Negende wijzigingsregeling Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
 
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
 
Overwegende dat de Europese Commissie op 16 februari 2015 het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) heeft goedgekeurd;
 
Overwegende dat naar aanleiding daarvan Nederland een Europese subsidie uit het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling ontvangt en Nederland een eigen bijdrage aan het Plattelandsontwikkelingsprogramma levert van minimaal eenzelfde bedrag;
 
Overwegende dat het Rijk en de provincies op 18 december 2014 het Convenant Uitvoering POP3 hebben gesloten over de hoofdlijnen van de invulling en werkwijze van de uitvoering van de plattelandsontwikkeling in het POP3;
 
Overwegende dat de Minister van Economische Zaken het beheer en de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma op grond van artikel 3 van de Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014-2020 heeft gedelegeerd aan de provinciebesturen;
 
Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma te behalen, zoals herstel, instandhouding en verbetering van ecosystemen die verbonden zijn met de landbouw, met bijzondere aandacht voor het verbeteren van het waterbeheer, het beheer van meststoffen, het voorkomen van bodemerosie, het verbeteren van het bodembeheer en het verminderen van de uitstoot van lachgas en ammoniak door de landbouw;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten hiervoor de maatregel trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties en de maatregel samenwerking voor innovaties willen inzetten;
 
Overwegende dat in samenspraak met de andere provincies en het Rijk paragraaf 4 voor een derde keer wordt opengesteld om jonge landbouwers de gelegenheid te bieden subsidie te ontvangen om hun bedrijf te verduurzamen en te innoveren;
 
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Artikel I Wijzigingen
De Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 wordt als volgt gewijzigd:
 
A. Paragraaf 1 komt te luiden:
 
§ 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties
 
Artikel 2.1.1 Doelgroep
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:
  • a.
    rechtspersonen en ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting leveren;
  • b.
    samenwerkingsverbanden van partijen als bedoeld onder a.
 
Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor:
  • a.
    het verzorgen van trainingen, workshops of coaching aan een groep van landbouwondernemers;
  • b.
    demonstratieactiviteiten, waarbij landbouwers kennis nemen van innovaties en de toepassing ervan.
 
Artikel 2.1.3 Subsidievereisten
  • 1.
    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
    • a.
      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;
    • b.
      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;
    • c.
      het project heeft als doel de deelnemers te informeren over innovaties of modernisering en de toepassing ervan te bevorderen met betrekking tot een van de onderstaande thema’s:
      • 1°.
        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik, een meer gesloten kringloop, minder emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgrond naar lucht, grond- of oppervlaktewater;
      • 2°.
        maatregelen die leiden tot minder emissie of minder kans op emissie van nutriënten uit voer- of mestresten op erf of verharde koepaden;
    • d.
      indien een project betrekking heeft op het thema genoemd onder c, onderdeel 2°, komt dit project ten goede aan ten minste drie beheergebieden van de waterschappen in de provincie Noord-Brabant;
    • e.
      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.1.9, eerste tot en met derde lid, 18 punten of meer.
  • 2.
    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:
    • a.
      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:
      • 1°.
        de doelstellingen van het project;
      • 2°.
        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;
      • 3°.
        de wijze van uitvoering van het project;
      • 4°.
        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;
      • 5°.
        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;
      • 6°.
        de verwachte resultaten van het project; 
    • b.
      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;
    • c.
      een toelichting op de begroting;
    • d.
      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
    • e.
      de curricula vitae van het personeel, waaronder minimaal de aanvrager zelf of een medewerker bij de aanvrager in loondienst, die de kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aan gaat bieden, waarbij deze voldoen aan de volgende vereisten:
      • 1°.
        een afgeronde opleiding op ten minste HBO-niveau;
      • 2°.
        ervaring met het trainen of coachen van groepen landbouwers;
      • 3°.
        relevante werkervaring binnen drie jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.
 
Artikel 2.1.4 Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:
  • a.
    personeelskosten van bij de uitvoering van het project betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;
  • b.
    kosten van procesbegeleiders en adviseurs;
  • c.
    materiaalkosten;
  • d.
    huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;
  • e.
    kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;
  • f.
    kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit als bedoeld in artikel 2.1.2, onder b;
  • g.
    bijdragen in natura in de vorm van kosten voor onbetaalde eigen arbeid.
 
Artikel 2.1.5 Niet subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.1.4 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
  • a.
    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;
  • b.
    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;
  • c.
    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de activiteit, bedoeld in artikel 2.1.2, deel te nemen.
 
Artikel 2.1.6 Vereisten subsidieaanvraag
Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 11 december 2017 om 9.00 uur tot en met 26 februari 2018 om 17.00 uur.
 
Artikel 2.1.7 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.1.2:
  • a.
    in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 1°, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.1.6, vast op € 2.300.000;
  • b.
    in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 2°, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.1.6, vast op € 700.000.
 
Artikel 2.1.8 Subsidiehoogte
  • 1.
    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1.2:
    • a.
      in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 1°, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000;
    • b.
      in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 2°, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.
  • 2.
    Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.
  • 3.
    Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag in het eerste lid lager is dan € 100.000.
 
