Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP 2017 Veenkoloniën

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 28 november 2017, kenmerk 5.2/2017003330, team Plattelandsontwikkeling, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van het Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP 2017 Veenkoloniën

 

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

gelet op artikel 1.3 van de Verordening Subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020, hierna te noemen de Verordening;

 

overwegende dat het wenselijk is samenwerkingsverbanden te stimuleren die innovaties in de landbouwsector ontwikkelen en testen die bijdragen aan de verduurzaming van de landbouwsector in Noord-Nederland en die aansluiten bij de doelen van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën, specifiek voor de onderdelen met betrekking tot de vergroening;

 

 

BESLUITEN:

 

 

de volgende nadere regels ten opzichte van de Verordening vast te stellen.

 

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

J.J. van Aartsen, voorzitter

drs. W.G.H.M. Rutten, wnd. secretaris

 

 

 

Uitgegeven 5 december 2017

Artikel 1 Openstelling en subsidieplafond

  • 1.

    De maatregel Samenwerking in het kader van het EIP 2017 Veenkoloniën, zoals opgenomen in hoofdstuk 2, paragraaf 8, van de Verordening, wordt opengesteld voor de periode van 8 december 2017 tot 17.00 uur op 6 januari 2018.

  • 2.

    Het subsidieplafond bedraagt € 2.140.000,--, bestaande uit Europese middelen (ELFPO), onder te verdelen naar € 1.190.000,-- voor projecten bedoeld in artikel 4, onder a, € 470.000,-- voor projecten bedoeld in artikel 4, onder b, en € 480.000,-- voor projecten bedoeld in artikel 4, onder c.

 

Artikel 2 Begripsbepalingen/definities

In deze openstelling wordt verstaan onder:

  • a.

    Verordening: Verordening Subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 van Drenthe;

  • b.

    innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren en/of verfijnen van een innovatie;

  • c.

    samenwerkingsverband: in aanvulling op artikel 1.6 van de Verordening bevat een samenwerkingsverband tenminste één kleine- of middelgrote landbouwer of een partij die hen vertegenwoordigt;

  • d.

    landbouwproduct: alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het EG Verdrag;

  • e.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014;

  • f.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • g.

    haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • h.

    middelgrote en kleine onderneming: als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • i.

    Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014: het programma waarin de innovaties zijn opgenomen voor de veenkoloniale landbouw tot en met 2020. Het Innovatieprogramma is te lezen op http://www.innovatieveenkolonien.nl/innovatieprogramma2012-2020/;

  • j.

    InnovatieVeenkoloniën: het geheel van samenwerkende partijen die het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020, update 2014, hebben ondertekend;

  • k.

    Veenkoloniën: het grondgebied van de gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Midden-Drenthe, Tynaarlo, Bellingwedde, Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde, Slochteren, Pekela, Stadskanaal, Veendam en Vlagtwedde;

  • l.

    Operationele Groep vergroening Veenkoloniën. De in het project 'Naar een groen verdienmodel in de Veenkoloniën' opgerichte Operationele Groepen. Hiervoor is reeds subsidie verleend door de provincies Groningen en Drenthe in 2017 om te werken aan het ontwikkelen van een groen economisch verdienmodel waarmee verduurzaming in de Veenkoloniën blijvend kan worden ingevuld, ook na 2020.

 

Artikel 3 Doelgroep

Subsidie op grond van deze openstelling kan worden aangevraagd door de deelnemers aan de Operationele Groep(en) vergroening Veenkoloniën, of door een samenwerkingsverband waarin tenminste één partij deelneemt uit de Operationele Groep vergroening Veenkoloniën.

 

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject dat bijdraagt aan een of meer van de volgende onderwerpen van groene verdienmodellen:

  • a.

    bodem en organische stof

  • b.

    gezonde gewassen

  • c.

    benutting van regionale stromen

 

Artikel 5 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.8 en 2.8.5 van de verordening wordt subsidie geweigerd indien niet wordt voldaan aan de subsidievereisten genoemd in artikel 6.

