Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 6 november 2017 tot vaststelling van de Erfgoedverordening Noord-Holland 2017

Provinciale Staten van Noord-Holland;

 

Overwegende dat het in verband met de intrekking van de Monumentenwet 1988 en de inwerkingtreding van de Erfgoedwet wenselijk is een nieuwe erfgoedverordening vast te stellen;

 

Gelet op artikel 145 Provinciewet en artikel 3.17 Erfgoedwet;

 

Besluiten vast te stellen:

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1  

In deze verordening wordt verstaan onder:

a de wet: de Erfgoedwet ;

b monument: onroerende zaak die als cultureel erfgoed van belang is voor de provincie Noord-Holland wegens haar cultuurhistorische waarde;

c beschermd monument: monument, ten aanzien waarvan is besloten tot opname in het provinciaal erfgoedregister;

d provinciaal erfgoedregister: register als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de wet;

e structuur: groep van onroerende zaken die als cultureel erfgoed van belang is voor de provincie Noord-Holland wegens haar cultuurhistorische waarde, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang en in welke groep zich een of meer van rijks-, provincie- of gemeentewege beschermde monumenten bevinden;

f beschermde structuur: structuur, ten aanzien waarvan is besloten tot opname in het provinciaal erfgoedregister;

g redengevende omschrijving: de beschrijving van het monument en de motivering van de aanwijzing tot beschermd monument, dan wel beschermde structuur;

 

 

Artikel 2  

1. Gedeputeerde Staten houden een erfgoedregister bij van de beschermde monumenten en beschermde structuren.

 

2. Het erfgoedregister bevat in ieder geval:

a. voor een monument: de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing en de redengevende omschrijving;

b. voor een beschermde structuur: de redengevende omschrijving, opsomming van de onderdelen die behoren tot de beschermde structuur, de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing.

 

Hoofdstuk II Beschermde monumenten

Artikel 3  

1. Gedeputeerde staten kunnen besluiten een monument in het erfgoedregister op te nemen dan wel uit het erfgoedregister te verwijderen.

 

2. Op een besluit als bedoeld in het eerste lid is het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Artikel 4  

1. Gedeputeerde Staten doen mededeling van hun besluit als bedoeld in artikel 3 aan de eigenaar en aan het betrokken gemeentebestuur.

 

2. Gedeputeerde Staten doen iedere opname van een registergoed in het erfgoedregister inschrijven in de openbare registers bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

 

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de verwijdering van een monument uit het erfgoedregister dat door sloop of op andere wijze geheel teniet is gegaan, alsmede in het geval bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid.

 

4. Gedeputeerde Staten informeren de Minister belast met de monumentenzorg, de Dienst van het Kadaster en Openbare Registers in Noord-Holland en de betrokken gemeentebesturen over wijzigingen in het erfgoedregister.

 

5. Het erfgoedregister, met uitzondering van de gegevens over de eigenaar, kan door een ieder worden geraadpleegd.

 

Artikel 5  

1. Gedeputeerde Staten kunnen een besluit tot aanwijzing als beschermd monument of als beschermde structuur ambtshalve wijzigen.

 

2. Gedeputeerde Staten kunnen ambtshalve verbeteringen van feitelijke aard aanbrengen in de redengevende omschrijving van een beschermd monument of een beschermde structuur.

 

Artikel 6  

1. Een monument, ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3.3. van de wet of ingeschreven in een gemeentelijk erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.16 van de wet, wordt door Gedeputeerde Staten niet in het erfgoedregister opgenomen.

 

2. Een monument, dat na opname in het erfgoedregister wordt ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3.3. van de wet wordt door Gedeputeerde Staten uit het erfgoedregister verwijderd.

 

3. Met ingang van de datum waarop een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid in ontwerp ter inzage ligt tot aan het moment waarop dat besluit onherroepelijk is geworden, is het bepaalde in artikel 7 van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 7  

1. De eigenaar is verplicht tot het in stand houden van het monument door het plegen van onderhoud.

 

2. Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.