Artikel 2.1.9 Selectiecriteria
  • 1.
    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1.2, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:
    • a.
      de kosteneffectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de totale aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie inclusief de bijdrage ervan aan de doelstelling van de openstelling;
    • b.
      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:
      • 1°.
        de kwaliteit van de aanbieder van de kennis;
      • 2°.
        de kwaliteit van het projectplan;
      • 3°.
        de mate waarin wordt gewerkt aan kennisvragen die voortvloeien uit managementinstrumenten of knelpunten in de bedrijfsvoering van deelnemende bedrijven;
      • 4°.
        de mate waarin deelnemers perspectief krijgen op bedrijfseconomisch voordeel;
    • c.
      de effectiviteit van het project bij het verminderen van de emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas, blijkend uit:
      • 1°.
        de wijze waarop bedrijfsinformatie van de deelnemers wordt gebruikt om de emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas naar bodem, lucht en grond- of oppervlaktewater bij de deelnemende bedrijven in beeld te brengen en de aandacht die wordt besteed aan bruikbare manieren om deze emissie te verminderen;
      • 2°.
        het bereik van het project, blijkend uit het aantal bijeenkomsten, het aantal deelnemers, de focus en het aantal contacturen;
      • 3°.
        de wijze waarop en de mate waarin toepassing van de aangeboden kennis na afloop van het project geborgd blijft, blijkend uit de wijze waarop dit in managementinstrumenten of de bedrijfsvoering kan worden geïntegreerd.
  • 2.
    Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, worden de volgende wegingsfactoren gehanteerd:
    • a.
      wegingsfactor 2 voor kosteneffectiviteit;
    • b.
      wegingsfactor 3 voor kans op succes;
    • c.
      wegingsfactor 3 voor effectiviteit.
  • 3.
    Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:
    • a.
      1 punt, indien de beoordeling matig is;
    • b.
      2 punten, indien de beoordeling voldoende is;
    • c.
      3 punten, indien de beoordeling goed is;
    • d.
      4 punten, indien de beoordeling zeer goed is.
  • 4.
    Indien na toepassing van het eerste tot en met derde lid, en artikel 2.1.3, eerste lid, onder e, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.1.7 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.
  • 5.
    Indien toepassing van het eerste tot en met derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien ook dit puntenaantal gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.
 
Artikel 2.1.10 Adviescommissie POP3
Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2, voor advies over de artikelen 2.1.3, eerste lid, onder d en 2.1.9 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.
 
Artikel 2.1.11 Verplichtingen specifiek
Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om tijdens de uitvoering van het project het aantal gegeven trainingen, de locaties waar de trainingen hebben plaatsgevonden en de deelnemersgegevens bij te houden.
 
B. Paragraaf 3 komt te luiden:
 
§ 3 Samenwerking voor innovaties
 
Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen specifiek
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
  • a.
    innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren of verfijnen van een innovatie;
  • b.
    preparaat: chemische stof, microörganismen, extract uit in de natuur voorkomende stoffen of product uit in de natuur voorkomende stoffen en speciaal bereid om te worden toegevoegd aan bodem, planten, meststoffen of anderszins met als hoofddoel of als nevendoel om benutting van nutriënten te verbeteren, de bodem te verbeteren of emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas te verminderen.
 
Artikel 2.3.2 Doelgroep
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door de deelnemers aan een samenwerkingsverband.
 
Artikel 2.3.3 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject.
 
Artikel 2.3.4 Weigeringsgrond
Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3 geweigerd indien:
  • a.
    er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie in het kader van LEADER is verstrekt;
  • b.
    de innovatie gericht is op het toedienen van stoffen of preparaten, niet zijnde meststoffen.
 
Artikel 2.3.5 Subsidievereisten
  • 1.
    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
    • a.
      het project wordt geheel of gedeeltelijk uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;
    • b.
      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector in de provincie Noord-Brabant;
    • c.
      aan het samenwerkingsverband nemen ten minste twee partijen deel die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag, waaronder tenminste een landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt;
    • d.
      het project betreft een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw;
    • e.
      het project is gericht op of staat ten dienste van de voortbrenging van landbouwproducten;
    • f.
      het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren of verfijnen van innovaties met betrekking tot maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgrond naar lucht, grond- of oppervlaktewater;
    • g.
      het samenwerkingsverband heeft interne procedures vastgesteld ten behoeve van:
      • 1°.
        het garanderen van transparante werking en besluitvorming van het samenwerkingsverband;
      • 2°.
        het voorkomen van belangenconflicten;
    • h.
      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.3.11, 18 punten of meer.
  • 2.
    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:
    • a.
      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:
      • 1°.
        een beschrijving van de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten genoemd in het eerste lid;
      • 2°.
        een beschrijving van het project;
      • 3°.
        de doelstellingen van het project;
      • 4°.
        de wijze van uitvoering van het project;
      • 5°.
        de wijze waarop kennisverspreiding van de resultaten plaatsvindt met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;
      • 6°.
        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;
      • 7°.
        de verwachte resultaten van het project inclusief toetsing ervan en de bijdrage aan de doelstelling om duurzaam beheer van hulpbronnen te verbeteren door emissies van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgronden naar lucht, grond- of oppervlaktewater te verminderen;
      • 8°.
        een beschrijving van de risico’s bij de uitvoering van het project en de te nemen beheersmaatregelen;
    • b.
      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;
    • c.
      een toelichting op de begroting;
    • d.
      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
    • e.
      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.
    • f.
      een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst.
 
Artikel 2.3.6 Subsidiabele kosten
  • 1.
    De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:
    • a.
      kosten, waaronder personeelskosten, voor coördinatie van het samenwerkingsverband, gericht op een goede samenwerking;
    • b.
      kosten, waaronder personeelskosten, voor verspreiding van de resultaten van het project;
    • c.
      kosten van bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;
    • d.
      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;
    • e.
      kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;
    • f.
      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;
    • g.
      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;
    • h.
      kosten voor haalbaarheidsstudies;
    • i.
      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;
    • j.
      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;
    • k.
      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrecht en merken;
    • l.
      bijdragen in natura in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid;
    • m.
      personeelskosten;
    • n.
      afschrijvingskosten.
  • 2.
    De kosten, bedoeld in het eerste lid onder a en b, bedragen maximaal 25% van de totale subsidiabele kosten van het project.
  • 3.
    Onverminderd het eerste lid, onder c, zijn de kosten voor aankoop van gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.
 