 

Artikel 6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      subsidie wordt alleen verstrekt voor kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project;

    • b.

      de subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken via het EIP-netwerk (artikel 57, derde lid, van Verordening (EU) nummer 1305/2013) en andere geëigende netwerken, waaronder het netwerk InnovatieVeenkoloniën;

    • c.

      het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties met betrekking tot minimaal twee van de onderstaande thema’s:

      • i.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

      • ii.

        klimaatmitigatie;

      • iii.

        klimaatadaptatie;

      • iv.

        behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

    • d.

      het project scoort bij de puntentoekenning op de selectiecriteria, bedoeld in artikel 8, 22 punten of meer (van de maximale 40 punten).

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, is het project – indien het project geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten – om voor subsidie in aanmerking te komen gericht op experimentele ontwikkeling en/of haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan conform format Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN);

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

  • 4.

    Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend bij Gedeputeerde Staten via het SNN dat bereikbaar is via www.snn.eu/pop3.

 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De volgende kosten die betrekking hebben op gemaakte uren voor het project door de deelnemers van het samenwerkingsverband komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      bijdrage(n) in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid.

  • 2.

    De volgende kosten die betrekking hebben op kosten voor het project gemaakt door derden, waarbij een factuur kan worden overlegd, komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

    • b.

      de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • e.

      de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • f.

      de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • g.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

    • h.

      haalbaarheidsstudies.

 

Artikel 8 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal € 1.190.000,--.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien het subsidiebedrag na beoordeling lager is dan € 300.000,--.

  • 3.

    Indien het project direct betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie de som van:

    • a.

      70% van de kosten, bedoeld in artikel 7 eerste lid, onder a, voor zover deze kosten betrekking hebben op artikel 7, tweede lid, onder a en onder b;

    • b.

      70% van de kosten, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a en b;

    • c.

      40% van de kosten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en b, voor zover deze kosten betrekking hebben op artikel 7, tweede lid, onder d tot en met h, en er sprake is van productieve investeringen;

    • d.

      40% van de kosten, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c tot en met h, en er sprake is van productieve investeringen;

    • e.

      100% van de kosten, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en b, voor zover deze kosten betrekking hebben op artikel 7, tweede lid, onder d tot en met h, en er sprake is van niet-productieve investeringen;

    • f.

      100% van de kosten, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c tot en met h, en er sprake is van niet-productieve investeringen.

  • 4.

    Indien het project geen (directe) betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie de som van:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder a tot en met g, indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een grote onderneming is;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder a tot en met g, indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een middelgrote onderneming is;

    • c.

      45% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder a tot en met g, indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een kleine onderneming is;

    • d.

      40% van de subsidiabele kosten voor haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder h.

  • 5.

    De percentages genoemd in het vierde lid, onder a tot en met c, kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      Het samenwerkingsverband bestaat uit tenminste één kleine- of middelgrote onderneming als omschreven in bijlage 1 bij verordening 651/2014 (AGV) en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt; en/of

    • b.

      Een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

  • 6.

    De percentages, bedoeld in de voorgaande leden, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

 

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de selectiecriteria en wegingsfactoren zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.15 van de Verordening worden de projecten gerangschikt op volgorde van het aantal behaalde punten, van hoog naar laag.

  • 3.

    In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, dan kan Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om het project dat zorgt/de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 4.

    De Adviescommissie stelt een prioriteitenlijst op middels een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de selectiecriteria zoals opgenomen in Bijlage 1 bij dit besluit.

 

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

In aanvulling op artikel 1.23 van de Verordening kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend.

 

Artikel 11 Realisatie van het project

In afwijking op artikel 1.17, eerste lid onder f, van de Verordening, mag de projectduur langer dan drie jaren zijn, maar dient het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2021 te zijn ingediend.

 

Artikel 12 Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1.

    Dit besluit wordt aangehaald als 'POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP 2017 Veenkoloniën' en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

  • 2.

    Dit besluit vervalt op 31 december 2023.

 

Toelichting op het Openstellingsbesluit Samenwerking in het kader van het EIP

 

Inleiding

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatieontwikkeling van de landbouw in het kader van het Europese Innovatie Partnerschap (EIP) in Noord-Nederland en in het bijzonder de Veenkoloniën. Projecten dienen daarom in ieder geval aan te sluiten bij de uitgangspunten zoals beschreven in het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020.

