Wijziging Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Bekendmaking van het besluit van 13 december 2017 – PS2017-681zaaknummer 2017-012713 tot wijziging van een regeling

 

Vergadering d.d. 13 december 2017

Besluit nr. PS2017-681

 

PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND

 

Gelet op de Statenbrief van 13 december over het Actualisatieplan Omgevingsvisie en -verordening;

 

Gelet op de artikelen 2.2 en 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

 

Gelet op amendement 17A24

 

BESLUITEN

 

A.

Het Actualisatieplan tot wijziging van de Omgevingsvisie Gelderland met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.SVOVa6-vst1 vast te stellen.

 

B.

Het Actualisatieplan tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.PVOVa5-vst1 vast te stellen.

 

C.

De Omgevingsverordening Gelderland als volgt te wijzigen:

Artikel I

In artikel 2.5.1.1 Begripsbepalingen wordt onder vernummering van de onderdelen 4 tot en met 16 tot 5 tot en met 17 een onderdeel ingevoegd, luidende:

4. Geitenhouderij

Veehouderij met geiten.

Artikel II  

2.5.5 Nieuwvestiging en uitbreiding geitenhouderij

Artikel 2.5.5.1 Tijdelijk verbod op nieuwvestiging en uitbreiding geitenhouderij

  • 1.

    Het is verboden om:

    • a.

      een geitenhouderij te vestigen,

    • b.

      een veehouderij of veehouderijtak met andere landbouwhuisdieren geheel of gedeeltelijk te wijzigen in een geitenhouderij,

    • c.

      het aantal geiten dat op een bestaande geitenhouderij wordt gehouden te vergroten,

    • d.

      de oppervlakte van een dierenverblijf voor geiten te vergroten, tenzij het vergunde, dan wel gemelde aantal geiten aantoonbaar niet groeit,

    • e.

      een dierenverblijf voor een geitenhouderij op te richten en een gebouw of gronden voor het houden van geiten in gebruik te nemen,

    • f.

      bouwwerken of gronden tijdelijk te gebruiken voor een geitenhouderij.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing voor zover voor die activiteit op 30 augustus 2017:

    • a.

      een ontvankelijke melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit bij het bevoegd gezag is ingediend, of

    • b.

      een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag is ingediend, tenzij de aanvraag ziet op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Dit verbod geldt voor het betreffende plangebied zolang geen bestemmingsplan voor dat plangebied in werking is getreden dat overeenstemt met het eerste lid.

  • 4.

    In afwijking van artikel 8.2.1, eerste lid, wordt een bestemmingsplan dat overeenstemt met het eerste lid uiterlijk voor 1 januari 2021 vastgesteld, tenzij de gemeenteraad uitstel is verleend om reden dat Provinciale Staten het eerste lid in heroverweging hebben genomen.

 

Artikel III

In artikel 8.2.2 wordt in het derde lid, in de opsomming (na ‘2.4.8.3,’) ingevoegd: 2.5.5.1.

 

D.

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2018.

 

Provinciale Staten van Gelderland voornoemd

Gepubliceerd te Arnhem

Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland

H.F. van de Wart

TOELICHTING BESLUIT TOT WIJZIGING VAN DE OMGEVINGSVERORDENING

 

Algemeen

 

Besluit nr. PS2017-681 bouwt voort op het voorbereidingsbesluit van 30 augustus 2017, nr. PS2017-510. Met de vaststelling en inwerkingtreding van deze wijzigingen van de Omgevingsverordening vervalt dit voorbereidingsbesluit van rechtswege (artikel 4.1, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening). Het voorbereidingsbesluit hoeft dus niet te worden ingetrokken.

De wijziging van de Omgevingsverordening (Besluit C) bevat drie onderdelen, die achtereenvolgens worden toegelicht.

 

Artikel I Toevoegen begripsbepaling

In de begripsbepaling in hoofdstuk 2.5 Veehouderij (artikel 2.5.5.1) wordt de term ‘geitenhouderij’ toegevoegd. Een ‘geitenhouderij’ valt in de omgevingsverordening onder het bredere begrip ‘veehouderij’:

“Een inrichting, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren, met uitzondering van melkvee als bedoeld in artikel 1, onder kk van de Meststoffenwet.”