Artikel 2.3.7 Niet-subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.3.6, komen kosten van reguliere bedrijfsvoering van deelnemers en van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.
 
Artikel 2.3.8 Vereisten subsidieaanvraag
Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 11 december 2017, 9.00 uur tot en met 26 februari 2018, 17.00 uur.
 
Artikel 2.3.9 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.3.3 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.3.8, vast op € 3.200.000.
 
Artikel 2.3.10 Subsidiehoogte
  • 1.
    De hoogte van de subsidie bedraagt, tot een maximum van € 500.000, de som van:
    • a.
      70% van de kosten van coördinatie van het samenwerkingsverband en verspreiding van de resultaten van het project als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, onder a en b;
    • b.
      40% van de kosten als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, onder c tot en met n.
  • 2.
    De percentages, bedoeld in de voorgaande leden, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.
  • 3.
    Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 100.000.
 
Artikel 2.3.11 Selectiecriteria
  • 1.
    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie bedoeld in artikel 2.3.3 een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:
    • a.
      de kosteneffectiviteit van het project hetgeen blijkt uit:
      • 1°.
        de aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie inclusief de bijdrage ervan aan de doelstelling van de openstelling;
      • 2°.
        de relevantie van de kosten; en,
      • 3°.
        de mate waarin bestaande kennis wordt benut;
    • b.
      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:
      • 1°.
        de mate waarin het probleem, het doel en de weg daar naar toe concreet en realistisch zijn omschreven;
      • 2°.
        de capaciteiten van de deelnemers van het samenwerkingsverband en de mate waarin zij elkaar aanvullen wat betreft kennis, ervaring, netwerk en middelen die vereist zijn om de projectdoelen te realiseren; en,
      • 3°.
        de kwaliteit van de vastgelegde afspraken tussen de deelnemers in een procesplan of samenwerkingsovereenkomst, minimaal bestaand uit een verdeling van de risico's en beheersmaatregelen en commerciële afspraken - op hoofdlijnen - bij eventuele vermarkting;
      • 4°.
        de mate waarin sprake is van een kansrijke business case;
    • c.
      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan het verminderen van emissies van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgrond naar lucht, grond- of oppervlaktewater, blijkend uit:
      • 1°.
        de mate waarin naar verwachting de gemiddelde aanvoer van stikstofhoudende meststoffen op de deelnemende of beoogde landbouwbedrijven kan worden verminderd of de gemiddelde afvoer van stikstofhoudende landbouwproducten kan worden verhoogd;
      • 2°.
        de mate waarin het project een bijdrage levert aan de vermindering van emissies van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgronden naar lucht, grond- en oppervlaktewater; en,
      • 3°.
        de mate waarin het samenwerkingsverband actief communiceert naar potentiele gebruikers over de voortgang en de resultaten van het project;
    • d.
      de innovativiteit van het project, blijkend uit:
      • 1°.
        de mate waarin het project technisch of sociaal grensverleggend is;
      • 2°.
        de mate waarin het project bijdraagt aan transitie naar een duurzame landbouw;
      • 3°.
        de mate waarin nieuwe samenwerkingsverbanden met meerwaarde ontstaan; en,
      • 4°.
        de mate waarin het project gericht is op het wegnemen van belemmeringen.
  • 2.
    Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel met een wegingsfactor van twee, de volgende puntentoekenning gehanteerd:
    • a.
      1 punt, indien de beoordeling matig is;
    • b.
      2 punten, indien de beoordeling voldoende is;
    • c.
      3 punten, indien de beoordeling goed is;
    • d.
      4 punten, indien de beoordeling zeer goed is.
  • 3.
    Indien na toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 2.3.5, eerste lid, onder h, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.3.9, te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.
  • 4.
    Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien ook dit puntenaantal gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.
 
Artikel 2.3.12 Adviescommissie POP3
Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3, voor advies over de artikelen 2.3.6, eerste lid, onder h en 2.3.11 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.
 
Artikel 2.3.13 Verplichtingen specifiek
Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om de resultaten van het project openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.
 
C. In artikel 2.4.7 wordt “1 december 2016 tot en met 16 januari 2017” vervangen door: 4 december 2017 tot en met 15 januari 2018.
 
D. In artikel 2.4.8 wordt “€ 560.000” vervangen door: € 742.951.
 
E. In artikel 2.4.4 wordt, onder vernummering van het derde tot en met het achtste lid tot vierde tot en met negende lid, een lid ingevoegd luidende:
  • 3.
    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, heeft de aanvraag om subsidie maximaal betrekking op drie investeringscategorieën.
 
F. In artikel 2.4.5 vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding “1”.
 
G. In artikel 2.4.9, vijfde lid, onder a, wordt “31 december 2015 dan wel 30 april 2016” vervangen door: 31 december 2016, 30 april 2017 of 30 juni 2017.
 
H. In artikel 2.4.10 wordt een derde lid toegevoegd luidende:
  • 3.
    Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.
 
