Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende wijziging van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer (SVNL) Zeeland 2016

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 12 september 2017, nummer 17018839, tot wijziging van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer (SVNL) Zeeland 2016.

 

Gedeputeerde staten van Zeeland,

  • Gelezen het voorstel van de afdeling WBN (nummer invullen);

  • Gelet op artikel 143, 145 en 152 van de Provinciewet;

  • Gelet op het decentralisatieakkoord Natuur en het Natuurpact;

  • Gelet op het delegatiebesluit van provinciale staten voor regelgevende bevoegdheid van 13 december 2013 (PB 2014 nr. 17);

  • Overwegende dat met ingang van 15 april 2015 de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016 van kracht is geworden;

  • Overwegende dat in de genoemde verordening nog enkele wijzigingen dienen te worden aangebracht;

Besluiten vast te stellen de navolgende wijzigingsregeling:

 

ARTIKEL I  

Onderdeel A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel k komt te luiden:

    • k.

      landbouwgrond: landbouwareaal als bedoeld en omschreven in artikel 2, onder f, van Verordening (EU) nr. 1305/2013, plus eventuele landschapselementen of watergangen;

  • 2.

    Onderdeel w komt te luiden:

    • w.

      openstellingsbijdrage: extra vergoeding voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein of het houden van toezicht op een natuurterrein, vermeerderd met de opslag voor de prijsstijging;

Onderdeel B

Na artikel 1.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 1.9 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd voor zover voor het natuurterrein of het gedeelte van het leefgebied waarvoor subsidie is aangevraagd, al op grond van deze of enige andere regeling een subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer.

Onderdeel C

Het eerste lid, onderdeel c, van artikel 2.3 komt te luiden:

  • c.

    de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01), of jegens wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

Onderdeel D

Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid wordt “recreatietoeslag” vervangen door: openstellingsbijdrage.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      De openstellingsbijdrage kan slechts worden verstrekt voor zover het natuurterrein niet ingevolge artikel 2.9, vierde lid, is vrijgesteld van de openstellingsplicht.

  • 3.

    Het zesde lid komt te luiden:

    • 6.

      Indien een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c of d, niet beschikt over een groepscertificaat, gaat de aanvraag vergezeld van de individuele certificaten, of afschriften van de aanvragen daartoe, van de natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a of b, die het beheer uitvoeren.

  • 4.

    Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

    • 7.

      Indien een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a of b, niet beschikt over een individueel certificaat, gaat de aanvraag vergezeld van een afschrift van de aanvraag daartoe.

Onderdeel E

Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onderdeel c, vervalt: “, indien de subsidieaanvrager over een certificaat beschikt”.

  • 2.

    Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

    • d.

      kosten ten behoeve van het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein of het houden van toezicht op een natuurterrein;

  • 3.

    Het vijfde lid komt te luiden:

    • 5.

      Indien een aangevraagd individueel certificaat als bedoeld in artikel 2.4, zesde of zevende lid, niet is afgegeven binnen negen maanden na het einde van de periode van openstelling als bedoeld artikel 1.2, tweede lid onder d, zijn de activiteiten die de desbetreffende natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft verricht niet subsidiabel.

  • 4.

    Na het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

    • 6.

      Kosten zijn slechts subsidiabel indien zij zijn gemaakt nadat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Onderdeel F

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid, onderdeel b, wordt “recreatietoeslag” vervangen door: openstellingsbijdrage.

  • 2.

    Onder vernummering van het vierde naar het vijfde lid, wordt na het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

    • 4.

      Het tarief, bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met de eventuele toeslagen bedoeld in het tweede en derde lid, wordt verhoogd met de opslag voor de prijsstijging.

Onderdeel G

Artikel 3.3 vervalt.

Onderdeel H

Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onderdeel c, onder 4°, wordt de puntkomma aan het einde van de zin vervangen door een punt.

  • 2.

    Het eerste lid, onderdeel c, onder 5°, vervalt.

Onderdeel I

Artikel 3.11 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In onderdeel b wordt de zinsnede “voor 1 januari van ieder kalenderjaar” vervangen door: op 15 december voorafgaand aan het beheerjaar.