 

Op de website www.snn.eu/pop3 is de benodigde beleidsinformatie te vinden. Daar zijn de voor deze maatregel van belang zijnde beleidsdocumenten opgenomen.

 

Deze openstelling richt zich op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten.

 

De Europese Commissie heeft rond enkele urgente thema's het nieuwe instrument 'Europees Innovatie Partnerschap (EIP)' ontwikkeld. Een van deze thema's is Productiviteit en Duurzaamheid in de Landbouw (EIP-Agri). Door wetenschap en praktijkkennis beter met elkaar te verbinden wil de Europese Commissie maatschappelijke opgaven voor landbouw, voedselvoorziening, klimaat en gezondheid sneller aanpakken. Bij de inzet van het EIP wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd met inzet van andere Europese fondsen zoals Horizon 2020 en de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen), zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Ook internationale samenwerking wordt bevorderd. Dit wil zeggen dat de overheid let op complementariteit en samenspel tussen fondsen en projecten en niet dat steun voor initiatieven onder deze maatregel gestapeld kan worden met de andere EU-fondsen.

 

In het EIP spelen Operationele Groepen (OG’s) een essentiële rol. De essentie van het EIP is dat OG’s een innovatieopgave omarmen en een (innovatie)proces doorlopen. De oplossing van die innovatieopgave kan resulteren in een vermarktbare en/of toepasbare verbetering in de agrarische bedrijfsvoering. Dat kan betrekking hebben op de primaire productie of elders in de keten, bijvoorbeeld rond voedselvoorziening, biodiversiteit of de biobased economie. De gevonden innovatieve oplossing wordt, voor zover dat haalbaar en zinvol is, ontwikkeld in een Europees samenwerkingsverband. In dat geval zoekt een OG kennis en partners buiten haar eigen grenzen, zodat Europese praktijkkennisclusters kunnen ontstaan. Het ontwikkelproces kan aanleiding vormen voor een aanvraag om nieuw fundamenteel onderzoek of een aanvraag voor het toepasbaar maken van bestaande onderzoeksresultaten in het kader van Horizon 2020 en de voorgangers daarvan.

 

De Europese Commissie ondersteunt de bevordering van het EIP-Agri (http://ec.europa.eu/eip/agriculture/) met het EIP-Agri servicepoint (http://ec.europa.eu/eip/agriculture/en/content/EIPAGRISP). Zij zijn benaderbaar met vragen van de OG's (in wording). Ook kan het Netwerk Platteland (http://netwerkplatteland.nl/) een verbindende rol spelen.

 

Een subsidieplafond is vastgesteld omdat voor deze maatregel een bepaald budget is geprogrammeerd. Het is zaak om de beschikbare middelen op een zo goed mogelijke wijze te verdelen over de beschikbare projectperiode. De beschikbare middelen zijn voor 100% afkomstig uit Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)-middelen (modulatiemiddelen).

 

Artikel 2 Begripsbepalingen/definities

Innovatie

Deze openstelling richt zich op samenwerking voor innovatie in het kader van het EIP. Het gaat om het ontwikkelen en valideren van technische innovaties, productinnovaties, procesinnovaties, organisatie-innovaties, innovaties in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovaties met een groep van koplopers.

 

Innovaties die bijdragen aan meerwaardecreatie, kostenverlaging, beter risicobeheer en de realisatie van maatschappelijke opgaven zijn noodzakelijk voor een toekomstbestendige landbouw met een positief imago. Daarom is het belangrijk dat samenwerkingsverbanden aan een innovatieopgave werken die een concrete vraag of kans uit de praktijk beantwoord/benut. Het proces van innoveren kan gestart worden door bijvoorbeeld kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters).

 

Landbouwproduct

Dit zijn alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het EG Verdrag.

 

Artikel 3 Doelgroep

Deze openstelling voor samenwerking in het kader van het EIP is specifiek opgesteld voor de deelnemende en de uitvoerende partijen in de OG’s die zijn opgericht in de provincies Groningen en Drenthe en in de EIP openstellingen van de provincies Groningen en Drenthe in 2017 een beschikking hebben ontvangen om te werken aan 'het ontwikkelen van een groen economisch verdienmodel waarmee verduurzaming in de Veenkoloniën blijvend kan worden ingevuld óók na 2020'.