I. Bijlage 2 komt te luiden:
 
Bijlage 2 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 Noord-Brabant
 
Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven
 
 
Investeringscategorie
Score
1
Zonnepanelen
6
2
Windmolen
4
3
Vergister, inclusief mestverwerkingsinstallatie als extra mogelijke kosten
6
4
Warmte kracht werkend op biomassa
6
5
Warmte kracht werkend op fossiele brandstof
4
6
Kleine windturbine zonder vergunning
6
7
Systemen voor precisielandbouw betreffende plaats specifieke bemesting, plaats specifieke gewasbescherming of plaats specifieke bewatering inclusief GPS/GIS apparatuur
8
9
Machines voor niet kerende grondbewerking
10
11
Voorzieningen voor weidegang
7
15
Pad cooling in stallen voor veehouderij
5
16
Temperatuurregulatie door warmte wisselaars, warmtepompen of aardwarmtesystemen
6
17
Waterbeheer voorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling bij een veehouderij of door afvalwater uit de veehouderij, akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegronds- of bedekte teelt
8
18
Spuitmachine met restvloeistof reductie in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit- of vollegrondteelt
9
19
Emissie arme vloeren voor bestaande stallen melkveehouderij
7
21
Fijnstof reducerende maatregelen pluimveestallen
8
22
Geautomatiseerd systeem voor afvoer van bovenmatig strooisel van de vloeren van de stal
6
24
Omgekeerde osmose van spuiwater uit biologische luchtwassers
5
25
Potafdekinstallatie
5
26
Elektrische voertuigen, gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.
6
27
Automatisch ruwvoermengsysteem voor herkauwers
5
Artikel II Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel III Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Negende wijzigingsregeling Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020.
 

’s-Hertogenbosch, 14 november 2017

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

mw. ir. A.M. Burger

Toelichting behorende bij de Negende wijzigingsregeling Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020
 
Algemeen
 
ALGEMEEN
 
Inleiding
In 2013 hebben het Rijk, LTO-Nederland, Unie van Waterschappen en de provincies afgesproken dat een budget van 100 miljoen GLB-geld zal worden toegevoegd aan het plattelandsontwikkelingsprogramma 3 (POP3). Dit om agrariërs te ondersteunen bij investeringen en innovaties die nodig zijn om te voldoen aan internationale doelen, met name op het gebied van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn water. Tevens is toen afgesproken dat waterschappen en provincies eenzelfde bedrag voor dit doel beschikbaar zullen stellen. Voor de provincie Noord-Brabant betreft het 10,88 miljoen GLB-geld plus 5,44 miljoen van de waterschappen en 5,44 miljoen van de provincie. In totaal dus 21,76 miljoen euro.
 
Op 7 september 2015 hebben Gedeputeerde Staten besloten om de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 voor het eerst open te stellen. Hoofdstuk 2, paragraaf 1 en 2 van deze openstelling hadden betrekking op het extra budget voor ‘internationale doelen’. Om de Brabantse agrariërs nog meer te ondersteunen bij investeringen en innovaties om te voldoen aan de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water besluiten Gedeputeerde Staten om hoofdstuk 2, paragraaf 1 opnieuw open te stellen. Tevens besluiten Gedeputeerde Staten om hoofdstuk 2, paragraaf 3 voor dit doel open te stellen. Subsidieaanvragen zijn mogelijk van 11 december 2017, 9.00 uur tot en met 26 februari 2018, 17.00 uur.
 
Beleidsmatige uitgangspunten
De Nitraatrichtlijn is op 12 december 1991 gepubliceerd en heeft tot doel om ‘de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en om verdere verontreiniging te voorkomen’. Brabantse landbouwers hebben een flinke inspanning geleverd om nitraatverliezen te verminderen, maar nog onvoldoende om verdere verontreiniging te voorkomen. Het gaat daarbij om de kwaliteit van het nieuwgevormde grondwater, dus het grondwater net beneden de wortelzone, en om de invloed van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit in aangrenzende oppervlaktewateren.
Het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn bepaalt welke stappen in de periode 2018-2022 moeten worden gezet. Middels deze openstelling willen Gedeputeerde Staten de Brabantse landbouwers daarbij helpen conform de landelijke afspraken uit 2013.
 
De Kaderrichtlijn Water is op 22 december 2000 van kracht geworden en heeft als doel om aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestrische ecosystemen te beschermen, verontreiniging van het grondwater te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen. In Noord-Brabant vormen nitraat en fosfaat het grootste knelpunt bij het voldoen aan de Kaderrichtlijn water. In 2015 voldeed slechts 25% van de KRW-wateren aan de stikstofdoelstelling en slechts 34% aan de fosfordoelstelling. Dit moet naar 100% in 2027. Landbouwemissies en effluent van zuiveringsinstallaties vormen de belangrijkste oorzaak voor dit probleem en moeten de komende jaren fors verminderen. Voor zover het landbouwemissies betreft willen Gedeputeerde Staten de Brabantse landbouwers daarbij helpen middels deze openstelling, zoals landelijk afgesproken.
 
Stikstof
Landbouwgewassen hebben stikstof nodig om te kunnen groeien. Omdat de bodem onvoldoende stikstof levert wordt extra stikstof toegediend in de vorm van dierlijke mest of kunstmest. Voorzover het door de plant wordt opgenomen en met de oogst wordt afgevoerd is er geen probleem. Problemen ontstaan door het gedeelte van de stikstof dat niet wordt opgenomen. Bijvoorbeeld doordat stikstof in de vorm van ammoniak verloren gaat tijdens het toedienen. Of doordat het na toediening afspoelt in de vorm van ammonium of nitraat naar aangrenzend oppervlaktewater. Of met overtollig regenwater uitspoelt tot beneden de wortelzone. Of denitrificeert omdat er onvoldoende zuurstof in de bodem zit en wordt omgezet in het broeikasgas N2O (lachgas). Veel voorkomende oorzaken voor een slechte stikstofbenutting kunnen zijn dat de stikstof ongelijkmatig wordt verdeeld of te vroeg of te laat wordt toegediend.
Een slechte stikstofbenutting in de landbouw leidt tot diverse milieuproblemen. Lachgas is een broeikasgas dat 265 keer zo sterk is als CO2. Ammoniak leidt tot vermesting van natuurgebieden en tot gezondheidsrisico’s omdat het bijdraagt aan de vorming van fijn stof. Ammonium is schadelijk voor vissen. Nitraat leidt tot eutrofiëring van het oppervlaktewater en verontreiniging van het grondwater. Daarbij gaat het niet alleen om het nitraat zelf, maar ook om processen die door nitraatuitspoeling op gang worden gebracht, zoals pyrietafbraak in de bodem of overmatige plantengroei in het oppervlaktewater.
 
