Toelichting behorende bij de Negende wijzigingsregeling Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020
In 2013 hebben het Rijk, LTO-Nederland, Unie van Waterschappen en de provincies afgesproken dat een budget van 100 miljoen GLB-geld zal worden toegevoegd aan het plattelandsontwikkelingsprogramma 3 (POP3). Dit om agrariërs te ondersteunen bij investeringen en innovaties die nodig zijn om te voldoen aan internationale doelen, met name op het gebied van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn water. Tevens is toen afgesproken dat waterschappen en provincies eenzelfde bedrag voor dit doel beschikbaar zullen stellen. Voor de provincie Noord-Brabant betreft het 10,88 miljoen GLB-geld plus 5,44 miljoen van de waterschappen en 5,44 miljoen van de provincie. In totaal dus 21,76 miljoen euro.
Op 7 september 2015 hebben Gedeputeerde Staten besloten om de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 voor het eerst open te stellen. Hoofdstuk 2, paragraaf 1 en 2 van deze openstelling hadden betrekking op het extra budget voor ‘internationale doelen’. Om de Brabantse agrariërs nog meer te ondersteunen bij investeringen en innovaties om te voldoen aan de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water besluiten Gedeputeerde Staten om hoofdstuk 2, paragraaf 1 opnieuw open te stellen. Tevens besluiten Gedeputeerde Staten om hoofdstuk 2, paragraaf 3 voor dit doel open te stellen. Subsidieaanvragen zijn mogelijk van 11 december 2017, 9.00 uur tot en met 26 februari 2018, 17.00 uur.
Beleidsmatige uitgangspunten
De Nitraatrichtlijn is op 12 december 1991 gepubliceerd en heeft tot doel om ‘de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en om verdere verontreiniging te voorkomen’. Brabantse landbouwers hebben een flinke inspanning geleverd om nitraatverliezen te verminderen, maar nog onvoldoende om verdere verontreiniging te voorkomen. Het gaat daarbij om de kwaliteit van het nieuwgevormde grondwater, dus het grondwater net beneden de wortelzone, en om de invloed van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit in aangrenzende oppervlaktewateren.
Het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn bepaalt welke stappen in de periode 2018-2022 moeten worden gezet. Middels deze openstelling willen Gedeputeerde Staten de Brabantse landbouwers daarbij helpen conform de landelijke afspraken uit 2013.
De Kaderrichtlijn Water is op 22 december 2000 van kracht geworden en heeft als doel om aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestrische ecosystemen te beschermen, verontreiniging van het grondwater te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen. In Noord-Brabant vormen nitraat en fosfaat het grootste knelpunt bij het voldoen aan de Kaderrichtlijn water. In 2015 voldeed slechts 25% van de KRW-wateren aan de stikstofdoelstelling en slechts 34% aan de fosfordoelstelling. Dit moet naar 100% in 2027. Landbouwemissies en effluent van zuiveringsinstallaties vormen de belangrijkste oorzaak voor dit probleem en moeten de komende jaren fors verminderen. Voor zover het landbouwemissies betreft willen Gedeputeerde Staten de Brabantse landbouwers daarbij helpen middels deze openstelling, zoals landelijk afgesproken.
Landbouwgewassen hebben stikstof nodig om te kunnen groeien. Omdat de bodem onvoldoende stikstof levert wordt extra stikstof toegediend in de vorm van dierlijke mest of kunstmest. Voorzover het door de plant wordt opgenomen en met de oogst wordt afgevoerd is er geen probleem. Problemen ontstaan door het gedeelte van de stikstof dat niet wordt opgenomen. Bijvoorbeeld doordat stikstof in de vorm van ammoniak verloren gaat tijdens het toedienen. Of doordat het na toediening afspoelt in de vorm van ammonium of nitraat naar aangrenzend oppervlaktewater. Of met overtollig regenwater uitspoelt tot beneden de wortelzone. Of denitrificeert omdat er onvoldoende zuurstof in de bodem zit en wordt omgezet in het broeikasgas N2O (lachgas). Veel voorkomende oorzaken voor een slechte stikstofbenutting kunnen zijn dat de stikstof ongelijkmatig wordt verdeeld of te vroeg of te laat wordt toegediend.