Deze partijen hebben inmiddels ideeën ontwikkeld om de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op een andere, innovatievere wijze in te vullen waarmee de maatschappelijke doelen op dit vlak beter worden bereikt, zonder dat daar op termijn ook subsidies voor nodig zijn. Deze partijen hebben specifieke kennis van het gebied en hebben een breed draagvlak en netwerk in het gebied. Om deze ideeën nu in de praktijk te gaan toetsen wordt hun met deze openstelling de mogelijkheid gegeven om de ideeën in projectvoorstellen in te dienen, die vervolgens tot uitvoering en toetsing van de ideeën moeten leiden.

 

Ten minste twee organisaties zijn betrokken bij de indiening van de aanvraag, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van een of meer agrariërs of een vertegenwoordiger hiervan. De deelnemende partijen mogen bovendien onderling niet met elkaar verbonden zijn. Belangrijk is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

De samenwerkingsverbanden worden opgericht door belanghebbende actoren zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Het gaat om actoren die betrokken zijn bij de landbouw- en voedingssector, die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de projectaanvraag. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

 

Artikel 4 Subsidiabele activiteit

Het EIP voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw slaat bruggen tussen kennis en technologie met betrekking tot het meest geavanceerde onderzoek enerzijds en landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds.

 

Om dit te realiseren wordt de oprichting bevorderd van projectgerichte OG's in Nederland die deel uit kunnen gaan maken van het Europese EIP-netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Deze groepen werken vervolgens op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans of probleem uit de praktijk. Daarbij kunnen twee gescheiden onderdelen of fases worden onderscheiden:

  • 1.

    de oprichting van een OG met de formulering van een gezamenlijk projectplan om aan een innovatieopgave te werken;

  • 2.

    de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door de OG.

 

De uitvoering van het innovatieproject door de OG's heeft met name betrekking op de activiteiten zoals beschreven in artikel 35, lid 2, a tot en met k, van de Verordening (EU) Nr. 1305/2013.

 

Deze openstelling richt zich alleen op de 2e fase, de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door de OG. In dit geval innovatieprojecten van de OG vergroening Veenkoloniën.

 

Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve (operationele) groepen (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel, maar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties, vallen ze onder paragraaf 1 van hoofdstuk 2 van de Verordening. De OG verspreidt de resultaten van hun project, in het bijzonder via het EIP-netwerk (artikel 57, derde lid, van Verordening (EU) Nr. 1305/2013).

 

In dit artikel wordt een kader gegeven voor de activiteiten waarop het innovatieproject betrekking moet hebben. Het gaat dan om innovatieprojecten voor zover deze betrekking hebben op een van de drie beleidsdoelen die zijn opgenomen in dit artikel. Gedeputeerde Staten hebben ervoor gekozen om het aantal beleidsdoelen waarop de te subsidiëren activiteiten betrekking mogen hebben te beperken. De beleidsdoelen rond duurzame landbouw voor de Veenkoloniën zijn beschreven in het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020 met als het thema 'vergroening' en omvatten voor deze openstelling:

  • a.

    bodem en organische stof; het ontwikkelen van een integrale systeemaanpak voor het verbeteren van de bodemkwaliteit door het ontwikkelen van een set aan maatregelen op het vlak van bouwplan, vruchtwisseling, organische stof beheer, agrarisch natuurbeheer en bodemdiversiteit;

  • b.

    gezonde gewassen; het ontwikkelen en demonstreren van nieuwe mogelijkheden om ziekten en plagen en onkruiden op een niet chemische wijze te beheersen;

  • c.

    benutting van regionale stromen; het onderzoeken en ontwikkelen van oplossingen om bronnen van organische stof, mineralen en energie beter te benutten binnen de samenwerking van landbouw, industrie en samenleving met twee focusgebieden:

    • duurzame landbouw en energie

    • water en klimaat

 

De OG heeft op deze beleidsdoelen projectvoorstellen ontwikkeld die nu in de praktijk moeten worden getoetst. Deze openstelling maakt deel uit van het Veenkoloniale programma dat in de brief van 5 juni 2014 (kenmerk DGA-ELV/14051593) is aangekondigd aan de Tweede Kamer. Daarin worden de zetmeeltelers en de regio Veenkoloniën gesteund om de verlaging van de directe inkomenssteun op te vangen door onder andere maatregelen te ondersteunen die gericht zijn op het ontwikkelen van hoogwaardige producten uit aardappelzetmeel. Dit is de reden om de activiteiten in deze openstelling te beperken tot een aantal beleidsdoelen uit het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020.

