Provinciaal blad van Zeeland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zeeland | Provinciaal blad 2016, 771 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zeeland | Provinciaal blad 2016, 771 | Verordeningen |
Provincie Zeeland – Rectificatie Wijziging Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies en Uitvoeringsregelingen (CAP)
Besluit van gedeputeerde staten d.d. 26 januari 2016, kenmerk 16000340, houdende wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies alsmede van de Uitvoeringsregelingen van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP).
Gedeputeerde staten van Zeeland,
tot de volgende wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies en de Uitvoeringregelingen van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies.
In deze regeling en haar uitvoeringsregelingen wordt verstaan onder:
arbeidsongeschikt: arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 4 en 5 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), tenzij er sprake is van een WAO-uitkering waarbij sprake is van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO);
partner: echtgenoot of echtgenote van de ambtenaar dan wel de persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, alsmede de geregistreerde partner;
In artikel B.11, tweede lid, wordt de zinsnede "ouderdomspensioen" twee keer vervangen door: ABP-keuzepensioen/ouderdomspensioen.
Artikel B.12 vervalt onder vernummering van artikel B.13 tot en met artikel B.15 tot artikel B.12 tot en met artikel B.14.
In artikel C.13, tweede lid, onderdeel a, wordt de zinsnede "van de Arbo-dienst" vervangen door: van de arbodienst.
In artikel C.19, tweede lid, onderdeel a, wordt de zinsnede "in artikel B.15, tweede lid" vervangen door: in artikel B.14, tweede lid.
Artikel D.4 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel D.4 Bijzondere bepalingen ten aanzien van de werktijd van oudere ambtenaren
Op zijn aanvraag wordt de ambtenaar van 55 jaar of ouder geheel of gedeeltelijk vrijgesteld
In artikel D.9, derde lid, wordt de zinsnede "in artikel B.15, vierde lid" vervangen door: in artikel B.14, vierde lid.
In artikel D.17, vierde lid, wordt de volzin "Ingeval van onbetaald verlof, direct voorafgaand aan pensionering met het oog op vervroegde uittreding, komt de verschuldigde pensioenpremie vanaf het begin van dit verlof volledig voor rekening van de ambtenaar" vervangen door: Bij onbetaald verlof, direct voorafgaand aan
komt de verschuldigde pensioenpremie vanaf het begin van dit verlof volledig voor rekening van de ambtenaar.
In artikel E.1, eerste lid, wordt de zinsnede "met een Arbo-dienst" vervangen door: met een arbodienst.
In artikel E.6, eerste lid, wordt de zinsnede "van de Arbo-dienst" vervangen door: van de arbodienst.
Artikel H.7 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel H.7 Toepasselijkheid bepalingen in en krachtens deze regeling
In aanvulling op artikel H.6 is het bepaalde ten aanzien van ambtenaren in en krachtens de artikelen A.4, A.6, B.3, B.6, derde tot en met zesde lid, B.7, B.14, tweede, derde en vierde lid, hoofdstuk D, de artikelen E.1 tot en met E.8, E.10 tot en met E.12 en E.14, alsmede de hoofdstukken F – met uitzondering van artikel F.3, eerste en tweede lid – en G voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst.
Artikel II (sectoraal overgangsrecht)
Op personeel dat vóór 1 april 2000 in dienst is van de provincie is de garantieregeling van toepassing die is overeengekomen in onderdeel 4 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector provincies 2000/2001 ingeval de daarin vastgelegde verlofafspraken per saldo een achteruitgang betekenen.
Dit besluit treedt in werking na uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het is geplaatst op 1 januari 2001.
Artikel II (sectoraal overgangsrecht)
Indien het salaris waarop de ambtenaar op grond van de oude regeling op 1 januari 2005 aanspraak zou hebben gehad ligt boven het maximumsalaris van de salarisschaal die voor hem krachtens het eerste lid is bepaald, wordt hij op die datum ingepast op dit maximumsalaris en ontvangt hij in aanvulling hierop een garantietoelage ter grootte van het verschil tussen bedoeld salaris en dit maximumsalaris. Deze garantietoelage wordt aangemerkt als salaris.
Indien voor de ambtenaar op grond van de oude regeling voor de toekenning van een periodieke salarisverhoging een wachttijd geldt van langer dan een jaar en op 1 januari 2005 van die wachttijd een jaar of meer is verstreken, wordt hij op die datum in de salarisschaal die krachtens het eerste lid voor hem is bepaald, ingepast op het salaris waarop hij op grond van de oude regeling aanspraak zou hebben gehad na afloop van genoemde wachttijd. Is van die wachttijd op 1 januari 2005 nog geen jaar verstreken dan wordt de ambtenaar op het in de eerste volzin bedoelde salaris ingepast met ingang van de dag waarop van die wachttijd een jaar is verstreken en met ingang van 1 januari 2005 op het salaris waarop hij op die datum op grond van de oude regeling aanspraak zou hebben gehad.
Indien voor de ambtenaar op grond van de oude regeling een salarisschaal geldt met een hoger maximumsalaris dan het maximumsalaris in de salarisschaal die voor hem krachtens het eerste lid is bepaald, behoudt hij het perspectief op eerstgenoemd maximumsalaris. Hij zal dit maximumsalaris bij normaal goed functioneren nooit later bereiken dan op het tijdstip waarop hij dit op grond van de oude regeling zou hebben bereikt. Voor de toepassing van dit lid wordt het op grond van de oude regeling geldende maximumsalaris telkens aangepast aan de algemene salariswijzigingen.