  • 2.

    Onderdeel d komt te luiden:

    • d.

      wijzigingen van activiteiten op perceelsniveau die gedurende het kalenderjaar optreden, en wijzigingen als bedoeld in onderdeel e, worden door de subsidieontvanger uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan het ingaan van de wijziging gemeld aan Gedeputeerde Staten, door de wijziging op perceelsniveau door te voeren via het daartoe onder b bedoelde systeem. De wijzigingen van activiteiten op perceelsniveau die gedurende het kalenderjaar optreden, kunnen tot uiterlijk 30 september van het lopende beheerjaar worden doorgevoerd;

  • 3.

    Onderdeel e komt te luiden:

    • e.

      wijzigingen bestaande uit het toevoegen van percelen met de daarbij horende uit te voeren beheeractiviteit worden door de subsidieontvanger in het lopende beheerjaar doorgevoerd via het in onderdeel b bedoelde systeem. De subsidieontvanger voert deze wijzigingen uiterlijk door op de laatste dag waarop de Gecombineerde data inwinning kan worden ingediend;

  • 4.

    Onderdeel i komt te luiden:

    • i.

      de subsidieontvanger dient ieder kalenderjaar een voortgangsverslag in;

  • 5.

    Onderdeel n komt te luiden:

    • n.

      uiterlijk veertien dagen na het uitvoeren van de hierna genoemde activiteiten doet de subsidieontvanger daarvan een melding in het onder b) bedoelde systeem:

      • 1°.

        het bemesten met ruige mest;

      • 2°.

        het schoonmaken van watergangen;

      • 3°.

        het snoeien;

      • 4°.

        het spuiten van bagger;

      • 5°.

        het maaien en/of schonen;

      • 6°.

        het schoonmaken van een ondergelopen beheereenheid die vrije toegang biedt aan een watergang;

      • 7°.

        het onderwerken van gewasresten.

  • 6.

    Onderdeel o komt te luiden:

    • o.

      uiterlijk vijf werkdagen dagen na het treffen van maatregelen ter bescherming van aangetroffen nesten of kuikens doet de subsidieontvanger daarvan een melding in het onder b bedoelde systeem.

Onderdeel J  

Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • a.

      Gedeputeerde Staten verstrekken na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren een voorschot op het verleende subsidiebedrag, naar aanleiding van het ingediende betaalverzoek, bedoeld in artikel 3.11, onder g, en de verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onder h.

  • 2.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • a.

      Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt steeds betaald binnen zes weken na afloop van de beslissing, bedoeld in het tweede of derde lid.

Onderdeel K

In het zesde lid van artikel 3.13 wordt “ten 1º, 4º en 5º” vervangen door: ten 1º en 4º.

Onderdeel L

Artikel 3.14 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      Gedeputeerde Staten stellen binnen dertien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie is verstrekt, de subsidie ambtshalve vast, naar aanleiding van het door de subsidieontvanger in het zesde en laatste kalenderjaar ingediende betaalverzoek, bedoeld in artikel 3.11, onder g, en de verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onder h.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Het restant bedrag wordt binnen zes weken na afloop van de beslissing, bedoeld in het eerste of tweede lid, uitbetaald.

Onderdeel M

In bijlage 2 wordt aan het opschrift van N16.01 Droog bos met productie toegevoegd: (vervallen per 01-01-2018)

Onderdeel N

In bijlage 2 wordt aan het opschrift van N16.02 Vochtig bos met productie toegevoegd: (vervallen per 01-01-2018)

Onderdeel O

In bijlage 2 worden na N16.02 Vochtig bos met productie twee nieuwe natuurbeheertypen ingevoegd, luidende:

 

N16.03 Droog bos met productie (nieuw per 01-01-2018)

 

1.1 Algemene beschrijving

Droog bos met productie bestaat uit verschillende, veelal van oorsprong aangeplante, bosopstanden van den, (winter)eik, beuk, Douglas, lariks of fijnspar. De voedselarmere delen worden grotendeels gedomineerd door den, eik en beuk, op de wat rijkere bodems is er een hogere groei van beuk, Douglas, lariks en spar, met betere mengingsmogelijkheden. Dit bostype is de productievariant van het bostype dennen-, eiken- en beukenbos (zonder productie; 15.02).

