Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent levensfase Levensfaseregeling Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

 

 

Gelet op artikel D.1 en D.15 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;

 

Gezien de in het Georganiseerd overleg d.d. 20 april 2017 bereikte overeenstemming;

 

Overwegende dat de provincie Noord-Brabant zich wil ontwikkelen tot een flexibele, ondernemende opgaven gestuurde organisatie met een passende inzet van mensen om vitaal en duurzaam inzetbaar te zijn, zowel in aantal als met de juiste competenties;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten bovendien medewerkers wensen te stimuleren hun werktijd te verminderen, zodat nieuwe, jongere medewerkers op de vrijkomende formatieruimte kunnen instromen;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    arbeidsduur: duur van de arbeid als bedoeld in artikel D.1, tweede lid van de CAP;

  • b.

    AOW-gerechtigde leeftijd: leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

  • c.

    bezoldiging: bezoldiging als bedoeld in artikel A.1, eerste lid, onder e, van de CAP;

  • d.

    CAP: Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;

  • e.

    deelnemer: deelnemer aan deze regeling;

  • f.

    formele arbeidstijd: arbeidstijd als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling werktijden Noord-Brabant;

  • g.

    IKB: individueel keuzebudget als bedoeld in hoofdstuk C, paragraaf 5, van de CAP;

  • h.

    individuele werkafspraken: afspraken die zijn overeengekomen en vastgelegd tijdens het planningsgesprek;

  • i.

    leidinggevende: degene die krachtens mandaat bevoegd is tot het nemen van besluiten jegens de werknemer met betrekking tot de werktijden;

  • j.

    medewerker: medewerker van de provincie Noord-Brabant;

  • k.

    salaris: salaris als bedoeld in artikel A1, eerste lid, onder p, van de CAP;

  • l.

    werkrooster: rooster als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Regeling werktijden Noord-Brabant;

  • m.

    werktijd: werktijd als bedoeld in artikel 1, onder l, van de Regeling werktijden Noord-Brabant.

Artikel 2 Doelgroep

Een verzoek kan worden ingediend door een medewerker die:

  • a.

    is aangesteld voor onbepaalde tijd;

  • b.

    in totaal tenminste 5 jaar werkzaam is of is geweest bij de provincie; en

  • c.

    uiterlijk per 31 december 2017 60 jaar of ouder is.

Artikel 3 Regeling 80-89-100 of 70-83,5-100 of 60-78-100

Medewerkers kunnen tegen inlevering:

  • a.

    van 11 procent bezoldiging verzoeken om:

    • 1°.

      onbetaald verlof voor 11 procent; en

    • 2°.

      buitengewoon verlof voor 9 procent van de arbeidsduur, dan wel:

  • b.

    van 16,5 procent bezoldiging verzoeken om:

    • 1°.

      onbetaald verlof voor 16,5 procent; en

    • 2°.

      buitengewoon verlof voor 13,5 procent van de arbeidsduur, dan wel:

  • c.

    van 22 procent bezoldiging verzoeken om:

    • 1°.

      onbetaald verlof voor 22 procent; en

    • 2°.

      buitengewoon verlof voor 18 procent van de arbeidsduur.

Artikel 4 Weigeringsgronden

Het verzoek wordt geweigerd indien:

  • a.

    belangen van de dienst zich tegen inwilliging van het verzoek verzetten;

  • b.

    de medewerker een verzoek heeft gedaan om gebruikmaking van het beleidskader mobiliteit personeel Noord-Brabant 2017 en dit verzoek is gehonoreerd;

  • c.

    de resterende arbeidsduur na aftrek van de vermindering en het buitengewoon verlof minder bedraagt dan 18 uur per week.