 

3. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

a een beschermd monument te slopen en te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken, op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

c werkzaamheden aan de fundering of riolering van een beschermd monument te verrichten zonder voorafgaand archeologisch onderzoek.

 

4. Indien de monumentale waarden van het beschermd monument worden geschaad wordt een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd, tenzij zwaarwichtige redenen van aantoonbaar algemeen maatschappelijk belang zich tegen een weigering verzetten.

 

Hoofdstuk III Beschermde structuren

Artikel 8  

1. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten een structuur als beschermde structuur in het erfgoedregister op te nemen, dan wel uit het erfgoedregister te verwijderen.

 

2. Op een besluit als bedoeld in het vorige lid is het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

3. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen door het betrokken gemeentebestuur, bedraagt zes maanden.

 

4. Gedeputeerde Staten nemen een besluit binnen een jaar na de datum van verzending van het voornemen tot aanwijzing, doch niet eerder dan nadat het gemeentebestuur advies heeft uitgebracht.

 

5. Gedeputeerde Staten informeren de Minister belast met de monumentenzorg, de Minister belast met de ruimtelijke ordening, de Dienst van het Kadaster en Openbare Registers in Noord-Holland en de betrokken gemeentebesturen over wijzigingen in het erfgoedregister.

 

Artikel 9  

1. Indien een structuur is aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gaan Gedeputeerde Staten niet tot aanwijzing over.

 

2. Een besluit tot aanwijzing als structuur of een voorstel daartoe, wordt door Gedeputeerde Staten ingetrokken, indien de desbetreffende structuur wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 10  

Met ingang van de datum waarop een voornemen tot aanwijzing als bedoeld in artikel 8, vierde lid, wordt verzonden tot het moment waarop een besluit tot aanwijzing van een structuur als beschermde structuur onherroepelijk is geworden, is het bepaalde in artikel 11 van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 11  

1. Het is verboden om in een beschermde structuur, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een bouwwerk te slopen.

 

2. Indien de monumentale waarden van de beschermde structuur worden geschaad wordt een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd, tenzij zwaarwichtige redenen van aantoonbaar algemeen maatschappelijk belang zich tegen een weigering verzetten.

 

3. Het bestuursorgaan kan ten aanzien van een beschermde structuur een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht weigeren indien een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is of kan worden verleend voor een in de plaats van het af te breken bouwwerk op te richten bouwwerk, doch de totstandkoming van het op te richten bouwwerk onvoldoende is verzekerd.

 

Hoofdstuk IV Schadevergoeding en procedurebepalingen

Artikel 12  

1. Indien de verkoopwaarde van een terrein daalt door opname in het erfgoedregister, kunnen Gedeputeerde Staten een eenmalige schadevergoeding in geld toekennen, die wordt bepaald naar redelijkheid en billijkheid indien het terrein:

a een agrarische productiefunctie heeft;

b naar de mening van gedeputeerde staten archeologisch waardevol is; en

c in eigendom toebehoort aan een agrariër.

 

2. Een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt slechts toegekend op verzoek van de agrariër als bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 13  

1. Het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 12 wordt zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs mogelijk is bij Gedeputeerde Staten ingediend, doch niet later dan zes maanden nadat degene die schade lijdt kennis heeft kunnen nemen van het schadeveroorzakende voorgenomen besluit.

 

2. Gedeputeerde Staten bevestigen de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst daarvan en stellen de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

 

Artikel 14  

1. Gedeputeerde Staten kunnen het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen indien het naar hun oordeel kennelijk ongegrond is. Een verzoek is in elk geval ongegrond indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten:

a het causaal verband ontbreekt tussen de geclaimde schade en het door Gedeputeerde Staten genomen besluit;

b de vergoeding van de geclaimde schade anderszins is gewaarborgd;

c niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 12, eerste lid.

 

2. Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen wordt aan de verzoeker door Gedeputeerde Staten meegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzoek kon aanvullen.