Het bostype komt voor op een voedselarme tot lemige, zandige, zure ondergrond van het Droge Zandlandschap zoals op de Veluwe, delen van Drenthe en Brabant. Lokaal is het bostype te vinden in het Heuvellandschap, kalkarme duinen en strandwallen. Het bostype is veelal uit hakhout, heide- en stuifzandterreinen ontstaan, maar kan ook aangelegd zijn op voormalige landbouwgronden waardoor de bovengrond verrijkt is.

Het is het omvangrijkste bostype en combineert een redelijk tot goede groei met een ruime variatie aan, en mengingsmogelijkheden van, loof- en naaldboomsoorten, vooral op de wat lemigere bosgroeiplaatsen. Het maakt dit type tot het belangrijkste type voor de houtproductie. De diversiteit is (nog) relatief laag. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de uniforme aanleg en beheer in het verleden, door de jonge leeftijd van de bossen en onvoldoende abiotische kwaliteit als gevolg van verzuring en vermesting. Oudere bossen en bossen op of grenzend aan oude bosgroeiplaatsen, hebben een relatief hoge natuurpotentie vooral wanneer deze een gevarieerde structuur met substantieel aandeel zware bomen en dood hout hebben. De betekenis voor de biodiversiteit bestaat vooral uit (vaak bedreigde) paddestoelen, korst- en bladmossen, enkele vaatplanten, insecten en broedvogels.

Droog bos met productie kan bestaan uit meer lichtere bossen door (mengingen van) den, lariks, eik en berk en/of meer donkere bossen (door mengingen) met beuk, Douglas en fijnspar. De armere delen blijven bij spontane ontwikkeling hoofdzakelijk een door dennen-, eiken en beuken gedomineerd bos. Op de wat rijkere delen leidt spontane ontwikkeling tot een bos waarin (combinaties van) beuk, Douglas, lariks of spar zullen gaan overheersen, vaak ten koste van den en eik. Het bostype combineert productieve soorten en een substantieel aandeel kwaliteitsbomen, met mede door het beheer beïnvloede, verschillende ontwikkelingsfasen, een gevarieerde bosstructuur, menging van boomsoorten en dood hout.

Spontane ontwikkelingen leiden (de komende decennia) vaak naar een dichter, vrij eenvormig bos met natuurlijke verjonging van beperkte samenstelling en matige productiepotentie. Natuurlijke verstoringen zoals windworp hebben (vooralsnog) een beperkt effect hierop. De bedekking, samenstelling en doorgroeiperspectieven van loofbomen, struiken en struwelen worden sterk beperkt door de mate waarin herbivoren aanwezig zijn (edelhert, ree). Vaak is menselijk beheer, zoals kap, begrazingsbeheer en inbreng van strooiselverrijkende soorten (zie Droge bos variant zonder productie; 15.02), nodig om dynamiek, variatie en vestigingsmilieus te bevorderen. Met aanvullende bosverjongingsactiviteiten met primair lokaal gewenste inheemse boom- en struiksoorten wordt een nieuwe gewenste bosgeneratie van voldoende ecologische kwaliteit gerealiseerd.

 

1.2 Afbakening

  • Droog bos met productie omvat bossen op de voedselarme tot lemige zandgronden gedomineerd door loofbomen en (meereisende) naaldboomsoorten.

  • Houtoogst is een doel en vindt periodiek plaats met een hogere intensiteit dan in de droge bossen beheertypen zonder productie, of boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd zijn dominant over meer dan 20% van het areaal van het betreffende bosgebied, ook als er geen productiedoelstelling is.

Subsidieverplichtingen

De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.

 

Voorbeeldgebieden

Staphorst, Noord-Bargerbos, Kootwijk, Speulderbos, Mastbos, Gieten-Borger en Emmerdennen.

 

N16.04 Vochtig bos met productie (nieuw per 01-01-2018)

 

1.1 Algemene beschrijving

Vochtig bos met productie bestaat uit loofbossen die gedomineerd worden door diverse boomsoorten zoals populier, es, esdoorn, beuk, haagbeuk, eik, iep en els. Het is een grotendeels gesloten bos met een weelderige ondergroei. Dit bostype is de productievariant van delen van het haagbeuken- en essenbos en beek- en rivierbegeleidend bos.

