Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels omtrent openstelling samenwerking voor innovaties POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties Noord-Nederland 2017

Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat in hun vergadering van 28 november 2017, nr. A.10, afdeling ECP, dossiernummer K6667, is vastgesteld het POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties Noord-Nederland 2017.

 

Gedeputeerde Staten der provincie Groningen

 

Overwegende dat het wenselijk is samenwerkingsverbanden te stimuleren die innovaties in de landbouwsector ontwikkelen en testen die bijdragen aan de verduurzaming van de landbouwsector in Noord Nederland en die aansluiten bij de doelen en programma's van de AgroAgenda Noord Nederland.

 

Gelet op artikel 1.3 van de Regeling Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies provincie Groningen;

Gelet op artikel 1.3 van de Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Fryslân 2014-2020;

Gelet op artikel 1.3. van de Verordening POP3-subsidies provincie Drenthe;

 

 

BESLUITEN

 

  • I.

    Open te stellen: de maatregel ‘Samenwerking voor innovaties’ Noord-Nederland 2017 als nadere invulling op de algemene bepalingen zoals vastgesteld in de Regeling subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 van provincie Groningen.

  • II.

    De openstelling te laten gelden voor het tijdvak van 8 december 2017 9.00 uur tot en met 1 maart 2018 17.00 uur voor het indienen van aanvragen.

  • III.

    Het subsidieplafond vast te stellen op € 4.500.000,00 (samengesteld uit € 2.250.000,00 Europese middelen (ELFPO), € 750.000,00 provincie Drenthe, € 750.000,00 provincie Groningen en € 750.000,00 provincie Fryslân).

  • IV.

    De volgende regels vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    AgroAgenda Noord-Nederland: de AgroAgenda Noord Nederland, zoals ondertekend op 6 juli 2013. De doelstellingen uit de AgroAgenda zijn binnen deze openstelling :

    • i.

      Versnellingsagenda Melkveehouderij;

    • ii.

      Structurele bodemverbetering, zoals omschreven in bijlage 3 bij deze openstelling;

    • iii.

      PotatoValley;

    • iv.

      Biobased economy en groene chemie;

  • b.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014;

  • c.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren en/of verfijnen van een innovatie;

  • f.

    landbouwproduct: alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het EG Verdrag;

  • g.

    middelgrote en kleine onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • h.

    regeling: Regeling Europees Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 subsidies provincie Groningen;

  • i.

    samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband zoals omschreven in artikel 1.6 van de regeling;

  • j.

    TRL niveau: Technology Readiness Level geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In bijlage 2 bij deze openstelling zijn de negen fases uitgewerkt.

Artikel 2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze openstelling kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband. In aanvulling op artikel 1.6 van de Regeling bevat een samenwerkingsverband tenminste één landbouwer en geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject dat bijdraagt aan een of meer van de vier doelstellingen uit de AgroAgenda en wat zich bevindt in TRL-niveau 4, 5, 6 en/of 7.

Artikel 4 Weigeringsgrond

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 1.8 en 2.7.5 van de regeling wordt subsidie geweigerd indien niet wordt voldaan aan de subsidievereisten bedoeld in artikel 5.

  • 2.

    Indien het project betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten wordt de subsidie geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000,00.

Artikel 5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt geheel of grotendeels uitgevoerd in de provincies Drenthe, Fryslân en/of Groningen en de resultaten worden in alle drie provincies verspreid door kennisbijeenkomsten, experimenten, demovelden of studiegroepen;

    • b.

      subsidie wordt alleen verstrekt voor kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project;

    • c.

      aan het samenwerkingsverband neemt ten minste een landbouwer deel;

    • d.

      de subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken;

    • e.

      het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties met betrekking tot minimaal twee van de onderstaande thema’s, waaronder in ieder geval het eerste thema:

      • i.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

      • ii.

        ii. beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

      • iii.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht, grondwater en oppervlaktewater en vermindering van uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

      • iv.

        klimaatmitigatie;

      • v.

        klimaatadaptatie;

      • vi.

        verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • vii.

        behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

    • f.

      het project scoort bij de puntentoekenning op de selectiecriteria, bedoeld in artikel 8, 22 punten of meer van de maximale 40 punten;

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, is het project, indien het project geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten,om voor subsidie in aanmerking te komen gericht op experimentele ontwikkeling en/of haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan conform format SNN;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

  • 4.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten, via het SNN. De aanvraag kan ingediend worden via het webportal op www.snn.eu/pop3.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De volgende kosten die betrekking hebben op gemaakte uren voor het project door de deelnemers van het samenwerkingsverband komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      bijdragen in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid.

  • 2.

    De volgende kosten die betrekking hebben op kosten voor het project gemaakt door derden, waarbij een factuur moet worden overlegd, komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

    • b.

      kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • e.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • f.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • g.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

    • h.

      haalbaarheidsstudies.