Een slechte stikstofbenutting in de landbouw leidt tot diverse milieuproblemen. Lachgas is een broeikasgas dat 265 keer zo sterk is als CO2. Ammoniak leidt tot vermesting van natuurgebieden en tot gezondheidsrisico’s omdat het bijdraagt aan de vorming van fijn stof. Ammonium is schadelijk voor vissen. Nitraat leidt tot eutrofiëring van het oppervlaktewater en verontreiniging van het grondwater. Daarbij gaat het niet alleen om het nitraat zelf, maar ook om processen die door nitraatuitspoeling op gang worden gebracht, zoals pyrietafbraak in de bodem of overmatige plantengroei in het oppervlaktewater.
Niet alleen het milieu, maar ook de landbouw zelf heeft baat bij een betere stikstofbenutting, zodat kosten kunnen worden bespaard doordat minder kunstmest nodig is. En omdat de hoeveelheid stikstof die mag worden gebruikt bij de gewasteelt wettelijk beperkt is. Slechte benutting betekent niet alleen meer verliezen, maar ook minder opbrengst of minder kwaliteit, dus minder rendement. Ook om die reden heeft de landbouwer baat bij een betere stikstofbenutting. Beter bodembeheer en precisielandbouw vormen daarvoor de aangewezen instrumenten. Beter bodembeheer omdat de bodem dan beter in staat is om nutriënten vast te houden en gedoseerd af te geven. En de plantenwortels beter laat functioneren. Een verdichte bodem leidt niet alleen tot een slechte doorworteling, maar ook tot denitrificatie en het vergroot de kans op afspoeling. Voorkomen en opheffen van bodemverdichting is dus een goed hulpmiddel bij het beter benutten van nutriënten.
Ook precisielandbouw vormt een goed hulpmiddel. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het detecteren van pleksgewijze verschillen in opbrengstpotentie, het detecteren van pleksgewijze verschillen in stikstofleverend vermogen van de bodem en het op basis van deze informatie pleksgewijs variëren in stikstofgift. Maar ook een betere timing, een betere plaatsing of een nauwkeuriger dosering van stikstofmeststoffen levert milieuwinst.
Beter bodembeheer en precisielandbouw vergen kennis en inzicht van de landbouwer. En er is behoefte aan innovaties. Om die reden is in deze openstelling gekozen voor de POP-maatregelen ‘Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties’ en ‘Samenwerking voor innovaties’.
Fosfaat is een eindige grondstof die onmisbaar is voor de wereldvoedselvoorziening, want landbouwgewassen hebben fosfaat nodig om te kunnen groeien. Door overvloedige bemesting met dierlijke mest bevatten veel Brabantse landbouwpercelen ruim voldoende fosfaat. Hoe hoger het fosfaatgehalte in het bodemvocht, hoe groter de hoeveelheid fosfaat die met het neerslagoverschot uitspoelt naar grond- of oppervlaktewater. Om die reden is het belangrijk om te zorgen dat het gewas zo veel mogelijk fosfaat opneemt. Alles wat met het gewas wordt afgevoerd kan niet meer uitspoelen. Ook afspoeling van fosfaat met mest- of bodemdeeltjes vormt een risico voor de waterkwaliteit. Goed bodembeheer en een juiste toediening van mest kunnen het risico verkleinen. Precisielandbouw kan niet alleen bij stikstof, maar ook bij fosfaat helpen om de benutting te verbeteren en de verliezen te verminderen. Om die reden hebben Gedeputeerde Staten besloten om ook het verminderen van fosfaatemissie als doelstelling op te nemen in openstelling van de POP-maatregelen ‘Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties’ en ‘Samenwerking voor innovaties’.
