Nadere regels subsidiabele kosten in het kader van het verstrekken van projectsubsidie 2017

Gedeputeerde Staten van Limburg,

 

maken ter voldoening aan het bepaalde in de Provinciewet en artikel 11, tweede lid, sub b, van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. bekend dat zij in hun vergadering van 25 juli 2017 hebben vastgesteld:

 

Nadere regels subsidiabele kosten in het kader van het verstrekken van projectsubsidies 2017

Artikel 1 Toepassingsbereik

Deze Nadere regels zijn van toepassing op te verstrekken projectsubsidies als bedoeld in de vigerende Algemene Subsidieverordening van de Provincie Limburg.

De subsidieaanvrager dient de subsidiabele kosten te berekenen, met gebruikmaking van de in artikel 2 omschreven begripsbepalingen en opgenomen berekeningswijzen.

Artikel 2 Begripsbepalingen en berekeningswijzen

  • 1.

    Bij het bepalen van de subsidiabele kosten van een project wordt uitgegaan van de volgende definities:

    • a.

      afschrijvingskosten: kosten die de economische waardevermindering weergeven van een nieuwe investering (machines en apparatuur) die specifiek gericht op het project plaatsvindt. Voor deze kosten geldt dat 30% van de investering op jaarbasis subsidiabel is tot een maximum van 90% in totaal. De toerekenbaarheid van de kosten aan het project hangt derhalve af van de looptijd van het project.

    • b.

      arbeidskosten: de kosten van niet in loondienst verrichte arbeid als ZZP’er. Voor deze kosten geldt een vastgesteld subsidiabel uurtarief van € 35,00. Hiervan kan in inhoudelijke nadere subsidieregels door Gedeputeerde Staten worden afgeweken.

    • c.

      directe loonkosten: het bruto fiscale loon inclusief vakantie– en eindejaarsuitkering, functioneringstoelage en arbeidsmarkttoelage, en de pensioenafdrachten werkgever en werknemer. In inhoudelijke nadere subsidieregels kunnen Gedeputeerde Staten hiervoor een forfaitair bedrag bepalen.

    • d.

      indirecte kosten of overhead: kosten die niet rechtstreeks aan een subsidiabele activiteit worden toegerekend, maar via een opslag op de directe loonkosten. Deze opslag wordt forfaitair vastgesteld op 50% van de directe loonkosten. Hiervan kan in inhoudelijke nadere subsidieregels door Gedeputeerde Staten worden afgeweken.

    • e.

      kosten derden: op factuurbasis aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt.

    • f.

      subsidiabele kosten: de kosten die bij het verlenen en vaststellen van de subsidie in aanmerking worden genomen, respectievelijk de feitelijke hoogte van die kosten.

    • g.

      uurtarief: directe loonkosten per productief uur. Er dient te worden uitgegaan van 1.650 productieve uren per jaar, zijnde het vastgestelde aantal productieve uren per fulltime dienstverband, dan wel een evenredig deel van deze norm, indien het dienstverband van kortere duur is of indien sprake is van een dienstverband met een kleinere omvang dan een fulltime dienstverband.

    • h.

      vrijwilligersvergoedingen: kosten voor vrijwilligers zijn alleen subsidiabel indien hier daadwerkelijk een vergoeding voor plaatsvindt en is beperkt tot een maximaal bedrag van € 4,50 per uur. Hiervan kan in nadere inhoudelijke subsidieregels door Gedeputeerde Staten worden afgeweken.

    • i.

      WNT: Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector of een opvolger daarvan, en de daarvan afgeleide wetgeving. Op basis van de WNT bedraagt het maximale subsidiabele uurtarief bij projectsubsidies de geldende WNT-norm gedeeld door 1.650 productieve uren per jaar, zijnde het vastgestelde aantal productieve uren per fulltime dienstverband, dan wel een evenredig deel van deze norm, indien het dienstverband van kortere duur is of indien sprake is van een dienstverband met een kleinere omvang dan een fulltime dienstverband. Dit maximale uurtarief geldt voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen in dienstverband bij de subsidieontvanger.

  • 2.