Artikel 7 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000,00.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien het subsidiebedrag na beoordeling lager is dan € 150.000,00.

  • 3.

    Indien het project direct betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie de som van:

    • a.

      70% van de kosten, bedoeld in artikel 6 eerste lid, onder a voor zover deze kosten betrekking hebben op artikel 6, tweede lid, onder a en onder b;

    • b.

      40% van de kosten, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a en b voor zover deze kosten betrekking hebben op artikel 6, tweede lid, onder d tot en met h;

    • c.

      70% van de kosten, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a en b;

    • d.

      40% van de kosten, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder c tot en met h.

  • 4.

    Indien het project geen directe betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie de som van:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder a tot en met g, indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een grote onderneming is;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder a tot en met g, indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een middelgrote onderneming is;

    • c.

      60% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder a tot en met g, indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een kleine onderneming is;

    • d.

      40% van de subsidiabele kosten voor haalbaarheidsstudies, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder h.

  • 5.

    De percentages, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

Artikel 8 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de selectiecriteria en wegingsfactoren zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.15 van de regeling worden de projecten gerangschikt op volgorde van het aantal behaalde punten, van hoog naar laag.

  • 3.

    In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, dan kan Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 4.

    De Adviescommissie POP3 stelt een prioriteitenlijst op middels een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

Artikel 9. Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

In aanvulling op artikel 1.23 van de Regeling kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend.

Artikel 10. Realisatie van het project

In afwijking op artikel 1.17, eerste lid onder f, van de regeling, mag de projectduur langer dan drie jaren zijn, maar dient het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2021 te zijn ingediend.

Artikel 11. Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Provinciaal Blad en treedt in werking op 8 december 2017.

  • 2.

    De bijlagen 1 tot en met 3 behoren bij en maken onderdeel uit van dit Openstellingsbesluit.

Artikel 12. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties Noord-Nederland 2017.

Groningen, 28 november 2017.

Gedeputeerde Staten voornoemd:

F.J. Paas ,

voorzitter.

H.J. Bolding,

secretaris.

Bijlage 1 Scoretabel

 

  • a.

    Kosteneffectiviteit

Om de kosteneffectiviteit van een project te bepalen, wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Hoogte kosten versus prestatie/redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • -

      de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave;

    • -

      het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector.

  • 2.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Maximale punten: 4

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 12 punten

 

  • b.

    Kans op succes

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit irt breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie, in hoeverre zijn alle drie provincies in het samenwerkingsverband vertegenwoordigd?

  • 2.

    Kennisdeling - zegt het samenwerkingsverband toe de kennis uit het project uit te wisselen en in ieder geval in Noord Nederland breed te delen?

  • 3.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 4.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 5.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

Maximale punten: 4

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 12 punten

 

  • c.

    Effectiviteit/impact van de activiteit, meerwaarde voor duurzame landbouw

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor de verduurzaming van de landbouw in het algemeen en de doelen van de AgroAgenda in het bijzonder – betreft het projectidee een goede oplossing voor het behalen van de gestelde doelen?

  • 2.

    Bijdrage project aan bestaande of nieuwe samenwerkingsverbanden voor het verduurzamen van de landbouw – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid / uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk

  • 4.

    Kwaliteit van het communicatieplan tbv kennisdeling tijdens het traject en verspreiding van de resultaten. Actieve koppeling tussen wetenschappelijke- en praktijkkennis, aandacht voor verspreiding van kennis en resultaten gericht op de Noordelijke provincies.

Maximale punten: 4

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 8 punten

 

  • d.

    Mate van innovativiteit

Met innovativiteit kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide.

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Grensverleggend karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, wordt ingezet op de beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering / productie en/of sectoroverstijgende toepassing (cross-over)? Op welk niveau vindt de innovatie plaats (zie toelichting voor aanduiding 'innovatieniveaus)?

  • 2.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 3.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen ?

  • 4.

    Innovatie-infrastructuur - waar wordt het concept feitelijk (door)ontwikkeld? Is het een project van Noordelijke partners wat ook in Noord Nederland 'landt' of waarin Noord Nederland leidend kan zijn?

Maximale punten: 4

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 8 punten

 

In totaal maximaal 40 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 22 punten (55%)

 

 

Bijlage 2 Technology Readiness Levels (TRL); de negen fases van innovatie en ontwikkeling

Europese subsidies, maar ook steeds meer Nederlandse subsidieregelingen, spreken over het gewenste Technology Readiness Level van een innovatieproject.

Een TRL geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevind. In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Subsidieregelingen als Horizon 2020 en de Vroege Fase Financiering spreken al over het TRL waarin een innovatieproject zich moet bevinden.

De vraag luidt: wat zijn de kaders van de negen levels in het ontwikkelingsproces?

De negen fases (TRL)

 

Level 1: Het innovatieve idee en de basisprincipes worden onderzocht. Denk hierbij aan fundamenteel onderzoek en deskresearch.

