Provinciaal blad van Drenthe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Provinciaal blad 2017, 2534 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Provinciaal blad 2017, 2534 | Overige besluiten van algemene strekking |
Uitvoeringsregeling Deltaplan Agrarisch Waterbeheer
Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 18 april 2017, kenmerk 4.4/2017001192, team Natuur en Water, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling Deltaplan Agrarisch Waterbeheer
Gedeputeerde Staten van Drenthe;
gelet op artikel 1.3 lid 5, van de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017;
vast te stellen de Uitvoeringsregeling Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.
Gedeputeerde Staten voornoemd,
In deze verordening wordt verstaan onder:
landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, (glas)tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande met uitzondering van bosbouw (definitie landbouwwet artikel 2, lid 1;
De subsidie heeft tot doel om een bijdrage te leveren aan de internationale doelstellingen zoals beoogd in de KRW en/of de Nitraatrichtlijn. Daarnaast kan de subsidie een bijdrage leveren aan de regionale klimaatdoelen. De doelstelling van de subsidie is om een positief effect op de kwaliteit van water en bodem te bereiken en om een robuuster watersysteem met minder wateroverlast en grotere beschikbaarheid van water te realiseren.
De maatregelen zijn gericht op vergroting van bewustwording, informatievoorziening en investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem met betrekking tot de KRW, klimaat- en/of nitraatdoelstellingen.
Het betreft projecten in het landelijk gebied van Drenthe, die bijdragen aan het DAW.
Artikel 3 Subsidiabele activiteiten
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema's:
nutriënten (fosfaat en nitraat) en andere milieubelastende stoffen:
maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);
De aanvrager verklaart in de aanvraag voor subsidies dat de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern dan wel dochterconcerns van de onderneming geen andere subsidie of andere vormen van staatssteun hebben ontvangen voor dezelfde activiteit in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van deze regeling.
Artikel 10 Niet subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:
De steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting zoals bedoeld in de artikelen 21.5 en 22.5, Lvv worden rechtstreeks betaald aan de aanbieder van deze acties.
Artikel 14 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Binnen gesubsidieerde activiteiten, die voor meer dan 50 procent gesubsidieerd zijn, geldt op grond van de Aanbestedingswet een aanbestedingsplicht voor extern uitgezette opdrachten. Dit houdt in dat subsidieontvangers de aanbestedingswet en richtsnoeren dienen toe te passen voor overeenkomsten, die worden gesloten voor:
werken die voor meer dan 50% worden gesubsidieerd en die bestaan uit civieltechnische werkzaamheden als bedoeld in Bijlage II (lijst van werkzaamheden in de zin van artikel 2, lid 1, punt 6, onder a) van richtlijn 2014/24/EU van het Europees parlement de raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (L 94/65), waarvan de geraamde waarde overeenkomt met of hoger is dan € 5.225.000,-- exclusief omzetbelasting (2017);
Enkelvoudig onderhands tot € 50.000,-- (uitzonderingen tot maximaal € 70.000,--).Het drempelbedrag voor meervoudig onderhandse aanbestedingen is een bandbreedte tussen € 50.000,-- en € 70.000,--. Hoewel normaliter de aanbesteding meervoudig onderhands dient te worden aanbesteed vanaf € 50.000,-- kan het voorkomen dat ook bij een hogere waarde (tot maximaal € 70.000,--) een enkelvoudig onderhandse opdrachtvertrekking de meest aangewezen procedure lijkt. In dat geval dient gemotiveerd te worden als enkelvoudig onderhands wordt aanbesteed.
Nationaal van € 2.000.000,-- tot de Europese drempelwaarde;Het drempelbedrag voor meervoudig onderhandse aanbestedingen is een bandbreedte tussen € 2.000.000,-- en € 3.000.000,--. Hoewel normaliter de aanbesteding nationaal dient te worden aanbesteed, kan het voorkomen dat ook bij een hogere waarde (tot maximaal € 3.000.000,--) een meervoudig onderhandse opdrachtvertrekking de meest aangewezen procedure lijkt. In dat geval dient gemotiveerd te worden als meervoudig onderhands wordt aanbesteed.