Niet alleen het milieu, maar ook de landbouw zelf heeft baat bij een betere stikstofbenutting, zodat kosten kunnen worden bespaard doordat minder kunstmest nodig is. En omdat de hoeveelheid stikstof die mag worden gebruikt bij de gewasteelt wettelijk beperkt is. Slechte benutting betekent niet alleen meer verliezen, maar ook minder opbrengst of minder kwaliteit, dus minder rendement. Ook om die reden heeft de landbouwer baat bij een betere stikstofbenutting. Beter bodembeheer en precisielandbouw vormen daarvoor de aangewezen instrumenten. Beter bodembeheer omdat de bodem dan beter in staat is om nutriënten vast te houden en gedoseerd af te geven. En de plantenwortels beter laat functioneren. Een verdichte bodem leidt niet alleen tot een slechte doorworteling, maar ook tot denitrificatie en het vergroot de kans op afspoeling. Voorkomen en opheffen van bodemverdichting is dus een goed hulpmiddel bij het beter benutten van nutriënten.
Ook precisielandbouw vormt een goed hulpmiddel. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het detecteren van pleksgewijze verschillen in opbrengstpotentie, het detecteren van pleksgewijze verschillen in stikstofleverend vermogen van de bodem en het op basis van deze informatie pleksgewijs variëren in stikstofgift. Maar ook een betere timing, een betere plaatsing of een nauwkeuriger dosering van stikstofmeststoffen levert milieuwinst.
Beter bodembeheer en precisielandbouw vergen kennis en inzicht van de landbouwer. En er is behoefte aan innovaties. Om die reden is in deze openstelling gekozen voor de POP-maatregelen ‘Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties’ en ‘Samenwerking voor innovaties’.
 
Fosfaat
Fosfaat is een eindige grondstof die onmisbaar is voor de wereldvoedselvoorziening, want landbouwgewassen hebben fosfaat nodig om te kunnen groeien. Door overvloedige bemesting met dierlijke mest bevatten veel Brabantse landbouwpercelen ruim voldoende fosfaat. Hoe hoger het fosfaatgehalte in het bodemvocht, hoe groter de hoeveelheid fosfaat die met het neerslagoverschot uitspoelt naar grond- of oppervlaktewater. Om die reden is het belangrijk om te zorgen dat het gewas zo veel mogelijk fosfaat opneemt. Alles wat met het gewas wordt afgevoerd kan niet meer uitspoelen. Ook afspoeling van fosfaat met mest- of bodemdeeltjes vormt een risico voor de waterkwaliteit. Goed bodembeheer en een juiste toediening van mest kunnen het risico verkleinen. Precisielandbouw kan niet alleen bij stikstof, maar ook bij fosfaat helpen om de benutting te verbeteren en de verliezen te verminderen. Om die reden hebben Gedeputeerde Staten besloten om ook het verminderen van fosfaatemissie als doelstelling op te nemen in openstelling van de POP-maatregelen ‘Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties’ en ‘Samenwerking voor innovaties’.
 
Erfemissies
Behalve door uit- en afspoeling van landbouwpercelen, kan ook afspoeling van mest- of voerdeeltjes van landbouwerven of verharde koepaden een bron van verontreiniging van grond- of oppervlaktewater zijn. Dit speelt vooral op melkveebedrijven. Het is belangrijk dat veehouders zich hiervan bewust zijn en zoeken naar methoden om deze afspoeling te verminderen. Op verzoek van ZLTO en de waterschappen is dit onderwerp daarom als subsidiabel thema toegevoegd aan de POP-maatregel ‘Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties’.
 
Maatregelen
Het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) bestaat uit diverse maatregelen. Een aantal van deze maatregelen wordt in het kader van de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 subsidiabel gesteld door de provincie Noord-Brabant en vervolgens uitgevoerd door de aanvrager(s).
Twee POP3-maatregelen worden door Gedeputeerde Staten opengesteld middels deze wijzigingsregeling voor de periode 11 december 2017, 9.00 uur tot en met 26 februari 2018, 17.00 uur. Het betreft de volgende maatregelen:
 
§ 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties
In het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn dienen de emissies van nutriënten en andere schadelijke stoffen vanuit de landbouw te worden verminderd. Vooral in Noord-Brabant ligt hiervoor een grote opgave omdat deze provincie veel uitspoelingsgevoelige zandgronden en intensieve teelten kent. Van landbouwondernemers in deze gebieden worden extra inspanningen verwacht om hun bedrijfsvoering aan te passen waardoor milieuverliezen afnemen en de efficiëntie van nutriënten toeneemt. Ook andere beleidsdoelen vragen om het verbeteren van de stikstof- en fosfaatbenutting en het beter sluiten van kringlopen. Denk aan het beperken van de uitstoot van broeikasgassen en ammoniak. Of de uitputting van de mondiale fosfaatvoorraden.
In Nederland is veel kennis aanwezig over het beperken van emissies en het sluiten van kringlopen. En over de rol die beter bodembeheer, teeltmaatregelen, precisielandbouw, datamanagement en erfinrichting daarbij kunnen spelen. Deze kennis stroomt autonoom onvoldoende door naar landbouwondernemers. En vraagt steeds vaker een vertaalslag of integratie in bestaande management- en informatiesystemen.
Niet alleen landbouwondernemers en water- en natuurbeheerders, maar ook afnemers van landbouwproducten hebben belang bij kennisoverdracht naar de landbouw. Het kan hun immers helpen beter te voldoen aan de opgave om de footprint van hun producten te verkleinen en zich beter te profileren richting hun afnemers. Om die reden daagt de provincie Noord-Brabant niet alleen kennisaanbieders, maar ook dienstverleners en ketenpartijen uit om met voorstellen te komen.
 