Level 2: Wanneer de basisprincipes zijn onderzocht, kunnen het technologisch concept en de praktische toepassingen worden geformuleerd. In deze fase vindt experimentele en/of analytische studie plaats.

Level 3: De toepasbaarheid van het concept wordt op experimentele basis onderzocht (experimenteel proof of concept). Hypotheses over verschillende componenten van het concept worden getoetst en gevalideerd.

Level 4: Proof of concept wordt op labschaal getest: design, ontwikkeling en het testen van technologische componenten vinden plaats in een lab omgeving. Technische basiscomponenten worden geïntegreerd met elkaar om de werking te garanderen. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief weinig geld en tijd om te ontwikkelen en is daarmee nog ver verwijderd van een definitief product, proces of dienst.

Level 5: De werking van het technologisch concept wordt onderzocht in een relevante omgeving (validatie in pilot). Dit is de eerste stap in demonstratie van de technologie. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief veel tijd en geld om te ontwikkelen en is niet ver verwijderd van het uiteindelijke product of systeem. Functionaliteiten en de eerste look & feel van een product, proces of dienst zijn hier veelal aanwezig.

Level 6: De demonstratie van het concept in een relevante omgeving is actueel. Het vindt plaats na de technische validatie in een relevante (pilot) omgeving. Een prototype wordt uitgebreid getest en gedemonstreerd in een testopstelling, die lijkt op een operationele omgeving (pilot plant bijvoorbeeld). Het concept geeft inzicht in de werking van alle componenten tezamen in deze relevante pilot omgeving.

Level 7: De demonstratie van het concept vindt plaats in een gebruikersomgeving; bewijzen van de werking in een operationele omgeving. Demonstratie van het concept in een praktijkomgeving levert nieuwe inzichten op voor de definitieve markttoepassing van een product, proces of dienst.

Level 8: In deze fase vindt het concept zijn definitieve vorm. De technologische werking is getest en bewezen en voldoet aan gestelde verwachtingen, kwalificaties en normen (certificering). Daarnaast zijn ook de financiële kaders voor (massa)productie en lancering bepaald.

Level 9: Het concept is technisch en commercieel gereed; productierijp en klaar voor lancering in de gewenste marktomgeving. Nu het totale ontwikkelingsproces is afgerond is de volgende stap het commercieel wegzetten van een product bij de gewenste doelgroep in de juiste markt.

 

Bijlage 3 Structurele bodemverbetering

De bodem is de duurzame basis onder de grondgebonden agrarische sector en dus ook onder de individuele bedrijven. Op veel bedrijven vormt grond ook een belangrijke financiële basis onder het bedrijf. Een goed bodemgebruik is van groot belang voor een duurzame agrarische productie én een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Een duurzaam gebruik van de bodem is ook van belang voor de maatschappij; de bodem kan in hoge mate bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld:

  • Productie van voedsel en biomassa;

  • Het opvangen van de klimaatverandering door het vergroten van de sponswerking van de bodem, het vastleggen van CO2 in de bodem en het vertragen van het verlies van CO2 uit de bodem door bijvoorbeeld het vertragen van veenoxidatie;

  • Het behouden van biodiversiteit; naar schatting 30 % van de biodiversiteit op aarde bevindt zich in de bodem;

  • Efficiënte kringlopen van mineralen.

     

Verschillende percepties rond bodem

De bodem kent meerdere percepties. De verschillende percepties werken sterk door in het gebruik en beheer van de bodem en hebben daarmee effect op de bodem als groeiplaats voor landbouwproducten en als biotoop voor (bodem)leven. De percepties veranderen in de loop van de tijd afhankelijk van inzichten in de wetenschap en maatschappelijke wensen en eisen. Kort toegelicht kunnen de volgende percepties worden onderscheiden:

  • 1.

    De “scheikundige bril”: Door deze bril kijkt men met name naar cijfers en (chemische) processen zoals mineralen, NPK en micro elementen etc. In de afgelopen eeuw is hier veel kennis op ontwikkeld, en op gestuurd door ondernemers, mede door de sterk toegenomen mogelijkheden rond bemesting, analysemethoden etc.

  • 2.

    De “natuurkundige bril”: De bodem als “huis / medium” voor de wortels en ander leven. Hierbij wordt gekeken naar textuur, storende lagen, capillaire mogelijkheden, vochtindringend en -vasthoudend vermogen, pF-curves etc. Ook op dit punt is veel kennis ontwikkeld, mede door de toegenomen mogelijkheden van mechanisatie (woelen, draineren, mengen etc).

  • 3.

    De “biologie / biodiverse bril”. Door deze bril is het mogelijk te kijken naar de relaties tussen organismen (inclusief planten) en het milieu in de bodem. De levende bodem dus. In een handje grond zitten duizenden organismen, bacteriën, schimmels etc. Hoe werken ze samen, welke indicatoren zijn er en hoe zijn ze te beïnvloeden? En hoe interfereren ze met bril 1 en 2? Bril 1 en 2 zijn makkelijker bij te sturen. Bril 3 vraagt een andere benadering, houding en wellicht nieuwe kennis en/of kunde voor agrariërs.