De term ‘geitenhouderij’ lijkt op zichzelf voldoende duidelijk en wordt in de verordening niet anders bedoeld dan in het gangbare spraakgebruik. Het toevoegen van een begripsbepaling voor ‘geitenhouderij’ is nodig om de toepassing van het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding te beperken tot het bedrijfsmatig houden van geiten. Het op kleine schaal houden van geiten, zoals kinderboerderijen of hobbyboeren, valt niet onder deze begripsbepaling en daarmee dus ook niet onder het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding. Voor het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden kan worden, zonder dat sprake is van het ‘bedrijfsmatig houden’ van dieren, bieden de artikelen 1.18 en 3.111 van het Activiteitenbesluit milieubeheer een duidelijk aanwijzing. In die artikelen wordt als ondergrens voor het bedrijfsmatig of in een bedrijfsmatige omvang houden van geiten het aantal van 10 genoemd. In de jurisprudentie is onder meer als relevante criteria genoemd naast de omvang van de dierstapel of het houden van landbouwhuisdieren een commercieel doeleind heeft (het genereren van inkomsten, een winstoogmerk) en de wijze van huisvesting.

Onder deze definitie vallen wel gemengde veehouderijbedrijven, waarbinnen het houden van geiten niet de hoofdzaak van de bedrijfsvoering inhoudt, maar het accent ligt op het houden van andere landbouwhuisdieren. Dit wordt verduidelijkt door in de begripsbepaling de term ‘veehouderijtak’ in te voegen. De term ‘tak’ betekent immers: onderdeel van een agrarisch bedrijf.

Voor alle duidelijk wordt nog opgemerkt dat met ‘geiten’ de soortnaam wordt bedoeld. Onder de term ‘geitenhouderij’ valt dus ook de ‘bokkenhouderij’.

 

Artikel II Invoegen van de tijdelijke verbodsbepaling conform het voorbereidingsbesluit

Na artikel 2.5.4 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, waarin het tijdelijke verbod op nieuwvestiging en uitbreiding voor geitenhouderij, wordt opgenomen (artikel 2.5.5.1). Deze paragraaf bestaande uit één artikel vormt de eigenlijke uitwerking van het op 30 augustus 2017 door Provinciale Staten genomen voorbereidingsbesluit (PS2017-510, Provinciaal Blad 2017, nr. 3851 en Stsc. 2017, nr. 50241). Deze paragraaf wordt ingevoegd aan het einde van 2.5 Veehouderij, omdat voor deze nieuwe paragraaf wordt afgezien van de onderverdeling in de twee categorieën ‘grondgebonden’ (2.5.1) en ‘niet-grondgebonden’ (2.5.2 – 2.5.4). De nieuwe, specifieke regeling geldt voor de geitenhouderij dus in plaats van deze voorgaande artikelen over grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij.

 

Het eerste lid bevat een rechtstreeks voor de veehouderij geldende verbodsbepaling. Deze bepaling continueert het al in het voorbereidingsbesluit opgenomen verbod, maar is voor alle duidelijkheid wat meer uitgewerkt dan de in het voorbereidingsbesluit gebruikte algemene formulering. Beoogd is een bevriezing van de legaal bestaande situatie per 30 augustus 2017. De verbodsbepaling staat geen afwijking toe en dus kan ook geen ‘afwijkvergunning’ worden verleend (artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Een nieuwe aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) moet bij strijdigheid met deze verbodsbepaling worden geweigerd (artikelen 2.10, eerste lid, onder c, en 2.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Dit geldt ook voor nieuwe aanvragen om andere (omgevings)-vergunningen, zoals een vergunning op grond van de Wet milieubeheer of de Wet natuurbescherming, of meldingen, die betrekking hebben op een uitbreiding van het aantal geiten. Deze worden niet meer in behandeling genomen, omdat de aanvrager of melder geen reëel belang meer heeft bij de te weigeren aanvraag of melding.

 

Het tweede lid maakt duidelijk dat die bevriezing ziet op de feitelijke situatie, inclusief de legaal geldende situatie, per 30 augustus 2017. Die legaal geldende situatie kan afwijken van de feitelijke situatie omdat alsnog uitvoering moet worden gegeven aan een legale uitbreiding op grond van een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende melding als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer of een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.