§ 3 Samenwerking voor innovaties
Verbeteren van de nutriëntenbenutting is hetzelfde als meer produceren met minder meststoffen. Een belangrijk hulpmiddel daarbij is beter bodembeheer. Vooral preventie en aanpak van verdichting zijn belangrijk. Dit vraagt onder andere lichtere machines, minder berijden, minder bewerkingen. Landbouwers, loonwerkers, machinebouwers, onderzoekers en adviseurs hebben vaak goede ideeën, maar te weinig tijd en geld om ze uit te ontwikkelen. Samenwerking is een oplossing, maar moet worden georganiseerd. Met deze openstelling wil de provincie mensen met goede ideeën uitdagen om elkaar op te zoeken en samen aan de slag te gaan.
Een ander hulpmiddel om meer te produceren met minder meststoffen is precisiebemesting. Bepalen wat de plant precies nodig heeft, bijvoorbeeld met behulp van data-analyse. Vervolgens bepalen wat de bodem kan leveren met behulp van bodemanalyse. En daarna het verschil exact op het juiste moment, op de juiste plek en in de juiste dosering toedienen. Zowel op het gebied van data-analyse, als op het gebied van bodemanalyse en toedieningstechnieken is er behoefte aan innovaties die de Brabantse landbouwer kunnen helpen om de emissies van nutriënten te verminderen en daardoor te voldoen aan de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.
 
ARTIKELSGEWIJS
 
Artikel 2.1.1 Doelgroep
Met ‘leveren’ wordt niet alleen gedoeld op aanvragers die zelf de trainingen, workshops e.d. verzorgen, maar ook op aanvragers die deze trainingen, workshops e.d. aanbieden of organiseren en hiervoor overwegend externe deskundigen inhuren. De provincie stelt wel als voorwaarde dat ook de aanvrager zelf of een medewerker die bij de aanvrager in loondienst is een deel van de trainingen, workshops e.d. verzorgt. Zie ook artikel 2.1.3, tweede lid, onder e.
 
Artikel 2.1.3 Subsidievereisten,
Eerste lid, onder c, Thema’s
In het hoofdstuk Algemeen is onder de kopjes ‘stikstof’, ‘fosfaat’ en ‘erfemissies’ toegelicht waarom deze twee thema’s zijn gekozen.
 
Eerste lid, onder d, Beheergebieden
Om te borgen dat er in ieder geval voldoende spreiding komt, voor wat betreft de tweede maatregel die in het eerste lid, onder c, is genoemd, is de voorwaarde opgenomen dat het project ten goede komt aan tenminste drie beheergebieden van de waterschappen in Noord-Brabant.
 
Tweede lid, onder e, HBO-niveau en werkervaring
Landbouwers hebben veelal een opleiding op MBO-niveau en vele jaren relevante werkervaring. Om voldoende meerwaarde te kunnen bieden bij het trainen van groepen landbouwers is het noodzakelijk dat de trainer ten minste HBO-niveau heeft en aantoonbare recente relevante werkervaring met het trainen en coachen van groepen landbouwers (binnen drie jaar voorafgaand aan de datum van de subsidieaanvraag).
 
Artikel 2.1.4 Subsidiabele kosten
Eerste lid, onder a, Personeelskosten
Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden conform de varianten zoals beschreven in de artikelen 1.1 en 1.5.
 
Artikel 2.1.7 Subsidieplafond
Het subsidieplafond dat onder a is genoemd bestaat uit 1,3 miljoen euro uit middelen die op verzoek van Nederland door de Europese Unie aan de voor Nederland beschikbare middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zijn toegevoegd en wordt door de provincie Noord-Brabant aangevuld met 1 miljoen euro uit de provinciale begroting.
Het subsidieplafond dat onder b is genoemd bestaat volledig uit middelen die op verzoek van Nederland door de Europese Unie aan de voor Nederland beschikbare middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zijn toegevoegd.
 
Artikel 2.1.8 Subsidiehoogte
Voor onderdeel 2 is geen maximum genoemd omdat dit zou leiden tot projecten die elkaar beconcurreren bij het werven van deelnemers, vanwege het vereiste dat in artikel 2.1.3, eerste lid, onder d, is opgenomen. De provincie vindt concurrentie belangrijk, maar dan vooral in de aanvraagfase, niet bij het werven van deelnemers voor kennisprojecten.
 
Artikel 2.1.9 Selectiecriteria
De kosteneffectiviteit heeft betrekking op de aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie inclusief de bijdrage ervan aan het behalen van de doelstelling van de openstelling. Bij de begroting wordt gelet op de proportionaliteit en doelmatigheid van de kosten zoals de geplande uren per activiteit en uurtarieven in relatie tot de vereiste kwalificaties om de activiteiten goed uit te voeren. Hetzelfde geldt voor de overige kosten zoals die voornamelijk terugkomen in artikel 2.1.4 onderdelen c tot en met g.
 
De kans op succes heeft hier betrekking op de kans dat het project succesvol zal zijn ofwel dat de geplande activiteiten:
  • a.
    een goede kwaliteit hebben;
  • b.
    kunnen worden gerealiseerd;
  • c.
    leiden tot de gewenste toepassing van de kennis;
  • d.
    de deelnemers perspectief bieden op bedrijfseconomisch voordeel.
 
Ad a. Hier wordt gelet op de kwaliteit van de kennisaanbieders:
* mate waarin deze aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk,
* mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen.
 