Artikel 17 Bevoorschotting en betaling
Subsidies die worden verleend op basis van deze regeling worden voor maximaal 80% van het verleende bedrag bevoorschot.
Artikel 18 Inwerkingtreding en horizonbepaling
Deze uitvoeringsregeling treedt in werking op 1 juli 2017 en vervalt op 31 december 2020.
Deze uitvoeringsregeling wordt aangehaald als Uitvoeringsregel DAW.
Toelichting Uitvoeringsregeling DAW
De Uitvoeringsregeling DAW geeft invulling aan de Bestuursovereenkomst inzet Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) provincie Drenthe en waterschappen (d.d. 24 oktober 2016). De provincie Drenthe heeft samen met de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Noorderzijlvest en Hunze en Aa's deze regionale uitvoeringsregeling op gesteld voor projecten van agrarische bedrijven die bijdragen aan de waterkwaliteit en een klimaatbestendig watersysteem (DAW projecten).
In dit artikel zijn de belangrijkste begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. De definities sluiten daar waar mogelijk aan bij de definities zoals gehanteerd in de van toepassing zijnde EU-regelgeving. Mocht er strijdigheid bestaan tussen de definitie van een begrip in de van toepassing zijnde EU-verordeningen en de begripsbepaling in deze verordening, dan wel begrippen niet in de begripsbepalingen van deze uitvoeringsregeling gedefinieerd zijn, dan worden de begrippen geacht te zijn gedefinieerd conform de Landbouwvrijstellingsverordening (Lvv) (Lvv – EU nr. 702/2014) en de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017.
De uitvoeringsregeling heeft betrekking op activiteiten in het landelijk gebied, de landbouwsector en de waterhuishouding, die bijdragen aan doelstellingen zoals beschreven in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW). Het betreft activiteiten die zijn gericht op:
Voorbeelden van activiteiten zijn aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die bijdragen aan de doelen van de KRW en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, aanleg van bufferzones langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.
Artikel 3 Subsidiabele activiteiten
De uitvoeringsregeling heeft met name betrekking op projecten of activiteiten die bijdragen aan het bereiken van de in artikel 2 genoemde doelen. De projecten en activiteiten kunnen daarbij tevens bijdragen aan het tegen gaan van dan wel het verminderen van de effecten van klimaatveranderingen.
Aanvang van activiteiten en subsidieaanvraag
Er kan niet met het project of activiteit worden gestart, voordat de steun is verleend, omdat er anders geen sprake is van een stimulerend effect.
Eén van de voorwaarden om de Lvv te mogen toepassen, is dat de subsidie een 'stimulerend effect' moet hebben (artikel 6, lid 1, van de Lvv). Volgens de Lvv wordt steun geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend (artikel 6, lid 2, van de Lvv). Dit betekent simpelweg dat het project pas mag starten na de indiening van de subsidieaanvraag. Wanneer de werkzaamheden van het project zijn gestart voordat de subsidieaanvraag is ingediend, zal het project niet voor subsidie in aanmerking komen.
Dit geldt behoudens de categorieën genoemd in artikel 6, lid 5, van de Lvv en in sommige gevallen ook voor de voorbereidingskosten.
Het stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van een onderneming verandert. Bijvoorbeeld dat een project wordt gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. De steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet gezegd dat activiteiten die eerder dan dat zijn aangevangen, niet ook een stimulerend effect kunnen hebben. Dit moet alleen worden onderbouwd.
Met de voorbereidingskosten komen er beter doordachte projectplannen. Daarmee komen deze projecten beter van de grond, en kun je zo het stimulerend effect aantonen.
https://www.rvo.nl/sites/default/files/2015/12/LGVV%20(Landbouwgroepsvrijstellingsverordening).pdf
https://www.stimulus.nl/opzuid/faq/wat-wordt-bedoeld-met-stimulerend-effect-ten-aanzien-van-mijn-subsidieaanvraag
https://europadecentraal.nl/onderwerpen/staatssteun/vrijstellingen/algemene-voorwaarden/
Subsidieaanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de verbetering van de waterkwaliteit en een klimaatbestendig watersysteem. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden getoetst aan de regionale waterbeheerplannen of andere programma's of kaders van de waterschappen in wiens beheergebied de activiteit plaatsvindt en dienen tevens te voldoen aan alle relevante wetgeving.