De ambtenaar die op 1januari 2002 in provinciale dienst is in een functie waarin hij, te rekenen vanaf de datum waarop de uitloopregeling vervalt, op grond van de oude regeling binnen maximaal drie jaar uitzicht heeft op de bij die functie behorende uitloop, behoudt het perspectief op die uitloop. Plaatsing in de uitloop is alleen mogelijk als de ambtenaar blijkens een volwaardige beoordeling voldoet aan alle criteria die zijn gesteld voor toekenning van die uitloop.
Dit besluit treedt in werking na uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het is geplaatst op 1 januari 2005.
Gedeputeerde staten verminderen op aanvraag niet genoten aanspraken op vakantieverlof van de ambtenaar over kalenderjaren, gelegen voor 1 januari 2015. Voor elk uur verminderde aanspraak op vakantieverlof heeft de ambtenaar als vergoeding recht op het salaris per uur geldend op de datum van uitbetaling van deze vergoeding. In enig kalenderjaar kunnen ten hoogste 108 uren vakantieverlof als vergoeding worden uitbetaald. Bij een niet volledige arbeidsduur wordt het maximum aantal van 108 uren naar evenredigheid verlaagd.
Dit besluit treedt na publicatie van het Provinciaal Blad waarin het is geplaatst in werking op 1 januari 2015.
Artikel D.6, vierde lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies is uitsluitend van toepassing op aanspraken op basisvakantieverlof die zijn ontstaan na inwerkingtreding van dit besluit.
De toelichting op artikel A.1 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
De definities gelden ook voor de (lokale) uitvoeringsregelingen- en besluiten. Zij hoeven daarin dus niet meer te worden herhaald.
Eerste lid: Voor de definitie van het begrip “ambtenaar” is de terminologie van de Ambtenarenwet gevolgd. Het gaat hier om de ambtenaren die door gedeputeerde staten zijn aangesteld en voor wie gedeputeerde staten het bevoegde bestuursorgaan zijn. Voor de griffier van provinciale staten en zijn griffieambtenaren (en de provinciaal inspecteur der archieven) zijn provinciale staten het bevoegde bestuursorgaan en regelen provinciale staten de rechtspositie. Op hen zijn de bepalingen van de CAP en de uitvoeringsregelingen van overeenkomstige toepassing verklaard.
In de CAP worden de begrippen salaris en bezoldiging onderscheiden. Onder salaris wordt verstaan het kale (bruto) maandbedrag zonder toelagen en vergoedingen waarop in verband met de arbeid aanspraak bestaat. In bijlage 2 van de CAP is van elke salarisschaal aangegeven wat het minimumsalaris en het maximumsalaris is.
Bezoldiging is ruimer dan salaris. Het omvat het salaris met de toelagen die zijn genoemd in de artikelen C.11 t/m C.15. Dat zijn de toelage waarneming andere functie, de toelage onregelmatige dienst, de afbouwtoelage onregelmatige dienst, de arbeidsmarkttoelage en de toelage op andere gronden.
Daarnaast zijn er nog emolumenten die als inkomsten uit arbeid zijn aan te merken, maar die niet tot het salaris of de bezoldiging behoren. Dat zijn bijvoorbeeld de incidentele beloning van prestaties en van extra inzet (artikelen C.9 en C.10), de bindingspremie (artikel C.14), de eenmalige uitkering van artikel C.21, de gratificatie ambtsjubileum (artikel C.22), de overwerkvergoeding (artikel C.23) en de vergoeding voor andere extra diensten (artikel C.24).
Tenslotte zijn er de voorzieningen die dienen ter compensatie van gemaakte kosten. Te denken valt hierbij aan vergoedingen van reis- en verblijfkosten ingeval van dienstreizen, verhuiskostenvergoedingen e.d. Ook deze behoren niet tot het salaris of de bezoldiging.
Bij een aantal rechtspositionele voorzieningen is de hoogte uitgedrukt in een percentage van het salaris of van de bezoldiging. Het onderscheid tussen salaris en bezoldiging is hier dus van belang. Zo is voor de incidentele beloning van prestaties, de toelage waarneming andere functie, de toelage onregelmatige dienst en de overwerkvergoeding het salaris de grondslag en voor de uitkering bij ziekte de bezoldiging.
Tweede lid. Op grond van artikel 227a Provinciewet moet de provincie personen aanwijzen die zijn belast met de heffing en de invordering van provinciale belastingen en met de functie van belastingdeurwaarder. Voorgeschreven is dat zij ambtenaar zijn in provinciale dienst. Op grond van (milieu)wetgeving moet de provincie ook toezichthouders (met en zonder opsporingsbevoegdheid) als ambtenaar in dienst hebben. Het is niet ongebruikelijk dat de provincie voor hier genoemde functies personen van buiten inhuurt. Deze personen vallen onder een eigen rechtspositie. In dit lid is geregeld dat voor deze ambtenaren de CAP en zijn uitvoeringsregelingen buiten toepassing blijven.
De algemene toelichting bij hoofdstuk B en spelregels en flankerend beleid bij reorganisaties, wordt als volgt gewijzigd:
Na het kopje “Beleidsmatige achtergronden en uitgangspunten” wordt de eerste alinea vervangen en komt als volgt te luiden: Hoofdstuk B bevat voorschriften over de aanstelling (paragraaf 1, artikelen B.1 t/m B.5), de wijzigingen in de arbeid (paragraaf 2, artikelen B.6 t/m B.8) en over het ontslag met daarbij behorende gevolgen (paragraaf 3, artikelen B.9 t/m B.14).