 

Artikel 5 Weigeringsgronden

In de Verordening is genoemd dat subsidies worden geweigerd indien subsidie is verstrekt via het LEADER-programma, indien de kosten betrekking hebben op reguliere bedrijfsvoering, indien de subsidie niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- of voedingssector en als de activiteit niet nieuw is.

 

Artikel 6 Subsidievereisten

In dit artikel wordt het kader gegeven voor de thema’s waarop het innovatieproject betrekking moet hebben. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de thema's zoals genoemd in lid 1 onder c. Aanvragers zullen dit moeten aangeven bij de aanvraag. Een project moet minimaal betrekking hebben op twee van de thema's zoals benoemd in lid 1, onder c.

 

Om meer zekerheid te hebben dat goede projecten tot uitvoer komen, worden eisen gesteld aan de aanvraag. Zo is er sprake van een subsidiedrempel. Bepaald is dat projecten bij de beoordeling minimaal moeten voldoen aan een aantal inhoudelijke eisen. Op verschillende onderdelen kan een project punten scoren bij de beoordeling. Om in aanmerking te komen voor een subsidiebijdrage moet minimaal een score van 22 punten zijn behaald. Alleen projecten die 22 punten of meer scoren komen in aanmerking voor een positief besluit en doen mee in de projectrangschikking. Met deze eisen wordt getracht de beste en meest kansrijke projecten te kunnen onderscheiden. De uitwerking van de scores is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

 

Voor het doen van de aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een door het SNN verstrekt aanvraagformulier. Dit is te vinden op www.snn.eu/pop3.

Een aanvraag dient (bij voorkeur digitaal) via het SNN ingediend te worden bij de provincie(s) waarop de aanvraag van toepassing is.

 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de Verordening gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’ zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Verordening. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten zoals verwoord in artikel 1.9 van de Verordening. In aanvulling op wat in de Verordening is opgenomen zijn ook de niet-verrekenbare of niet-compensabele btw-kosten subsidiabel.

 

Indien een of meerdere projectpartners btw niet kunnen verrekenen dan wel compenseren, dan mogen de begrote kosten inclusief btw opgevoerd worden. Er dient wel op moment van declaratie een btw-verklaring van de Belastingdienst overhandigd te kunnen worden zodat getoetst kan worden of een van de samenwerkingspartners de btw daadwerkelijk niet kan verrekenen.

 

Op grond van de Verordening zijn voorbereidingskosten uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie voor te ontvangen. Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3, van de Verordening. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.

 

Artikel 8 Hoogte subsidie

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zo veel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximumomvang van de subsidie is vastgesteld.

 

In artikel 2.8.8. van de Verordening wordt in lid 1, onder b, het begrip niet-productieve investeringen genoemd. Een niet-productieve investering is gedefinieerd in artikel 1.1, sub g, van de Verordening POP3 en heeft betrekking op natuur, landschap, water, milieu en klimaat. Niet-productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouwbedrijf tot gevolg hebben. Niet-productieve investeringen dragen bijvoorbeeld bij aan het milieu en ondersteunen aanpassing aan klimaatverandering (zoals regenwaterbuffers, stuwen, inrichting landschapselementen en verbeteren biodiversiteit). In het geval een investering een onrendabele top heeft zal nog wel gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel niet-productieve investering betreft. Een investering die gedaan wordt door een onderneming die daar ofwel meer inkomsten mee behaalt ofwel minder kosten gaat maken, heeft betrekking op een productieve investering. Het verhoogt de rentabiliteit van de onderneming en/of de waarde.