     

Ontwikkelingen en transitie

Rond het gebruik van de bodem zijn op dit moment vele ontwikkelingen. Door bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving rond het gebruik van mineralen en hulpstoffen, door nieuwe maatschappelijke inzichten en door zaken als klimaatverandering zal de transitie gemaakt moeten worden naar een meer duurzaam (zowel ecologisch als economisch) bodemgebruik. Op de huidige route zal de bodemvruchtbaarheid verder afnemen en in het kielzog zullen gewasopbrengsten terug lopen alsmede de kwaliteit van de producten. Bovendien wordt de bodem en de omgeving met het huidige gebruik (te) zwaar belast, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld het watersysteem en de (strategische) drinkwatervoorraden.

Structuurbederf leidt tot minder draagkrachtige gronden, waardoor de bewerkbaarheid en de sponswerking van gronden slechter wordt en de wateroverlast zal toenemen. Daarnaast speelt verdichting van de ondergrond door te zware belasting door te zware machines.

De bodem staat ook centraal als het gaat om het verder sluiten van de mineralenkringlopen en vraagt om een integrale benadering van de bodem. Die transitie moet door boeren zelf ingezet worden. De ondernemer heeft relaties met toeleveranciers, bedrijfsadviseurs, afnemers van de producten, financiële instellingen en met de omgeving van zijn bedrijf. De boer zal binnen dat netwerk zijn eigen verantwoordelijkheid moeten tonen door bewuster met de bodem om te gaan.

 

POP3

POP3 kent de mogelijkheid om projecten financieel te ondersteunen. Binnen deze projecten zal daarbij gewerkt moeten worden aan innovatie, bewustwording en kennisverhoging. De cultuur in de sector zal moeten veranderen en zal moeten leiden tot nieuwe verdienmodellen. Ondernemers en ondernemersgroepen zullen gevoed en geïnspireerd moeten worden met kennis die aansluit bij hun behoefte. Middels demonstraties kunnen vraagstukken en oplossingen tastbaar gemaakt worden. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de transitie niet alleen bij de koplopers plaats zal vinden maar ook bij de grote groep daar achter; het peloton. Om de transitie te bereiken en om te kunnen innoveren is een goede samenwerking tussen sector, toeleveranciers, afnemers, adviseurs, onderzoekers, overheden, maatschappelijke organisaties en andere stakeholders noodzakelijk.

 

Focus

Gevraagd wordt om projecten die bijdragen aan de maatschappelijke doelstellingen én de boer ondersteunen in de transitie naar een meer duurzaam gebruik van de bodem. Voorbeelden van thema’s binnen projecten die ondersteund kunnen worden zijn (niet limitatief):

  • Een slimmer gebruik van het levende deel van de bodem

  • Een betere vochthuishouding in de bodem

  • Een beter gebruik van mineralen

  • Een lagere fysieke belasting van de bodem (bijvoorbeeld door berijding)

  • Een lagere afhankelijkheid en emissie van hulpstoffen

  • Een betere benutting van reststromen

 

Toelichting bij het openstellingsbesluit samenwerken voor innovaties 2017 Noord-Nederland  

Deze openstelling is gericht op innovatie waarbij wordt samengewerkt om doelstellingen uit de Noordelijke AgroAgenda te behalen. De AgroAgenda Noord-Nederland en de bijbehorende programma's richten zich op verduurzaming van de landbouw in heel Noord-Nederland. In de afgelopen jaren is gebleken dat veel projecten daarom worden uitgevoerd over provinciegrenzen heen. De drie Noordelijke provincies hebben daarom gekozen voor één gezamenlijke openstelling, specifiek gericht op die onderwerpen die provinciegrens-overstijgend moeten of kunnen worden opgepakt. De subsidieregelingen die aan de openstelling ten grondslag liggen zijn in alle drie provincies gelijk.

Alle drie provincies dragen evenveel bij aan de financiering van deze openstelling en vinden het daarom van belang dat de resultaten van toegekende projecten gebruikt kunnen worden in heel Noord-Nederland. Om die reden zijn onder andere in artikel 5 en in de selectiecriteria voorwaarden opgenomen om ervoor te zorgen dat projecten, die werkelijk in heel Noord-Nederland effect hebben, en waarin wordt samengewerkt over provinciegrenzen heen, gestimuleerd worden.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen/definities

Innovatie

Deze openstelling richt zich op samenwerking voor innovatie. Het gaat om het ontwikkelen en valideren van technische innovaties, productinnovaties, procesinnovaties, organisatie-innovaties, innovaties in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovaties met een groep van koplopers. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten in de drie noordelijke provincies.