Na het kopje “Ontslag” wordt de tekst vervangen en komt als volgt te luiden: Wat betreft het ontslag geldt een gesloten stelsel in de vorm van een limitatieve opsomming van de ontslaggronden. Binnen het gesloten ontslagstelsel is er een uitgebreid aantal ontslaggronden dat een optimaal juridisch instrumentarium biedt. De mogelijke ontslaggronden zijn overzichtelijk in één afzonderlijke bepaling opgesomd (artikel B.9) en waar nodig in afzonderlijke bepalingen nader uitgewerkt. Het gesloten ontslagstelsel houdt in dat een ambtenaar alleen kan worden ontslagen op één van de met name (in artikel B.9) genoemde gronden. Hieruit volgt ook dat de ontslagbescherming zoals die in het civiele arbeidsrecht in de opzegverboden is neergelegd, niet nodig is. De ontslaggronden kunnen worden onderscheiden in imperatieve en facultatieve ontslaggronden. Bij de imperatieve gronden moet, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan, het ontslag verleend worden. Voorbeelden zijn het ontslag op aanvraag (artikel B.10) en ontslag wegens pensionering (artikel B.11). Hier hebben gedeputeerde staten geen discretionaire bevoegdheid. Alle overige ontslaggronden zijn facultatieve ontslaggronden, waarbij het ontslag kan worden verleend. Hier zal steeds een zorgvuldige afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van de organisatie en dat van de individuele ambtenaar. Aan de verschillende ontslagronden is geen kwalificatie gegeven in de vorm van “eervol” of “oneervol”, zoals die in veel ambtelijke ontslagregelingen voorkomt. Er zijn geen voorschriften opgenomen over de inhoud van het ontslagbesluit of over de ontslagprocedure. De Awb biedt hier al voldoende waarborgen. Op grond van deze wet en de jurisprudentie zal bijvoorbeeld elk ontslagbesluit op schrift gesteld moeten worden en de ingangsdatum en de ontslaggrond moeten bevatten. Verder kunnen worden genoemd de mogelijkheid van bedenkingen (artikel 4:8 Awb) en het recht van de ambtenaar zich door een raadsman te laten bijstaan (artikel 2:1 Awb).
De toelichting op artikel B.9 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Bij een aantal van de in dit artikel vermelde ontslaggronden is in hoofdstuk B geregeld (artikelen B.10 t/m B.12) en een aantal andere in hoofdstuk E (artikelen E.9 en E.16) en in hoofdstuk G (artikel G.4).
Voor een ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan wegens ziekte (onderdeel g) is nodig dat er sprake is van gedragingen of handelingen of van eigenschappen van karakter, geest of gemoed (= ongeschikt), of van gebreken in de wijze van opstelling in het werk of van gebreken in de kennis, kunde of het niveau (= onbekwaam) van de ambtenaar op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hij niet meer geschikt is tot uitoefening van zijn functie. De ongeschiktheid moet van voldoende gewicht zijn om het ontslag te rechtvaardigen.
Het komt voor dat een ambtenaar langdurig volledig verlof wordt verleend voor de vervulling van een politiek ambt of om andere redenen (bijvoorbeeld een langdurige detachering). In dat geval wordt betrokkene ontheven uit zijn functie en zal de werkgever zich inspannen een passende functie voor hem te vinden na afloop van het langdurig verlof. Is geen passende voorhanden dan kan ontslag worden verleend op grond van artikel B.9, onderdeel d (politiek verlof), onderscheidenlijk onderdeel e (in andere gevallen).
Bij ontslag wegens verlies van een vereiste bij aanstelling (onderdeel h) gaat het om verlies van specifieke vereisten voor de benoembaarheid, zoals een geldig rijbewijs voor een ambtenaar die chauffeur van beroep is of van een geldige verblijfstitel welke arbeid in dienstverband niet uitsluit, voor een ambtenaar die vreemdeling is.
Ondercuratelestelling en lijfsdwang zijn aparte ontslaggronden (onderdelen i en j). Ondercuratelestelling kan wegens geestelijke stoornis, verkwisting en gewoonte van drankmisbruik waardoor betrokkene zijn belangen niet behoorlijk kan waarnemen, in het openbaar aanstoot geeft of eigen veiligheid of die van anderen in gevaar brengt. In een dergelijk geval bestaat minstens het vermoeden dat betrokkene ook niet als ambtenaar in staat zal zijn om zijn functie naar behoren uit te oefenen. Lijfsdwang is een dwangmiddel waarbij iemand door middel van vrijheidsbeneming gedwongen kan worden tot nakoming van een verbintenis. Lijfdwang is alleen mogelijk in de door de wet genoemde gevallen. Om tot lijfsdwang over te gaan is een rechterlijk vonnis nodig.