Behalve door uit- en afspoeling van landbouwpercelen, kan ook afspoeling van mest- of voerdeeltjes van landbouwerven of verharde koepaden een bron van verontreiniging van grond- of oppervlaktewater zijn. Dit speelt vooral op melkveebedrijven. Het is belangrijk dat veehouders zich hiervan bewust zijn en zoeken naar methoden om deze afspoeling te verminderen. Op verzoek van ZLTO en de waterschappen is dit onderwerp daarom als subsidiabel thema toegevoegd aan de POP-maatregel ‘Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties’.
Het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) bestaat uit diverse maatregelen. Een aantal van deze maatregelen wordt in het kader van de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 subsidiabel gesteld door de provincie Noord-Brabant en vervolgens uitgevoerd door de aanvrager(s).
Twee POP3-maatregelen worden door Gedeputeerde Staten opengesteld middels deze wijzigingsregeling voor de periode 11 december 2017, 9.00 uur tot en met 26 februari 2018, 17.00 uur. Het betreft de volgende maatregelen:
§ 1 Trainingen, workshops,
ondernemerscoaching
en demonstraties
In het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn dienen de emissies van nutriënten en andere schadelijke stoffen vanuit de landbouw te worden verminderd. Vooral in Noord-Brabant ligt hiervoor een grote opgave omdat deze provincie veel uitspoelingsgevoelige zandgronden en intensieve teelten kent. Van landbouwondernemers in deze gebieden worden extra inspanningen verwacht om hun bedrijfsvoering aan te passen waardoor milieuverliezen afnemen en de efficiëntie van nutriënten toeneemt. Ook andere beleidsdoelen vragen om het verbeteren van de stikstof- en fosfaatbenutting en het beter sluiten van kringlopen. Denk aan het beperken van de uitstoot van broeikasgassen en ammoniak. Of de uitputting van de mondiale fosfaatvoorraden.
In Nederland is veel kennis aanwezig over het beperken van emissies en het sluiten van kringlopen. En over de rol die beter bodembeheer, teeltmaatregelen, precisielandbouw, datamanagement en erfinrichting daarbij kunnen spelen. Deze kennis stroomt autonoom onvoldoende door naar landbouwondernemers. En vraagt steeds vaker een vertaalslag of integratie in bestaande management- en informatiesystemen.
Niet alleen landbouwondernemers en water- en natuurbeheerders, maar ook afnemers van landbouwproducten hebben belang bij kennisoverdracht naar de landbouw. Het kan hun immers helpen beter te voldoen aan de opgave om de footprint van hun producten te verkleinen en zich beter te profileren richting hun afnemers. Om die reden daagt de provincie Noord-Brabant niet alleen kennisaanbieders, maar ook dienstverleners en ketenpartijen uit om met voorstellen te komen.
§ 3 Samenwerking voor innovaties
Verbeteren van de nutriëntenbenutting is hetzelfde als meer produceren met minder meststoffen. Een belangrijk hulpmiddel daarbij is beter bodembeheer. Vooral preventie en aanpak van verdichting zijn belangrijk. Dit vraagt onder andere lichtere machines, minder berijden, minder bewerkingen. Landbouwers, loonwerkers, machinebouwers, onderzoekers en adviseurs hebben vaak goede ideeën, maar te weinig tijd en geld om ze uit te ontwikkelen. Samenwerking is een oplossing, maar moet worden georganiseerd. Met deze openstelling wil de provincie mensen met goede ideeën uitdagen om elkaar op te zoeken en samen aan de slag te gaan.