Ad b. Hier wordt gelet op de kwaliteit van het projectplan:
* kent het project een realistische planning, opzet en begroting,
* zijn de relevante partijen bij de kennisoverdrachtsacties betrokken,
* zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.
 
Ad c. Hier wordt gelet hoe groot de kans is dat de opgedane kennis werkelijk in de praktijk wordt toegepast ofwel leidt tot de gewenste gedragsverandering:
* in welke mate wordt gewerkt aan kennisvragen die voortvloeien uit managementinstrumenten die de deelnemende bedrijven gebruiken, zoals kringloopwijzers, bemestingsplannen, organische stof balansen enzovoort,
* in welke mate wordt aangesloten bij knelpunten die deelnemers zelf op hun bedrijf ervaren; hoe worden deze geïdentificeerd bij de start van het programma en in welke mate worden deze vertaald in individueel maatwerk.
 
Ad d. Landbouwers zijn zelfstandige ondernemers die primair bezig zijn met het runnen van hun bedrijf. Deelnemen aan kennisprojecten kost tijd en deze moet vanuit zakelijk perspectief worden terugverdiend. Anders bestaat het gevaar dat deelnemers voortijdig afhaken.
 
De effectiviteit heeft betrekking op de bijdrage aan de beleidsdoelstelling van de openstelling. Dit wordt bepaald door:
  • a.
    de wijze waarop bedrijfsinformatie van de deelnemers wordt gebruikt;
  • b.
    het bereik van het project;
  • c.
    de mate waarin toepassing van de kennis na afloop van het project geborgd blijft.
 
Ad a. Hierbij wordt gekeken naar de wijze waarop en de mate waarin deelnemers worden uitgedaagd om nutriëntenbenutting en nutriëntenemissies op hun eigen bedrijf in beeld te brengen. En de wijze waarop en de mate waarin ze worden geholpen bij het vinden van oplossingen om nutriëntenbenutting te verbeteren en emissies te verminderen.
 
Ad b. Hierbij wordt gekeken naar:
* aantal bijeenkomsten,
* aantal deelnemers,
* de focus van het project, ofwel de mate waarin het project tot doel heeft om in afgebakende gebieden een hoog percentage van de doelgroep als deelnemer te krijgen,
* aantal contacturen per deelnemer.
 
Ad c. Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin de aangeboden kennis past in door de deelnemers gebruikte managementinstrumenten of in teeltregistratie- of kwaliteitsborgingssystemen van leveranciers of afnemers. Verder wordt gekeken naar de contacten die de aanvrager na afloop van het project naar verwachting zal onderhouden met de deelnemers en de mate waarin nutriëntenbenutting hierbij een issue is.
 
Voor de selectiecriteria kans op succes en effectiviteit wordt een wegingsfactor 3 gehanteerd en voor het selectiecriterium kosteneffectiviteit een wegingsfactor 2. De reden is dat de problematiek die nutriëntenemissies in Brabant veroorzaken zo zwaarwegend is dat Gedeputeerde Staten van mening zijn dat kans op succes en effectiviteit van kennisprojecten zwaarder mogen wegen dan kosteneffectiviteit.
 
Artikel 2.1.11 Verplichtingen specifiek
Onder deelnemersgegevens wordt verstaan de namen van de deelnemers, de onderneming waar de deelnemer werkzaam is en de locatie waar de bedrijfsactiviteiten van de onderneming plaatsvinden. De trainingen dienen gericht te zijn op deelnemers met bedrijfsactiviteiten in Noord-Brabant.
 
Artikel 2.3.3 Subsidiabele activiteiten
Het gaat hier alleen om activiteiten van nieuwe of bestaande samenwerkingsverbanden, zoals in artikel 1.3 bepaald, om het innovatieproject uit te voeren. Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten gericht op:
  • -
    de oprichting van een samenwerkingsverband;
  • -
    het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie.
 
Artikel 2.3.4 Weigeringsgronden
Onder c Toedienen van stoffen of preparaten
Deze paragraaf richt zich op technische of technologische innovaties, omdat crossovers met de landbouw tot belangrijke doorbraken kunnen leiden. Het toedienen van hulpstoffen of preparaten kan nuttig zijn, maar de kans dat het niet leidt tot grote en consistente verbeteringen blijkt tot nu toe relatief groot. De provincie wil de ELFPO-middelen zo doelmatig mogelijk benutten en richt de focus daarom in dit stadium niet op de inzet van stoffen of preparaten.
 
Artikel 2.3.5 Subsidievereisten
Eerste lid, onder a, Het project wordt geheel of gedeeltelijk uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant vindt het belangrijk dat het innovatieproject geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant. Bijvoorbeeld doordat de innovatie op Brabantse landbouwgrond wordt getest, of doordat een of meer Brabantse landbouwers deel uit maken van het samenwerkingsverband.
 
Eerste lid, onder e, Het project is gericht op of staat ten dienste van de voortbrenging van landbouwproducten
Deze paragraaf richt zich op het verminderen van nutriëntenemissies bij de grondgebonden gewasteelt. Emissies die na de oogst ontstaan, bijvoorbeeld bij de handel in of afzet van landbouwproducten vergen andersoortige maatregelen, zijn vaak niet de verantwoordelijkheid van de primaire producent en hebben zelden een relatie met de Nitraatrichtlijn of de Kaderrichtlijn Water.
 
Artikel 2.3.6 Subsidiabele kosten
Eerste lid, onder a en b
Alle projectkosten die gericht zijn op coördinatie van het samenwerkingsverband of op verspreiding van de resultaten van het project mogen onder de kostenposten zoals opgenomen in het eerste lid, onder a en b, worden ondergebracht, tot het maximum zoals benoemd in het tweede lid.
 