Ontslag wegens een onherroepelijke veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf of tot terbeschikkingstelling (onderdeel k) is pas mogelijk als er geen rechtsmiddel tegen de rechterlijke veroordeling meer openstaat. Ontslag is niet mogelijk bij (onherroepelijke) rechterlijke veroordeling wegens een overtreding. Een veroordeling kan niet automatisch tot ontslag op deze grond leiden. Gedeputeerde staten zullen eerst een zorgvuldige afweging moeten maken op grond van de feiten. Relevante elementen zijn hier onder meer de aard en de ernst van het delict, de strafmaat, de gevolgen van het delict en de strafoplegging voor de functievervulling en voor de organisatie, de schade voor de organisatie als gevolg van delict en veroordeling en de gevolgen voor de betreffende ambtenaar zelf, waaronder ook zijn belang bij handhaving van het dienstverband.
Ontslag wegens het verstrekken van onjuiste gegevens bij aanstelling (onderdeel l) heeft voor wat betreft medische gegevens alleen betekenis voor de functies waarvoor nog een medische keuring is vereist. Andere aspecten waarop deze ontslagmogelijkheid betrekking kan hebben zijn gegevens omtrent opleiding (ten onrechte vermelden van diploma's of rijbewijs) of vereiste relevante werkervaring. Van belang is dat het gaat om essentiële gegevens: het moet gaan om informatie op grond waarvan, als deze wel bekend was geweest, de aanstelling achterwege zou zijn gebleven.
Het ontslag op andere gronden (onderdeel o) heeft een aanvullend karakter. Van deze grond wordt gebruik gemaakt als er sprake is van onverenigbaarheid van karakters, ook wel "incompatibilité d'humeurs" genoemd of verstoorde arbeidsverhoudingen. Eerst zal onderzocht moeten worden of een andere ontslaggrond zou moeten worden toegepast.
De toelichting op artikel B.12 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel B.12 Reorganisatieontslag
Ontslag kan worden verleend bij reorganisaties. In artikel A.1, onderdeel o, is gedefinieerd wat onder reorganisatie moet worden verstaan. Ontslag zal in de volgende situaties aan de orde kunnen zijn:
Artikel B.12 moet in relatie worden gebracht met artikel B.8. Op basis van deze bepaling zijn kaders voor spelregels en flankerend beleid bij reorganisaties vastgesteld die van belang kunnen zijn voor het ontslag. Van belang is dat niet zomaar tot reorganisatieontslag kan worden overgegaan. Er moet uit een zorgvuldig onderzoek zijn gebleken dat benoeming in een passende functie niet mogelijk is.
De toelichting op artikel B.13 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel B.13 Voorzieningen in aanvulling op de werkloosheidswet (WW)
Onder voorwaarden bestaat na ontslag recht op een WW-uitkering. Op basis van artikel B.13 is een bovenwettelijke werkloosheidsregeling vastgesteld (Regeling aanvullende voorziening bij werkloosheid) voor ambtenaren die aanspraak hebben op een loongerelateerde WW-uitkering. Deze bovenwettelijke voorziening blijft beperkt tot ambtenaren aan wie reorganisatieontslag of ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is verleend. Deze regeling voorziet in een aanvullende uitkering (bovenop de WW-uitkering gedurende de WW-periode) en in een nawettelijke uitkering na afloop van de WW-periode. Laatstbedoelde uitkering blijft beperkt tot hen aan wie reorganisatieontslag is verleend. De duur van de nawettelijke uitkering wordt bepaald op basis van leeftijd en diensttijd.
In aanvulling hierop bestaat bij ontslag op andere gronden (artikel B.9, onderdeel o) recht op een (aanvullende c.q. nawettelijke) uitkering die minstens gelijk is aan die in geval van reorganisatieontslag (zie Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid)
De toelichting op artikel B.14 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel B.14 Uitkering bij overlijden
Deze regeling staat naast andere voorzieningen bij overlijden, zoals de Algemene nabestaandenwet en het partnerpensioen van het ABP.
De toelichting op artikel C.13 wordt als volgt gewijzigd:
Het woord "arbo-dienst" in de toelichting wordt vervangen door: arbodienst.
De toelichting op artikel C.16 t/m C.20 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel C.16 t/m C.20 Individueel Keuzebudget
In de artikelen C.16 t/m C.20 is het Individueel Keuzebudget (IKB) geregeld. Het IKB is een in geldwaarde uitgedrukt budget dat de ambtenaar naar keuze kan aanwenden voor een aantal doelen. Met het IKB krijgen medewerkers meer verantwoordelijkheid voor en zeggenschap over de inhoud van hun arbeidsvoorwaardenpakket. Zij kunnen hierdoor beter keuzes maken die aansluiten bij hun levensfase en/of hun persoonlijke omstandigheden. In het IKB is opgebouwd uit een aantal collectieve voorzieningen die voor alle ambtenaren gelden. In het IKB zijn opgenomen:
Ook het bovenwettelijk vakantieverlof (36 uur voor voltijdwerkers) is, uitgedrukt in geld, aan het IKB toegevoegd. Dit bedraagt 1,92%. Alles bij elkaar opgeteld is het IKB per 1 januari 2016 13,62% respectievelijk 13,07% van het salaris plus 8% van de bezoldiging.
De ambtenaar kan er voor kiezen meer uren te gaan werken. Het extra geld dat hij daarmee verdient wordt dan in het IKB gestort. De werknemer krijgt ook de mogelijkheid om geld dat hij uit bepaalde vaste, specifiek voor hem geldende (individuele) voorzieningen verdient, in het IKB te storten. Bij de start van het IKB blijft die mogelijkheid beperkt tot de vaste, maandelijkse, toelagen, zoals garantietoelagen, arbeidsmarkttoelagen e.d.
