Uitvoeringsregeling Groene Energie Afspraak

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 11 juli 2017, kenmerk 28/4.4/2017002033, team 3P, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling Groene Energie Afspraak

 

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

gelet op:

 

  • artikel 143 van de Provinciewet en artikel 1.3, vijfde lid van de Algemene subsidieverordening Drenthe;

  • gelet op de Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Algemene Groepsvrijstellingsverordening (PbEU L187/1);

  • gelet op de in de Energieagenda 2016-2020 geformuleerde doelstellingen en aanpak wordt een maximale bijdrage geleverd aan de doelstellingen voor CO2-reductie en de productie van duurzame energie;

 

 

BESLUITEN:

 

 

vast te stellen de Uitvoeringsregeling Groene Energie Afspraak.

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

J.J. van Aartsen, voorzitter

mevrouw mr. A.M. van Schreven, secretaris

 

 

Uitgegeven 31 juli 2017

 

Paragraaf 1 Algemeen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Asv

Algemene subsidieverordening Drenthe 2017.

 

De-minimisverordening

Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L352/1).

 

AGVV

Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard. Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) (PbEU L187/1).

 

Afzet bio-/groengas

Biogas of groengas (voor bijvoorbeeld transport of warmte) dat wordt ingezet en tot waarde wordt gebracht.

 

Biobrandstof

Vloeibare of gasvormige transportbrandstof die uit biomassa is gewonnen;

 

Biogas

Gas, afkomstig uit vergisting of vergassing van organische afvalstromen.

 

Biomassa

De biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede biogas en de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval.

 

Biomassaproductie

Productie van biomassa, die voldoet aan de definitie van biomassa uit Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties en voorkomt op de zogenaamde "witte" of "gele" lijst, zoals onder andere gepubliceerd op de website van Infomil.

 

Biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen

Biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen in de zin van het voorstel van de Commissie voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (2).

 

Duurzame energie

Energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruik gemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook conventionele energiebronnen gebruiken.

 

Duurzame biobrandstoffen

Biobrandstoffen die voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG.

 

EED

Europese Energie-Efficiency Richtlijn. De richtlijn vermeldt de Europese doelstelling van een 20% lagere Europees energieverbruik in 2020. Het bevat verplichtingen voor zowel lidstaten als bedrijven. Voor andere info zie www.rvo.nl;

 

Energiecollectief/bewonersgroep

Groep van ten minste drie bewoners, georganiseerd in de vorm van een rechtspersoon.

 

Energiebesparing

Collectieve jaarlijkse energiebesparing van tenminste:

  • 500 m3 gas en of 1.000 kWh stroom per huishouden in het geval van huishoudens of

  • 5.000 m3 gas en of 10.000 kWh stroom per bedrijf of een veelvoud daarvan per industriegebied.

 

Energie-efficiëntie

Een hoeveelheid bespaarde energie die wordt vastgesteld door het verbruik vóór en ná de invoering van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie te meten en/of te ramen, gecorrigeerd voor externe factoren die het energieverbruik beïnvloeden.

 

Energie-efficiëntieproject

Een investeringsproject dat de energie-efficiëntie van een gebouw verhoogt.

 

Groene Energie Afspraak

Beschrijving van de activiteit(en) die de initiatiefnemer(s) zal ontplooien en welke financiële ondersteuning de provincie daarvoor biedt.

 

Hernieuwbare energiebronnen

De volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: windenergie, zonne- energie, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas.

 

Pilot/generiek

Een Groene Energie Afspraak kan worden aangemerkt als pilot als het project uniek en innovatief is in Drenthe en/of indien het project zich in een pioniersfase bevindt en wordt ondersteund met de bedoeling om meer van dit soort projecten in een later stadium te ondersteunen in een Groene Energie Afspraak.

 

Groengas

Tot aardgaskwaliteit opgewerkt biogas.

 

Infrastructuur

Infrastructuur gericht op het transporteren van warmte, koude, bio- of groengas, waterstof of syngas.

 

Lokaal energieproject

Project waarin een energiecollectief samen met de lokale gemeenschap werkt aan energiebesparing en/of lokale opwekking van eigen duurzame energie.