Het komt voor op matig nat tot matig droge, vrij voedselrijke kleiige tot zandige bodems, waaronder overstromingsdelen van beken. Het bostype kan gevonden worden in het rivierengebied op oeverwallen en hoge uiterwaarden, lokaal op lemige zandgronden in het oosten, op kleibodems zoals in de Flevopolders maar ook in de kustgebieden, en lemige/kleiige kalkhellingen in Zuid-Limburg.

Dit bostype levert een belangrijke bijdrage aan de houtvoorziening door de goede groei van diverse gewilde (hardhout) loofboomsoorten. In potentie kan dit bostype de meeste houtige soorten bevatten. De diversiteit is laag tot matig hoog. Vooral soorten van oudere, meer ontwikkelde bosgroeiplaatsen ontbreken vaak nog, terwijl makkelijk koloniserende sporenplanten en vogels al aanwezig zijn. Door snelle groei en sterfte kan binnen afzienbare tijd een gevarieerde bosstructuur ontstaan, met veel dood hout en een weelderige struiklaag en bodemvegetatie.

Populier kan een belangrijke bijdrage leveren aan snelle bosontwikkeling en de productie van aanzienlijke hoeveelheid zaaghout en (dik) dood hout. De ondergroei bij populier wordt echter vaak (nog) gedomineerd door ruigtekruiden zoals grote brandnetel. Ook in door andere boomsoorten gedomineerde bossen treedt regelmatig verruiging op in grotere open plekken. Dit kan de verjonging van gewenste boom- en struiksoorten belemmeren. Kleinschalige kap en aanplant wanneer zaadbronnen van gewenste soorten nog ontbreken kan de (kwalitatieve en kwantitatieve) productie en samenstelling bevorderen. Door deze aanvullende bosverjongingsactiviteiten met primair lokaal gewenste inheemse boom- en struiksoorten wordt versneld een nieuwe gewenste bosgeneratie van voldoende ecologische kwaliteit gerealiseerd.

 

1.2 Afbakening

  • Het beheertype Vochtig bos met productie omvat bossen op basenrijke bodems gedomineerd door (meereisende) loofboomsoorten.

  • Houtoogst is een doel en vindt periodiek plaats met een hogere intensiteit dan in de Vochtige bossen beheertypen zonder productie, of boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd zijn dominant over meer dan 20% van het areaal van het betreffende bosgebied, ook als er geen productiedoelstelling is.

Subsidieverplichtingen

De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.

 

Voorbeeldgebieden

Horsterwold, Haagse Bos, Spijk-Bremerberg en Kuinderbos.

Onderdeel P

In bijlage 2 komt de omschrijving van de beheertypen bij N17 Cultuurhistorische bossen als volgt te luiden:

Beheertypen

Dit natuurtype omvat de volgende beheertypen:

N17.01 Vochtig hakhout en middenbos (vervallen)

N17.02 Droog hakhout

N17.03 Park- en stinzenbos

N17.04 Eendenkooi

N17.05 Wilgengriend (nieuw m.i.v. 1-1-2017)

N17.06 Vochtig en hellinghakhout (nieuw m.i.v. 1-1-2017)

 

Onderdeel Q

In bijlage 2 komt het opschrift van N17.01 te luiden:

N17.01 Vochtig hakhout en middenbos (vervallen)

 

Onderdeel R

In bijlage 2 komt de afbakening van natuurbeheertype N17.02 Droog hakhout als volgt te luiden:

 

1.2 Afbakening

Droog hakhout wordt periodiek afgezet (vrijwel alle bomen)

Het beheertype bestaat uit een perceel hakhout of middenbos van enige omvang op droge en vlakke gronden. Kenmerkend is de aanwezigheid van hakhoutstoven. Het bestaat uit boomsoorten zoals zomereik, beuk en winterlinde. De cyclus verschilt per vorm en boomsoort, maar meestal dient om de 10 tot 20 jaar gehakt te worden. Bij middenbos is een deel overstaanders die in een veel lagere cyclus gehakt worden.