Het IKB wordt berekend over het salaris. Alleen de vakantie-uitkering in het IKB wordt (net als nu) berekend over de bezoldiging (salaris plus toelagen). Daarbij geldt een wettelijk vastgestelde minimumvakantie-uitkering. Omdat het IKB berekend is over het salaris respectievelijk de bezoldiging, hebben ziekte, onbetaald verlof en salarisverhoging invloed op de hoogte daarvan. Bij ziekte die langer dan een jaar duurt vermindert dus de opbouw van het IKB. Een salarisverhoging leidt tot een hoger IKB.
Het IKB is grotendeels pensioengevend. Alleen de waarde van het bovenwettelijk vakantieverlof in het IKB is niet pensioengevend. Het budget wordt maandelijks opgebouwd en bedraagt dus elke maand 1/12 deel.
De ambtenaar kan het IKB laten uitbetalen als brutoloon in de maand van opbouw of later in het kalenderjaar of aanwenden voor extra verlof (voor voltijders maximaal 144 uur per kalenderjaar) dan wel voor levensloop-sparen (als hij onder het overgangsrecht van de Levensloopregeling valt). Hij kan het IKB tenslotte ook gebruiken voor de IKAP-doelen. Zie daarvoor ook de toelichting op de IKAP-regeling. Hij kan niet meer uit het IKB opnemen dan op dat moment is opgebouwd. Het beschikbare geld kan uiteraard maar één keer worden uitgegeven. En het moet in hetzelfde kalenderjaar zijn besteed. Dat ligt anders wanneer IKB wordt gebruikt voor extra verlof. Dat verlof kan ook later worden opgenomen. Is eenmaal een bedrag opgenomen dan kan dit niet meer worden teruggestort in het IKB. Als de werknemer geen keuze maakt, wordt het opgebouwde deel van het IKB in dezelfde kalendermaand automatisch als brutoloon uitbetaald.
De aanvraag voor meer of minder werken kan eenmaal per jaar worden gedaan en eenmaal worden herzien. De andere keuzes kunnen maandelijks worden gemaakt vóór de sluitingsdatum van de salarisverwerking.
De toelichting op artikel D.4 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel D.4 Werktijdvermindering oudere ambtenaren
Dit lid bevat een (ongeclausuleerd) recht voor de oudere ambtenaar (vanaf de leeftijd van 55 jaar) om te worden vrijgesteld van continudiensten in de nachturen. Betrokkene heeft in dat geval recht op de afbouwregeling toelage onregelmatige dienst die is opgenomen in artikel C.13.
De toelichting op artikel D.5 wordt als volgt gewijzigd:
Aan het einde van de toelichting wordt de volgende zin toegevoegd:
De algemene toelichting op hoofdstuk E wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede "Arbeidsomstandighedenwet 1998" wordt vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet.
De toelichting op artikel E.1 wordt vervangen en komst als volgt te luiden:
Artikel E.1 Algemene bepalingen
Gedeputeerde staten moeten een overeenkomst met de arbodienst sluiten. Het gaat daarbij om wettelijk voorgeschreven taken op het gebied van de bescherming bij de arbeid. Ten aanzien van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de verzuimbegeleiding, geeft dit hoofdstuk geen nadere voorschriften. Dit is een aangelegenheid die gedeputeerde staten met instemming van de OR nader dienen te regelen. Daaronder vallen met name de verplichtingen en procedures inzake de ziek- en herstelmeldingen, maar ook bijvoorbeeld de invulling van de taken van de bedrijfsarts en de eventuele afspraken in het kader van de vrijwillige periodieke arbeidsgezondheidskundige onderzoeken.
De toelichting op artikel E.5 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Op grond van de artikelen E.3 en E.4 verricht de arbodienst verplichte periodieke functiegerichte arbeidsgezondheidskundige onderzoeken in het kader van herstel en re-integratie van de zieke ambtenaar en brengt de arbodienst op basis van het onderzoek een medisch advies uit. In een drietal situaties kunnen de ambtenaar en de werkgever (gezamenlijk of apart) een deskundigenoordeel van het UWV vragen. Het betreft:
De kostenverdeling voor het deskundigenoordeel is geregeld in artikel 32a Wet SUWI.
De toelichting op artikel E.13 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
In artikel E.13 is geregeld dat de provinciale werkgever bij dienstongevallen en beroepsziekten in beginsel alle noodzakelijk geachte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoedt die ten laste van de betrokken ambtenaar blijven. Kosten die te zijnen laste blijven doordat betrokkene een eigen risico in de basisverzekering heeft aanvaard worden in beginsel niet vergoed. In artikel A.1 is aangegeven wat er moet worden verstaan onder beroepsziekte en dienstongeval.
De toelichting op Q artikel E.15 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel E.15 Ontslag wegens het niet meewerken aan re-integratie ingeval van ongeschiktheid ten gevolge van ziekte zijn arbeid te verrichten of wegens het niet aanvragen van een WIA-uitkering
Artikel 7:670b van het Burgerlijk Wetboek maakt het mogelijk voor de werkgever ook in de periode van twee jaar na het begin van de ziekte de arbeidsovereenkomst op te zeggen indien de werknemer handelt in strijd met zijn verplichting al het mogelijke te doen om hervatting in eigen of andere passende arbeid te realiseren. Hiertoe behoort ook het niet meewerken aan het opstellen van het plan van aanpak als bedoeld in de WAO/WIA.