De investeringen hebben a priori geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw- tuinbouw- of bosbouwbedrijf tot doel.
De provincie Drenthe heeft samen met de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Noorderzijlvest en Hunze en Aa's een regionale uitvoeringsregeling op gesteld voor projecten van agrarische bedrijven die bijdragen aan de waterkwaliteit en een klimaatbestendig watersysteem (DAW-projecten). In 'Notitie staatssteun regionale Uitvoeringsregeling DAW' (bijlage 1) wordt onderbouwd dat deze regionale uitvoeringsregeling staatssteunproof is.
Voor steun aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie biedt de Europese Lvv de basis voor de gezochte vrijstelling (artikel 1, lid 1, onder a, van de Lvv). Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen ('kmo's') behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt. De te subsidiëren activiteiten (BOOT-lijst) vallen onder de artikelen 14, 21 en 22, van de Lvv.
Deze kosten dienen aantoonbaar in een financiële paragraaf te zijn opgenomen. Daarbij dient te worden uitgegaan van marktconforme prijzen (idem voor tweedehands aangeschafte goederen).
Personeelskosten met vastgestelde uurtarieven voor eigen arbeid (lid 3)
Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden volgens de methode beschreven in dit artikel.
Aan de te vergoeden kosten voor personeel kán in een openstellingsbesluit een maximum gesteld worden. Maar ook als er geen maximum gesteld wordt, geldt als algemeen uitgangspunt de redelijkheid van kosten. Loonkosten zijn dan ook gemaximeerd tot een uurtarief dat redelijk is gelet op de aard van de te verrichten werkzaamheden én het aantal te declareren uren is gemaximeerd op het aantal uren dat redelijkerwijs, gelet op de verrichtte of te verrichten werkzaamheden, aan de werkzaamheden besteed wordt. Hierbij is tevens van toepassing dat personeel, op jaarbasis, nooit meer uren kan declareren dan genoemd aantal van 1.720 uur.
Bij afrekening gaat het om de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De uurtarieven in lid 4 zijn gebaseerd op de regeling 'Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek'. De vaststelling van deze tarieven is jaarlijks. Voor 2017 zijn deze tarieven vastgesteld volgens onderstaande tabel
Artikel 10 Niet subsidiabele kosten
De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden geacht een bijdrage te leveren aan de doelstelling van deze uitvoeringsregeling. De investeringen hebben geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw- tuinbouw- of bosbouwbedrijf tot gevolg.
Subsidieaanvragen voor activiteiten kunnen gebundeld worden. Uit het oogpunt van beheersing van administratieve uitvoeringskosten heeft dat sterk de voorkeur. De regeling biedt de mogelijkheid de penvoering hiervoor uit te besteden aan derden. Dat kan bijvoorbeeld een boermarke zijn, de agrarische natuurvereniging, LTO-Noord, een lokaal samenwerkingsverband of een extern bureau of persoon. De penvoerder vraagt de subsidie aan, ontvangt de subsidiegelden, draagt zorg voor de verdeling van de subsidiegelden aan de betrokken partijen, draagt zorg voor de verplichte rapportage(s) en financiële verantwoording. Evenals de voorbereidingskosten zijn de kosten voor penvoerder begrensd tot een in de regeling genoemde bovengrens.
De subsidieaanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. Is een ingediende aanvraag onvolledig, dan is het mogelijk de ontbrekende stukken alsnog aan te leveren. De datum waarop de aanvraag volledig is, is de datum van binnenkomst. Andere volledige aanvragen die voor deze datum zijn ingediend gaan dus voor. U kunt alleen aanvragen indienen in de indieningsperiode. Komen er meer aanvragen op een dag binnen, dan volgt een loting voor de volgorde van binnenkomst. Dit geldt alleen als er onvoldoende budget is.