 

Onderdeel S

In bijlage 2 worden na N17.02 Droog hakhout twee natuurbeheertypen ingevoegd, luidende:

 

N17.03 Park- en stinzenbos

 

1.1 Algemene beschrijving

Parkbossen zijn alle vormen van bos die vallen binnen een historisch park- of tuinaanleg. Stinzenbossen bestaan veelal uit oude bossen bij landgoederen met een karakteristieke stinzenflora, vaak bolgewassen en kruidachtige overblijvende gewassen, in de ondergroei. Sinds het ontstaan van landhuizen en landgoederen in Nederland vanaf de late middeleeuwen is er ook aandacht voor de omgeving van het huis. In de zeventiende en achttiende eeuw ontwikkelen zich tuinstijlen, maar worden ook de omliggende bossen meegenomen in de aanleg. In de landschappelijke parkstijl hebben parkbossen een nadrukkelijke rol. Sommige van deze parkbossen krijgen een rijke struiklaag en veel kruiden, die vooral in het voorjaar bloeien. Deze planten zijn oorspronkelijk aangeplant, maar inmiddels verwilderd en inheems geworden. Ook zijn in dit bostype veel uitheemse bomen te vinden, door landgoedeigenaren aangeplant ter verfraaiing van het bos. De naam van dit type, Stinzenbos, komt van het woord stins, de Friese benaming voor kasteel/landhuis.

Beheer is gericht op het behouden van de bijzondere (uitheemse) bomen en het handhaven van de karakteristieke struiklaag en kruiden. Dit kan betekenen het vrijstellen van bijzondere bomen, het vrijhouden van opslag van delen waar de bijzondere stinzenflora voorkomt en het behouden van de struiklaag. In sommige bossen gaat het om bollen of kruiden van de stinzenflora, maar het kan ook gaan ook om bloeiende struiken zoals azelea en rhododendron.

Landgoederen komen voor in geheel Nederland, maar vooral voor in het zand-, rivieren-, zeeklei- en duingebied. Park- en stinzenbos komt voornamelijk voor op min of meer kalkrijke zand-, zavel- en kleigronden op oeverwallen langs rivieren, op Friese stinzen en in de binnenduinrand.

Dit beheertype hangt steeds samen met een cultuurhistorisch waardevol landgoed. Vaak is de samenhang groot met andere landgoedelementen zoals een huis, tuin, lanen en overige bossen op het landgoed. Stinzenbossen kennen een bijzondere aan actief beheer gekoppelde stinzenplantenflora. Park- en stinzenbossen kennen tegenwoordig vaak een actief beheer gericht op het in stand houden van oude bomen en boomholten en de daaraan gekoppelde aanwezigheid van broedvogels en vleermuizen.

 

1.2 Afbakening

  • Het beheertype Park- en stinzenbos bestaat uit opgaand bos, als onderdeel van een (voormalig) landgoed, met meestal een rijke struiklaag en veel kruiden die vooral in het voorjaar bloeien.

  • In de kruidlaag van Stinzenbossen komen veel planten voor die oorspronkelijk zijn aangeplant en nu zijn verwilderd. Het betreft deels inheemse planten (zoals daslook en wilde narcis), maar met name ook van oorsprong uitheemse planten (veel soorten bol- en knolgewassen, zoals hyacinten, sneeuwklokjes en krokussen maar bijvoorbeeld ook hartbladzonnebloem, Italiaanse aronskelk of azalea). Daarnaast komen ook geïntroduceerde uitheemse boomsoorten voor met een hoge sierwaarde.

  • Park- en stinzebos kent een actief beheer dat gericht is op het behoud van de bijzondere flora en fauna. De bomen, struiken en kruiden van Park- en Stinse bos staan in een verband dat een bedacht, esthetisch doel dient.

  • Ornamentele boomgroepen, ook wel clumps genoemd, vallen buiten dit type en behoren in beheertype Historische tuin.

  • Bomen en struiken die langs lanen geplant zijn, worden niet tot dit beheertype gerekend, maar worden gerekend tot een beheertype uit de Index Landschap.