Innovaties die bijdragen aan meerwaardecreatie, kostenverlaging, beter risicobeheer en de realisatie van maatschappelijke opgaven zijn noodzakelijk voor een toekomstbestendige landbouw met een positief imago. Daarom is het van belang dat samenwerkingsverbanden aan een innovatieopgave werken die een concrete vraag of kans uit de praktijk beantwoord/benut. Het proces van innoveren kan gestart worden door bijvoorbeeld kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters).

In deze openstelling gaan we uit van de Technology Readiness Levels om te bepalen in welke ontwikkelingsfase een innovatie zich bevindt (zie ook bijlage 2 bij deze openstelling). In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Met deze openstelling wordt met name gericht op TRL niveaus 4 tot en met 7. Niveaus 1 tot en met 3 zijn van een hoger abstractieniveau. In deze fasen staat de innovatie nog ver van de markt. Niveaus 8 en 9 hebben betrekking op het marktrijp maken van een innovatie; deze niveaus kunnen niet met deze subsidie worden gefinancierd. In de niveaus 4 tot en met 7 kan een innovatie op labschaal getest worden, het kan een validatie in een pilotomgeving betreffen, een demonstratie in een relevante omgeving of in een gebruikersomgeving. Er moet nog steeds sprake zijn van een ontwikkel of onderzoekscomponent.

Een filmpje waarin de TRL-niveaus nader worden toegelicht is te vinden op:

https://www.youtube.com/watch?v=in4TnQZGYj4&sns=em

Bij de beoordeling van de projecten wordt verder gekeken naar het grensverleggende karakter van de innovatie; gaat het om kleine stapjes (optimalisatie) of wordt er een grote, onomkeerbare omslag in het denken gemaakt (transitie). In de toelichting op de selectiecriteria wordt hierop nader ingegaan.

 

AgroAgenda

De beleidskaders van het openstellingsbesluit moeten voor een ieder helder en eenduidig zijn. Het is van belang dat iedereen gebruik maakt van dezelfde kaders en daar ook dezelfde informatie voor krijgt aangereikt. Daarom zijn de belangrijkste documenten waar dit openstellingsbesluit zich op richt in dit artikel benoemd. Ook zijn deze documenten op een gezamenlijke plaats beschikbaar gesteld voor initiatiefnemers (www.snn.eu/pop3, http://www.greenlincs.nl/agroagenda-noord-nederland-2/,

http://www.greenlincs.nl/agroagenda-noord-nederland-2/versnellingsagenda/ ). Hiermee wordt voorkomen dat gebruik gemaakt kan gaan worden van verschillende versies van de in het artikel genoemde (beleids)documenten.

De Versnellingsagenda Melkveehouderij wil innovatie gericht op duurzame melkveehouderij bevorderen. Innovatie is en blijft nodig omdat vragen niet altijd op te lossen zijn met bestaande kennis en er al werkend nieuwe vragen opkomen. Uitgangspunt daarbij is dat innovatie kan bloeien als diversiteit geborgd is; diversiteit in bedrijfsstrategieën, in samenwerkingspartners en in gebieden. Denk daarbij aan natuurinclusieve melkveehouderij, Smart Farming, maatschappelijke participatie. De doelen zoals genoemd in de versnellingsagenda Melkveehouderij zijn onder andere gericht op:

  • -

    Bodem, lucht en waterkwaliteit

  • -

    Biodiversiteit

  • -

    Weidegang

  • -

    Klimaat en energie

  • -

    Diergezondheid en dierenwelzijn

 

De definitie wat de provincies onder Structurele bodemverbetering als onderdeel van de AgroAgenda verstaan, is uitgewerkt in bijlage 3 van de openstelling. Ook deze tekst is terug te vinden onder de genoemde links.

 

Het programma 'The Potato Valley' richt zich op de uitdagingen in de pootaardappelteelt, die deze teelt onder druk zetten, samen met de toenemende behoefte aan duurzaamheid. Dit leidt tot conflicten in het huidige teeltsysteem, zodat continuïteit op de huidige schaal niet vanzelfsprekend is. De grootste uitdagingen van de PotatoValley zijn het integraal oplossen van:

  • -

    Verbeteren bodem en water als productiefactor

  • -

    Verhogen en meten van de vitaliteit van de aardappel (zoals betere beworteling, kiemkracht)

  • -

    Optimalisering van het teeltsysteem (o.a. via precisielandbouw)

  • -

    Optimalisatie van aansluiting onderwijs in de keten

  • -

    Telers betrekken bij onderzoek en onderwijs

 

In tegenstelling tot de vorige openstelling in 2016 is Noord4Bio niet opgenomen als een van de doelstellingen. Dit wordt vervangen door doelstellingen op het gebied van biobased economy en groene chemie, die specifiek gericht zijn op de aansluiting van de landbouw hierop.