Een ander hulpmiddel om meer te produceren met minder meststoffen is precisiebemesting. Bepalen wat de plant precies nodig heeft, bijvoorbeeld met behulp van data-analyse. Vervolgens bepalen wat de bodem kan leveren met behulp van bodemanalyse. En daarna het verschil exact op het juiste moment, op de juiste plek en in de juiste dosering toedienen. Zowel op het gebied van data-analyse, als op het gebied van bodemanalyse en toedieningstechnieken is er behoefte aan innovaties die de Brabantse landbouwer kunnen helpen om de emissies van nutriënten te verminderen en daardoor te voldoen aan de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.
Met ‘leveren’ wordt niet alleen gedoeld op aanvragers die zelf de trainingen, workshops e.d. verzorgen, maar ook op aanvragers die deze trainingen, workshops e.d. aanbieden of organiseren en hiervoor overwegend externe deskundigen inhuren. De provincie stelt wel als voorwaarde dat ook de aanvrager zelf of een medewerker die bij de aanvrager in loondienst is een deel van de trainingen, workshops e.d. verzorgt. Zie ook artikel 2.1.3, tweede lid, onder e.
Artikel 2.1.3 Subsidievereisten,
Eerste lid, onder c, Thema’s
In het hoofdstuk Algemeen is onder de kopjes ‘stikstof’, ‘fosfaat’ en ‘erfemissies’ toegelicht waarom deze twee thema’s zijn gekozen.
Eerste lid, onder d, Beheergebieden
Om te borgen dat er in ieder geval voldoende spreiding komt, voor wat betreft de tweede maatregel die in het eerste lid, onder c, is genoemd, is de voorwaarde opgenomen dat het project ten goede komt aan tenminste drie beheergebieden van de waterschappen in Noord-Brabant.
Tweede lid, onder e,
HBO-niveau
en werkervaring
Landbouwers hebben veelal een opleiding op MBO-niveau en vele jaren relevante werkervaring. Om voldoende meerwaarde te kunnen bieden bij het trainen van groepen landbouwers is het noodzakelijk dat de trainer ten minste HBO-niveau heeft en aantoonbare recente relevante werkervaring met het trainen en coachen van groepen landbouwers (binnen drie jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag).
Artikel 2.1.4 Subsidiabele kosten
Eerste lid, onder a, Personeelskosten
Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden conform de varianten zoals beschreven in de artikelen 1.1 en 1.5.
Artikel 2.1.7 Subsidieplafond
Het subsidieplafond dat onder a is genoemd bestaat uit 1,3 miljoen euro uit middelen die op verzoek van Nederland door de Europese Unie aan de voor Nederland beschikbare middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zijn toegevoegd en wordt door de provincie Noord-Brabant aangevuld met 1 miljoen euro uit de provinciale begroting.
Het subsidieplafond dat onder b is genoemd bestaat volledig uit middelen die op verzoek van Nederland door de Europese Unie aan de voor Nederland beschikbare middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zijn toegevoegd.
Artikel 2.1.8 Subsidiehoogte
Voor onderdeel 2 is geen maximum genoemd omdat dit zou leiden tot projecten die elkaar beconcurreren bij het werven van deelnemers, vanwege het vereiste dat in artikel 2.1.3, eerste lid, onder d, is opgenomen. De provincie vindt concurrentie belangrijk, maar dan vooral in de aanvraagfase, niet bij het werven van deelnemers voor kennisprojecten.
Artikel 2.1.9 Selectiecriteria
De
kosteneffectiviteit heeft betrekking op de aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie inclusief de bijdrage ervan aan het behalen van de doelstelling van de openstelling. Bij de begroting wordt gelet op de proportionaliteit en doelmatigheid van de kosten zoals de geplande uren per activiteit en uurtarieven in relatie tot de vereiste kwalificaties om de activiteiten goed uit te voeren. Hetzelfde geldt voor de overige kosten zoals die voornamelijk terugkomen in artikel 2.1.4 onderdelen c tot en met g.