 

MJA

De Meerjarenafspraak (MJA) energie-efficiency is een vrijwillige – maar niet vrijblijvende – afspraak tussen overheid, bedrijfsleven en instellingen om de energie-efficiency van producten, diensten en processen te verbeteren en daarbij het gebruik van fossiele brandstoffen terug te dringen. Voor nadere info zie www.rvo.nl.

 

Nieuwe en innovatieve technologie

Een ten opzichte van de huidige stand van de techniek nieuwe en nog niet bewezen technologie, Technology Readiness Levels niveaus 5-7, die een risico op technologische of industriële mislukking inhoudt en geen optimalisatie of opschaling is van een bestaande technologie;

 

Onderwijs en onderzoek

Activiteiten vallend binnen het curriculum van het Energy College en de Energy Academy.

 

Slimme energiesystemen

Systemen gericht op afstemming tussen opwek en gebruik van energie al dan niet in combinatie met opslag van energie.

 

Synergievoordelen

Voordelen (financieel of energetisch) die voortvloeien uit gezamenlijk inkoop of gebruik van elkaars (rest)producten tussen nabijgelegen ondernemingen.

 

Technology Readiness Levels (TRL)

Een TRL geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevind. In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Fase 5 omvat de eerste stap in de demonstratie van de techniek (pilot); fase 6 vindt plaats na de technische validatie in een relevante (zie fase 5) omgeving en fase 7 de demonstratie van het concept vindt plaats in een gebruikersomgeving.

 

Utiliteitsbouw

Gebouwen die geen woonbestemming hebben, zoals fabrieken, kantoren, ziekenhuizen en scholen.

 

Unienormen

  • a.

    een verplichte Unienorm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of

  • b.

    de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad om de beste beschikbare technieken (BAT’s) te gebruiken en ervoor te zorgen dat de emissieniveaus van verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan bij de toepassing van de BAT’s. Voor de gevallen waarin de met de BAT’s geassocieerde emmissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden voor de toepassing van deze regeling. Wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waar de BAT als eerst wordt bereikt, van toepassing zijn.

 

Waardepiramide biobased economy

Rangorde van hoogwaardige en laagwaardige aanwending van biomassa. Deze piramide kent vijf lagen. Van onder naar boven: energie en warmte, bulk chemicaliën en brandstof, bioplastics en polymeren, voedsel en voer en tenslotte farmacie en cosmetica.

 

Warmtenet

Net gericht op het transporteren en het afleveren van warmte, geproduceerd uit duurzame energiebronnen of restwarmte.

 

Artikel 1.2 Doel

De subsidie heeft tot doel om bij te dragen aan de doelstelling van de provincie Drenthe om in 2050 energieneutraal te zijn. Door subsidie te verlenen voor duurzame projecten, kan hieraan worden bijgedragen.

 

Artikel 1.3 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier en gaat vergezeld van de in de aanvraag aangegeven bescheiden.

  • 2.

    Indien een aanvraag wordt gedaan in het kader van paragraaf 3 van deze regeling:

    • a.

      en de aanvrager een onderneming is, wordt eveneens overgelegd:

      • i.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • ii.

        een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring).

 

Artikel 1.4 Aanvraagperiode

Aanvragen kunnen worden ingediend van 1 augustus 2017 tot en met 31 december 2019.

 

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Een subsidie wordt geweigerd indien;

  • a.

    niet voldaan wordt aan de toetsingscriteria;

  • b.

    de te verstrekken subsidie minder zou bedragen dan € 10.000,--, met uitzondering van ingevolge paragraaf 3 te verstrekken subsidies;

  • c.

    de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate zijn gericht op doelbereik binnen de provincie Drenthe, niet ten goede komen aan ingezetenen van de provincie of niet op andere wijze het belang van de provincie dienen;

  • d.

    de aanvrager een vereniging met beperkte aansprakelijkheid betreft tenzij Gedeputeerde Staten anders bepalen;

  • e.

    er geen sprake is van een sluitende business case;

  • f.

    er geen zicht is op legalisatie van de activiteit waarvoor een Groene Energie Afspraak wordt gevraagd;

  • g.

    de aanvrager reeds eerder voor hetzelfde project of een onderdeel daarvan een Groene Energie Afspraak heeft gesloten en de beoogde Groene Energie Afspraak geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de eerder overeengekomen Groene Energie Afspraak.