In het rapport Noord4Bio zijn twee aanbevelingen opgenomen die zich hierop richten:

  • Organiseer met bestaande marktpartijen in Nederland en/of daarbuitende vraag naar eiwitten verkregen uit nieuwe raffinageprocessen als componenten voor veevoer, zodat de ketens van de grond kunnen komen. Marktpartijen die hiervoor benaderd moeten worden zitten vanzelfsprekend bij de veevoerindustrie maar ook bij de zuivelindustrie en de boeren, omdat deze veel baat kunnen hebben bij eiwitgrondstoffen met weinig stikstof- en fosfaat-last.

  • Realiseer een financiële ondersteuning voor het produceren van niet-energetische producten (chemicaliën, materialen) uit biomassa, zodat een ‘level playing field’ wordt gecreëerd voor zowel chemie als energie.

 

Precisielandbouw is in de afgelopen jaren in Noord Nederland als belangrijk onderwerp in opkomst. In deze openstelling is het (nog) niet als specifieke doelstelling opgenomen, omdat hiervoor binnen de AgroAgenda geen eigen programma bestaat. Binnen de andere programma's kan het wel een belangrijk middel zijn om de doelstellingen te realiseren. Daarmee kunnen projecten op dit onderwerp in deze openstelling ruimte krijgen mits voldoende overtuigend onderbouwd kan worden dat er een directe aansluiting is op de bestaande doelstellingen.

 

Dat zelfde geldt voor Natuurinclusieve landbouw als overkoepelend onderwerp. In de Versnellingsagenda zijn hiervoor specifieke doelstellingen opgenomen, maar ook binnen de andere programma's kan di een onderwerp zijn, mits de aansluiting met de bestaande doelstellingen voldoende is.

 

Landbouwproduct

Dit zijn alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het EG Verdrag.

  

Artikel 2 Doelgroep

 

Samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband, twee organisaties of meer, kan een aanvraag indienen. Het is vereist dat minimaal 1 van de aanvragende organisaties een agrariër is. De deelnemende partijen mogen onderling niet met elkaar verbonden zijn.

 

Een samenwerkingsverband moet bestaan uit belanghebbende actoren in de landbouw- en voedingssector, zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

 

Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis kunnen gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

 

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

 

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouw in Noord-Nederland. Projecten dienen daarom in voldoende mate aan te sluiten bij de uitgangspunten zoals beschreven in de Agro-Agenda Noord Nederland en de daaraan verbonden uitwerkingsagenda’s.

 

Artikel 4 Weigeringsgronden

 

In de Regeling is genoemd dat subsidies worden geweigerd indien subsidie is verstrekt via het LEADER programma, indien de kosten betrekking hebben op reguliere bedrijfsvoering, indien de subsidie niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- of voedingssector en als de activiteit niet nieuw is.

 

Daarnaast is in artikel 4 lid 2 bepaald dat de subsidie wordt geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000. Dit geldt enkel voor de projecten die betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Voor deze activiteiten geldt namelijk dat indien de subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 1.000.000 er rekening moet worden gehouden met de netto inkomsten na afloop van het project. Deze netto inkomsten dienen dan van de reeds betaalde subsidie afgehaald te worden. Omdat de provincies geen risico willen lopen dat er subsidie teruggevorderd moet worden, is de grens die door de Europese Commissie op € 1.000.000 is gezet, ook bij deze openstelling gehanteerd.

 

Artikel 5 Subsidievereisten

 

In dit artikel wordt het kader gegeven voor de activiteiten waarop het innovatieproject betrekking moet hebben.

 

Omdat dit een gezamenlijke openstelling door de drie Noordelijke provincies, en elke provincie een deel van de cofinanciering levert, is het van belang dat een project in ieder geval in Noord-Nederland uitgevoerd wordt. Daarnaast moet het Noorden profijt hebben van de uitvoering van het project. Daarom is een van de vereisten dat de opgedane kennis en resultaten van het innovatieproject breed in Noord Nederland gedeeld worden. Dit kan via kennisbijeenkomsten, demonstraties, studiegroepen. Er moet een duidelijk beeld zijn op welke manier aan deze vereiste voldaan zal worden.

 

Een project moet minimaal betrekking hebben op twee van de thema's zoals benoemd in lid 1 onder e, waarbij het eerste thema (van kostenstrategie naar meerwaardestrategie) in ieder geval een plek moet krijgen. Het betrekken van een samenstel van de genoemde thema's zorgt ervoor dat een project bijdraagt aan de verduurzaming van de landbouwsector, zowel op economisch gebied (de meerwaardestrategie) als op het gebied van mens en milieu.

 

Voor het doen van de aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een door het SNN verstrekt aanvraagformulier. Deze is te vinden op www.snn.eu/pop3. Een aanvraag dient (bij voorkeur digitaal) via het SNN ingediend te worden bij de provincie

 

Artikel 6 Subsidiabele kosten

 

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de regeling gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’, zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de regeling. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten, zoals verwoord in artikel 1.9, van de regeling.