Het ontslagverbod wordt ook doorbroken indien de werknemer zonder deugdelijke grond niet meewerkt aan maatregelen en activiteiten die de werkgever dient te verrichten om te bevorderen dat de werknemer wordt gere-integreerd door arbeid te gaan verrichten in voor hem passende arbeid. Deze bepaling in het Burgerlijk Wetboek vindt zijn vertaling in de ontslagbepaling in dit artikel. Het betreft hier niet ontslag in verband met ongeschiktheid (waarvoor artikel E.9 geldt) maar ontslag wegens het zonder deugdelijke grond niet meewerken van de ambtenaar aan zijn re-integratie. Wie door de provincie aangeboden passende arbeid weigert kan dus op grond van dit artikel worden ontslagen.
Als dat niet gebeurt blijft ontslag op grond van artikel E.9 mogelijk als betrokkene uit hoofde van zijn provinciale dienstbetrekking recht heeft op een WIA-uitkering. Ontslag op grond van dit artikel binnen die twee jaar moet worden gezien als een ultimum remedium. In principe dienen eerst andere wegen te worden bewandeld (zoals bijvoorbeeld inhouding van de bezoldiging)
Alvorens het ontslagbesluit te nemen wordt het UWV een deskundigenoordeel gevraagd op grond van artikel 32, derde lid, onderdelen a en b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Het gaat daarin om een oordeel van het UWV over de aanwezigheid van passende arbeid die de zieke werknemer voor de werkgever in staat is te verrichten en om een oordeel over de vraag of de werkgever t.a.v. zijn zieke werknemer voldoende en geschikte re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Het derde lid biedt de mogelijkheid om na twee jaar tot ontslag over te gaan, indien zonder deugdelijke grond geen WIA-uitkering is aangevraagd. In dat geval kan immers geen toepassing worden gegeven aan de ontslagbepaling van artikel E.9.
De toelichting op artikel H.7 wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Artikel H.7 Toepasselijkheid CAP en uitvoeringsregelingen
In het eerste lid van artikel H.7 is een groot aantal bepalingen van de CAP en zijn uitvoeringsregelingen die voor ambtenaren gelden zoveel mogelijk van toepassing verklaard op de werknemer op arbeidsovereenkomst. Dat betreffen:
de verplichting in het dienstbelang een andere functie of andere werkzaamheden te vervullen (artikel B.6, derde t/m zesde lid en B.7), waarbij wordt opgemerkt dat de bepalingen m.b.t. de algemene dienst (artikelen B.5 en B.6, eerste en tweede lid) niet gelden omdat zij zich niet voor toepassing lenen vanwege de beperkte duur van de arbeidsovereenkomst of het specifieke karakter van het dienstverband (oproepkrachten);
de overige rechten en plichten zoals geregeld in hoofdstuk F, met uitzondering van de bepaling inzake schadeplichtigheid van werkgever en werknemer (artikel F.3, eerste en tweede lid) waarvoor specifieke regelingen gelden in het Burgerlijk Wetboek, te weten artikel 7:658 (zorgverplichting en aansprakelijkheid werkgever) en artikel 7:661 (aansprakelijkheid werknemer voor schade aan werkgever of derden), wel is de voor ambtenaren getroffen specifieke schadevergoedingsregeling bij dienstgebruik van de eigen auto (artikel F.3, derde lid) van toepassing verklaard;
In het tweede lid van artikel H.7 is de op grond van artikel B.13 getroffen bovenwettelijke werkloosheidsregeling (Uitvoeringregeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid) van toepassing verklaard op arbeidscontractanten die ABP-deelnemer zijn.
De Uitvoeringsregelingen van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies worden als volgt gewijzigd:
De Regeling Begeleiding van Werk Naar Werk bij reorganisaties wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting op artikel 2 wordt vervangen en komt als volgt te luiden: Zodra de termijn van 24 maanden voorbij is eindigt het traject VWNW en volgt reorganisatieontslag. Vanwege de opzegtermijn in artikel B.12 van de CAP wordt het ontslag uiterlijk 3 maanden voor het einde van het traject VWNW aangezegd. Hierbij wordt rekening gehouden met de bepalingen in artikel 8 van deze regeling. De afgesproken VWNW-inspanningen worden uiteraard voortgezet.
Het overgangsrecht bij intrekking / wijziging FPU-plusregeling provincies i.v.m. invoering Levensloopregeling vervalt.
De Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid (krachtens artikel B.14 van de CAP) wordt als volgt gewijzigd:
De algemene toelichting op de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
De ambtelijke aanspraken zijn geregeld in wettelijke en bovenwettelijke aanspraken. Het overheidspersoneel valt onder alle sociale verzekeringswetten. Dit zijn de wettelijke aanspraken. Dat betekent dat de provinciale ambtenaar valt onder de werking van de ZW, WAO, Werkloosheidswet (WW), Toeslagenwet en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). De Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid is een bovenwettelijke regeling in aanvulling op de WW.