 

Artikel 1.6 Verdeelsystematiek

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

  • 3.

    Voor onvolledige aanvragen geldt de datum waarop deze zijn aangevuld als datum van binnenkomst.

 

Artikel 1.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Indien de looptijd van het project langer is dan één jaar wordt ten minste eenmaal per jaar rekening en verantwoording afgelegd omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten en uitgaven.

 

Artikel 1.8 Prestatieverantwoording

Indien de te verstrekken subsidie word verleend op grond van een Europese vrijstellingsverordening, worden subsidies van minder dan € 125.000,--, in afwijking van de artikelen 3.4, 3.5 en 3.6 van de Asv vastgesteld op de werkelijk gemaakte kosten overeenkomstig artikel 3.7 van de Asv.

 

Artikel 1.9 Staatssteun

Subsidie wordt slechts verleend voor zover dit is toegestaan op de AGVV of met toepassing van de De-minimisverordening.

 

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast voor de paragrafen 2 en 3 van deze regeling.

 

Artikel 1.11 Bevoorschotting

Het voorschot voor subsidies van € 25.000,-- en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

 

Artikel 1.12 Inwerkingtreding en horizonbepaling

Deze uitvoeringsregeling treedt in werking op 1 augustus 2017 en vervalt op 1 januari 2021.

 

Paragraaf 2 Groene Energie Afspraak

 

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • 1.

    de productie van biobrandstoffen niet zijnde biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen, zoals bedoeld in artikel 41, van de AGVV;

  • 2.

    de aanleg van energie-infrastructuur in steungebieden, zoals bedoeld in artikel 48, van de AGVV;

  • 3.

    exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie, zoals bedoeld in artikel 43, van de AGVV;

  • 4.

    de aanleg van stadsverwarming en – koeling, zoals bedoeld in artikel 46, van de AGVV;

  • 5.

    investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen, zoals bedoeld in artikel 41, van de AGVV;

  • 6.

    onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten zoals bedoeld in artikel 25, van de AGVV;

  • 7.

    investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur, zoals bedoeld in artikel 26, van de AGVV;

  • 8.

    investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, zoals bedoeld in artikel 36, van de AGVV;

  • 9.

    investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen, zoals bedoeld in artikel 38 AGVV;

  • 10.

    energie-efficiëntieprojecten in gebouwen, zoals bedoeld in artikel 39, van de AGVV;

  • 11.

    de aanleg van energie-infrastructuur buiten de steungebieden;

  • 12.

    andere projecten op het gebied van duurzame energie (zie artikel 2.3, vierde lid).

 

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen.

 

Artikel 2.3 Toetsingscriteria

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      het project biedt zicht op resultaten binnen een periode van maximaal drie jaar en

    • b.

      vindt in de provincie Drenthe plaats of

    • c.

      indien het gedeeltelijk in de provincie Drenthe plaatsvindt, levert het een duidelijke meerwaarde voor de provincie op en

    • d.

      leidt tot (bestendiging van) een nieuwe of aanvullende economische activiteit in de provincie Drenthe;

    • e.

      het project richt zich op ten minste een van de volgende categorieën:

      • i.

        groengasproductie

      • ii.

        groengasinfrastructuur

      • iii.

        afzet bio-/groengas

      • iv.

        warmtenetten

      • v.

        duurzame energieproductie

      • vi.

        slimme energiesystemen

      • vii.

        innovatie in relatie met energie

      • viii.

        onderzoek en onderwijs

      • ix.

        energiebesparing in de utiliteitsbouw

  • 2.

    Voor de categorie onderzoek en onderwijs, gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      het project biedt oplossing(en) voor knelpunten in kennis en capaciteit in de duurzame energiesector;

    • b.

      het project bestaat uit een samenwerkingsverband tussen bedrijfsleven en onderwijs;

    • c.

      nieuwe initiatieven sluiten aan op/zijn verbonden met het E-College of de Energy Academy Europe;

    • d.

      de projectresultaten zijn direct bruikbaar in de praktijk.

  • 3.