De
kans op succes heeft hier betrekking op de kans dat het project succesvol zal zijn ofwel dat de geplande activiteiten:
- a.
een goede kwaliteit hebben;
- b.
kunnen worden gerealiseerd;
- c.
leiden tot de gewenste toepassing van de kennis;
- d.
de deelnemers perspectief bieden op bedrijfseconomisch voordeel.
Ad a. Hier wordt gelet op de kwaliteit van de kennisaanbieders:
* mate waarin deze aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk,
* mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen.
Ad b. Hier wordt gelet op de kwaliteit van het projectplan:
* kent het project een realistische planning, opzet en begroting,
* zijn de relevante partijen bij de kennisoverdrachtsacties betrokken,
* zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.
Ad c. Hier wordt gelet hoe groot de kans is dat de opgedane kennis werkelijk in de praktijk wordt toegepast ofwel leidt tot de gewenste gedragsverandering:
* in welke mate wordt gewerkt aan kennisvragen die voortvloeien uit managementinstrumenten die de deelnemende bedrijven gebruiken, zoals kringloopwijzers, bemestingsplannen, organische stof balansen enzovoort,
* in welke mate wordt aangesloten bij knelpunten die deelnemers zelf op hun bedrijf ervaren; hoe worden deze geïdentificeerd bij de start van het programma en in welke mate worden deze vertaald in individueel maatwerk.
Ad d. Landbouwers zijn zelfstandige ondernemers die primair bezig zijn met het runnen van hun bedrijf. Deelnemen aan kennisprojecten kost tijd en deze moet vanuit zakelijk perspectief worden terugverdiend. Anders bestaat het gevaar dat deelnemers voortijdig afhaken.
De
effectiviteit heeft betrekking op de bijdrage aan de beleidsdoelstelling van de openstelling. Dit wordt bepaald door:
- a.
de wijze waarop bedrijfsinformatie van de deelnemers wordt gebruikt;
- b.
het bereik van het project;
- c.
de mate waarin toepassing van de kennis na afloop van het project geborgd blijft.
Ad a. Hierbij wordt gekeken naar de wijze waarop en de mate waarin deelnemers worden uitgedaagd om nutriëntenbenutting en nutriëntenemissies op hun eigen bedrijf in beeld te brengen. En de wijze waarop en de mate waarin ze worden geholpen bij het vinden van oplossingen om nutriëntenbenutting te verbeteren en emissies te verminderen.
Ad b. Hierbij wordt gekeken naar:
* de focus van het project, ofwel de mate waarin het project tot doel heeft om in afgebakende gebieden een hoog percentage van de doelgroep als deelnemer te krijgen,
* aantal contacturen per deelnemer.
Ad c. Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin de aangeboden kennis past in door de deelnemers gebruikte managementinstrumenten of in teeltregistratie- of kwaliteitsborgingssystemen van leveranciers of afnemers. Verder wordt gekeken naar de contacten die de aanvrager na afloop van het project naar verwachting zal onderhouden met de deelnemers en de mate waarin nutriëntenbenutting hierbij een issue is.
Voor de selectiecriteria kans op succes en effectiviteit wordt een
wegingsfactor 3 gehanteerd en voor het selectiecriterium kosteneffectiviteit een
wegingsfactor 2. De reden is dat de problematiek die nutriëntenemissies in Brabant veroorzaken zo zwaarwegend is dat Gedeputeerde Staten van mening zijn dat kans op succes en effectiviteit van kennisprojecten zwaarder mogen wegen dan kosteneffectiviteit.
Artikel 2.1.11 Verplichtingen specifiek
Onder deelnemersgegevens wordt verstaan de namen van de deelnemers, de onderneming waar de deelnemer werkzaam is en de locatie waar de bedrijfsactiviteiten van de onderneming plaatsvinden. De trainingen dienen gericht te zijn op deelnemers met bedrijfsactiviteiten in Noord-Brabant.