Aan de bovenwettelijke werkloosheidsregeling ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag. Als zodanig kunnen worden genoemd:
Tussen de eerste twee uitgangspunten is een nauwe samenhang: zonder een goede aansluiting op de WW-systematiek is een eenvoudige regeling niet denkbaar. Een dergelijke regeling zou leiden tot hogere uitvoeringskosten dan strikt genomen noodzakelijk is. Naadloze aansluiting pas in de filosofie dat de WW een bodemvoorziening is en de bovenwettelijke regeling een complementaire voorziening. Het derde uitgangspunt impliceert:
Volumebeleid is dan ook een belangrijke taak voor het uitvoeringsorgaan aan wie de uitvoering van de bovenwettelijke regeling is opgedragen. Met dit uitgangspunt is ook rekening gehouden bij de afspraken over met name hoogte en duur van de bovenwettelijke uitkering: deze mogen uiteraard niet de prikkel tot re-integratie wegnemen.
Voor de toegang tot de regeling is vereist enerzijds dat aanspraak bestaat op een loongerelateerde WW-uitkering en anderzijds dat de ambtenaar ontslag uit provinciale dienst is verleend. Het eerste vereiste vloeit voort uit het uitgangspunt dat de regeling naadloos moet aansluiten op de WW. In concreto houdt dit, gelet op de in de WW gestelde voorwaarden voor het ontstaan van het recht op een uitkering, het volgende in:
Betrokkene moet werknemer zijn in de zin van de WW, d.w.z. de natuurlijke persoon, nog niet AOW-gerechtigd, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Betrokkene moet werkloos zijn. Daartoe is ontslag geen noodzakelijke voorwaarde in de WW. Van werkloosheid is sprake bij verlies van ten minste 5 arbeidsuren per kalenderweek of van 50% van zijn arbeidsuren per kalenderweek alsmede van het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren en betrokkene beschikbaar is om arbeid te verrichten. Betrokkene moet voldoen aan de referte-eis voor een loongerelateerde WW-uitkering.
Het vereiste van ontslag is een voorwaarde voor recht op een bovenwettelijke uitkering. Niet ieder ontslag leidt echter tot het recht op bovenwettelijke voorzieningen, ook al zou uit hoofde van dat ontslag recht op een WW-uitkering ontstaan. Van de regeling zijn uitgezonderd ambtenaren aan wie bijvoorbeeld ontslag op aanvraag is verleend, ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, strafontslag, ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid anders dan op grond van ziekte en ontslag na afloop van non-activiteit i.v.m. de vervulling van een politiek ambt.
Het recht op bovenwettelijke voorzieningen blijft beperkt tot die ambtenaren aan wie reorganisatieontslag is verleend en ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van minder van 35%. Daarnaast zijn nog bijzondere voorzieningen getroffen in enkele andere gevallen van ontslag:
De regeling voorziet in een aanvullende uitkering en een nawettelijke uitkering. De aanvullende uitkering houdt in een aanvulling van de WW-uitkering, een aanvulling op de uitkering krachtens de ZW in de periode dat wegens ziekte geen recht op een WW-uitkering maar op de ZW-uitkering bestaat en, in voorkomende gevallen, een aanvulling op de overlijdensuitkering.
De aanvullende uitkering wordt toegekend gedurende de WW-uitkeringperiode. Zij eindigt dus op het moment dat de duur van de loongerelateerde WW-uitkering is afgelopen of zoveel eerder als die wettelijke uitkering eerder is afgelopen i.v.m. bijvoorbeeld het einde van de werkloosheid. De aanvulling bij ziekte wordt slechts toegekend zolang er uit hoofde daarvan aanspraak op een ZW-uitkering bestaat.
Een nawettelijke uitkering is een uitkering na afloop van de duur van de loongerelateerde WW-uitkering ingeval anders dan vanwege het verstrijken van de uitkeringsduur is voldaan aan de voorwaarden voor een WW-uitkering. Zie verder de artikelsgewijze toelichting.
Grondslag voor de aanvullende en nawettelijke uitkering is het dagloon dat voor de WW wordt gehanteerd. Dat volgt uit het uitgangspunt om naadloos op de WW aan te sluiten. De maximum dagloongrens wordt echter niet gehanteerd. De hoogte van de aanvullende uitkering is als volgt. In de eerste 12 maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot 80%, daarna tot 70% van het ongemaximeerde dagloon. De aanvulling tot 70% heeft in de WW-loondervingsfase feitelijk alleen betekenis voor hen wier bezoldiging uitkomt boven de maximum dagloongrens. De hoogte van de nawettelijke uitkering is steeds 70% van het ongemaximeerde dagloon.
Zoals hierboven weergegeven is de naadloze aansluiting op de WW-systematiek een belangrijk uitgangspunt. Dit uitgangspunt is, zoals hierboven geschetst, onder meer vertaald in het (grotendeels) overnemen van het dagloonbegrip als berekeningsgrondslag en het vereiste dat de bovenwettelijke regeling alleen opengaat als er recht op WW bestaat.
Ook op de andere onderdelen wordt in de bovenwettelijke regeling nauw bij de WW-systematiek aangesloten. Zo zijn de bepalingen in de WW inzake gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering (artikelen 19 en 20 WW), inzake herleving en verlenging van de uitkering (artikelen 21 en 43 WW), inzake verplichtingen en sancties (artikelen 24 t/m 28 WW), inzake anticumulatie (artikelen 34 en 35 WW) en inzake scholing (artikelen 75, 76 en 78 WW) van overeenkomstige toepassing. Een en ander is geregeld in de artikelen 6 en 13 van de regeling. De WW-systematiek wordt echter niet gevolgd ten aanzien van de indexering. Die blijft gekoppeld aan de algemene salarisontwikkeling in de sector provincies.