    Per categorie dient aan de volgende minimumwaarden te worden voldaan:

    • a.

      groengasproductie: een minimale productie van € 2 miljoen m3 per jaar;

    • b.

      groengas infrastructuur: een minimale doorzet van € 4 miljoen bio-/groengas m3 per jaar;

    • c.

      afzet bio-/groengas in de mobiliteit: een minimale afname van 50.000 kg per jaar (plusminus 50 auto’s met 20.000 km/jaar;

    • d.

      warmtenetten: een minimaal vermogen van 0,5 MW of een minimale warmtelevering dat gelijk staat aan € 0,25 miljoen m3 aardgasequivalenten per jaar;

    • e.

      duurzame energieproductie zijnde: zonne-energie met minimale omvang 0,1 MWp, aardwarmte met minimale omvang 0,2 MW, energie uit biomassa (pyrolyse/torrefractie/verbranding) met minimale omvang 0,5 MW;

    • f.

      slimme energiesystemen: intelligente energiesystemen gericht op besparing en balancing, met een minimale omvang van een wijk of industrieterrein;

    • g.

      innovatie in relatie met energie;

    • h.

      energiebesparing in de industriële omgeving of in het midden- en kleinbedrijf (mkb);

    • i.

      waarbij maatregelen met een terugverdientijd groter dan vijf jaar worden toegepast en of;

    • j.

      MJA- of EED-maatregelen worden genomen met een terugverdientijd groter dan acht jaar.

  • 4.

    Andere projecten gericht op duurzame energie die niet behoren tot de hiervoor genoemde categorieën kunnen in naar het oordeel van Gedeputeerde Staten bijzondere gevallen in aanmerking komen voor een Groene Energie Afspraak.

 

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de meerkosten ten behoeve van de realisatie van het initiatief die de haalbaarheid van de business case verzwaren;

  • b.

    voor de productie van biobrandstoffen: de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om de productie van energie, zoals bedoeld in artikel 41, lid 6, van de AGVV;

  • c.

    voor de aanleg van energie-infrastructuur in steungebieden, de investeringskosten, zoals bedoeld in artikel 48, lid 4, van de AGVV;

  • d.

    voor exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie: niet meer dan het verschil tussen de totale levelized costs van de productie van energie (LCOE) uit de betrokken hernieuwbare energiebron en het markttarief van de betrokken vorm van energie, zoals bedoeld in artikel 43, lid 5, van de AGVV;

  • e.

    voor investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen; de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om de productie van energie, zoals bedoeld in artikel 41, lid 6, van de AGVV;

  • f.

    voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten: personeelskosten, kosten van apparatuur, kosten van gebouwen en gronden voor zover nodig voor het project, kosten van contractonderzoek, bijkomende algemene kosten. Bij haalbaarheidsstudies: de kosten van de studie, zoals bedoeld in artikel 25, leden 3 en 4, van de AGVV;

  • g.

    voor investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur: de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa, zoals bedoeld in artikel 26, lid 5, van de AGVV;

  • h.

    voor investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen: de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, zoals bedoeld in artikel 36, lid 5, van de AGVV;

  • i.

    voor investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen: de in aanmerking komende kosten zijn de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om het hogere niveau aan energie-efficiëntie te behalen, zoals bedoeld in artikel 38, lid 3, van de AGVV;

  • j.

    voor energie-efficiëntieprojecten in gebouwen: de totale kosten van het energie-efficiëntieproject, zoals bedoeld in artikel 39, lid 3, van de AGVV.

 

Artikel 2.5 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen

  • b.

    biobrandstoffen waarvoor een levering- of bijmengverplichting geldt, zoals bedoeld in artikel 41, lid 3, van de AGVV en artikel 43, lid 4, van de AGVV;

  • c.

    kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, zoals bedoeld in artikel 41, lid 6, van de AGVV;

  • d.

    kosten voor het inschakelen van professionals mits ter ondersteuning van verenigingen, stichtingen, buurtcollectieven bestaande uit vrijwilligers.

 

Artikel 2.6 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale projectkosten met een maximum subsidiebedrag van € 500.000,--.

  • 2.

