geval van nieuwvestiging in het gebied. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Ook bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur.
Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio of de afweging van mogelijke locaties.
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: ‘zeer goed’, ‘voldoende’ of ‘neutraal/onvoldoende’. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM (Hightech Systems and Materials), Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid. Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.
In de sectoren wordt ingezet op trends als biobased, circulaire economie en CO2-reductie. Deze zijn samen te vatten als duurzaamheid. Indien een project hierop is gericht wordt dat positief gewaardeerd.
Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager).
Een wens is het hergebruik van leegstaande bedrijfsgebouwen te bevorderen. Indien een project gebruik maakt van een leegstaand bedrijfsgebouw als locatie waar de investering plaats vindt dan wordt dit positief gewaardeerd.
Bijlage 2 Criteria beoordeling aanvragen deelregeling APR
De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:
subsidievaststelling (na uitvoering project):
Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:
De criteria zijn nadrukkelijk geen uitsluitingscriteria.
De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd als onderdeel of direct gevolg van het project:
De minimumdrempelscore van 10 punten op dit onderdeel moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik kunnen maken van de deelregeling.
Monitor van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als ‘nieuw’ ten opzichte van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden.
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: 'zeer goed', 'voldoende' of 'neutraal/onvoldoende'. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
Bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur.
Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio of de afweging van mogelijke locaties.
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: 'zeer goed', 'voldoende' of 'neutraal/onvoldoende'. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM (Hightech Systems and Materials), Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid. Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.
In de sectoren wordt ingezet op trends als biobased, circulaire economie en CO2-reductie. Deze zijn samen te vatten als duurzaamheid. Indien een project hierop is gericht wordt dat positief gewaardeerd.
Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager).
Een wens is het hergebruik van leegstaande bedrijfsgebouwen te bevorderen. Indien een project gebruik maakt van een leegstaand bedrijfsgebouw als locatie waar de investering plaats vindt dan wordt dit positief gewaardeerd.
Bijlage 3 Criteria beoordeling aanvragen deelregeling RKR
De subsidie wordt bepaald in de volgende stappen:
subsidievaststelling (na uitvoering project):
Om het belang van een aanvraag en het project waarop de aanvraag betrekking heeft voor de regionale economie te beoordelen wordt het project beoordeeld op tevoren vastgestelde criteria. Drie clusters van criteria worden daarbij onderscheiden:
De criteria zijn nadrukkelijk geen uitsluitingscriteria.
De score op dit criterium wordt berekend aan de hand van het aantal arbeidsplaatsen dat wordt gecreëerd dan wel behouden (tot het maximum van 40 punten) als rechtstreeks gevolg van het project:
De minimumdrempelscore van 10 punten op dit onderdeel moet borgen dat projecten die niet scoren op dit onderdeel geen gebruik kunnen maken van de deelregeling.
Monitor van het effect op de werkgelegenheid vindt plaats door een goede onderbouwing door de aanvrager vooraf en een gedegen verantwoording bij indiening van de eindvaststelling. Tijdens de beoordeling wordt dit gekwantificeerd als 'nieuw' of 'behoud' van bestaande werkgelegenheid. Bij de aanvraag ligt de bewijslast bij de aanvrager om aannemelijk te maken hoeveel arbeidsplaatsen gecreëerd worden en behouden blijven, met daarbij een opgave aan de aanvrager om voor te leggen welke bewijslast hij in de toekomst zal overleggen om het behoud van de arbeidsplaatsen aan te tonen.
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: 'zeer goed', 'voldoende' of 'neutraal/onvoldoende'. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
Verankering van het bedrijf als gevolg van de investering ziet op de aannemelijkheid dat het bedrijf als gevolg van de investering voor lange(re) tijd in de regio blijft gevestigd. Verankering kan betrekking hebben op de huidige situatie, maar ook op de verwachte toekomstige situatie in geval van nieuwvestiging in het gebied. De mate van verankering kan onder andere blijken uit relaties met toeleveranciers in de regio. Hiermee ontstaan indirecte werkgelegenheidseffecten, waarmee de economische structuur wordt versterkt. Ook bereidheid tot het investeren in (opleiding van) het personeel draagt bij aan versterking van de economische structuur.
Het bestaan van daadwerkelijke concurrentie in locatiekeuzeproces dient door de aanvrager te worden aangetoond, bijvoorbeeld aan de hand van strategische plannen of processen omtrent het handhaven van de vestiging in de regio of de afweging van mogelijke locaties.
Deze criteria worden in eerste instantie kwalitatief beoordeeld waarbij verschillende gradaties mogelijk zijn: 'zeer goed', 'voldoende' of 'neutraal/onvoldoende'. Deze beoordeling wordt per criterium omgezet in een puntenbeoordeling met de volgende verdeling:
In de regio wordt ingezet op de prioritaire sectoren HTSM (Hightech Systems and Materials), Chemie, Logistiek en Energie, zoals aangewezen in het kader van het nationale topsectorenbeleid. Een project gericht op één of meerdere van deze sectoren wordt positief gewaardeerd.
In de sectoren wordt ingezet op trends als biobased, circulaire economie en CO2-reductie. Deze zijn samen te vatten als duurzaamheid. Indien een project hierop is gericht wordt dat positief gewaardeerd.
Er wordt sterk ingezet op het bewerkstelligen van een transitie naar een meer kennisintensief en innovatief bedrijfsleven. Innovatie als bron voor bestendigheid in de economische structuur, of als basis voor toekomstige structuren, wordt gewaardeerd met punten voor nieuwe producten of nieuwe processen (op schaal van de aanvrager).
Een wens is het hergebruik van leegstaande bedrijfsgebouwen te bevorderen. Indien een project gebruik maakt van een leegstaand bedrijfsgebouw als locatie waar de investering plaats vindt dan wordt dit positief gewaardeerd.
Een deel van het werkingsgebied van de regeling is op grond van artikel 13 en 14 van de AGVV aangewezen als steungebied. Voor Nederland is de aanwijzing van steungebieden vastgelegd in de Regionale Steunkaart Nederland 2014-2020 (Steunmaatregel SA.39108 (2014/N), waarin de volgende lijst is opgenomen. De buurtcoderingen zijn gebaseerd op de Wijk- en Buurtkaart 2013 van het CBS.
NL132: Zuidoost-Drenthe (gedeeltelijk)
Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:
0114 Emmen (gedeeltelijk) alleen de volgende buurten:
BU01140002 Zuidbarge; BU01140302 Foxel; BU01140304 Hoofdkanaal; BU01140702 Beekweg; BU01141003 Zandpol; BU01141107 Bargermeer industrieterrein; BU01140100 3e Kruisdiep; BU01140101 1e Kruisdiep; BU01140309 Verspreide huizen Emmer-Compascuum; BU01141100 Emmen Centrum; BU01141109 Delftlanden; BU01141308 Ermerveen; BU01142100 Nieuw-Schoonebeek; BU01143209 Verspreide huizen Weiteveen; BU01140109 Verspreide huizen Nieuw-Weerdinge; BU01140208 Roswinkelerstraat; BU01140300 Emmer-Compascuum Centrum; BU01140301 Emmer-Erfscheidenveen; BU01140400 Barger-Compascuum-Centrum; BU01140707 Verlengde Vaart; BU01141002 Westerse Bos; BU01140401 Scholtenskanaal; BU01140608 Langs de Vaart; BU01140803 Kloostermanswijk; BU01140807 Tuinbouwcentrum Klazienaveen;
BU01140809 Verspreide huizen Klazienaveen; BU01140900 Zwartemeer-Centrum; BU01141004 Industrieterrein De Vierslagen; BU01141200 Parc Sandur; BU01142101 Westelijk Nieuw-Schoonebeek; BU01142109 Verspreide huizen Nieuw-Schoonebeek; BU01140004 Westenesch; BU01140106 Siepelveen; BU01140409 Verspreide huizen Barger-Compascuum;
BU01140500 Nieuw-Dordrecht; BU01140701 Amsterdamscheveld; BU01140708 Ericasestraat;
BU01140804 Dordse Dijk; BU01141000 Schoonebeek; BU01142102 Oostelijk Nieuw-Schoonebeek; BU01140206 Oude Schuttingskanaal; BU01140303 Oosterdiep; BU01140502 Oranjedorp; BU01140700 Erica-Centrum; BU01140709 Verspreide huizen Erica; BU01140802 Barger-Oosterveen; BU01141001 Oosterse Bos en Middendorp; BU01140003 Weerdinge;
BU01140103 Achterdiep; BU01140104 Weerdingerkanaal; BU01140402 Verlengde-Oosterdiep; BU01140408 Limietweg; BU01140504 Herenstreek; BU01140600 Nieuw-Amsterdam-Centrum; BU01140601 Barger-Erfscheidenveen; BU01141300 Veenoord; BU01143200 Weiteveen; BU01140009 Verspreide huizen overig dorpsgebied Emmen; BU01140102 Tramwijk;
BU01140200 Roswinkel-Centrum; BU01140209 Verspreide huizen Roswinkel;
BU01140503 Vastenow; BU01140509 Verspreide huizen Nieuw-Dordrecht ; BU01140609 Verspreide huizen Nieuw-Amsterdam; BU01140806 Derksweg; BU01140901 Kamerlingswijk;
BU01140909 Verspreide huizen Zwartemeer; BU01141009 Verspreide huizen Schoonebeek; BU01141309 Verspreide huizen Veenoord; BU01143201 Oost- en West-Weiteveen;
NL133 Zuidwest-Drenthe (gedeeltelijk)
Alleen de volgende delen van bovenstaand NUTS 3-gebied komen in aanmerking:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2017-6175.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.