    De subsidiabele kosten met inachtneming van de in het eerste lid omschreven begripsbepalingen en opgenomen berekeningswijzen bestaan uit:

    • a.

      Loonkosten of arbeidskosten.

    • b.

      Afschrijvingskosten van machines en apparatuur.

    • c.

      Kosten materialen en hulpmiddelen.

    • d.

      Kosten derden.

    • e.

      Vrijwilligersvergoedingen.

Artikel 3 Afwijkingsbevoegdheid

  • 1.

    Indien toepassing van het bepaalde in deze nadere regels, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, tot kennelijke onbillijkheden leidt, dan kunnen Gedeputeerde Staten van enige bepaling afwijken.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen van bepalingen in deze nadere regels afwijken.

Artikel 4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies worden ingetrokken bij de inwerkingtreding van de Nadere regels subsidiabele kosten in het kader van het verstrekken van projectsubsidies 2017.

  • 2.

    Deze Nadere regels treden de dag na de dag van publicatie in het Provinciaal Blad in werking.

  • 3.

    Deze Nadere regels kunnen worden aangehaald als "Regels subsidiabele kosten projectsubsidies".

     

Maastricht, d.d. 25 juli 2017

Gedeputeerde Staten voornoemd

de voorzitter

de heer drs. Th.J.F.M. Bovens

secretaris

de heer drs. G.H.E. Derks MPA

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2, eerste lid, sub f, subsidiabele kosten

De hoogte van het subsidiebedrag wordt berekend op basis van een begroting van de kosten, die nodig zijn voor het uitvoeren van het subsidieproject. De hoofdregel voor het in aanmerking komen van kosten voor subsidie is dat het gaat om kosten die redelijkerwijs moeten worden gemaakt om de activiteiten in het project uit te voeren en dat de kosten rechtstreeks verbonden zijn aan deze activiteiten.

Artikel 2, tweede lid

De subsidiabele kosten bestaan uit een aantal kostensoorten:

  • a.

    Loonkosten of arbeidskosten

    Berekeningswijze loonkosten:

    • -

      Uurtarief directe kosten vermeerderd met een vaste opslag voor de indirecte kosten x aantal projecturen.

      • Berekeningswijze uurtarief directe kosten:

        Directe loonkosten per medewerker per productief uur, uitgaande van 1.650 productieve uren per jaar.

      • Opslag indirecte kosten:

        De indirecte kosten worden berekend door de directe loonkosten te vermeerderen met een vastgesteld vast opslagpercentage van 50%.

  • Of

    Arbeidskosten

    Berekeningswijze arbeidskosten:

    • -

      Uurtarief arbeidskosten x aantal projecturen.

      • Uurtarief arbeidskosten:

        Het te hanteren uurtarief voor de arbeidskosten is vastgesteld op € 35,00.

  • b.

    Afschrijvingskosten van machines en apparatuur:

    Afschrijvingskosten van machines en apparatuur die specifiek voor het project worden aangeschaft, worden in de begroting opgenomen onder "machines en apparatuur”.

    Afschrijvingskosten moeten worden berekend aan de hand van de aanschafprijs. De afschrijvingstermijn is gefixeerd op 3 jaren en heeft uitsluitend betrekking op specifiek voor het project aangeschafte machines en apparatuur. De restwaarde na 3 jaren is forfaitair bepaald op 10%, hetgeen resulteert in een afschrijving op jaarbasis van 30% van de aanschafprijs tot een maximum van 90%.

     

  • c.

    Kosten voor materialen en hulpmiddelen:

    De kosten van materialen en hulpmiddelen die specifiek voor het project worden aangeschaft, worden in de begroting opgenomen onder "kosten materialen en hulpmiddelen".

     

  • d.

    Kosten derden:

    Aantoonbare aan derden verschuldigde kosten, die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt.

     

  • e.

    Vrijwilligersvergoedingen: kosten ten behoeve van de inzet van vrijwilligers kunnen worden meegenomen, indien hier daadwerkelijk een vergoeding plaatsvindt en is beperkt tot een maximaal bedrag van € 4,50 per uur.

Naar boven