Mandaatbesluit heffing leges Dienst Wegverkeer Provincie Noord-Brabant

De heffingsambtenaar van de provincie Noord-Brabant,

 

Gelet op afdeling 10.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Overwegende dat langzaam gemotoriseerde voertuigen incidenteel van provinciale wegen moeten kunnen berijden;

 

Overwegende dat de bevoegd wegbeheerder ontheffing kan verlenen ten behoeve van de voertuigen als bedoeld in de hoofdstukken 5 en 9 van de Regeling voertuigen;

 

Overwegende dat voor het behandelen van aanvragen om ontheffingen voor het berijden van provinciale wegen ten behoeve van de voernoemde voertuigen de Dienst Wegverkeer over gespecialiseerde (voertuig)kennis beschikt;

 

Overwegende dat het uit het oogpunt van efficiency gewenst is aan de Directeur van de Dienst Wegverkeer de bevoegdheid te mandateren voor het behandelen van en beslissen op aanvragen om voornoemde ontheffingen;

 

Overwegende dat op grond van de Legesverordening Noord-Brabant 2012 leges worden geheven van degene op wiens aanvraag een in de tarieventabel, behorende bij deze verordening, omschreven dienst wordt verricht;

 

Overwegende dat de Legesverordening Noord-Brabant 2012 tevens regelt in welke gevallen de belastingplichtige een aanvraag kan doen tot vermindering of teruggaaf van leges;

 

Overwegende dat de bevoegdheid om leges te heffen als bedoeld in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, van de Provinciewet is toegekend aan de provincieambtenaar belast met de heffing van provinciale belastingen, waartoe ook de leges worden gerekend;

 

Overwegende dat het uit een oogpunt van efficiency gewenst is aan de directeur van de dienst Wegverkeer de bevoegdheid te mandateren tot het heffen van leges in die gevallen, waarin hij door Gedeputeerde Staten mandaat heeft om namens hen te beslissen op aanvragen om een ontheffing;

 

Gezien de schriftelijke instemming van de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer d.d. 30 november 2016 nr. 4101402, bedoeld in artikel 10:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de hiervoor bedoelde algemeen directeur;

 

Besluit vast te stellen de volgende regeling:

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    directeur: directeur van de Dienst Wegverkeer;

  • b.

    mandaatregister: openbaar register als bedoeld in artikel 8 van het Mandaatbesluit Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.

Artikel 2 Mandaatverlening

  • 1.

    De heffingsambtenaar verleent aan de directeur mandaat tot het namens hem heffen van leges voor het in behandeling nemen van aanvragen om een ontheffing voor zover:

    • a.

      Gedeputeerde Staten aan de directeur mandaat hebben verleend tot het beslissen op de desbetreffende aanvraag;

    • b.

      voor het in behandeling nemen van de aanvraag leges verschuldigd zijn op grond van de Legesverordening Noord-Brabant.

  • 2.

    Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, ziet tevens op de ondertekening van namens de heffingsambtenaar genomen besluiten.

  • 3.

    Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, ziet niet op de bevoegdheid tot het beslissen op bezwaarschriften, bedoeld in artikel 6:4 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3 Ondermandaat

  • 1.

    De directeur kan ter uitoefening van een krachtens artikel 2, eerste lid, aan hem gemandateerde bevoegdheid schriftelijk ondermandaat verlenen aan onder hem ressorterende leidinggevende functionarissen voor zover aan deze ondermandaat is verleend voor het beslissen op aanvragen waarop de legesheffing betrekking heeft.

  • 2.

    Elk verleend ondermandaat, of wijziging wordt aangetekend op een ondermandaatlijst, die ter goedkeuring dient te worden voorgelegd aan de heffingsambtenaar.

  • 3.

    De ondermandaatlijst wordt gevoegd in het mandaatregister.

  • 4.

    De directeur stelt instructies vast over de wijze waarop van het ondermandaat gebruik mag worden gemaakt.

Artikel 4 Ondertekening

Uit de ondertekening van besluiten, alsmede van daarmee verband houdende uitgaande stukken, waar het mandaat betrekking op heeft, moet blijken dat deze namens de heffingsambtenaar genomen zijn.

Artikel 5 Instructies

De directeur neemt bij de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden algemene instructies en instructies per geval van de heffingsambtenaar in acht, bedoeld in artikel 10:6, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 Informatieplicht

  • 1.

    De directeur stelt de heffingsambtenaar tijdig in kennis van krachtens mandaat te nemen of reeds genomen besluiten, waarvan hij redelijkerwijs moet aannemen dat kennisneming door hem gewenst is.

  • 2.

    Kennisgeving als bedoeld in het eerste lid vindt in ieder geval plaats indien de maatschappelijke, beleidsmatige, politieke, juridische of financiële omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 3.

    De heffingsambtenaar voorziet de directeur van alle benodigde informatie ten behoeve van de invulling van zijn mandaat.

Artikel 7 Verantwoording

  • 1.

    De directeur doet volgens door de heffingsambtenaar nader te stellen regels periodiek verslag van de krachtens dit mandaatbesluit genomen besluiten.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid verschaft de directeur desgevraagd alle informatie aan de heffingsambtenaar terzake van de uitoefening van de in dit besluit bedoelde bevoegdheden.

Artikel 8 Registratie en inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit wordt gevoegd in het mandaatregister.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

     

Artikel 9 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit heffing leges Dienst Wegverkeer.

 

’s-Hertogenbosch, 24 januari 2017

De heffingsambtenaar,

voornoemd,

Mw. M.C.A. Buuron

Naar boven