Ook bij een aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) die voor 30 augustus 2017 was ingediend, mag het bestemmingsplan worden toegepast zoals dat gold bij het indienen van de aanvraag, omdat op dat moment het voorbereidingsbesluit nog niet in werking was getreden (ABRvS 2 november 2011, BR 2012/19). Op deze wijze wordt overgangsrecht geboden voor de situaties, waarbij vóór het moment van kennisgeving en inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit al sprake was van een voldoende concreet – immers uit een melding of aanvraag blijkend - initiatief tot uitbreiding van de geitenhouderij.

Alleen een afwijkvergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) kan niet meer worden verleend, ook al dateert de aanvraag van vóór 30 augustus 2017.

 

Het derde en vierde lid begrenzen de looptijd van de verbodsbepaling. Beoogd is dat de verbodsbepaling (bevriezing van de status quo) maximaal drie jaar hoeft te gelden, omdat binnen de komende twee jaar nader onderzoek wordt verricht naar het verband tussen geitenhouderijen en een groter aantal longontstekingen voor omwonenden. Binnen de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening moet het verbod dat tijdelijk is opgenomen in de provinciale omgevingsverordening worden geïmplementeerd in de bestemmingsplannen. De wet maakt daarbij geen uitzondering voor een tijdelijk verbod. Om de gemeenten gelegenheid te geven met deze aanpassing van bestemmingsplannen te wachten op de uitkomsten van de aangekondigde onderzoeken, is geregeld in:

  • 1)

    het derde lid dat het provinciale verbod blijft gelden, zolang een bestemmingsplan niet op dit punt is geactualiseerd, en

  • 2)

    het vierde lid dat die actualisering uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van het verbod (dus uiterlijk 1 januari 2021) moet worden vastgesteld, maar dat de gemeenteraden uitstel wordt verleend als Provinciale Staten op basis van de bedoelde onderzoeken dit verbod op nieuwvestiging en uitbreiding gaan heroverwegen.

Met die implementatie termijn van drie jaar wordt de gangbare, in artikel 8.2.1 van de Omgevingsverordening bepaalde, termijn van twee jaar specifiek voor dit verbod verlengd met een jaar. Als de onderzoeken geen aanleiding geven om het verbod aan te passen, dan geldt gewoon de implementatieplicht voor de gemeenteraden om dit verbod in het bestemmingsplan te verankeren, maar dus wel met een ruimere termijn dan gebruikelijk.

Door deze constructie wordt voorkomen dat de gemeenten onnodige administratieve lasten opgelegd krijgen, omdat de gemeenteraden de implementatie van het tijdelijke verbod zo lang mogelijk kunnen uitstellen (tot 2020). En tegelijk wordt hiermee voorkomen dat – als onverhoopt de onderzoeken geen duidelijkheid bieden over de precieze oorzaak van de verhoogde kans op longontsteking – er een juridisch vacuüm valt tussen de tijdelijke verbodsbepaling in de provinciale verordening en de implementatie daarvan in de bestemmingsplannen. Uiteraard laat deze constructie onverlet dat Provinciale Staten al eerder dan in 2020 het tijdelijk verbod heroverwegen op basis van de eerste beschikbare nieuwe onderzoeksgegevens.

 

Artikel III Bestaande rechten

Artikel 8.2.2 van de Omgevingsverordening bevat een bepaling over ‘bestaande rechten’. Strekking van dat artikel is dat met een wijziging van hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening bestaande planologische rechten worden geëerbiedigd. In het derde lid van dit artikel wordt geregeld voor welke artikelen uit hoofdstuk 2 deze eerbiediging van de bedoelde bestaande rechten niet van toepassing is. Het nieuwe artikel 2.5.5.1 wordt aan deze lijst van uitzonderingen toegevoegd. De toepassing van het voorzorgsbeginsel dat tot het voorbereidingsbesluit van 30 augustus 2017 en tot dit nieuwe artikel 2.5.5.1 leidt, is niet te verenigen met eerbiediging van de bestaande rechten anders dan aangegeven in het overgangsrecht van artikel 2.5.5.1, tweede lid.

Naar boven