Artikel 2.3.3 Subsidiabele activiteiten
Het gaat hier alleen om activiteiten van nieuwe of bestaande samenwerkingsverbanden, zoals in artikel 1.3 bepaald, om het innovatieproject uit te voeren. Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten gericht op:
- -
de oprichting van een samenwerkingsverband;
- -
het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie.
Artikel 2.3.4 Weigeringsgronden
Onder c Toedienen van stoffen of preparaten
Deze paragraaf richt zich op technische of technologische innovaties, omdat crossovers met de landbouw tot belangrijke doorbraken kunnen leiden. Het toedienen van hulpstoffen of preparaten kan nuttig zijn, maar de kans dat het niet leidt tot grote en consistente verbeteringen blijkt tot nu toe relatief groot. De provincie wil de ELFPO-middelen zo doelmatig mogelijk benutten en richt de focus daarom in dit stadium niet op de inzet van stoffen of preparaten.
Artikel 2.3.5 Subsidievereisten
Eerste lid, onder a, Het project wordt geheel of gedeeltelijk uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant vindt het belangrijk dat het innovatieproject geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant. Bijvoorbeeld doordat de innovatie op Brabantse landbouwgrond wordt getest, of doordat een of meer Brabantse landbouwers deel uit maken van het samenwerkingsverband.
Eerste lid, onder e, Het project is gericht op of staat ten dienste van de voortbrenging van landbouwproducten
Deze paragraaf richt zich op het verminderen van nutriëntenemissies bij de grondgebonden gewasteelt. Emissies die na de oogst ontstaan, bijvoorbeeld bij de handel in of afzet van landbouwproducten vergen andersoortige maatregelen, zijn vaak niet de verantwoordelijkheid van de primaire producent en hebben zelden een relatie met de Nitraatrichtlijn of de Kaderrichtlijn Water.
Artikel 2.3.6 Subsidiabele kosten
Alle projectkosten die gericht zijn op coördinatie van het samenwerkingsverband of op verspreiding van de resultaten van het project mogen onder de kostenposten zoals opgenomen in het eerste lid, onder a en b, worden ondergebracht, tot het maximum zoals benoemd in het tweede lid.
Artikel 2.3.9 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bestaat voor 1,2 miljoen euro uit middelen die op verzoek van Nederland door de Europese Unie aan de voor Nederland beschikbare middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zijn toegevoegd en wordt door de provincie Noord-Brabant aangevuld met 2 miljoen euro uit de provinciale begroting.
Artikel 2.3.10 Subsidiehoogte
Deze paragraaf richt zich op het verminderen van nutriëntenemissies bij de grondgebonden gewasteelt. Daarvoor heeft de landbouwer hulpmiddelen nodig die nog niet beschikbaar zijn of moeten worden doorontwikkeld. Het kan gaan om machines, sensoren, data-analyse, managementsystemen enzovoort. Hoofddoel van het samenwerkingsproject moet zijn het ontwikkelen, valideren of verfijnen van dit soort innovaties ten behoeve van de grondgebonden landbouw. De genoemde subsidiepercentages hebben betrekking op kosten voor of ten behoeve van de voortbrenging van landbouwproducten. Kosten voor marketing of afzet van producten die een innovatieproject oplevert zijn niet subsidiabel.
Artikel 2.3.11 Selectiecriteria
Bij de
kosteneffectiviteit wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:
- 1.
Begrotingsonderdelen zoals gepland aantal uren per activiteit, uurtarieven, de omvang en noodzaak van de aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de projectdoelstelling ofwel de geplande prestatie.
- 2.
Efficiënt gebruik van de arbeid, kennis en netwerk van het samenwerkingsverband die de geplande prestatie bepalen.
Bij de
kans op succes wordt in samenhang gekeken naar:
- 1.
De oriëntatie op de haalbaarheid van het beoogde resultaat. Geeft de groep blijk zich voldoende te hebben georiënteerd op basis van bestaande kennis en ervaring om met het projectactiviteiten het beoogde doel te realiseren?