 

Ten aanzien van een beoogde investering binnen deze maatregel Samenwerking in het kader van het EIP zal door een aanvrager goed gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel een niet-productieve investering is.

 

Voor projecten die betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidiepercentages:

Begrotingspost

Kosten derden

Personeels kosten

Bijdrage in natura (onbetaalde eigen arbeid)

Kosten voor coördinatie van het samenwerkingsverband

70%

70%

Niet subsidiabel

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

70%

70%

Niet subsidiabel

Kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties

40% (productief)

100% (niet-productief)

Niet subsidiabel

Niet subsidiabel

Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

40% (productief)

100% (niet-productief)

40% (prod uctief )

100% (niet-prod uctief )

40% (prod uctief )

100% (niet-prod uctief )

Kosten van adviezen over duurzaamheid

40% (productief)

100% (niet-productief)

40% (prod uctief )

100% (niet-prod uctief )

40% (prod uctief )

100% (niet-prod uctief )

Kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

40% (productief)

100% (niet-productief)

40% (prod uctief )

100% (niet- prod uctief )

Niet subsidiabel

 

Operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk

40% (productief)

100% (niet-productief)

40% (prod uctief )

100% (niet-productief )

40% (prod uctief )

100% (niet-prod uctief )

Kosten van haalbaarheidsstudies

40% (productief)

100% (niet-productief)

40% (prod uctief )

100% (niet-productief )

40% (prod uctief )

100% (niet-prod uctief )

 

Voor projecten die geen directe betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidiepercentages:

 

Experimentele ontwikkeling

Kleine onderneming

Middelgrote onderneming

Grote onderneming

Kosten voor coördinatie van het samenwerkingsverband

45% of 60%

35% of 50%

25% of 40%

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

45% of 60%

35% of 50%

25% of 40%

Kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties

45% of 60%

35% of 50%

25% of 40%

Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

45% of 60%

35% of 50%

25% of 40%

Kosten van adviezen over duurzaamheid

45% of 60%

35% of 50%

25% of 40%

Kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

45% of 60%

35% of 50%

25% of 40%

Operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk

45% of 60%

35% of 50%

25% of 40%

Kosten van haalbaarheidsstudies

40%

40%

40%

 

 

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.

 

De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 22 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 6).

 

Of alle projecten die 22 punten of meer scoren ook voor subsidie in aanmerking komen is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 22 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).

 

Bij het rangschikken wordt in eerste instantie naar het beleidsdoel gekeken, om te zorgen dat zo mogelijk op alle genoemde beleidsdoelen activiteiten gaan plaatsvinden en er op één beleidsdoel niet te veel activiteiten plaatsvinden. Het kan voorkomen dat een aanvraag die de beste nummer 2 is op een beleidsdoel meer punten heeft dan een nummer 1 op een ander beleidsdoel, maar niet in aanmerking komt voor subsidie, omdat het plafond dan al bereikt kan zijn. In onderstaand voorbeeld, uitgaande van 3 beleidsdoelen a tot en met c: rangnummer 3 heeft minder punten dan rangnummer 4 maar is de beste op dat specifieke beleidsdoel en rangnummer 4 is tweede beste op dat specifieke beleidsdoel.

 

Beleidsdoel

a

b

c

#punten

Rangnummer

Aanvraag 1

X

 

 

24

6

Aanvraag 2

X

 

 

20

-

Aanvraag 3

X

 

 

35

2

Aanvraag 4

 

X

 

25

5

Aanvraag 5

 

 

X

38

1

Aanvraag 6

 

 

X

26

7

Aanvraag 7

 

 

X

34

4

Aanvraag 8

 

X

 

32

3

 

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

 

Nadat de adviescommissie de projecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria volgt een subsidie-technische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.

 

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

Het is mogelijk om eens per kalenderjaar een verzoek tot voorschot in te dienen over de kosten die tot dan toe zijn gemaakt. Dit is een voorschot op de uiteindelijke vaststelling van de subsidie.

 

Toelichting per selectiecriterium

 

  • A.

    Kosteneffectiviteit

Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op of de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling worden behaald. De kosten van ieder project moeten realistisch zijn en de middelen moeten ook effectief worden ingezet voor de geplande innovatieopgave. Omdat de beschikbare budgetten beperkt zijn is dit een belangrijke factor om rekening mee te houden. Om die reden is aan dit criterium een wegingsfactor 3 toegekend.