 

Indien een of meerdere projectpartners BTW niet kunnen verrekenen danwel compenseren, dan mogen de begrote kosten inclusief BTW opgevoerd worden. Er dient wel een BTW verklaring van de Belastingdienst overhandigd moeten worden zodat getoetst kan worden of een van de samenwerkingspartners de BTW daadwerkelijk niet kan verrekenen.

 

Op grond van de regeling zijn voorbereidingskosten uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie voor te ontvangen. Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3 van de regeling. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.

 

Artikel 7 Hoogte subsidie

 

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximum omvang van de subsidie is vastgesteld (€ 1.000.000).

 

Er is onderscheid gemaakt tussen projecten die direct betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten, en projecten die dat niet hebben. Een project dat gericht is op biomassa maakt gebruik van een afvalproduct uit de landbouw, bijvoorbeeld mest. Mest is echter geen landbouwproduct. Een innovatie in biomassa kan wel goed zijn voor de agrarische sector en sluit aan op de doelen uit de AgroAgenda. Daarom is er voor gekozen om ook projecten die niet direct betrekking hebben op landbouwproducten toch te kunnen subsidiëren. Daarvoor gelden andere subsidiekaders met andere subsidiepercentages. De verschillen zijn uitgewerkt in lid 3 en lid 4.

 

Voor projecten die betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidie­percentages:

 

Begrotingspost

Kosten derden

Personeels­kosten

Bijdrage in natura (onbetaalde eigen arbeid)

Kosten voor coördinatie van het samenwerkingsverband

70%

70%

Niet subsidiabel

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

70%

70%

Niet subsidiabel

Kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties

40%

Niet subsidiabel

Niet subsidiabel

Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

40%

40%

40%

Kosten van adviezen over duurzaamheid

40%

40%

40%

Kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

40%

40%

40%

Operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk

40%

40%

40%

Kosten van haalbaarheidsstudies

40%

40%

40%

  

Voor projecten die geen directe betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidie­percentages:

 

Experimentele ontwikkeling

Kleine onderneming

Middelgrote onderneming

Grote onderneming

Kosten voor coördinatie van het samenwerkingsverband

60%

50%

40%

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

60%

50%

40%

Kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties

60%

50%

40%

Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

60%

50%

40%

Kosten van adviezen over duurzaamheid

60%

50%

40%

Kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

60%

50%

40%

Operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk

60%

50%

40%

Kosten van haalbaarheidsstudies

40%

40%

40%

 

Artikel 8 Selectiecriteria, weging en selectie

 

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.

 

De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 22 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 5).

 

Of alle projecten die 22 punten of meer scoren ook voor subsidie in aanmerking komen is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 22 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).

 

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

 

Nadat de adviescommissie de projecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria volgt een subsidie-technische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.

 

 

Artikel 9 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

 

Het is mogelijk om eens per kalenderjaar een verzoek tot voorschot in te dienen over de kosten die tot dan toe zijn gemaakt. Dit is een voorschot op de uiteindelijke vaststelling van de subsidie.

 

Toelichting Scoretabel  

Deze toelichting is richtinggevend bedoeld. Het is aan de initiatiefnemers om na te gaan op welke wijze zij er uiteindelijk invulling aan geven. Per selectiecriterium zijn een aantal hulpvragen opgenomen om deze invulling gemakkelijker te maken.

De selectiecriteria bestaan steeds uit verschillende aspecten die in onderlinge samenhang worden bekeken.

Op basis van het belang wat gehecht wordt aan de verschillende selectiecriteria is hieraan vervolgens ook nog een wegingsfactor toegekend.

 

Toelichting per selectiecriterium

A. Kosteneffectiviteit

Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op of de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling worden behaald. De kosten van ieder project moeten realistisch zijn en de middelen moeten ook effectief worden ingezet voor de geplande innovatieopgave. Omdat de beschikbare budgetten beperkt zijn is dit een belangrijke factor om rekening mee te houden. Om die reden is aan dit criterium een wegingsfactor 3 toegekend.

 

B. Kans op succes

De kans op succes van een project kan op verschillende manieren worden gedefinieerd:

  • -

    als het gaat over het vinden van innovatieve oplossingen voor een geconstateerd probleem, wordt de kans op succes gedefinieerd als de kans dat partijen er op basis van het projectplan in slagen om één of meerdere innovatieve oplossingsrichtingen voor de probleemstelling te definiëren. De gevonden oplossingsrichtingen hoeven niet altijd haalbaar te zijn.

  • -

    Als het gaat over het praktijkrijp maken van een idee, dan gaat dit criterium over de kans dat het project leidt tot een praktijkrijp concept en/of een businessplan. Daarbij kunnen bijvoorbeeld demonstratie-activiteiten of kennisoverdracht onderdeel van het project zijn. Om de kans op succes aan te tonen moet bij een aanvraag een Plan van Aanpak worden gevoegd.