  • Stadsparken behoren niet tot dit beheertype.

Subsidieverplichtingen

De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.

Voorbeeldgebieden

……………..

 

N17.04 Eendenkooi

 

1.1 Algemene beschrijving

Een Eendenkooi bestaat uit een waterplas met vangpijpen. De vorm is per streek en per kooi sterk verschillend. Eendenkooien kennen een aantal onderdelen: allereerst de kooiplas, een centraal stuk open water. Aan de kooiplas zitten drie of meerdere vangpijpen; sloten, voorzien van rietschermen, waar de eenden in gelokt kunnen worden. Complex van kooiplas en vangpijpen is omgeven door het kooibos. Vaak zijn in deze bossen hakhout en knotbomen te vinden. Eendenkooien zijn vaak omgeven door een sloot en soms is er nog een kooikerhuisje aanwezig.

Eendenkooien zijn typisch Nederlandse elementen, ontstaan in de late middeleeuwen. De kooien werden in voorgaande eeuwen aangelegd om wilde eenden te vangen voor consumptie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen levende kooien en rustende kooien. De zogenaamde levende kooien kennen speciale rechten (afpalingsrecht) en moeten vangklaar zijn. Dat wil zeggen dat minimaal één vangarm bedrijfsklaar moet zijn. Rustende kooien kennen deze rechten niet en hier is geen minimumeis aan de staat van onderhoud. Een kooirelict tenslotte is een overblijfsel van een eendenkooi, vaak is dan nog slechts de structuur van de kooi herkenbaar.

Waarschijnlijk zijn er in Nederland ruim 1.000 eendenkooien geweest: nu resteren nog 118 geregistreerde kooien (levende kooien). Eendenkooien komen voor in grote delen van Nederland, alleen Drenthe, Limburg en Flevoland kennen geen eendenkooien (meer).

Eendenkooien komen voor in diverse landschapstypen. De kooi ligt op een rustige plek in waterrijk gebied en is omzoomd door bos en struweel. Hierdoor zijn kooien in verder open landschap opvallende elementen. Eendenkooien vormen vaak rustgebieden in het landschap voor vogels en zoogdieren en kennen door de afwisseling van water en bos een rijke broedvogelbevolking.

 

1.2 Afbakening

  • Onder het beheertype Eendenkooi vallen de geregistreerde eendenkooien en die kooien die aan de voorwaarden van geregistreerde kooien voldoen.

  • De Eendenkooi omvat de kooiplas met omringend kooibos, tot een maximale grootte van 4 ha.

  • Het beheer bestaat ui het openhouden van kooiplas en vangarmen, onderhoud in het kooibos met afzetten van hakhout en knotten van de knotbomen en het vangklaar houden van minimaal één van de vangarmen.

Subsidieverplichtingen

De beheerder dient het beheertype in stand te houden. De wijze waarop hij deze instandhoudingsverplichting invult, is aan de beheerder zelf.

Voorbeeldgebieden

……………..

Onderdeel T

In bijlage 2 komt het opschrift van N17.05 te luiden:

N17.05 Wilgengriend (nieuw m.i.v. 1-1-2017)

 

Onderdeel U

In bijlage 2 komt het opschrift van N17.06 te luiden:

N17.06 Vochtig en hellinghakhout (nieuw m.i.v. 1-1-2017)

 

Onderdeel V

Bijlage 3 komt als volgt te luiden:

 

Bijlage 3 Koppeltabel

Onderdeel W

Bijlage 4 komt als volgt te luiden:

 

Bijlage 4 Activiteitentabel (maximale vergoeding als bedoeld in artikel 3.12 lid 6 en 3.14 lid 5)

ARTIKEL II  

 

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdeel S, terugwerkt tot en met 15 april 2015, en artikel 1, onderdeel W, terugwerkt tot en met 1 januari 2017.