    Voor subsidie die wordt verleend onder de werking van de AGVV geldt de volgende subsidiehoogte:

    • a.

      voor de productie van biobrandstoffen: 45% van de in aanmerking komende kosten onder artikel 41, lid 6, onder a en b, van de AGVV, 30% van de in aanmerking komende kosten onder artikel 41, lid 6, onder c, van de AGVV. De steunintensiteit kan worden verhoogd onder de voorwaarden van artikel 41, leden 8, 9 en 10, van de AGVV. De steun bedraagt ten hoogste € 15 miljoen per project, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder s, van de AGVV;

    • b.

      voor de aanleg van energie-infrastructuur in steungebieden: niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering, zoals bedoeld in artikel 48, lid 5, van de AGVV. De steun bedraagt ten hoogste € 50 miljoen per project, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder x, van de AGVV;

    • c.

      voor exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie: niet meer dan het verschil tussen de totale LCOE uit de betrokken hernieuwbare energiebron en het markttarief van de betrokken vorm van energie, zoals bedoeld in artikel 43, lid 5, van de AGVV. De steun bedraagt ten hoogste € 15 miljoen per project, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder v, van de AGVV;

    • d.

      voor investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen: 45% van de in aanmerking komende kosten onder artikel 41, lid 6, onder a en b, van de AGVV, 30% van de in aanmerking komende kosten onder artikel 41, lid 6, onder c, van de AGVV. De steunintensiteit kan worden verhoogd onder de voorwaarden van artikel 41, leden 8, 9 en 10, van de AGVV. De steun bedraagt ten hoogste € 15 miljoen per project, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder s, van de AGVV;

    • e.

      voor investeringssteun om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen: de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen: de steunintensiteit bedraagt ten hoogste 40% van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan worden verhoogd onder de voorwaarden van artikel 36, lid 8, van de AGVV. De steun bedraagt ten hoogste € 15 miljoen per onderneming per investeringsproject, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder s, van de AGVV;

    • f.

      voor investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen: de steunintensiteit bedraagt ten hoogste 30% van de in aanmerking komende kosten. De steunintensiteit kan worden verhoogd onder de voorwaarden van artikel 38, leden 5 en 6, van de AGVV. De steun bedraagt ten hoogste € 10 miljoen, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder t, van de AGVV;

    • g.

      voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten: 100% van de in aanmerking komende kosten voor fundamenteel onderzoek, 50% van de in aanmerking komende kosten industrieel onderzoek, 25% van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling, 50% van de in aanmerking komende kosten voor haalbaarheidsstudies, zoals genoemd in artikel 25, lid 5, van de AGVV. De steun bedraagt ten hoogste € 40 miljoen per project voor fundamenteel onderzoek, € 20 miljoen per project voor industrieel onderzoek, € 15 miljoen per project voor experimenteel onderzoek, € 7,5 miljoen per haalbaarheidsstudie, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder i, van de AGVV; voor investeringssteun voor onderzoeksinfrastructuur: 50% van de in aanmerking komende kosten, zoals genoemd in artikel 26, lid 6, van de AGVV. De steun bedraagt ten hoogste € 20 miljoen per infrastructuur.

 

Artikel 2.7 Cumulatie

Cumulatie met andere steun is toegestaan, maar mag nooit hoger zijn dan de maximum steunbedragen en maximum steunpercentages zoals genoemd in artikel 2.6 van deze regeling.

 

Paragraaf 3 Expeditie Energie Neutraal wonen

 

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden aangevraagd voor het verkrijgen van professionele ondersteuning benodigd voor het oprichten van een energiecollectief en/of het opzetten van een lokaal energieproject.

 

Artikel 3.2 Doelgroep

De subsidie kan worden aangevraagd door een energiecollectief of bewonersgroep uit de provincie Drenthe.

 

Artikel 3.3 Toetsingscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    het project past, naast de toetsingscriteria van dit artikel, eveneens binnen de doelstellingen van paragraaf 2 van deze regeling;

  • b.

    het project levert een positieve bijdrage aan de realisatie van energiebesparing en/of duurzame energieopwekking;

  • c.

    de activiteiten vinden plaats in de provincie Drenthe;

  • d.

    het project draagt bij aan versterking van de leefbaarheid in de omgeving. Er is een aantoonbaar draagvlak onder bewoners/belanghebbenden, of er is voldoende onderbouwd dat dit is te verkrijgen.