 

  • B.

    Kans op succes

De kans op succes van een project kan op verschillende manieren worden gedefinieerd:

  • als het gaat over het vinden van innovatieve oplossingen voor een geconstateerd probleem, wordt de kans op succes gedefinieerd als de kans dat partijen er op basis van het projectplan in slagen om één of meerdere innovatieve oplossingsrichtingen voor de probleemstelling te definiëren. De gevonden oplossingsrichtingen hoeven niet altijd haalbaar te zijn.

  • Als het gaat over het praktijkrijp maken van een idee, dan gaat dit criterium over de kans dat het project leidt tot een praktijkrijp concept en/of een businessplan. Daarbij kunnen bijvoorbeeld demonstratie-activiteiten of kennisoverdracht onderdeel van het project zijn. Om de kans op succes aan te tonen moet bij een aanvraag een Plan van Aanpak worden gevoegd.

 

Voor de Veenkoloniën geldt dat de kans op succes (bereiken van de doelen die in deze openstelling zijn opgenomen) bij een innovatie groter is als het project een resultante is van de ideeën die zijn ontwikkeld door de Operationele Groep vergroening Veenkoloniën.

Niet alleen samenwerking, maar ook communicatie over het project is van groot belang voor de kans op succes. Het is van belang dat de innovatie waar een aanvraag voor wordt ingediend niet alleen bestemd blijft voor degene die de aanvraag doet, maar juist dat de innovatie breed beschikbaar is, komt of wordt gemaakt voor de agrosector als geheel. In het projectplan moet de aanvrager in ieder geval aangeven hoe opgedane kennis en ervaring in Noord-Nederland wordt verspreid en gedeeld.

 

De partners in het project hebben allemaal ook hun eigen dagelijkse verantwoordelijkheden. Het is van belang dat de kennis en ervaringen die binnen de POP-projecten worden opgedaan worden meegenomen in de adviezen die dagelijks worden uitgebracht en daarmee bijdragen aan het versneld bekend worden van het project en onderdelen en resultaten daarvan. Door op deze wijze in het project te staan geven initiatiefnemers er blijk van dat ze de informatie actief willen verspreiden en delen. Dat is van wezenlijk belang voor het slagen van het project, maar ook van het slagen van de innovatie in de verdere praktijk.

 

Voor het goed inzetten van het beschikbare budget vinden wij het van belang om vooral projecten met een grote kans op succes te stimuleren. Daarom is er voor gekozen om dit criterium relatief zwaar mee te laten tellen en daaraan een wegingsfactor 3 toe te kennen

 

  • C.

    Mate van effectiviteit

Voor een succesvolle innovatie moet in een project een goede verbinding worden gelegd met andere onderdelen van het krachtenveld van de keten. De innovatie moet, vanuit de vragen die boeren hebben, zo goed mogelijk in de keten kunnen worden ingepast. Ook de eerder genoemde aansluiting bij de activiteiten van de Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020 is van groot belang. Continuïteit in de vermarkting en communicatie, ook nadat de bijdrage vanuit het POP3-programma stopt, is daarbij van groot belang. Uiteindelijk moet een project een bijdrage leveren aan de verduurzaming van de agro-sector als geheel.

 

  • D.

    Mate van innovativiteit

Om de innovativiteit van een project te bepalen wordt gekeken naar het onderwerp van het project, maar ook naar het samenwerkingsproces/verband als zodanig. Wat betreft het onderwerp van het project is vooral het grensverleggende karakter van de innovatie een punt van aandacht. In de toelichting op de openstelling zijn de verschillende 'niveaus' van innovatie beschreven. Onder dit selectiecriterium wordt een deelscore toegekend op basis het innovatieniveau waarop het project wordt uitgevoerd.

 

Voor wat betreft het samenwerkingsverband als zodanig is het vooral belangrijk om te bepalen of het project nieuwe verbanden oplevert. Als (te) zwaar wordt geleund op bestaande samenwerkingsverbanden, is de kans op grote veranderingen in de manier van werken en unieke verbinding van kennis kleiner.