Aldus besloten in de openbare vergadering van gedeputeerde staten, gehouden op 12 september 2017.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

A.W. Smit, secretaris

Uitgegeven 15 september 2017

De secretaris, A.W. Smit

TOELICHTING

Artikel I onderdeel A en onderdelen D, E en F (artikel 1.1, 2.4, 2.5, 2.6)

Met de wijziging van de artikel 1.1, onderdeel w, en de artikelen 2.4, tweede en derde lid, 2.5, eerste lid, onderdeel d, en 2.6, tweede lid, onderdeel b, van de verordening wordt de recreatietoeslag vervangen door een openstellingsbijdrage, als extra vergoeding voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein of het houden van toezicht op een natuurterrein. Voor beide onderdelen van de openstellingsbijdrage kunnen afzonderlijke bedragen worden vastgesteld in het openstellingsbesluit als bedoeld in artikel 1.2 van de verordening.

 

Artikel I onderdeel B (artikel 1.9)

Dit artikel bevat de aangepaste weigeringsgrond uit het vervallen artikel 3.3. De opsomming is veralgemeniseerd. Daarnaast is de weigeringsgrond naar het algemene deel verplaatst, aangezien ook voor subsidies in het natuurbeheer geldt dat voor subsidieverlening geen plaats is indien op een terrein nog een verlening voor natuurbeheer loopt.

 

Artikel I onderdelen C en E (artikel 2.3, 2.5)

De aanpassingen (onderdeel C, onderdeel E, vierde punt) zijn ingegeven door de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (2014/C 204/01).

 

Artikel I onderdelen D en E (artikel 2.4, 2.5)

Dit betreft technische aanpassingen die voornamelijk voortvloeien uit het vorig jaar ingevoerde systeem van natuurbeheer door collectieven.

 

Artikel I onderdeel I (artikel 3.11)

Bij deze wijzing draait het om enkele technische aanpassingen die noodzakelijk zijn om de SVNL2016 te laten stroken met artikel 14bis van Verordening 809/2014 en met het daaruit voortvloeiende controle- en handhavingsregime.

Uit onderdeel d volgt dat zowel wijzigingen van activiteiten op perceelsniveau die gedurende het kalenderjaar optreden (onderdeel d) als wijzigingen bestaande uit het toevoegen van percelen met de daarbij horende uit te voeren beheeractiviteit (onderdeel e) uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan het ingaan van de wijziging moeten worden gemeld aan Gedeputeerde Staten. De wijzigingen van activiteiten op perceelsniveau die gedurende het kalenderjaar optreden, kunnen tot uiterlijk 30 september van het lopende beheerjaar worden doorgevoerd. De uiterste termijn om de wijzigingen bedoeld in onderdeel e door te geven ligt eerder: uiterlijk op de laatste dag waarop de Gecombineerde data inwinning kan worden ingediend.

 

Artikel I onderdeel V (bijlage 3)

De wijziging van bijlage 3 heeft betrekking op de "koppeltabel". Dit is de tabel met subsidiabele activiteiten agrarisch natuurbeheer per agrarisch leefgebied. De koppeltabel staat ook op het Portaal Natuur en Landschap. Op dat portaal staan eveneens eerdere versies van de koppeltabel. Op een beheerjaar is steeds de meest recente versie van de koppeltabel van toepassing.

 

Artikel I, onderdeel W (bijlage 4)

De wijziging van bijlage 4 heeft betrekking op de “activiteitentabel”. Dit is de tabel met maximaal subsidiabele kosten per agrarische beheeractiviteit. De tabel wordt vastgesteld op grond van artikel 3.12 lid 6 en 3.14 lid 4 van de verordening. Deze tabel wordt nu geactualiseerd.

 

Artikel II

Het toevoegen van de natuurbeheertypen N17.03 en N17.04 als opgenomen in artikel I onderdeel S betreft herstel van een omissie bij de oorspronkelijke vaststelling van de verordening in 2015. De beschrijving van de genoemde beheertypen was abusievelijk weggevallen. Om die reden werkt deze wijziging terug tot en met 15 april 2015, de oorspronkelijke datum van inwerkingtreding van de verordening. De actualisering van de Activiteitentabel als opgenomen in artikel I onderdeel W heeft betrekking op 2017 en werkt om die reden terug tot en met 1 januari 2017. Met de terugwerkende kracht van de wijzigingen worden de belangen van de subsidieaanvragers niet geschaad.

Naar boven