  • e.

    het project dient realistisch en (financieel) haalbaar te zijn;

  • f.

    bij inhuur van deskundigen dient het product dat wordt opgeleverd te worden omschreven;

  • g.

    de subsidiabele activiteiten moeten binnen één jaar na verlening zijn uitgevoerd, tenzij hierover afwijkende afspraken worden gemaakt tussen de aanvrager en de subsidieverstrekker;

  • h.

    de initiatiefnemers zijn bereid zelf de handen uit de mouwen te steken om het project te realiseren. Deze zelfwerkzaamheid is zichtbaar in het voorstel;

  • i.

    het energiecollectief heeft als oogmerk het uitvoeren van gemeenschappelijke duurzame energieprojecten en/of een coöperatie hiertoe op te richten;

  • j.

    de activiteiten dienen gericht te zijn op het creëren van lokale maatschappelijke waarde en is nadrukkelijk niet bedoeld om winst te maken anders dan noodzakelijk is voor de vorming van een buffer om de continuïteit van het collectief op langere termijn te kunnen waarborgen;

  • k.

    de subsidieontvanger is bereid om de resultaten van het project met andere partijen te delen.

 

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

Kosten die voor subsidie in aanmerking komen zijn:

proces- en organisatiekosten waaronder in ieder geval worden verstaan: kosten ten behoeve van zaalhuur en catering voor bewonersbijeenkomsten, flyermateriaal voor promotie, ledenwervingsactiviteiten, haalbaarheidsonderzoeken, oprichten coöperatie, ontwikkeling van een business case.

 

Artikel 3.5 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    (eigen) uurloon

  • b.

    aflossing van schulden

  • c.

    exploitatiekosten

 

Artikel 3.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,--.

 

Artikel 3.7 Staatssteun

  • 1.

    Subsidies in het kader van deze paragraaf worden verstrekt met toepassing van de De-minimisverordening.

  • 2.

    De aanvrager vult een de-minimisverklaring in om te bepalen of de subsidie met toepassing van de-minimissteun kan worden verstrekt.

 

Toelichting paragraaf 1

Net als in de rest van Nederland is er ook in Drenthe weinig discussie meer over de noodzaak van de energietransitie: de omslag van fossiele energie naar hernieuwbare energie. Vanuit dat bewustzijn willen wij nu stappen zetten om in toenemende mate ook meer bewust te doen.

 

Artikel 1.4

De genoemde periode sluit aan bij de termijn van de Energieagenda 2016-2020.

 

Artikel 1.5

Uw aanvraag om een subsidie op basis van deze regeling zal worden geweigerd indien u niet voldoet aan de in artikelen 2.3, respectievelijk 3.3 genoemde toetsingscriteria. Initiatieven gericht op de Groene Energie Afspraak moeten binnen een periode van drie jaar kunnen worden gerealiseerd in Drenthe. Als het initiatief gedeeltelijk in Drenthe plaats vindt dan moet de uitvoering wel een duidelijke meerwaarde voor Drenthe opleveren. Denk bijvoorbeeld aan werkgelegenheid in Drenthe of het behalen van doelstellingen uit de Energieagenda 2016-2020.

 

Toelichting paragraaf 2

In de artikelen wordt verwezen naar de AGVV. Voor deze aanpak is gekozen om de Uitvoeringsregeling in overeenstemming te brengen met de geldende Europese regelgeving omtrent staatssteun. De Uitvoeringsregeling zelf is ook ter kennisgeving aan de Europese Commissie gestuurd. Daarmee wordt voorkomen dat in gevallen dat de subsidie onder de werking van de AGVV valt, er een aparte kennisgeving per aanvraag moet worden gedaan. In tegenstelling tot de maximale steun op grond van de Europese Regelgeving is een subsidie voor projecten vallend onder paragraaf 2 van de Uitvoeringsregeling maximaal € 500.000,--.

 

Artikel 2.3 vierde lid

Dit artikelonderdeel is bedoeld voor projecten die weliswaar niet of niet geheel aan de criteria van het eerste lid voldoen maar die toch dermate bijzonder zijn dat Gedeputeerde Staten een uitzondering willen maken.

U moet hierbij denken aan projecten die uniek en innovatief zijn, die in Drenthe plaats vinden en/of zich in een pioniersfase bevinden. Criteria die een rol kunnen spelen bij de afweging zijn onder andere:

de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van de Energieagenda is hoog of de mate van relatieve kosteneffectiviteit (hoeveelheid duurzame energieproductie of CO2-reductie in relatie tot investeringen) van het project ten opzichte van de andere ingediende projecten. Maar ook zaken als werkgelegenheid in de provincie Drenthe, de bijdrage aan een verdere vormgeving/ontwikkeling van de duurzame energie-economie kunnen een rol bij de beoordeling spelen. Evenals de directe of indirect relatie tot onze voedselproductie of het bieden van inzicht in nieuwe verdienmodellen ten aanzien van natuur(beheer) en agrarische bedrijfsvoering.