De aanvragen worden getoetst op de volgende aspecten:
Is een aanvraag onvolledig, dan is er een beperkt de mogelijkheid dit aan te vullen (hersteltermijn). Als op de sluitingsdatum een aanvraag nog niet volledig is, dan wordt deze niet in behandeling genomen en komt deze niet in aanmerking voor subsidie;
Artikel 14 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Subsidie en aanbestedingsplicht (lid 3)
De provincie Drenthe is een aanbestedende dienst en is daarom gehouden aan Europese en nationale wetgeving op het gebied van inkopen en aanbesteden. De relevante Europese wet- en regelgeving betreft de Europese Richtlijn 2014/24/EU. Nederland heeft deze richtlijn geïmplementeerd in de gewijzigde Aanbestedingswet 2012 die op 1 juli 2016 in werking in getreden.
Wanneer een aanbestedende dienst dergelijke subsidies toekent, maar de opdracht niet zelf gunt of hem in naam van en voor rekening van andere instanties gunt, moeten zij zorgen dat de aanbestedingsrichtlijnen nageleefd worden. Subsidieontvangers moeten dan dus de bepalingen van de richtlijn toepassen wanneer zij zelf opdrachten plaatsen.
Voor opdrachten voor diensten die voor meer dan 50% rechtstreeks door aanbestedende diensten worden gesubsidieerd, is het belangrijk dat expliciet in de subsidievoorwaarden wordt opgenomen dat een aanbestedingsplicht geldt en de regels van de aanbestedingswet moeten worden nageleefd. Opdrachten die (deels) zijn bekostigd met een indirecte subsidie of subsidie van een internationale organisatie (bijvoorbeeld de EU) vallen buiten de aanbestedingswet.
Bij een aanbesteding kan een keuze worden gemaakt uit onderstaande vier aanbestedingsvormen. Bij iedere vorm staat aangegeven in welke mate er concurrentie optreedt:
In aanvulling op het gestelde in artikel 3 is toetsing op marktconformiteit gewenst voor aanbestedingen die lager zijn dan de drempelbedragen voor civieltechnische werken en voor diensten verband houdende met een overeenkomst voor werken zoals genoemd in de Aanbestedingswet (zie lid 3). Voor het toetsen van marktconformiteit wordt uitgegaan van het beleid van de provincie Drenthe dat is vastgelegd in “Inkoopbeleid leveringen, diensten en werken provincie Drenthe”.
De beleidslijn van de provincie biedt voor de drempelwaarde voor enkelvoudige aanbesteding een bandbreedte vanaf € 50.000,-- tot maximaal € 70.000,--. Wanneer binnen deze bandbreedte (tot maximaal € 70.000,--) een enkelvoudig onderhandse opdrachtvertrekking de meest aangewezen procedure lijkt, dient dit gemotiveerd te worden. In dat geval vindt een toetsing van deze motivering door de aanbestedingsdeskundige plaats, gebaseerd op de criteria die genoemd zijn in Voorschrift 3.4 A in de Gids Proportionaliteit en als onderstaand opgesomd:
In de Asv zijn de begrippen inkoop, werken, leveringen en diensten als volgt gedefinieerd:
Bijlage 1: Notitie staatssteun regionale Uitvoeringsregeling DAW
De provincie Drenthe heeft samen met de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Noorderzijlvest en Hunze en Aa's een regionale subsidieregeling op gesteld voor projecten van agrarische bedrijven die bijdragen aan de waterkwaliteit en een klimaatbestendig watersysteem (DAW-projecten). In deze notitie wordt onderbouwd dat deze regionale subsidieregeling staatssteunproof is. Hierbij is als uitgangspunt genomen, dat de subsidie zal worden verstrekt voor DAW-activiteiten die zijn opgenomen in de zogenaamde BOOT-lijst.
Allereerst zal besproken worden dat de subsidie staatssteun zal opleveren. Vervolgens wordt besproken in welke gevallen en met welke intensiteit deze staatssteun geoorloofd is.
En tot slot wordt ingegaan op de toepasselijke procedurevoorschriften.
Ingevolge artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (WVEU) is het lidstaten niet toegestaan staatssteun te verlenen wanneer dit de interne markt verstoort.
Om te beoordelen of hiervan sprake is worden de volgende criteria gehanteerd:
Als aan alle criteria wordt voldaan, is er sprake van staatssteun.