Artikel 2.3.9 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bestaat voor 1,2 miljoen euro uit middelen die op verzoek van Nederland door de Europese Unie aan de voor Nederland beschikbare middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zijn toegevoegd en wordt door de provincie Noord-Brabant aangevuld met 2 miljoen euro uit de provinciale begroting.
 
Artikel 2.3.10 Subsidiehoogte
Deze paragraaf richt zich op het verminderen van nutriëntenemissies bij de grondgebonden gewasteelt. Daarvoor heeft de landbouwer hulpmiddelen nodig die nog niet beschikbaar zijn of moeten worden doorontwikkeld. Het kan gaan om machines, sensoren, data-analyse, managementsystemen enzovoort. Hoofddoel van het samenwerkingsproject moet zijn het ontwikkelen, valideren of verfijnen van dit soort innovaties ten behoeve van de grondgebonden landbouw. De genoemde subsidiepercentages hebben betrekking op kosten voor of ten behoeve van de voortbrenging van landbouwproducten. Kosten voor marketing of afzet van producten die een innovatieproject oplevert zijn niet subsidiabel.
 
Artikel 2.3.11 Selectiecriteria
Bij de kosteneffectiviteit wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:
  • 1.
    Begrotingsonderdelen zoals gepland aantal uren per activiteit, uurtarieven, de omvang en noodzaak van de aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de projectdoelstelling ofwel de geplande prestatie.
  • 2.
    Efficiënt gebruik van de arbeid, kennis en netwerk van het samenwerkingsverband die de geplande prestatie bepalen.
 
Bij de kans op succes wordt in samenhang gekeken naar:
  • 1.
    De oriëntatie op de haalbaarheid van het beoogde resultaat. Geeft de groep blijk zich voldoende te hebben georiënteerd op basis van bestaande kennis en ervaring om met het projectactiviteiten het beoogde doel te realiseren?
  • 2.
    De kwaliteiten en inbreng van de groep, waarbij wordt gelet in hoeverre de juiste partijen deelnemen om de doelen te realiseren waarbij ook wordt gelet of partijen deelnemen die een natuurlijke rol kunnen hebben in communicatie naar de praktijk na beëindiging van het project ten behoeve van een brede uitrol.
  • 3.
    Het gezamenlijk omarmen van een innovatieopgave voor een langere duur kan voor alle deelnemers van het samenwerkingsverband lastig zijn vanwege belangentegenstellingen. Een goed procesplan kan een rol vervullen bij het vergroten van de slagingskans van het project. Aandacht voor een evenwichtige bijdrage borgt dat de deelnemers complementair aan elkaar de benodigde inbreng leveren om het beoogde resultaat te bereiken.
  • 4.
    Het is belangrijk dat innovaties niet op de plank blijven liggen. Succes wordt niet alleen bepaald door het feit of de innovatie succesvol is, maar ook door de wijze waarop de innovatie daarna wordt uitgerold.
 
De effectiviteit heeft betrekking op de beleidsdoelstelling van de openstelling. Dit wordt bepaald door:
  • 1.
    Het verschil tussen stikstofaanvoer op landbouwpercelen en stikstofafvoer (en daarmee ook fosfaatafvoer) met de oogstproducten. Het verschil kan worden verkleind door aanpassingen te doen bij zowel de aanvoer als de afvoer. Gekeken wordt naar de mate waarin het project beoogt dit verschil te verkleinen, naar de onderbouwing hiervan en de mate waarin de claims realistisch zijn.
  • 2.
    Het verminderen van emissies, bijvoorbeeld doordat stikstof of fosfaat beter worden vastgehouden. Veelal zal dit gepaard gaan met een lagere bemestingsbehoefte of een hogere opbrengst. Gekeken wordt naar de mate waarin het project beoogt deze emissies te verminderen, naar de onderbouwing hiervan en de mate waarin de claims realistisch zijn.
  • 3.
    De mate waarin positieve resultaten en kansrijke concepten actief onder de aandacht van Brabantse landbouwers wordt gebracht. Dit vanwege de omvang van de problematiek met nitraat-, fosfaat- en ammoniakemissies in Brabant.
 
Bij de innovativiteit wordt gelet op de mate waarin de beoogde innovatie verschilt van een bestaand product of dienst, etc. Dit wordt bepaald door:
  • 1.
    de mate waarin het project grensverleggend is;
  • 2.
    de mate waarin het project bijdraagt aan een duurzame landbouw. Zijn de innovaties kosteneffectief? Zijn ze eenvoudig in te passen in de bedrijfsvoering? Hoe lang zullen ze gebruikt blijven worden?
  • 3.
    De mate waarin samenwerkingsverbanden met meerwaarde ontstaan. Duurzame landbouw vraagt veel expertise en inzet van speciale vaak kostbare machines. Daarom wordt veel samengewerkt tussen landbouwers onderling, tussen landbouwers en leveranciers of dienstverleners en tussen landbouwers en afnemers. Vaak is kostenbesparing een belangrijk motief. Samenwerkingsverbanden kunnen echter ook meerwaarde opleveren. Bijvoorbeeld structureel gebruik van nieuwe managementinformatie of structurele inzet van nieuwe, gespecialiseerde machines.
  • 4.
    De mate waarin belemmeringen worden weggenomen. De maatschappij is complex en goede ideeën, concepten of technieken slaan vaak niet aan door belemmeringen. Vaak zijn deze historisch gegroeid. Innovativiteit kan dus ook bestaan uit het wegnemen of omzeilen van dit soort belemmeringen.
 
De wegingsfactoren voor alle vier de selectiecriteria zijn gelijk gesteld op 2 omdat ze in algemene zin gelijkwaardig van belang zijn voor het selecteren van de projecten die het meest bijdragen aan de doelstellingen van de openstelling.
 
 
 
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
 
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
mw. ir. A.M. Burger
 
 
Naar boven