 

Artikel 2.4
  • a.

    De meerkosten ten behoeve van de realisatie van het initiatief die de haalbaarheid van de business case verzwaren: als er sprake is van een haalbare business case wordt geen subsidie verleend. Echter als het initiatief te maken krijgt met onvoorziene kosten, die niet op een andere wijze kunnen worden weggenomen kan een subsidie worden aangevraagd.

  • b.

    Voor de productie van biobrandstoffen: de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om de productie van energie, zoals bedoeld in artikel 41, lid 6, van de AGVV: Voor biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting geldt, wordt geen steun toegekend. De volgende kosten komen wel in aanmerking:

    • de kosten voor de investering in de productie die afzonderlijk in de totale investeringskosten vastgesteld kunnen worden;

    • de kosten die het verschil zijn tussen de investeringskosten voor de productie van hernieuwbare energie en de kosten voor een vergelijkbare minder milieuvriendelijke investering of

    • de totale investeringskosten van bepaalde kleine installaties om een hoger niveau van milieubescherming te bereiken indien een minder milieuvriendelijke investering niet kan worden bepaald omdat geen installaties van beperkte omvang bestaan.

  • c.

    Voor de aanleg van energie-infrastructuur in steungebieden, de investeringskosten, zoals bedoeld in artikel 48, lid 4, van de AGVV; dit betreft gebieden in Noord-, Zuidoost- en –west-Drenthe.

  • d.

    Voor exploitatiesteun ter bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie: niet meer dan het verschil tussen de totale LCOE uit de betrokken hernieuwbare energiebron en het markttarief van de betrokken vorm van energie, zoals bedoeld in artikel 43, lid 5, van de AGVV; LCOE is bijvoorbeeld weer te geven in €/kWh en omvat zoveel mogelijk kostenfactoren zoals kapitaalskosten, bouwkosten installaties, operationele kosten, onderhoudskosten en brandstofkosten gedurende de gehele levensduur van een project.

  • e.

    Voor investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen; de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om de productie van energie, zoals bedoeld in artikel 41, lid 6, van de AGVV.

 

Artikel 2.6

De in dit artikel genoemde percentages omvatten de maximale steunpercentages die op grond van de Europese regelgeving verleend mogen worden. Het steunpercentage op grond van de Uitvoeringsregeling is maximaal 50 en het is voorstelbaar dat dit percentage overeenkomt met het percentage op grond van de Europese regelgeving. Mocht het geval zich voordoen dat het steunpercentage op grond van de Uitvoeringsregeling hoger ligt dan is toegestaan op grond van de Europese regelgeving dan geldt het laagste percentage.

 

Toelichting paragraaf 3

Lokale energiecollectieven geven een positieve impuls aan lokale leefbaarheid, sociale cohesie, economie en werkgelegenheid en kunnen een belangrijke bijdrage leveren in de transitie naar een duurzame energievoorziening. Deze collectieven dragen bij aan lokaal draagvlak voor duurzame energieopwekking, en leiden tot bewustwording en zuinig gebruik van energie.

In de oprichtingsfase hebben collectieven geen of nauwelijks middelen om stappen te ondernemen. De vrijwilligers hebben de behoefte aan professionele ondersteuning teneinde de projecten daadwerkelijk te laten slagen. Kortom om collectieven te laten uitgroeien tot organisaties met een professionele aanpak zijn middelen nodig om een aantal eerste stappen te kunnen nemen. Deze subsidieregeling voorziet daarin.

 

Met de uitvoering van deze subsidieregel willen wij bijdragen aan het ontstaan van energiecollectieven en lokale energieprojecten op het gebied van energiebesparing en duurzame energie, en deze collectieven helpen tot uitvoering te komen.

De maximale subsidie voor projecten zoals bedoeld in paragraaf 3 van deze Uitvoeringsregeling bedraagt € 10.000,--.

Naar boven