Ad 1. De provincie en de waterschappen stellen middelen beschikbaar voor deze subsidie. Deze (overheids)middelen moeten worden aangemerkt als staatsmiddelen.
Ad 2. Alle entiteiten (ongeacht rechtsvorm of wijze van financiering) die een economische activiteit uitoefenen, vallen onder het begrip onderneming. Onder economische activiteit wordt verstaan iedere activiteit bestaande in het aanbieden van goederen en/of diensten op een bepaalde markt.
De maatregelen van de BOOT-lijst zijn met name gericht op de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten (inclusief advisering en voorlichting ter zake). Dat zijn veelal economische activiteiten, en de subsidie levert dus een voordeel op aan een onderneming. Dit voordeel kan alleen via subsidiering worden verkregen (niet - ook - via commerciële weg).
Ad 3. Alleen de ondernemingen die voldoen aan de subsidievoorwaarden kunnen aanspraak maken op de subsidie van deze regeling. Zij genieten daardoor voordeel ten opzichte van andere bedrijven.
Ad 4. De mededinging in de landbouwsector is intens. In die omstandigheid moet worden aangenomen dat subsidie het handelsverkeer beïnvloedt (alleen op basis van een analyse van de sector en de effecten van de subsidie op het handelsverkeer zou betoogd kunnen worden dat geen sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer).
Conclusie: Aan alle vier criteria is voldaan, dus er is met de regionale subsidie sprake van staatssteun.
In artikel 107, lid 1, van de WVEU worden ook de uitzonderingen genoemd waarin staatssteun wél verenigbaar is met de interne markt. Dit kan bijvoorbeeld door Europese vrijstellingsverordeningen.
Voor steun aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie biedt de Europese landbouwvrijstellingsverordening (hierna Lvv) de basis voor de gezochte vrijstelling (artikel 1, lid 1, onder a, van de Lvv).
Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen ('kmo's') behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt.
De te subsidiëren activiteiten (BOOT lijst) vallen onder de artikelen 14, 21 en 22, van de Lvv. In bijlage 1 bij deze notitie is op de BOOT lijst per activiteit aangegeven welke vrijstellingsbepaling daarop van toepassing is. Veel van de maatregelen in de BOOT-lijst zijn ook subsidieerbaar van het zogenaamde POP3 programma, Het POP3-programma is de Nederlandse uitwerking van de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zoals beschreven in de Europese verordening 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO). Steun vanuit het POP3 is derhalve geoorloofde staatssteun.
Dit betekent dat staatssteun aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen voor deze activiteiten geoorloofd is, mits wordt voldaan aan de specifieke en de algemene bepalingen van de Lvv (artikel 3, van de Lvv).
Hieronder wordt eerst kort ingegaan op de specifieke bepalingen met betrekking tot de doelen van de steun en de steunintensiteit. De kosten die voor subsidiering in aanmerking komen, de voorwaarden die ervoor gelden, en de investeringen waarvoor geen steun mag worden verleend worden in detail benoemd in de betreffende artikelen van de Lvv. In bijlage 2 zijn deze artikelen van de Lvv ter informatie opgenomen.
Daarna worden enkele woorden gewijd aan de algemene voorwaarden van de Lvv.
Artikel 14 Lvv: Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven
de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde, als bepaald in de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's van de lidstaten, voor zover het om niet-productieve investeringen gaat; of
De steun bedraagt ten hoogste 40% van de in aanmerking komende kosten (artikel 14, lid 13, onder d, van de Lvv).
Dit percentage kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor onder meer jonge landbouwers en ingeval van collectieve investeringen.
Echter, voor bepaalde niet-productieve investeringen (de verwezenlijking van Agromilieuklimaatdoelstellingen etc) bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 100%.
En voor investeringen in verband met preventieve maatregelen voor schade door natuurrampen bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 80%. Dit percentage kan tot 100 worden verhoogd als de investering collectief wordt uitgevoerd door meer dan 1 begunstigde.
De steun op grond van artikel 14, van de Lvv mag maximaal € 500.000,-- per onderneming per project bedragen (artikel 4, lid 1, onder a, van de Lvv).