Artikel 5 Vereisten

Om voor inwilliging van het verzoek, bedoeld in artikel 3, onder a of b of c, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de medewerker heeft uiterlijk op 31 december 2017 de leeftijd van 60 jaar of ouder bereikt;

  • b.

    de medewerker heeft een aanstelling voor onbepaalde tijd;

  • c.

    de medewerker is in totaal tenminste 5 jaar werkzaam of geweest bij de provincie;

  • d.

    het verzoek wordt ingediend voor de resterende arbeidsduur tot aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Artikel 6 Vereisten verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 3 voldoet aan de volgende vereisten:

  • a.

    verzoeken worden ingediend bij Gedeputeerde Staten;

  • b.

    verzoeken worden ingediend voor de eerste dag van de maand, twee maanden voorafgaand aan de ingangsmaand die de medewerker in zijn verzoek heeft aangegeven;

  • c.

    verzoeken dienen uiterlijk te zijn ingediend op 31 december 2017;

  • d.

    verzoeken dienen in te gaan voor 1 april 2018;

  • e.

    verzoeken worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde formulier.

Artikel 7 Beschikking

  • 1.

    De beschikking op het verzoek, bedoeld in artikel 3, onder a of b of c, betreft:

    • a.

      de inwilliging van het verzoek om onbetaald verlof voor 11, 16,5, respectievelijk 22 procent;

    • b.

      de toekenning van buitengewoon verlof voor 9, 13,5 respectievelijk 18 procent van de arbeidsduur.

  • 2.

    De beschikking, bedoeld in het eerste lid, heeft de volgende rechtsgevolgen:

    • a.

      een vermindering van het bij de aanstelling behorende bezoldiging met 11, respectievelijk 16,5, respectievelijk 22 procent;

    • b.

      een vermindering van het bij de aanstelling behorende IKB met 11, respectievelijk 16,5, respectievelijk 22 procent;

    • c.

      een vermindering van de bij de aanstelling behorende verlofopbouw van 20, respectievelijk 30, respectievelijk 40 procent;

    • d.

      een gelijkblijvende pensioenopbouw ten opzichte van de bezoldiging zoals die gold direct voor deelname aan deze regeling, in afwijking van het bepaalde in artikel D.17, vierde lid, CAP.

  • 3.

    De beschikking en de rechtsgevolgen, bedoeld in het eerste en tweede lid, treden in werking op de in het verzoek aangegeven datum, met in achtneming van hetgeen in artikel 6 is bepaald.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kunnen de beschikking en de rechtsgevolgen eerder in werking treden dan de tijdstippen genoemd in het vorige lid, indien de verzoeker en diens direct-leidinggevende daarover overeenstemming hebben bereikt en dit niet leidt tot administratieve problemen.

Artikel 8 Beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen binnen een termijn van vier weken op het verzoek, bedoeld in artikel 3.

Artikel 9 Verplichtingen

  • 1.

    De deelnemer neemt aan deze regeling deel tot het moment waarop hij:

    • a.

      met ouderdomspensioen gaat;

    • b.

      uit dienst treedt.

  • 2.

    De deelnemer kan de deelname, bedoeld in het eerste lid, niet voortijdig beëindigen.

  • 3.

    De deelnemer heeft gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid, de volgende verplichtingen:

    • a.

      de deelnemer maakt met zijn leidinggevende individuele werkafspraken over:

      • 1°.

        de werktijd en de formele arbeidstijd, met inachtneming van de percentages, genoemd in artikel 7, eerste lid, onder a en b;

      • 2°.

        de door de deelnemer te verrichten werkzaamheden;

    • b.

      de deelnemer verwerkt de afspraken, bedoeld onder a, onderdeel 1, in zijn werkrooster;

    • c.

      de deelnemer neemt de minder te werken uren, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en b, wekelijks op;

    • d.

      de deelnemer kan de uren, bedoeld onder c, niet opsparen voor een later moment;

    • e.

      de deelnemer dient geen verzoeken in om meer uren te werken als bedoeld in de IKAP-regeling provincies of de Wet flexibel werken.

  • 4.

    De deelnemer die gedurende de looptijd van deze regeling minder uren wil werken dan op basis van deze regeling is afgesproken, dient bij Gedeputeerde Staten een verzoek in als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet flexibel werken.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten wijzigen naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in het vierde lid, ambtshalve de beschikking, bedoeld in artikel 7, eerste lid, waarbij een herberekening wordt gemaakt op basis van de nieuw verzochte arbeidsduur.

  • 6.