 

Artikel 15  

1. Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 14, eerste lid, benoemen Gedeputeerde Staten uiterlijk binnen zes weken na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 14, lid 2, een onafhankelijke deskundige, die tot taak heeft Gedeputeerde Staten van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing over de hoogte van de schadevergoeding.

 

2. In complexe gevallen kunnen Gedeputeerde Staten drie onafhankelijke deskundigen benoemen die samen een commissie van deskundigen vormen. Gedeputeerde Staten wijzen één van de leden van de commissie als voorzitter aan.

 

3. De deskundige of de commissie van deskundigen, stelt een onderzoek in naar de omvang van de schade en brengt aan Gedeputeerde Staten rapport uit over zijn bevindingen en adviseert Gedeputeerde Staten over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding.

 

4. Gedeputeerde Staten stellen de deskundige of de commissie van deskundigen de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van zijn taak.

 

5. De verzoeker verschaft de deskundige of de commissie van deskundigen de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

 

6. De deskundige of de commissie van deskundigen kan een plaatsopneming houden indien hij dit nodig acht.

 

Artikel 16  

1. De deskundige of de commissie van deskundigen stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

 

2. De deskundige of de commissie van deskundigen stelt de verzoeker in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting.

 

3. Alvorens de deskundige of de commissie van deskundigen het definitieve advies opstelt wordt een conceptadvies opgemaakt. Dit conceptadvies wordt uiterlijk zes weken nadat de deskundige of de commissie van deskundigen is benoemd aan de verzoeker en aan Gedeputeerde Staten toegezonden.

 

4. De verzoeker maakt eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies binnen zes weken na verzending daarvan schriftelijk aan de deskundige of aan de commissie van deskundigen kenbaar.

 

5. De deskundige of de commissie van deskundigen stelt het advies op binnen zes weken na het verstrijken van de in het vierde lid genoemde termijn en zendt het advies terstond toe aan Gedeputeerde Staten.

 

Artikel 17  

1. Gedeputeerde Staten beslissen binnen zes weken na ontvangst van het definitieve advies van de deskundige of van de commissie van deskundigen op het verzoek om schadevergoeding en maken dit besluit binnen deze termijn bekend aan de verzoeker. Gedeputeerde Staten zenden een kopie van hun besluit aan de deskundige of de commissie van deskundigen.

 

2. Gedeputeerde Staten kunnen de beslissing als bedoeld in het eerste lid, onder opgaaf van redenen, één maal voor ten hoogste zes weken verdagen.

 

Artikel 18  

1. Gedeputeerde Staten kennen verzoeker op zijn schriftelijk verzoek een voorschot toe op zijn schadevergoeding als hij naar het oordeel van Gedeputeerde Staten naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 13 en wanneer Gedeputeerde Staten van mening zijn dat het belang van verzoeker het vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend. Gedeputeerde Staten beslissen op het verzoek nadat zij de deskundige of de commissie van deskundigen hebben gehoord.

 

2. Indien Gedeputeerde Staten een besluit nemen tot het verlenen van een voorschot wordt daarmee geen recht op schadevergoeding als bedoeld in artikel 13 erkend.

 

3. Het voorschot wordt uitsluitend toegekend indien de verzoeker schriftelijk verklaart dat hij hetgeen dat ten onrechte als voorschot wordt uitbetaald – zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot – geheel en onvoorwaardelijk zal terugbetalen. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor zekerheidsstelling verlangen.

 

Hoofdstuk V Toezicht

Artikel 19  

De met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening aangewezen personen zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

 

Hoofdstuk VI Slotbepalingen

Artikel 20  

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst.

2. De Monumentenverordening 2010 wordt ingetrokken.

 

Artikel 21  

Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Noord-Holland 2017.

 

 

 

Haarlem, 6 november 2017

Provinciale Staten van Noord-Holland,

J.W. Remkes, voorzitter.

K. Bolt, statengriffier.

Uitgegeven op 23 november 2017

Namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

R.M. Bergkamp, provinciesecretaris.

Naar boven