 

Voor Noord Nederland geldt dat de kans op succes (bereiken van de doelen die in deze openstelling zijn opgenomen) bij een innovatie groter is als een project aansluit bij de bestaande trajecten binnen de AgroAgenda Noord Nederland. Ingediende projecten zullen dan ook beter scoren als de aansluiting bij doelen van en trajecten binnen de AgroAgenda Noord Nederland goed is uitgewerkt. Daarbij speelt ook de verspreiding van onder andere de samenwerkingspartners en eventuele demonstratielocaties over de drie provincies een belangrijke rol.

 

Niet alleen samenwerking, maar ook communicatie over het project is van groot belang voor de kans op succes. Het is van belang dat de innovatie waar een aanvraag voor wordt ingediend niet alleen bestemd blijft voor degene die de aanvraag doet, maar juist dat de innovatie breed beschikbaar is, komt of wordt gemaakt voor de agrosector als geheel. In het projectplan moet de aanvrager in ieder geval aangeven hoe opgedane kennis en ervaring in Noord Nederland wordt verspreid en gedeeld.

 

De partners in het project hebben allemaal ook hun eigen dagelijkse verantwoordelijkheden. Het is van belang dat de kennis en ervaringen die binnen de POP projecten worden opgedaan worden meegenomen in de adviezen die dagelijks worden uitgebracht en daarmee bijdragen aan het versneld bekend worden van het project en onderdelen en resultaten daarvan. Door op deze wijze in het project te staan geven initiatiefnemers er blijk van dat ze de informatie actief willen verspreiden en delen. Dat is van wezenlijk belang voor het slagen van het project, maar ook van het slagen van de innovatie in de verdere praktijk.

 

Voor het goed inzetten van het beschikbare budget vinden wij het van belang om vooral projecten met een grote kans op succes te stimuleren. Daarom is er voor gekozen om dit criterium relatief zwaar mee te laten tellen en daaraan een wegingsfactor 3 toe te kennen

  

C. Mate van effectiviteit

Voor een succesvolle innovatie moet in een project een goede verbinding worden gelegd met andere onderdelen van het krachtenveld van de agrofoodketen. De innovatie moet, vanuit de vragen die boeren hebben, zo goed mogelijk in de keten kunnen worden ingepast. Ook de eerder genoemde aansluiting bij de activiteiten van de AgroAgenda Noord Nederland is van groot belang. Continuïteit in de vermarkting en communicatie, ook nadat de bijdrage vanuit het POP3-programma stopt, is daarbij van groot belang. Uiteindelijk moet een project een bijdrage leveren aan de verduurzaming van de agro-sector als geheel.

 

D Mate van innovativiteit

Om de innovativiteit van een project te bepalen wordt gekeken naar het onderwerp van het project, maar ook naar het samenwerkingsproces/verband als zodanig. Wat betreft het onderwerp van het project is vooral het grensverleggende karakter van de innovatie een punt van aandacht. In de toelichting op de openstelling zijn de verschillende 'niveaus' van innovatie beschreven. Onder dit selectiecriterium wordt een deelscore toegekend op basis het innovatieniveau waarop het project wordt uitgevoerd.

 

Voor wat betreft het samenwerkingsverband als zodanig is het vooral belangrijk om te bepalen of het project nieuwe verbanden oplevert. Als (te) zwaar wordt geleund op bestaande samenwerkingsverbanden, is de kans op grote veranderingen in de manier van werken en unieke verbinding van kennis kleiner.

 

Verder is bij dit criterium de verandering van belang die de innovatie zelf teweeg brengt, zowel bij koplopers als bij een brede groep. Voor de verduurzaming van de landbouw kan brede uitrol van een innovatie die bij koplopers is aangeslagen minstens zo belangrijk zijn als een geheel nieuw proces wat bij een kleine groep kan worden toegepast. Uitgangspunt hierbij is de indeling van de TU Delft in niveaus van innovatie:

  • -

    Optimalisatie

  • -

    Neveneffecten

  • -

    Structureel vernieuwen; activiteit echt anders aanpakken. Voorbeeld; andere rassen telen, die ziektedruk beter aankunnen en daarmee minder beschermingsmiddelen nodig hebben.

  • -

    Transitie

 

Om de innovaties goed vorm te kunnen geven moet in ieder geval een verbinding worden gemaakt tussen praktijk en onderzoek/kennis. Ook hier geldt dat waardevolle innovaties kunnen voortkomen uit onverwachte verbindingen en het gebruik van nieuwe, nog niet eerder toegepaste, kennis uit andere sectoren.

 

In het kader van de AgroAgenda Noord Nederland is het ontwikkelen van innovaties en nieuwe verbindingen een belangrijk aspect, maar de uitrol van een aantal bestaande zaken naar een brede groep is minstens zo belangrijk. Daarom is er voor gekozen om voor dit criterium een wegingsfactor 2 aan te houden.

 

Naar boven