Artikel 21 Lvv: steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting
De steun bedraagt ten hoogste 100% van de in aanmerking komende kosten.
De steun voor bepaalde demonstratieprojecten (genoemd in artikel 21, lid 3, onder d) mag maximaal
Artikel 22 Lvv: adviesdiensten
De steun moet dienen om ondernemingen in de landbouwsector en jonge landbouwers te helpen profiteren van adviesdiensten, om de economische en ecologosche prestatie alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun onderneming of investering te verbeteren.
De steun bedraagt ten hoogste € 1.500,-- per advies.
Hoofdstuk I bevat de algemene voorwaarden die in acht moeten worden genomen.
Wij gaan hierna kort in op de meest relevante bepalingen.
De steun mag niet worden verleend aan 'ondernemingen in moeilijkheden' (artikel 1, van de Lvv).
Veel van de gebruikte termen zijn in artikel 2, van de Lvv nader omschreven. Het gaat voor deze notitie te ver om alle relevante definities te bespreken, maar het is van belang bij de opstelling en uitvoering van de regionale subsidieregeling hiervan goede nota te nemen.
De steun moet transparant zijn (artikel 5, van de Lvv). Dat wordt geacht het geval te zijn wanneer wordt gekozen voor het geven van subsidies (artikel 5, lid 2, onder a, van de Lvv).
De subsidie moet een stimulerend effect hebben. Dit is het geval als de begunstigde een schriftelijke steunaanvraag moet indienen voordat de werkzaamheden zijn gestart (artikel 6, van de Lvv).
De bedragen die voor de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten worden gebruikt, zijn bedragen voor aftrek van belastingen of anderen heffingen. De kosten moeten deugdelijk worden onderbouwd. BTW wordt niet gesubsidieerd, tenzij deze niet terugvorderbaar is (bij de belastingdienst) (artikel 7, van de Lvv).
Steun over hetzelfde project over dezelfde kosten (door verschillende steunverleners) mag worden gecumuleerd tot de steunintensiteit of het maximum steunbedrag die het betreffende artikel aangeeft (artikel 8, van de Lvv).
Steun over hetzelfde project maar over andere kosten mag worden gecumuleerd voor zover ook die andere kosten vrijgesteld kunnen worden van het verbod op staatssteun (artikel 8 en overweging 30, van de Lvv).
Binnen 10 werkdagen vóór inwerkingtreding van de regionale subsidieregeling moet door de provincie, namens de lidstaat een kennisgeving worden gegeven aan de Europese Commissie.
De Europese commissie verstrekt dan binnen 10 dagen na ontvangst een ontvangstbewijs en een nummer. Hierna kan de subsidieregeling in uitvoering worden genomen.
De kennisgeving aan de Europese commissie en de volledige tekst van de regionale subsidieregeling moeten worden gepubliceerd op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau.
In de regionale subsidieregeling zelf moet uitdrukkelijk worden verwezen naar de Lvv en naar de specifieke bepalingen die hierop betrekking hebben.
De lidstaten moeten de Europese Commissie jaarlijks een jaarverslag toesturen over de toepassing van de Lvv.
Voor steun die wordt verleend onder de Lvv aan begunstigen actief in de primaire landbouwproductie, geldt de transparantieverplichting voor iedere individuele steunverlening van meer dan € 60.000,--.
Binnen zes maanden na de datum van het besluit tot toekenning van de steun moet de vereiste informatie worden gepubliceerd op de website van de Europese Commissie. Hiervoor is de Transparancy Aid Module (TAM) door de Commissie ontwikkeld. Om een staatssteunregel te publiceren via de TAM, moet een decentrale overheid beschikken over een werkend TAM-account. Deze kan worden aangevraagd via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden (CSDO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bijlage 1 bij Notitie staatssteun regionale uitvoeringsregeling DAW (19 december 2016)
HOOFDSTUK III CATEGORIEËN STEUN
AFDELING 1 Steun voor kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten
Artikel 14 Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven
Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 14 van dit artikel en in hoofdstuk I.
De investering is gericht op ten minste een van de volgende doelstellingen:
de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde, als bepaald in de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's van de lidstaten, voor zover het om niet-productieve investeringen gaat;
De investering kan verband houden met de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen mits die productie niet groter is dan het gemiddelde jaarlijkse brandstof- of energieverbruik van het betrokken bedrijf.