 

Verder is bij dit criterium de verandering van belang die de innovatie zelf teweeg brengt, zowel bij koplopers als bij een brede groep. Voor de verduurzaming van de landbouw kan brede uitrol van een innovatie die bij koplopers is aangeslagen minstens zo belangrijk zijn als een geheel nieuw proces wat bij een kleine groep kan worden toegepast. Uitgangspunt hierbij is de indeling van de TU Delft in niveaus van innovatie:

  • optimalisatie; een proces of activiteit beter en/of efficiënter later verlopen dan vroeger. Voorbeeld; gebruik van gewasbeschermingsmiddelen afstemmen op ziektedruk en weersomstandigheden;

  • neveneffecten verminderen: activiteit zó veranderen dat er bijvoorbeeld minder emissies zijn. Voorbeeld; andere middelen gebruiken en preciezer toedienen;

  • structureel vernieuwen; activiteit echt anders aanpakken. Voorbeeld; andere rassen telen, die ziektedruk beter aankunnen en daarmee minder beschermingsmiddelen nodig hebben;

  • transitie: Iets heel anders gaan doen om hetzelfde doel te bereiken. Voorbeeld: omschakelen naar biologische teelt, waarin geen beschermingsmiddelen meer gebruikt worden.

 

Om de innovaties goed vorm te kunnen geven moet in ieder geval een verbinding worden gemaakt tussen praktijk en onderzoek/kennis. Ook hier geldt dat waardevolle innovaties kunnen voortkomen uit onverwachte verbindingen en het gebruik van nieuwe, nog niet eerder toegepaste, kennis uit andere sectoren.

 

In het kader van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën 2012-2020 is het ontwikkelen van innovaties en nieuwe verbindingen een belangrijk aspect, maar de uitrol van een aantal bestaande zaken naar een brede groep is minstens zo belangrijk. Daarom is er voor gekozen om voor dit criterium een wegingsfactor 2 aan te houden.

 

Bijlage 1 Scoretabel

 

  • a.

    Kosteneffectiviteit

Om de kosteneffectiviteit van een project te bepalen, wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Hoogte kosten versus prestatie/redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

  • -

    de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave;

  • -

    het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector.

  • 2.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Maximale punten: 4

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 12 punten

 

  • b.

    Kans op succes

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit i.r.t. breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

  • 2.

    Kennisdeling - zegt het samenwerkingsverband toe de kennis uit het project uit te wisselen?

  • 3.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 4.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 5.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

Maximale punten: 4

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 12 punten

 

  • c.

    Effectiviteit/impact van de activiteit, meerwaarde voor duurzame landbouw

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor de verduurzaming van de landbouw in het algemeen en de doelen van het Innovatieprogramma Landbouw Veenkoloniën in het bijzonder – betreft het projectidee een goede oplossing voor het behalen van de gestelde doelen?

  • 2.

    Bijdrage project aan bestaande of nieuwe samenwerkingsverbanden voor het verduurzamen en vergroenen van de landbouw – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen?

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid/uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk?

  • 4.

    Kwaliteit van het communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het traject en verspreiding van de resultaten. Actieve koppeling tussen wetenschappelijke- en praktijkkennis, aandacht voor verspreiding van kennis en resultaten gericht op de Veenkoloniën.

Maximale punten: 4

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 8 punten

 

  • d.

    Mate van innovativiteit

Met innovativiteit kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide.

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Grensverleggend karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige 'duurzame landbouw', wordt ingezet op de beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering/productie en/of sectoroverstijgende toepassing (cross-over), aandacht voor biodiversiteit en klimaat? Op welk niveau vindt de innovatie plaats (zie toelichting voor aanduiding 'innovatieniveaus')?

  • 2.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 3.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen?

  • 4.

    Innovatie-infrastructuur - waar wordt het concept feitelijk (door)ontwikkeld? Is het een project van de partners in de Veenkoloniën wat ook in de Veenkoloniën 'landt' of waarin de Veenkoloniën leidend kan zijn?

Maximale punten: 4

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 8 punten

 

In totaal maximaal 40 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 22 punten (55%)

 

Naar boven