Indien de wetgever een neerwaartse wijziging in de hoogte en duur van de WW-uitkering aanbrengt zal dit – tenzij in het sectoroverleg anders wordt overeengekomen – doorwerken naar het bovenwettelijk traject. Gelet op het systeem van de bovenwettelijke uitkering, een aanvulling op de wettelijke uitkering, zou een verlaging van het wettelijk uitkeringsniveau er automatisch toe leiden dat deze verlaging wordt gecompenseerd in de bovenwettelijke uitkering (bij een verlaging van de WW naar 65% bijvoorbeeld zou een aanvulling tot 78% immers niet een aanvulling van 8% naar 13% zijn).
Hetzelfde verhaal geldt bij een duurvermindering in de WW. Dat zou automatisch tot een compensatie in de nawettelijke uitkering leiden doordat de nawettelijke uitkering zou worden verlengd met de periode waarmee de wettelijke uitkeringsduur is bekort. De doorwerkingsclausule zoals opgenomen in artikel 21 van de regeling is gelijk aan die welke tussen de overheidssectorwerkgevers en centrales van overheidspersoneel is afgesproken in het model voor een bovenwettelijk invaliditeitspensioen, zij het dat hieraan is toegevoegd dat doorwerking in ieder geval niet plaatsvindt voor de afloop van het lopende SPA-akkoord over de arbeidsvoorwaarden.
De ambtelijke wachtgeldregeling en uitkeringsregeling zijn met ingang van 1 januari 2003 vervallen. Vanaf 1 januari 2001 hebben ambtenaren wier dienstverband op of na die datum is geëindigd, geen toegang meer tot die regelingen. De wachtgeldregeling en de uitkeringsregeling blijven vanaf 1 januari 2003 wel van kracht voor gewezen ambtenaren aan wie direct voorafgaande aan 1 januari 2001 een wachtgeld of uitkering op grond van de regeling is toegekend.
Zowel de Werkloosheidswet als de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid worden uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Wat betreft de uitvoering van de Werkloosheidswet is dat wettelijk geregeld in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). De uitvoering van de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid is contractueel geregeld tussen de provincie en het UWV (als rechtsopvolger van get USZO). Aan het UWV is de uitvoering van deze regeling, inclusief de afhandeling van bezwaar- en beroepschriften, gemandateerd.
De toelichting op artikel 19 van de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Het gaat hier om een ontslag in het belang van de dienst zoals bedoeld in artikel B.9, onderdeel o, van de CAP. Gedacht moet worden met name aan ontslag ingeval van de onverenigbaarheid van karakters. De voorziening sluit aan op die in de huidige rechtspositieregelingen.
De Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting op artikel 2 van de Uitvoeringsregeling rechten en plichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
De bepaling inzake het recht op (gehele of gedeeltelijke) doorbetaling van bezoldiging heeft betrekking op de uren van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Over de uren waarop de ambtenaar zijn arbeid wel verricht ontvangt hij uiteraard steeds de volle bezoldiging. Dat geldt ook over de uren waarop betrokkene andere dan zijn eigen arbeid verricht. Het moet dan reguliere, loonvormende, arbeid betreffen die betrokkene verricht in het belang van zijn genezing. Er wordt geen reguliere, loonvormende, arbeid verricht als op therapeutische basis wordt gewerkt. Daarvan is alleen sprake als wordt voldaan aan alle daarvoor door het UWV geformuleerde criteria. Het UWV verstaat onder arbeidstherapie het volgende:
Ingeval van werken op therapeutische basis bestaat in het tweede ziektejaar recht op doorbetaling van 70% van de bezoldiging.
Met werken wordt gelijk gesteld het in opdracht volgen van een opleiding ten behoeve van andere werkzaamheden die de provinciale werkgever hem in het kader van zijn re-integratie aanbiedt. In dat geval wordt ook na het eerste ziektejaar de bezoldiging volledig doorbetaald.
In de algemene toelichting is al aangegeven dat bij dienstongevallen en beroepsziekten ook na de eerste 52 weken de bezoldiging volledig wordt doorbetaald. Dat is ook het geval als de werkgever in voldoende mate aan zijn plicht als goed werkgever heeft voldaan. Wat onder beroepsziekte en dienstongeval wordt verstaan is geregeld in artikel A.1 van de CAP.
De provinciale werkgever zal nadrukkelijk rekening houden met individuele gevallen van terminale ziekte en in die gevallen telkens de afweging maken of onverminderde doorvoering van de korting van de bezoldiging na het eerste ziektejaar uit een oogpunt van redelijkheid en billijkheid wenselijk is. Bij terminale ziektes zal daarnaast alles in het werk worden gesteld om een vervroegde WIA-keuring voor een IVA-uitkering te realiseren.
De Regeling jaargesprekken (krachtens artikel F.7 van de CAP) wordt als volgt gewijzigd: Artikel 7 komt als volgt te luiden:
Deze regeling treedt inwerking na uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het is geplaatst op 1 januari 2005.
De Regeling procedure en bescherming bij vermoedens van een misstand wordt als volgt gewijzigd:
De IKAP-regeling provincies wordt als volgt gewijzigd:
In deze regeling wordt verstaan onder:
bedrijfsfitness: de conditie- of krachttraining van werknemers die georganiseerd of geïnitieerd wordt door de werkgever en die plaatsvindt onder deskundig toezicht. Bedrijfsfitness kan zowel op het werk als ergens anders plaatsvinden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2016-771.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.