Indien de investering wordt gedaan voor de productie van biobrandstoffen, mag de productiecapaciteit van de productie-installaties niet groter zijn dan de hoeveelheid brandstoffen die overeenstemt met het jaarlijkse gemiddelde brandstofverbruik van het landbouwbedrijf en mogen de geproduceerde biobrandstoffen niet op de markt worden verkocht.
Als wordt geïnvesteerd voor de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, mogen de productie-installaties slechts voorzien in de eigen energiebehoeften van de begunstigde en mag de productiecapaciteit van die installaties niet groter zijn dan de hoeveelheid brandstoffen die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden.
De verkoop van elektriciteit aan het net is slechts toegestaan binnen de jaarlijkse limiet van het eigen verbruik. Wanneer de investering door meer begunstigden wordt uitgevoerd om in hun eigen behoefte aan biobrandstof en energie te voldoen, is het gemiddelde jaarlijkse verbruik de som van het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden.
De investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruikt of produceert, moeten voldoen aan minimumnormen voor energie-efficiëntie, indien dergelijke normen op nationaal niveau bestaan.
Investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa, komen niet voor steun in aanmerking tenzij een door de lidstaten te bepalen minimumpercentage aan warmte-energie wordt gebruikt.
De lidstaten stellen voor de verschillende types installaties drempelwaarden vast voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder biobrandstoffen.
De steun voor investeringen in bio-energieprojecten blijft beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie, waaronder artikel 17, leden 2 tot en met 6, van Richtlijn 2009/28/EG.
De investering moet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.
De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:
de algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;
als het gaat om irrigatie: de kosten van investeringen die aan de volgende voorwaarden voldoen:
voor het hele gebied waarin de investering wordt uitgevoerd en andere gebieden waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben, wordt een stroomgebiedbeheerplan als vereist in artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) aan de Commissie toegezonden. De maatregelen die in het kader van het stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en voor de landbouwsector van belang zijn, worden in het betrokken maatregelenprogramma omschreven. Een watermetingssysteem voor de meting van het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering is beschikbaar of wordt beschikbaar gesteld als onderdeel van de investering;
de investering leidt tot een daling van het voorafgaande waterverbruik met ten minste 25 %;
Wat het bepaalde onder (f) betreft, komen zowel investeringen die betrekking hebben op grond- of oppervlaktewaterlichamen waarvan de toestand, om redenen in verband met de waterhoeveelheid, in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is aangemerkt als minder dan goed, als investeringen die leiden tot een netto-uitbreiding van het geïrrigeerde areaal met gevolgen voor een bepaald grond- of oppervlaktewaterlichaam, echter niet in aanmerking voor steun op grond van dit artikel.
De in de bovenstaande punten (f), (i) en (ii) vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing op een investering in een bestaande installatie die enkel gevolgen heeft voor de energie-efficiëntie, op een investering voor het aanleggen van een reservoir of op een investering in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen heeft voor een bepaald grond- of oppervlaktewaterlichaam;
als het gaat om investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel dat beschadigd is door een natuurramp, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten of plantenplagen: kosten om het agrarisch productiepotentieel te herstellen tot op het niveau van vóór de betrokken gebeurtenis;
Andere dan de in lid 6, onder (a) en (b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd. Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.
Met ingang van 1 januari 2017 wordt op het gebied van irrigatie slechts steun betaald door lidstaten die, met betrekking tot het stroomgebiedsdistrict waar de investering plaatsvindt, zorgen voor een bijdrage van de diverse watergebruikssectoren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten door de landbouwsector overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 2000/60/EG, in voorkomend geval rekening houdend met de sociale, ecologische en economische gevolgen van de terugwinning en met de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken regio of regio's.
De steun mag niet worden beperkt tot specifieke landbouwproducten en moet dus ter beschikking worden gesteld van alle sectoren van de primaire landbouwproductie, van de hele sector plantaardige productie of van de hele sector dierlijke productie. De lidstaten mogen echter bepaalde producten uitsluiten vanwege overcapaciteit op de interne markt of een gebrek aan afzetmogelijkheden.
De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:
50 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de minder ontwikkelde regio's en in alle regio's met een bbp per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27;
Voor zover de maximale steunintensiteit niet meer dan 90 % bedraagt, mogen de in lid 12 bedoelde percentages met 20 procentpunten worden verhoogd voor:
collectieve investeringen, zoals opslagfaciliteiten die door een groep landbouwers worden gebruikt of installaties waar de landbouwproducten vóór de afzet worden klaargemaakt, en geïntegreerde projecten die betrekking hebben op diverse maatregelen op grond van Verordening (EU) nummer 1305/2013, met inbegrip van die in verband met een fusie van producentenorganisaties;
concrete acties die in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) worden gefinancierd, zoals investeringen in een nieuwe stal waardoor een nieuwe vorm van huisvesting van dieren kan worden getest die is ontwikkeld in een operationele groep van landbouwers, wetenschappers en niet-gouvernementele dierenwelzijnsorganisaties;
investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren, als bedoeld in lid 3, onder (b); in dit geval geldt het in dit lid vastgestelde verhoogde percentage alleen voor extra kosten die moeten worden gemaakt om een hoger niveau dan de geldende Unienormen te halen, maar niet tot een verhoging van de productiecapaciteit leiden.
Voor niet-productieve investeringen als bedoeld in lid 3, onder (d), en investeringen voor het herstel van productiepotentieel, als bedoeld in lid 3, onder (e), bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 100%.
Voor investeringen in verband met preventieve maatregelen, als bedoeld in lid 3, onder (e), bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 80%. Deze steunintensiteit mag evenwel tot 100% worden verhoogd als de investering collectief wordt uitgevoerd door meer dan één begunstigde.
Bijlage 2 bij Notitie staatssteun regionale uitvoeringsregeling DAW (19 december 2016)
Artikel 21 Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting
Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.
De steun dient voor de financiering van acties op het gebied van beroepsopleiding en de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.
De steun kan ook worden toegekend voor korte uitwisselingen inzake landbouwbedrijfsbeheer en voor bezoeken aan landbouwbedrijven.
Voor demonstratieactiviteiten mag steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten.
De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:
als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:
algemene kosten in verband met de onder (i) en (ii) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder i) en ii) worden gedaan;
De in punt 3, onder (d), bedoelde kosten komen slechts in aanmerking voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt. Alleen de afschrijvingskosten die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, als berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, worden als in aanmerking komende kosten beschouwd.
De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen. Als de in lid 2 bedoelde activiteiten door producentengroeperingen en -organisaties worden verricht, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die activiteiten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de in lid 2 bedoelde activiteiten.
Bijlage 3 bij Notitie staatssteun regionale uitvoeringsregeling DAW (19 december 2016)
Artikel 22 Steun voor adviesdiensten
Steun voor adviesdiensten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.
Het advies moet verband houden met ten minste één Unieprioriteit voor plattelandsontwikkeling overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nummer 1305/2013 en betrekking hebben op ten minste één van de volgende elementen:
door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de tenuitvoerlegging van artikel 55 van Verordening (EG) nummer 1107/ 2009 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name de naleving van de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (2);
Het advies kan ook betrekking hebben op andere dan de in de in lid 3 van dit artikel bedoelde thema's die verband houden met mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering, biodiversiteit en waterbescherming als vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EU) nummer 1307/2013, of met de economische en de ecologische prestatie van het landbouwbedrijf, met inbegrip van de mededingingsaspecten. Hiertoe behoort onder meer advies voor de ontwikkeling van korte voorzieningsketens, biologische landbouw en de gezondheidsaspecten van de veehouderij.
De organisaties die worden geselecteerd om adviesdiensten te verstrekken, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken. De adviesdiensten mogen worden verstrekt door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot die zijn. Bij de adviesverlening neemt de verstrekker van de adviesdienst de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nummer 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht.
De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen. Als de adviesdiensten door producentengroeperingen en -organisaties worden verleend, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die diensten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie zijn beperkt tot de kosten van het verstrekken van de adviesdienst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2017-2534.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.