    In afwijking van het vijfde lid blijft inwilliging van het verzoek achterwege, voor zover de nieuw verzochte arbeidsuur minder bedraagt dan 18 uur.

Artikel 10 Sanctie

Overeenkomstig artikel 4, zevende lid, van de Regeling werktijden Noord-Brabant, vervallen de minder te werken uren, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b, aan het einde van ieder kalenderjaar.

Artikel 11 Evaluatie

Gedeputeerde Staten onderzoeken binnen een jaar na inwerkingtreding van deze regeling de werking van deze regeling in de praktijk.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2017.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Levensfaseregeling Noord-Brabant.

 

's-Hertogenbosch, 16 mei 2017

Gedeputeerde Staten voornoemd,

De voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

mw. ir. A.M. Burger

Toelichting behorende bij de Levensfaseregeling Noord-Brabant

 

 

Algemeen

 

Doel

Het idee achter deze regeling is dat een oudere collega minder gaat werken ter bevordering van diens vitaliteit en om gelijktijdig mogelijk te maken dat nieuwe (jongere) medewerkers op de vrijgekomen formatieruimte kunnen instromen. Deze regeling is aantrekkelijk voor oudere medewerkers die graag minder willen werken en jongeren een kans willen geven op de arbeidsmarkt en is derhalve opengesteld voor medewerkers van 60 jaar en ouder. De regeling past in het streven om ook de oudere medewerkers vitaal en actief te houden.

 

Pensioenopbouw

Voor de medewerker die aan deze regeling deelnemen, blijft pensioenopbouw plaatsvinden over de bezoldiging, gebaseerd op de aanstelling die de medewerker had op het moment van indiening van de aanvraag,

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 3 Regeling 80 - 8 9 – 100 of 70 – 8 3,5 – 100 of 60 – 7 8 – 100

 

De regeling 80 - 89 – 100 of 70 – 83,5 – 100 of 60 – 78 – 100 gaat uit van:

 

  • a.

    een toekenning van onbetaald verlof voor 11, 16,5 of 22 procent van de oorspronkelijke arbeidsduur;

  • b.

    een verlaging van de bezoldiging met 11, 16,5 of 22 procent van de oorspronkelijke bezoldiging;

  • c.

    een toekenning van bijzonder verlof voor 9, 13,5 of 18 procent van de oorspronkelijke arbeidsduur.

 

Dit komt dus in de praktijk neer op 20, 30 of 40 procent minder werken en 11, 16,5 of 22 procent minder loon. Deze percentages zijn zodanig gekozen, dat het buitengewoon verlof 45% bedraagt van de tijd die de medewerker per saldo minder gaat werken; de bezoldiging wordt derhalve met 55% daarvan verlaagd.

 

Artikel 4 Weigeringsgronden

Ingevolge de Wet aanpassing arbeidsduur is bij vermindering van de arbeidsduur in ieder geval sprake van een zwaarwegend dienstbelang, indien die vermindering leidt tot ernstige problemen:

 

  • a.

    voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren;

  • b.

    op het gebied van de veiligheid, of

  • c.

    van rooster-technische aard.

 

Daarnaast is expliciet als weigeringsgrond opgenomen wanneer als gevolg van de verminderingen een arbeidsduur van minder dan 18 uur resteert. Dit om versnippering tegen te gaan.

 

Artikel 5 Vereisten

 

Onder b Aanstelling voor onbepaalde tijd.

Het maakt daarbij niet uit of de medewerker een volledige functie of een deeltijdfunctie heeft.

 

Onder c Resterende arbeidsduur tot aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd

Een verzoek dat wordt gedaan door medewerkers die vallen in deze (leeftijds)categorie geldt niet voor bepaalde tijd, maar voor de rest van hun werktijd.

 

Artikel 6 Vereisten verzoek

De medewerker die bijvoorbeeld vanaf 1 oktober 2017 minder wil werken, moet zijn verzoek dus indienen vóór 1 augustus 2017. Als uiterste datum van het indienen van een verzoek is opgenomen 31 december 2017.

 

Artikel 7 Beschikking

 

Eerste lid Arbeidsduur en buitengewoon verlof

Het eerste lid betekent concreet dat aan een medewerker met een volledige functie per week 3,96 uur, 5,94 respectievelijk 7,92 uur onbetaald verlof wordt toegekend en dat voor 3,24 uur, 4,86 respectievelijk 6,48 uur per week buitengewoon verlof wordt toegekend.

 

Zie voor de gevolgen voor de pensioenopbouw de toelichting onder d.

 

Tweede lid Rechtsgevolgen

Er wordt uitgegaan van de omvang van de aanstelling op de datum van indiening van het verzoek.

 

Onder a en b Salaris en IKB

Het salaris en het IKB van de medewerker verminderd naar rato van het toegekende onbetaald verlof. Bij een medewerker met een volledige functie is deze vermindering van salaris en IKB dus gebaseerd op 3,96 uur, 5,94 respectievelijk 7,92 uur per week. Bij een medewerker met een deeltijdfunctie vindt vermindering naar rato plaats.

 

Onder c Verlof

Ingevolge artikel D.6, eerste lid, en D.17, eerste lid van de CAP, heeft de medewerker geen aanspraak op vakantieverlof gedurende de periode van onbetaald en buitengewoon verlof. Vandaar dat de grondslag voor vakantieverlof met 20, 30 of 40 procent vermindert.

 

Onder d Pensioenopbouw

Pensioenopbouw vindt plaats over de gehele aanstelling, inclusief de periode van buitengewoon en onbetaald verlof. Dit betekent concreet, dat er dus ook pensioenopbouw plaatsvindt over de uren dat de medewerker als gevolg van deelname aan de regeling niet meer werkt.

 

Derde lid Ingangsdatum

Indien de medewerker als ingangsdatum in zijn verzoek heeft genoemd 1 november 2017, dan wordt dit verzoek gehonoreerd op voorwaarde dat het verzoek is ingediend vóór 1 september 2017. Vanzelfsprekend kan de medewerker ook om een latere ingangsdatum verzoeken doch nooit later dan 1 april 2018.

 

Vierde lid Eerdere ingangsdatum

In afwijking het derde lid, kunnen de rechtsgevolgen binnen de daarin bedoelde termijn ingaan. Voorwaarde hiervoor is dat de verzoeker en diens direct-leidinggevende concluderen dat dit eerder kan ingaan en een en ander ook administratief tijdig te regelen is.

 

Artikel 9 Verplichtingen

 

Derde lid Uren

Onder c en d Wekelijks opnemen, niet opsparen

De medewerker dient het aantal uren waarmee de arbeidsduur wordt verminderd en het aantal uren waarvoor hem onbetaald en buitengewoon verlof is toegekend wekelijks op te nemen. Een medewerker met een volledige functie –van 36 uur per week- dient dus elke week 7,2, 10,8, respectievelijk 14,4 uur minder te werken. De medewerker dient deze minder te werken uren zelf per week in de jaarplanner te verwerken.

 

De medewerker is verplicht met zijn leidinggevende afspraken te maken op welke vaste dag of dagdelen hij deze uren opneemt. De medewerker kan dus geen uren buitengewoon verlof opsparen. Dit artikel laat echter onverlet dat de medewerker over zijn resterende formele arbeidstijd aan het einde van het jaar een aantal uur mag overhouden op basis van de Regeling werktijden Noord-Brabant. Voor de berekening van het aantal uur dat de medewerker mag overhouden op basis van die regeling is bepalend de arbeidsduur. Een medewerker met een volledige functie die deelneemt aan deze regeling mag dus nog maximaal 80, 70, respectievelijk 60 uur overhouden, nu de arbeidsduur met 20%, 30% respectievelijk 40% is verminderd (van 36 naar 28,8, 25,2, respectievelijk 21,6 uur). Alle uren boven die 80, 70, respectievelijk 60 uur worden aangemerkt als niet opgenomen uren onbetaald en/of buitengewoon verlof en vervallen op basis van artikel 10 van deze regeling. Voor medewerkers met een deeltijdfunctie vindt berekening plaats naar rato van de arbeidsduur.

 

Gedeputeerde Staten van Noord Brabant,

 

 

de voorzitter

de secretaris

 

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

mw. ir. A.M. Burger

 

Naar boven