- 2.
De kwaliteiten en inbreng van de groep, waarbij wordt gelet in hoeverre de juiste partijen deelnemen om de doelen te realiseren waarbij ook wordt gelet of partijen deelnemen die een natuurlijke rol kunnen hebben in communicatie naar de praktijk na beëindiging van het project ten behoeve van een brede uitrol.
- 3.
Het gezamenlijk omarmen van een innovatieopgave voor een langere duur kan voor alle deelnemers van het samenwerkingsverband lastig zijn vanwege belangentegenstellingen. Een goed procesplan kan een rol vervullen bij het vergroten van de slagingskans van het project. Aandacht voor een evenwichtige bijdrage borgt dat de deelnemers complementair aan elkaar de benodigde inbreng leveren om het beoogde resultaat te bereiken.
- 4.
Het is belangrijk dat innovaties niet op de plank blijven liggen. Succes wordt niet alleen bepaald door het feit of de innovatie succesvol is, maar ook door de wijze waarop de innovatie daarna wordt uitgerold.
De
effectiviteit heeft betrekking op de beleidsdoelstelling van de openstelling. Dit wordt bepaald door:
- 1.
Het verschil tussen stikstofaanvoer op landbouwpercelen en stikstofafvoer (en daarmee ook fosfaatafvoer) met de oogstproducten. Het verschil kan worden verkleind door aanpassingen te doen bij zowel de aanvoer als de afvoer. Gekeken wordt naar de mate waarin het project beoogt dit verschil te verkleinen, naar de onderbouwing hiervan en de mate waarin de claims realistisch zijn.
- 2.
Het verminderen van emissies, bijvoorbeeld doordat stikstof of fosfaat beter worden vastgehouden. Veelal zal dit gepaard gaan met een lagere bemestingsbehoefte of een hogere opbrengst. Gekeken wordt naar de mate waarin het project beoogt deze emissies te verminderen, naar de onderbouwing hiervan en de mate waarin de claims realistisch zijn.
- 3.
De mate waarin positieve resultaten en kansrijke concepten actief onder de aandacht van Brabantse landbouwers wordt gebracht. Dit vanwege de omvang van de problematiek met nitraat-, fosfaat- en ammoniakemissies in Brabant.
Bij de
innovativiteit wordt gelet op de mate waarin de beoogde innovatie verschilt van een bestaand product of dienst, etc. Dit wordt bepaald door:
- 1.
de mate waarin het project grensverleggend is;
- 2.
de mate waarin het project bijdraagt aan een duurzame landbouw. Zijn de innovaties kosteneffectief? Zijn ze eenvoudig in te passen in de bedrijfsvoering? Hoe lang zullen ze gebruikt blijven worden?
- 3.
De mate waarin samenwerkingsverbanden met meerwaarde ontstaan. Duurzame landbouw vraagt veel expertise en inzet van speciale vaak kostbare machines. Daarom wordt veel samengewerkt tussen landbouwers onderling, tussen landbouwers en leveranciers of dienstverleners en tussen landbouwers en afnemers. Vaak is kostenbesparing een belangrijk motief. Samenwerkingsverbanden kunnen echter ook meerwaarde opleveren. Bijvoorbeeld structureel gebruik van nieuwe managementinformatie of structurele inzet van nieuwe, gespecialiseerde machines.
- 4.
De mate waarin belemmeringen worden weggenomen. De maatschappij is complex en goede ideeën, concepten of technieken slaan vaak niet aan door belemmeringen. Vaak zijn deze historisch gegroeid. Innovativiteit kan dus ook bestaan uit het wegnemen of omzeilen van dit soort belemmeringen.
De
wegingsfactoren voor alle vier de selectiecriteria zijn gelijk gesteld op 2 omdat ze in algemene zin gelijkwaardig van belang zijn voor het selecteren van de projecten die het meest bijdragen aan de doelstellingen van de openstelling.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk