Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2017

Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben besloten:

 

  • 1.

    het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011 per 1 januari 2017 in te trekken;

  • 2.

    het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssl 2017 vast te stellen en inwerking te laten treden op 1 januari 2017.

Het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2017 luidt als volgt:

 

Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2017

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1. Begripsomschrijvingen

Toelichting: In dit artikel wordt de betekenis van een aantal begrippen omschreven, die vaker in dit Uitvoeringsbesluit subsidies worden gehanteerd. Begrippen die in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) al worden omschreven, zijn niet in dit Uitvoeringsbesluit subsidies herhaald.

 

In dit Uitvoeringsbesluit 2017 wordt verstaan onder:

  • AGVV: de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (EG) nr. 651/2014, Pb L187/1 van de Europese Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard;

  • Asv: de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005;

    Toelichting: Subsidies die niet op basis van een subsidieparagraaf worden verstrekt maar op basis van de Algemene Subsidieverordening Overijssel 2005 (Asv), worden ook wel Asv-subsidies genoemd. De Asv en het Ubs zijn een wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23 Awb).

  • Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • de-minimisverordening: de Verordening (EU) 1407/2013 van de Europese Commissie van 24 december 2013, betreffende de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;

    Toelichting: Subsidie kan geoorloofde staatssteun zijn als het valt onder een Europese vrijstellingsverordening. Welke vrijstelling precies van toepassing is, wordt in de betreffende subsidieparagraaf of in de verleningsbeschikking vermeld.

  • de-minimisverordening landbouw: de Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector;

  • Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Overijssel;

  • LVV: de Landbouw vrijstellingsverordening (EU) Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014, Pb L193/1, waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard

  • mede-overheden: de gemeenten, waterschappen, andere provincies en de rijksoverheid;

    Toelichting: Hier wordt een verschil gemaakt tussen gemeenten en waterschappen aan de ene kant en diverse vormen van (semi-)overheden aan de andere kant, zoals overheidsvennootschappen, geprivatiseerde overheidsonderdelen, zelfstandige bestuursorganen e.d. Ook een gemeenschappelijke regeling zoals bedoeld in de wet Gemeenschappelijke Regelingen, al of niet met private partners, valt niet onder het begrip mede-overheden.

  • Mkb-onderneming : een micro-, kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, PbL124/36;

    Toelichting: tot de categorie MKB-ondernemingen vallen volgens de definitie van de Europese Commissie ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden en een jaaromzet van minder dan 50 miljoen euro en een jaarlijks balanstotaal van niet meer dan 43 miljoen euro

  • Omgevingsvisie: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie zoals door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.

    Toelichting: De Omgevingsvisie is te vinden op www.overijssel.nl/thema's/ruimtelijke/omgevingsvisie/.

  • onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon die tegen betaling een product of dienst op de markt brengt, ongeacht de rechtsvorm of de wijze van financiering;

  • onderneming in moeilijkheden: een onderneming als bedoeld in artikel 2 lid 18 van de AGVV dan wel artikel 2 lid 14 van de LVV; Toelichting: Daarvan is sprake als zich ten minste één van de volgende omstandigheden voordoet:

    • a.

      in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een MKB-onderneming die minder:

      • i.

        dan drie jaar bestaat, of

      • ii.

        wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een MKB-onderneming binnen zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop die in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair)

      • iii.

        wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met ”vennootschap met beperkte aansprakelijkheid" met name de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU (1) bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld en omvat het „aandelenkapitaal" ook het eventuele agio;

    • b.

      in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde:

      • i.

        een MKB-onderneming die minder dan drie jaar bestaat of,

      • ii.

        wanneer het erom gaat in aanmerking te komen voor risicofinancieringssteun, een MKB-onderneming binnen zeven jaar na haar eerste commerciële verkoop die in aanmerking komt voor risicofinancieringsinvesteringen na een boekenonderzoek door de geselecteerde financiële intermediair)

      • iii.

        wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming" met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;

    • c.

      wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;

    • d.

      wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit.

  • subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awb, die voor een bepaalde termijn wordt verstrekt.

    Toelichting: De provincie verstrekt geen structurele subsidies. Afdeling 4.2.8 Awb ‘Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen’ is om die reden op provinciale subsidies niet van toepassing. De ‘bepaalde termijn’ wordt opgenomen in de subsidiebeschikking en is afhankelijk van de soort activiteit; dat kan om die reden variëren van een dag tot een aantal jaren voor grotere (infrastructurele) projecten. Als het gaat om jaarlijks min of meer doorlopende activiteiten is de gebruikelijke ‘bepaalde termijn’ maximaal vier jaar. Voor de periode van vier jaar is gekozen, omdat deze termijn én aansluit bij de zittingstermijn van Provinciale Staten (hoewel die termijnen uiteraard niet helemaal gelijk hoeven te lopen), alsmede de looptijd van beleidsnota’s én het een goede termijn is om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en, zo ja, die nog steeds met de verstrekte subsidies worden gediend. Een subsidie kan ook in de vorm van een garantstelling of een niet-marktconforme lening worden verstrekt; in dat geval is in de subsidieparagraaf of in de verleningsbeschikking vermeld hoe die garantstelling of gunstiger leningvoorwaarden er uit zien.]

  • subsidiabele kosten: de kosten die bij het verlenen en vaststellen van de subsidie in aanmerking komen voor de berekening van de hoogte van de subsidie;

  • subsidieperiode: de periode vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag tot en met de in de verleningsbeschikking of vaststellingsbeschikking opgenomen datum waarop de subsidiabele activiteit is uitgevoerd;

  • Ubs: Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel.

Artikel 1.1.2. Toepassingsbereik

Toelichting: Omdat het vereiste van een wettelijke grondslag niet in alle gevallen kan worden gesteld, maakt het derde lid van artikel 4:23 Awb enkele belangrijke uitzonderingen, de zogenaamde buitenwettelijke subsidies. Om ervoor te zorgen dat naast de Awb ook de bepalingen van de Algemene subsidieverordening of dit Uitvoeringsbesluit subsidies gelden voor het verstrekken van deze subsidies is de reikwijdte hiervan uitdrukkelijk benoemd.

In artikel 6 van de Algemene subsidieverordening zijn afwijkingsmogelijkheden van bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening opgenomen. Wanneer naast de provincie ook andere overheden of derden subsidiëren, kan een subsidieontvanger te maken krijgen met niet op elkaar afgestemde subsidiebepalingen. Elke subsidiënt heeft immers vaak zijn eigen specifieke bepalingen.

In dat geval wordt bij de behandeling van Europese subsidies de Europese regelgeving gevolgd. Voor alle overige subsidies geldt dat Gedeputeerde Staten in de subsidiebeschikking door maatwerk één of meerdere bepalingen van de verordening of het uitvoeringsbesluit buiten toepassing kunnen laten om de toepassing van conflicterende bepalingen te voorkomen.

De van de algemene reikwijdte uitgezonderde wettelijke grondslagen hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij door hun aard niet aansluiten bij de bepalingen in dit Uitvoeringsbesluit subsidies.

 

Dit Uitvoeringsbesluit subsidies is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van subsidies op basis van de volgende wettelijke grondslagen:

  • Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel;

  • Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel;

  • Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls natuur en landschap Overijssel;

  • Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer 2016;

  • Subsidieregeling Rivierdijken;

  • Subsidieverordening Bodemsanering Bedrijfsterreinen Overijssel;

  • Subsidieverordening Innovatiefonds Overijssel II B.V.;

  • Subsidieverordening Innovatiekrediet Overijssel;

  • Wet personenvervoer 2000.

Artikel 1.1.3. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieplafond vaststellen.

Toelichting: Artikel 5 van de Algemene subsidieverordening bepaalt dat Gedeputeerde Staten een subsidieplafond kunnen vaststellen en dat dit kan worden onderverdeeld in deelplafonds per subsidietijdvak of per onderdeel van provinciaal beleid. Genoemd artikel is de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:25 Awb. Gedeputeerde Staten zullen voor de in dit uitvoeringsbesluit geregelde subsidieparagrafen een subsidieplafond vaststellen dat voor een heel kalenderjaar geldt. De Awb gaat er van uit dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóór dat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is.

Artikel 1.1.4 Wijze van verlening

Toelichting: Hoofdregel is dat subsidieaanvragen worden beoordeeld op volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag. In het aanvraagformulieren worden gegevens gevraagd die nodig zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. In het aanvraagformulier kan ook om mee te sturen bijlagen worden gevraagd. Als daaraan is voldaan, is een aanvraag volledig. Wanneer een aanvraag niet volledig is wordt om aanvulling gevraagd. Als ook na de gevraagde aanvulling sprake is van onvoldoende gegevens om de aanvraag te kunnen beoordelen, wordt de aanvraag op basis van artikel 4:5 Awb buiten behandeling gelaten. De datum waarop de gevraagde gegevens zijn ontvangen, is de datum waarop de aanvraag als volledig wordt beschouwd. Deze datum is van belang om te bepalen welke aanvraag als eerst inhoudelijk beoordeeld wordt en daarmee ook bepalend voor de volgorde waarin de subsidies verleend worden. Bij de inhoudelijk beoordeling kan blijken dat er nog een toelichting op de gegevens nodig is; de aanvrager wordt in dat geval daartoe in de gelegenheid gesteld. Komt die toelichting er niet of is er na ontvangst daarvan nog steeds onduidelijkheid, dan kan de aanvraag gemotiveerd worden afgewezen omdat onvoldoende duidelijk aan de regels uit dit Uitvoeringsbesluit subsidies is voldaan.Omdat de aanvraag al eerder als volledig is beschouwd heeft het vragen van een nadere toelichting geen invloed op de volgorde waarin de subsidies worden verstrekt.

Gedeputeerde Staten kunnen in een bijzondere subsidieparagraaf afwijken van de hoofdwijze van verlening van de subsidie, door bijvoorbeeld te kiezen voor een verlening op basis van een vastgestelde kwaliteitsvolgorde, de zogenoemde tendersystematiek. Bij een tendersystematiek worden alle aanvragen die op de sluitingsdatum van de tender volledig waren met elkaar vergeleken en de hoogst scorenden in de ranking krijgen subsidie totdat het beschikbare subsidieplafond bereikt is. Bij de tendersystematiek kan een onvolledige aanvraag na sluitingsdatum om die reden alleen nog aangevuld worden voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft. Het gaat dan om bijvoorbeeld een ontbrekende handtekening onder de aanvraag, een bankrekeningbewijs of andere gegevens die geen invloed hebben op de inhoud van de activteiten of de financiering ervan.

 

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verlenen subsidie, voorzover het subsidieplafond dit toelaat, in volgorde van ontvangst van volledige aanvragen.

  • 2.

    Een aanvraag wordt als volledig beschouwd als:

    • a.

      het voorgeschreven aanvraagformulier is ingevuld; en

    • b.

      de gegevens zoals genoemd in artikel 1.2.1 en eventuele aanvullende gegevens die gevraagd worden in de betreffende subsidieparagraaf zijn overgelegd.

Artikel 1.1.5. Subsidiabele kosten

  • 1.

    Loonkosten van medewerkers in dienst van de aanvrager zijn subsidiabel als deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, doelmatig en aantoonbaar zijn én de berekening ervan gebaseerd is op één van de volgende systematieken:

    Toelichting: Loonkosten zijn subsidiabel, indien de urenadministratie en de toerekening van kosten een getrouw beeld geven. Dat wil zeggen dat aangetoond moet kunnen worden dat de verantwoorde uren ook voor de gesubsidieerde activiteiten zijn gewerkt. Voor de berekening van de loonkosten wordt waar het kan aangesloten bij de praktijk en administratie van de subsidieontvanger. Dat brengt met zich mee dat ook de gangbare invulling daarvan geldt: onder ‘directe loonkosten’ vallen dan het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen. De keuze is aan de subsidieaanvrager welk van de in het eerste lid onder sub a of b genoemde systematieken gehanteerd wordt. Wanneer sub a niet van toepassing zijn dan kan op basis van sub b een vast uurtarief van € 35 gehanteerd worden.

    • a.

      volgens de loonkosten plus opslag. Voor de berekening van de loonkosten op deze wijze wordt de volgende formule gehanteerd: directe loonkosten per jaar delen door 1.600 uren per fulltime medewerker, vermeerderd met maximaal 40% als vergoeding voor de indirecte kosten; Toelichting: Hierbij vormen de loonstaten per medewerker die deelneemt aan het project de basis voor de berekening van de subsidiabele loonkosten. Het aantal productieve uren en percentage indirecte kosten (overhead) opslag waarmee het uurtarief mag worden berekend is maximaal 40%. .

    • b.

      het hanteren van een vast uurtarief van € 35 voor eigen werkzaamheden, directe loonkosten of voor arbeidskosten van personen waarvan het loon niet eenduidig bepaald kan worden. Toelichting: De subsidieaanvrager kan een vast uurtarief van € 35 hanteren voor loonkosten van personen waarvan het loon niet eenduidig bepaald kan worden.Dit uurtarief geldt ook voor bijvoorbeeld zzp-ers en andere vormen van inzet van arbeid die noch in loondienst zijn gemaakt noch als kosten derden zijn aan te merken..

  • 2.

    Kosten voor het gebruik van machines en apparatuur, zijn naar rato van het gebruik subsidiabel indien deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn. Dit geldt voor zowel machines en apparatuur die in bezit zijn als voor machines en apparatuur die nog worden aangeschaft ten behoeve van de te subsidiëren activiteit.

    Toelichting: Kosten die gemaakt worden voor gebruik van apparatuur ten behoeve van de subsidiabele activiteit zijn subsidiabel . Onder apparatuur vallen apparaten en machines, maar bijvoorbeeld ook bijkomende kosten zoals licenties voor software maar ook de eventuele onderhoudskosten van een machine of apparatuur. De kosten voor het gebruik van de apparatuur zijn naar rato van gebruik subsidiabel. Dit betekent dat de kosten niet volledig opgevoerd mogen worden indien de apparatuur breder ingezet wordt dan alleen voor de subsidiabele activiteit. Ook de eventuele afschrijvingskosten worden naar rato van gebruik opgenomen als kosten.

  • 3.

    Kosten van derden zijn subsidiabel indien deze kosten op factuur aantoonbaar aan een onafhankelijke derde verschuldigd zijn, rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen zijn, doelmatig zijn en binnen de subsidieperiode gemaakt zijn.  Het maximaal subsidiabele uurtarief van derden is € 130 exclusief Btw.

    Toelichting: Dit zijn de op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt en doelmatig zijn, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit of in de vorm van kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde materialen, diensten en inhuur personeel. Doelmatig betekent onder andere dat het resultaat geleverd wordt tegen zo min mogelijke kosten. Daarnaast moeten de kosten worden gemaakt en de dienst of producten worden geleverd door een onafhankelijke derde. Er is bijvoorbeeld sprake van onafhankelijkheid als er:

    • geen onderlinge band is tussen de aanvrager en de derde. De derde kan zelfstandige besluiten nemen zonder dat er sprake is van een gezagsverhouding tussen de derde en de subsidieaanvrager;

    • geen sprake is van een dochter-/zuster-/moederonderneming die als derde wordt betrokken.

  • 4.

    Kosten voor de inzet van vrijwilligers zijn alleen subsidiabel als ze op factuur aantoonbaar zijn.

    Toelichting: Te denken valt bijvoorbeeld aan kosten als verzekeringspremie voor vrijwilligerinzet, lunches en andere kosten die door de aanvrager gemaakt worden om inzet van vrijwilligers te faciliteren. Het gaat hierbij niet om een vergoeding voor de inzet in uren van vrijwilligers, die is immers meestal niet op factuur aantoonbaar.

  • 5.

    De subsidie voor het verkrijgen van een controleverklaring bedraagt 100% van de kosten indien deze door Gedeputeerde Staten verplicht wordt gesteld en de kosten ervan op factuur aantoonbaar aan een onafhankelijke accountant zijn verschuldigd.

    Toelichting: Een controleverklaring is een verklaring die afgegeven wordt door een accountant waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt zijn uitgevoerd en de kosten zijn gemaakt. Wanneer Gedeputeerde Staten een controleverklaring verplicht stellen, wordt dit in de verleningsbeschikking opgenomen

Artikel 1.1.6 Niet subsidiabele kosten

Toelichting: Deze kosten worden niet meegenomen bij de berekening van de subsidie omdat ze niet aangemerkt zijn als kosten die direct aan de subsidiabele activiteiten toe te rekenen zijn.

 

  • 1.

    De in de begroting bij de subsidiabele activiteiten opgenomen kostenpost Onvoorzien, kosten die niet rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, boetes, gerechtskosten, kosten voor financieringen, debetrente, leges, kosten voor het inhuren van een subsidieadviesbureau of andere subsidiebemiddelaar en vergoedingen voor de inzet in uren van vrijwilligers zijn niet subsidiabel;

  • 2.

    Btw is niet subsidiabel, tenzij door de subsidieaanvrager bij de verlening kan worden aangetoond dat de Btw over de subsidiabele activiteiten niet met de fiscus of via het Btw-compensatiefonds kan worden verrekend;

  • 3.

    Kosten die voortvloeien uit financiele verplichtingen, aangegaan voordat de aanvraag voor subsidie is ontvangen, zijn niet subsidiabel.

  • 4.

    Gangbare apparaatkosten van medeoverheden, tenzij de aanvrager kan aantonen dat deze kosten specifiek worden gemaakt ten behoeve van de subsidiabele activiteit en anders niet zouden zijn gemaakt;

Toelichting: In dit artikel is geregeld dat gangbare apparaatskosten van medeoverheden niet subsidiabel zijn. Conform artikel 1.1.1 worden onder medeoverheden gemeenten, waterschappen en provincies verstaan.

Gangbare apparaatskosten zijn over het algemeen de overheadkosten. Ook inzet van ambtelijke capaciteit is hiermee beperkt subsidiabel. Indien sprake is van inzet van vast personeel wat gedekt is in de gemeentelijke begroting en tot de reguliere formatie behoort, is dit niet subsidiabel. Ook worden geen capaciteitstekorten bij de gemeenten gesubsidieerd, omdat de gemeenten hier zelf verantwoordelijk voor zijn.

Dat betekent dus dat inzet van ambtelijke capaciteit alleen subsidiabel is als:

  • er sprake is van inhuur voor het project (dan zijn de kosten subsidiabel conform artikel 1.1.5 derde lid, kosten derden die rechtstreeks op het project drukken); of

  • er sprake is van inzet vaste formatie waarbij die vaste formatie aantoonbaar door tijdelijke inhuur of tijdelijke werktijduitbreiding gedurende de looptijd van het project wordt gerealiseerd; of

  • er sprake is van vast personeel dat ongedekt in de (gemeentelijke) begroting staat en zichzelf als het ware moeten terugverdienen.

Uit de aanvraag moet blijken dat van een of meer van deze uitzonderingen sprake is.]

Artikel 1.1.7 Algemene weigeringsgronden

Toelichting: Met dit artikel worden de weigeringsgronden uit artikel 4:35 Awb aangevuld. Dat wetsartikel maakt het bijvoorbeeld mogelijk een subsidie te weigeren als naar verwachting het gesubsidieerde project niet wordt uitgevoerd of als de aanvrager failliet is verklaard. In een subsidieparagraaf kunnen aanvullend of afwijkend bijzondere weigeringsgronden worden genoemd.

 

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen besluiten de subsidie geheel of gedeeltelijk te weigeren indien de kosten van de subsidiabele activiteit naar haar oordeel als niet doelmatig kunnen worden aangemerkt of redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt.

    Toelichting: Omdat subsidies met gemeenschapsgelden worden gefinancierd, is een doelmatige uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten van belang. Een activiteit doelmatig uitvoeren betekent dat naar mening van Gedeputeerde Staten de betreffende inspanningen en uitgaven voor de te subsidiëren activiteiten daadwerkelijk bijdragen aan de realisatie van het beoogde doel en de hiervoor ingezette middelen en kosten daarmee in verhouding staan. Uit het gebruik van het woord ’kunnen’ blijkt dat het een facultatieve weigeringsgrond is. Gedeputeerde Staten zullen hierbij een belangenafweging maken en kunnen de subsidie weigeren als de activiteit ook zonder de gevraagde subsidie gerealiseerd kan worden.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als de te verstrekken subsidie lager is dan € 1.000. Toelichting: Om de provinciale uitvoeringskosten ook doelmatig te houden, wordt een ondergrens gehanteerd voor een te verstrekken subsidie.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien sprake is van stapeling van subsidie. Er is sprake van stapeling van subsidie als voor dezelfde activiteit of dezelfde kosten al subsidie is verstrekt op grond van het Ubs of de Asv. Dit geldt niet indien sprake is van subsidie die verstrekt is uit Europese Fondsen of een subsidie in die verstrekt is in de vorm van een geldlening.

    Toelichting: Voor veel activiteiten geldt dat een combinatie van financiële bronnen bij elkaar wordt gebracht om realisering van die activiteiten mogelijk te maken. Een provinciale subsidie is daar vaak één van. Andere bronnen zijn onder andere subsidies van andere (semi-)overheden en/of Europese subsidies (vaak ook cofinanciering genoemd), private fondsen als het Oranjefonds of VSB-fonds, leningen van banken of revolverende overheidsfondsen, sponsoring, eigen middelen aanvrager of deelnemersbijdragen. Voor een provinciale subsidie geldt dat wanneer, zoals gebruikelijk, deze geen 100% van de subsidiabele kosten bedraagt, de aanvrager zelf het resterende deel gefinancierd moet krijgen uit andere bronnen dan provinciale subsidies. Gedeputeerde Staten vinden een dergelijke financiële betrokkenheid van de aanvrager van belang voor de realisatie van de activiteiten. Toelichting: Uitgangspunt is dat voor een activiteit één subsidieparagraaf is opgenomen in het Ubs. Toch kan het soms voorkomen dat meerder subsidieparagrafen of subsidiebronnen van de provincie ingezet kunnen worden. In dat geval kiest de aanvrager de meest passende of voor de aanvrager meest gunstige subsidieparagraaf of subsidiebron. Het is niet mogelijk om voor dezelfde activiteit of dezelfde kosten meerdere provinciale subsidies te ontvangen.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als uit de begroting blijkt dat de kosten niet gefinancierd kunnen worden.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten weigeren een subsidie in de vorm van een geldlening als naar haar oordeel de lening naar verwachting niet terugbetaald kan worden.

  • 6.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als sprake is van een aanvrager ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard..

Artikel 1.1.8 Staatssteun

Subsidie op grond van de AGVV en de LVV wordt alleen verstrekt als de subsidie een stimulerend effect heeft. Dit betekent dat:

  • a.

    ingeval van de AGVV de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd nog niet zijn gestart;

  • b.

    ingeval van de LVV de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd nog niet zijn gestart en pas starten nadat de subsidie is vertrekt.

Paragraaf 1.2 De aanvraag

Artikel 1.2.1. Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1.

    De aanvraag om een subsidie wordt schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend door gebruik te maken van het beschikbaar gestelde digitale aanvraagformulier.

    Toelichting: Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door het invullen van een door of namens Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde digitaal aanvraagformulier op www.overijssel.nl/subsidie . Er zijn digitale formulieren voor subsidies op basis van subsidieparagrafen in dit Uitvoeringsbesluit, maar ook voor zogeheten ASV-subsidies die niet binnen het bereik van een subsidieparagraaf vallen. Doel van het aanvraagformulier is om aan de aanvrager te verduidelijken welke informatie hij bij de aanvraag moet geven zodat de behandeling van de aanvraag vlotter kan plaatsvinden. De volgende gegevens worden in ieder geval gevraagd in het aanvraagformulier:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

  • 2.

    Een aanvraag om subsidie bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    Toelichting: Volgens artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in Afdeling 4.1.1. van de Awb. In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn aanvraag voor subsidie. In dit artikellid is geregeld welke stukken en gegevens ingediend moeten worden bij een aanvraag voor subsidie. Het kan voorkomen dat voor bepaalde subsidies ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag aanvullende gegevens worden gevraagd. Dan zal dan blijken uit de betreffende subsidieparagraaf.

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resltaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de prestaties daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting waaruit de kosten van te subsidiëren activiteiten en de dekking daarvan blijkt, onder vermelding van de van toepassing zijnde subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.1.5.

  • 3.

    Indien sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU overlegt de aanvrager, aanvullend op het eerste en tweede lid:

    Toelichting: De Europese Commissie beoordeelt staatssteun op basis van 4 criteria:

    • De steun wordt door de overheid verleend of met overheidsmiddelen bekostigd;

    • Het verschaft een economisch voordeel aan een onderneming dat zij niet langs de normale commerciële weg gehad zou hebben;

    • Het voordeel is selectief, dat wil zeggen het komt ten goede aan bepaalde ondernemingen;

    • Het voordeel heeft een (potentiële) invloed op de handel tussen lidstaten.

    • a.

      een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de te subsidiëren activiteiten;

    • b.

      een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening;

      toelichting: Het voorgeschreven model van deze de-minimisverklaring is onderdeel van het betreffende aanvraagformulier.

  • 4.

    Wanneer de AGVV of de LVV van toepassing is overlegt de aanvrager tevens:

    • a.

      een Mkb-verklaring;

    • b.

      een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming niet in financiële moeilijkheden verkeert.

      toelichting: Aanvrager kan een modelverklaring die de provincie beschikbaar heeft gesteld gebruiken. Deze verklaring is te vinden op www.overijssel.nl/subsidies

Artikel 1.2.2. Indieningstermijn aanvraag

Een aanvraag voor subsidie kan het hele kalenderjaar worden ingediend.

Artikel 1.2.3. Beslistermijn

Toelichting: De in dit artikel genoemde termijnen zijn maximale beslistermijnen. Indien mogelijk zullen Gedeputeerde Staten eerder beslissen. Indien in een subsidieparagraaf een uiterste indieningstermijn is bepaald, dan wordt een aanvraag die na die datum is ontvangen afgewezen.Gedurende de termijn dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, wordt de beslistermijn opgeschort (artikel 4:15 Awb).

 

  • 1.

    Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om een subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel binnen 13 weken na sluiting van een in de subsidieparagraaf opgenomen indieningstermijn.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde termijn van 13 weken bedraagt maximaal 22 weken indien:

    • a.

      sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma;

    • b.

      ter beoordeling van de aanvragen een adviescommissie is ingesteld.

Paragraaf 1.3 Verlening van de subsidie

 

Toelichting: Het subsidiesysteem gaat uit van een drietal arrangementen:

  • arrangement. 1: kleinere subsidies tot € 25.000,

  • arrangement. 2: middelgrote subsidies van € 25.000 tot € 125.000, en

  • arrangement. 3: grotere subsidies vanaf € 125.000.

Bij deze arrangementen hangt de zwaarte van de verantwoordingseisen voornamelijk af van het subsidiebedrag. Gedeputeerde Staten bepalen op basis van de geldende arrangement subsidieverlening hoe de verantwoording plaatsvindt. Uitgangspunt is het subsidiebedrag. Hogere regelgeving of aanvullende verplichtingen kunnen tot een zwaardere verantwoording leiden. Doordat bij de verlening wordt aangegeven welk verantwoordingsregime van toepassing is, weet de subsidieontvanger tijdig wat van hem wordt verwacht.

Artikel 1.3.1. Verlening subsidie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten geven een beschikking tot subsidieverlening, tenzij een subsidie direct wordt vastgesteld.

  • 2.

    Bij het besluit tot verlenen van subsidie geven Gedeputeerde Staten de datum aan waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 3.

    Een subsidie in de vorm van een geldlening wordt verleend onder de voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst wordt of is gesloten.

Artikel 1.3.2. Betaling en bevoorschotting

  • 1.

    Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 1.5.1. wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.

    Toelichting: Als subsidie wordt verstrekt zonder dat daar een subsidieverlening aan vooraf is gegaan, dan vindt na vaststelling van de subsidie betaling van de subsidie in één bedrag plaats. Hierdoor is bevoorschotting niet aan de orde. Indien in de subsidiebeschikking het voorbehoud is gemaakt dat eerst een benodigde vergunning moet worden gekregen, kan betaling na ontvangst daarvan plaatsvinden omdat eerst aan het voorbehoud moet worden voldaan.

  • 2.

    Als een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 1.5.2. of artikel 1.5.3. wordt gegeven, kunnen Gedeputeerde Staten aan de subsidieontvanger voorschotten tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag verstrekken.

    Toelichting: Gebruikelijk is dat Gedeputeerde Staten niet meer dan 90% bevoorschotten en de voorschotten in één of meer termijnen beschikbaar stellen, waarbij het aantal termijnen vaak zal afhangen van de looptijd en/of het te verwachten bestedingsritme van de gesubsidieerde activiteiten. In de verleningsbeschikking wordt de omvang en wijze van bevoorschotting opgenomen. Het woord ‘maximaal’ geeft aan dat het ook voor kan komen dat er geen voorschot wordt verstrekt. Dat kan het geval zijn als bijvoorbeeld de te subsidiëren activiteit nog afhankelijk is van een nog te krijgen vergunning. Voor het moment waarop de vergunning is ontvangen kan immers nog niet worden begonnen met de realisering van de activiteiten.

 

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1. Meldingsplicht

Toelichting: De meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot € 25.000,– het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.

De subsidieontvanger is verplicht tijdig te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze informatieplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval passend worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan dit Ubs.

 

De subsidieontvanger doet binnen vier weken via een digitaal formulier melding aan Gedeputeerde Staten, zodra:

  • 1.

    naar verwachting de voorwaarden of verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn opgelegd niet, niet geheel kunnen worden uitgevoerd; of

  • 2.

    naar verwachting de activiteiten niet binnen de in de beschikking vermelde datum zullen worden uitgevoerd.

Artikel 1.4.2. Bestuursverklaring

Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000 én de kosten en baten van de te verrichten prestaties in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan de verplichting worden opgelegd dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en baten mag aantonen dat de activiteiten zijn verricht. De subsidieontvanger maakt hierbij gebruik van het beschikbaar gestelde format.

Artikel 1.4.3. Tussenrapportage

Indien het verleende subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt en de verlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

Artikel 1.4.4. Instandhouding activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen de verplichting opleggen dat de resultaten van de activiteiten in stand worden gehouden voor een periode van maximaal vijf jaar.

Toelichting: Bij veel subsidies gaat het effect ervan zich pas voordoen als de gesubsidieerde activiteiten zijn gerealiseerd. Het kan daarom van belang zijn expliciet in de verleningsbeschikking of bij de directe vaststellingsbeschikking vast te leggen dat voor een bepaalde periode de de resultaten van de activiteiten in stand moet worden gehouden. Dat kan bijvoorbeeld het actief houden van een gesubsidieerde website zijn of het gebruiken van een met provinciale subsidie aangeschaft apparaat of voertuig.

Omdat de variëteit aan te subsidiëren activiteiten groot is, is één uniforme termijn niet goed uitvoerbaar. Daarom wordt in de betreffende subsidieparagraaf dan wel, bij ASV-subsidies, in het betreffende besluit bepaald of er sprake is van zo’n termijn en zo ja, voor hoe lang. Daarbij geldt vijf jaar instandhouding als maximale termijn.

Als de aard van de activiteiten zich daartegen verzet, wordt een dergelijke instandhoudingsverplichting niet opgenomen.

Artikel 1.4.5 Subsidieperiode

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen de verplichting opleggen om de activiteiten voor een in de verleningsbeschikking genoemde datum te starten dan wel binnen een in de verleningsbeschikking genoemde subsidieperiode af te ronden.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de subsidieontvanger de subsidieperiode aanpassen of verlengen indien sprake is van feiten en omstandigheden waarvan de subsidieaanvrager op het moment van de aanvraag niet op de hoogte kon zijn.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten verlenen geen uitstel indien de verlenging in strijd is met het beoogde beleidsdoel van de provincie of de activiteiten naar verwachting niet meer gerealiseerd gaan worden..

Toelichting: De subsidieperiode is de periode vanaf datum van de ontvangst van de aanvraag tot en met de in de verleningsbeschikking of vaststellingsbeschikking opgenomen datum waarop de subsidiabele prestatie moet zijn afgerond. Omdat de subsidiabele kosten op die periode betrekking hebben (met uitzondering van de accountantsverklaring) is het van belang die termijn die voor het realiseren van de activiteiten nodig is, realistisch te schatten

Artikel 1.4.6. Deugdelijke administratie

Toelichting: De subsidieontvanger voert een deugdelijke administratie, zodat bij vaststelling of een eventuele controle van de subsidie kan worden aangetoond dat de activiteit is uitgevoerd en wat aantoonbaar de daarmee samenhangende kosten en (eventuele) baten zijn. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit een urenadministratie of andere gangbare manieren van inzichtelijk maken.

 

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht voor de verstrekte en vastgestelde subsidies een administratie te voeren waaruit blijkt wat de voortgang is van de gesubsidieerde activiteiten en de financiering daarvan.

  • 2.

    Indien sprake is van kosten van derden dan dienen de facturen en betaalbewijzen te worden bewaard gedurende vijf jaar na subsidievaststelling.

 

Paragraaf 1.5 Vaststelling van de subsidie

Artikel 1.5.1. Subsidies tot € 25.000

Indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 25.000,– wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten direct vastgesteld, tenzij de subsidie wordt verstrekt op grond van de AGVV, LVV of de de-minimisverordening, dan wordt de subsidie vastgesteld op de werkelijk gemaakte kosten overeenkomstig artikel 1.5.2.

Artikel 1.5.2. Subsidies vanaf € 25.000 tot € 125.000

  • 1.

    Indien de subsidieverlening € 25.000,– of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000,–, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het realiseren van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt:

    • a.

      dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn gerealiseerd;

    • b.

      dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

    • c.

      indien sprake is van staatssteun overlegt de aanvrager tevens een bestuursverklaring als bedoeld in artikel 1.4.2.

  • 3.

    Indien de activiteiten zijn gerealiseerd, wordt de subsidie vastgesteld op het verleende bedrag, tenzij bij de verlening is bepaald dat een verklaring als bedoeld in artikel 1.4.2 moet worden overlegd. In dat geval wordt de subsidie vastgesteld op basis van de werkelijke subsidiabele kosten en werkelijke baten, met als maximum het verleende bedrag.

    Toelichting: Uit het derde lid volgt dat wanneer de activiteiten niet of niet geheel of niet volgens de voorschriften zijn gerealiseerd, de subsidie naar redelijkheid lager of op nihil wordt vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met eventuele bijzondere omstandigheden. Redelijk kan ook zijn het naar rato lager vaststellen van de subsidie overeenkomstig de verhouding tussen de niet of niet helemaal gerealiseerde activiteiten en het daarmee samenhangende begrote bedrag.

  • 4.

    Het kan ook zijn dat staatssteunbepalingen er toe leiden dat de subsidie lager dan de maximale verlening wordt vastgesteld, bijvoorbeeld omdat onder een maximaal staatssteunpercentage moet worden gebleven om binnen een vrijstelling te kunnen blijven vallen.

Artikel 1.5.3. Subsidies vanaf € 125.000

  • 1.

    Indien de subsidieverlening € 125.000,- of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, een kostenverantwoording en, indien in de subsidieparagraaf of de verleningsbeschikking als zodanig verplicht, een accountantsverklaring conform het controleprotocol.

    Toelichting: Het controleprotocol is volgens een door Gedeputeerde Staten voorgeschreven model en te vinden op www.overijssel.nl/subsidie . Niet in alle gevallen wordt een accountantsverklaring gevraagd: in de subsidieparagraaf of de verleningsbeschikking wordt expliciet opgenomen wanneer het wel aan de orde is.

  • 3.

    Uit het inhoudelijk verslag als bedoeld in het tweede lid blijkt in welke mate de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn gerealiseerd.

    Toelichting: Het inhoudelijk verslag is vormvrij en mag daarmee een al voor andere doeleinden opgesteld verslag zijn, zolang het maar voldoende informatie geeft om vast te kunnen stellen in welke mate de activiteiten zijn gerealiseerd. Uitgangspunt is vanzelfsprekend volledige realisatie, maar er kunnen omstandigheden zijn waardoor dat niet haalbaar was. De verklaring van die omstandigheden bepaalt mede of en in welke mate de vast te stellen subsidie verlaagt wordt nu niet alle gesubsidieerde activiteiten zijn gerealiseerd.

  • 4.

    Uit de kostenverantwoording als bedoeld in het tweede lid blijkt:

    • a.

      wat het totale bedrag is van de gerealiseerde subsidiabele kosten van de activiteiten en de dekking daarvan;

    • b.

      wat het cumulatief van de gerealiseerde subsidiabele kosten is, gespecificeerd naar:

      • a.

        loonkosten per medewerker in loondienst, met het bijbehorend uurtarief;

      • b.

        de afschrijvingskosten per machine of apparaat naar rato gebruik; en

      • c.

        de kosten van derden per factuur.

  • 5.

    Indien de activiteiten zijn gerealiseerd, wordt de subsidie vastgesteld op basis van de werkelijke subsidiabele kosten. Daarbij wordt uitgegaan van het in de subsidieparagraaf of de verleningsbeschikking genoemde subsidiepercentage, met als maximum het verleende bedrag.

    Toelichting: Indien de subsidiabele kosten lager uitvallen, dan zal de subsidie lager worden vastgesteld. De subsidie is een maximale bijdrage waarbij de provincie optreedt als (mede)financier. Meer subsidie ontvangen dan nodig is, is om die reden niet aan de orde. Is in de verleningsbeschikking bijvoorbeeld opgenomen dat de subsidie 40% van de begrote kosten bedraagt, dan geldt dat percentage ook bij de vaststelling van de subsidie. Vanuit financiële beheersbaarheid is de subsidie uiteindelijk nooit meer dan het maximaal verleende bedrag.

Artikel 1.5.4. Beslistermijn vaststelling subsidie

Gedeputeerde Staten stellen binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer

Paragraaf 2.1 Effectuering Ruimtelijk beleid

Artikel 2.1.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor onderzoek, visie- en planontwikkeling van ruimtelijke projecten die van provinciaal belang zijn op het gebied van ruimtelijke ordening en wonen.

Artikel 2.1.2 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.1 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een Overijsselse gemeente, een Overijssels gemeentelijk samenwerkingsverband of een Overijssels rechtspersoon die zich inzet voor ruimtelijke activiteiten in Overijssel; toelichting: Dit betekent dat particulieren geen aanvraag kunnen indienen.

  • b.

    het ruimtelijke project past binnen de centrale beleidsambities en onderwerpen van provinciaal belang zoals vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel;

  • c.

    het ruimtelijke project heeft een regionale schaal, uitstraling of werking of vervult een voorbeeldwerking.

    toelichting: Regionaal betekent dat de resultaten van het ruimtelijke project neerslaan in ten minste twee Overijsselse gemeenten.

  • d.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 2.1.3 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.1.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.6 derde lid zijn kosten die voortvloeien uit financiele verplichtingen, aangegaan voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.

    Toelichting: De start van het project kan eerder hebben plaatsgevonden dan de indiening van de subsidieaanvraag. Dit betekent dat de kosten kosten die voortvloeien uit financiele verplichtingen, aangegaan voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel zijn.

Artikel 2.1.5 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten voor bouw- en sloop;

  • b.

    kosten voor investeringen;

  • c.

    exploitatiekosten;

  • d.

    overheadkosten.

Artikel 2.1.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.1.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Effectuering ruimtelijk beleid.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectplan.

 

Paragraaf 2.2 Leefbare kleine kernen

Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • fysieke maatregelen: maatregelen die zichtbaar en tastbaar zijn;

  • kleine kern: een aaneengesloten bebouwd gebied met maximaal 15.000 inwoners;

  • ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;

  • sociale kwaliteit: sociale kwaliteit in Overijssel gaat over noaberschap, onder andere te zien aan de inzet van vrijwilligers, lokale initiatieven voor de eigen leefomgeving en coöperaties op het gebied van leefbaarheid waarbij het zelf organiseren van allerlei activiteiten door inwoners een impuls krijgt, en het bestaat uit de onderdelen delen en leren, zelfstandig leven, gezond bewegen en Overijssels noaberschap;

  • uitvoeringsplan: een beschrijving van de werkwijze en de maatregelen om tot uitvoering van een opgave te komen.

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen die de ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit, identiteit en leefbaarheid van de kleine kernen versterken.

Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen die zichtbaar en tastbaar zijn in kleine kernen. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden ten behoeve van deze fysieke maatregel subsidiabel zijn. Planvormingsactiviteiten en onderzoek worden niet gezien als fysieke maatregel en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.2.3 Criteria

De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een Overijsselse gemeente of Overijssels waterschap;

  • b.

    de uitvoering van de maatregel geschiedt op basis van het uitvoeringsplan, waar de locatie onderdeel van uitmaakt;

  • c.

    de aanvraag is vooraf afgestemd met de provinciale beleidsmedewerkers ruimtelijke ontwikkeling of sociale kwaliteit;

  • d.

    er is ten minste één andere partij die gezamenlijk met de gemeente of het waterschap financieel bijdraagt voor ten minste 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.2.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,– per aanvraag.

Artikel 2.2.5 Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.5 vierde lid zijn kosten van vrijwilligers subsidiabel tot een maximum tarief van € 15,– per uur.

Artikel 2.2.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Leefbare kleine kernen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een uitvoeringsplan. Het uitvoeringsplan bevat onder andere de volgende onderdelen:

    • a.

      een beschrijving van de opgave: de aanleiding en probleemstelling;

    • b.

      een beknopte beschrijving van de locatie en de situatie;

    • c.

      een beschrijving van de bijdrage van de fysieke maatregelen aan de ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit en leefbaarheid;

    • d.

      een beschrijving van alle voorgestelde maatregelen, ook die waarvoor geen subsidie wordt aangevraagd;

    • e.

      een beschrijving van het resultaat;

    • f.

      een beschrijving van het draagvlak en participatie door derden;

    • g.

      een begroting van de kosten en financiering van de afzonderlijke maatregelen met daarbij het dekkingsvoorstel per maatregel;

    • h.

      de verwachte planning van de uitvoering.

Artikel 2.2.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de te verlenen subsidie lager is dan € 25.000;

  • b.

    aan de aanvrager al drie subsidies zijn verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf .

Artikel 2.2.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening te starten met de uitvoering van de activiteit en deze binnen drie jaar na datum van subsidieverlening te hebben uitgevoerd.

Artikel 2.2.10 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.2 verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot. Het eerste voorschot wordt verstrekt na de start van de subsidiabele activiteit.

 

Paragraaf 2.3 Verbeteren van de haveninfrastructuur en -faciliteiten

Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • bedrijf: een privaatrechtelijke rechtspersoon, een vennootschap, een maatschap of een eenmanszaak;

  • kade: een verharde oever waarlangs schepen kunnen afmeren en aanleggen voor het laden en lossen van goederen.

Artikel 2.3.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    het oplossen van knelpunten op het gebied van ondiepten bij bruggen en sluizen;

  • b.

    het aanleggen, uitbreiden of verbeteren van een kade;

    toelichting: Voor het afwikkelen van vervoersstromen via water is het op orde hebben van voldoende kades van groot belang. Gedeputeerde Staten stellen daarom subsidie beschikbaar voor het aanleggen, uitbreiden of verbeteren van een kade.

  • c.

    het verbeteren van de wacht- of ligplaatsfaciliteit ten behoeve van de binnenvaart.

Artikel 2.3.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is:

      • i.

        een Overijsselse gemeente; of

      • ii.

        een bedrijf met kadefaciliteiten bestemd voor goederenvervoer indien de subsidieaanvraag wordt ingediend voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 sub b en sub c;

    • b.

      de activiteit vindt plaats in Overijssel;

    • c.

      de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 sub a aan het criterium dat de activiteit is gericht op het verbeteren van de haveninfrastructuur ter bevordering van het gebruik van een rivier of een kanaal voor goederenvervoer, met uitsluiting van de opwaardering van het Twentekanaal of de zijtak daarvan.

    Toelichting: Opwaardering van het Twentekanaal of de zijtak daarvan is uitgesloten omdat hiervoor reeds subsidie is verstrekt door het Rijk.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.2 sub b aan het criterium dat de activiteit uitsluitend is bedoeld voor openbare voorzieningen.

  • 4.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.2 sub c aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit is uitsluitend bedoeld voor openbare voorzieningen;

    • b.

      de activiteit betreft een maatregel die gerealiseerd wordt in of nabij een binnenhaven ten behoeve van wachtende of tijdelijk afgemeerde binnenvaartschepen.

  • 5.

    Indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 2.3.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 250.000,– per aanvraag.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 sub b bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000,– per aanvraag.

  • 3.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 sub c bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,– per aanvraag.

Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Artikel 2.3.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.3.7 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de te verstrekken subsidie lager is dan € 25.000,–.

Artikel 2.3.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Goederenvervoer over water, Verbeteren van de haveninfrastructuur en -faciliteiten.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken.

Artikel 2.3.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, artikel 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht de activiteit uiterlijk op 31 december 2018 te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 2.4 Investeringsimpuls verduurzaming goederenvervoer over water

Artikel 2.4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • afmeerlocatie: een kade waarlangs binnenvaartschepen voor langere duur kunnen afmeren;

  • LNG: vloeibaar aardgas, bestemd als brandstof voor binnenvaartschepen;

  • LNG vulpunt: een installatie op een bunkerstation of kade waarmee LNG wordt afgeleverd in de brandstoftanks van vaartuigen;

  • walstroomfaciliteit: een stroomaansluiting aan de wal die binnenvaartschepen voorziet van stroom aan boord en die stroomlevering door generatoren of aggregaten van het schip vervangt zolang het schip afgemeerd ligt.

Artikel 2.4.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    de aanschaf en aanleg van een walstroomfaciliteit;

  • b.

    de aanschaf en aanleg van een LNG vulpunt.

Artikel 2.4.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is:

      • i.

        een Overijsselse gemeente; of

      • ii.

        een bedrijf met een afmeerlocatie bestemd voor goederenvervoer.

    • b.

      de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie;

    • c.

      de activiteit is bestemd voor de scheepvaart in Overijssel;

    • d.

      indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 sub a aan de volgende criteria:

    • a.

      de walstroomfaciliteit voldoet aan de richtlijn Walstroom Binnenvaart 2009;

      toelichting: De Richtlijn walstroom binnenvaart 2009 is te vinden op www.walstroom.nl.

    • b.

      de walstroomfaciliteit wordt gerealiseerd op een afmeerlocatie;

    • c.

      er worden maximaal drie walstroomfaciliteiten per gemeente gesubsidieerd.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 sub b aan de volgende criteria:

    • a.

      het LNG vulpunt wordt gerealiseerd op een kade of in de nabijheid van een kade;

    • b.

      het LNG vulpunt is openbaar toegankelijk voor binnenvaartschepen;

    • c.

      het LNG vulpunt stoot geen onverbrand methaan uit;

    • d.

      er wordt maximaal één LNG vulpunt in de provincie Overijssel gesubsidieerd.

Artikel 2.4.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,–.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 450.000,–.

Artikel 2.4.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Artikel 2.4.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.4.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Investeringsimpuls verduurzaming goederenvervoer over water.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een offerte waaruit de subsidiabele kosten blijken.

Artikel 2.4.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien voor de activiteit al subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 8.1 van het Uitvoeringsbesluit subsidies 2011 dan wel paragraaf 3.1 van dit Uitvoeringsbesluit.

Artikel 2.4.9 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht de activiteit uiterlijk op 31 december 2018 te hebben uitgevoerd.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 1.4.4 is de subsidieontvanger verplicht de walstroomfaciliteit of het LNG vulpunt in stand te houden op de bij de aanvraag vermelde locatie, voor een periode van vijf jaar.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.4.4 is de subsidieontvanger verplicht de walstroomfaciliteit of het LNG vulpunt gedurende vijf jaar na realisatie in eigendom te behouden.

 

Paragraaf 2.5 Waterveiligheid en klimaatbestendigheid IJssel-Vechtdelta

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • klimaatbestendigheid: het zodanig inrichten van een gebied dat de effecten van klimaatverandering opgevangen kunnen worden;

  • waterveiligheid: het beperken van de kansen op en effecten van overstromingen;

  • IJssel-Vechtdelta: het gebied welke ligt binnen de gemeentegrenzen van de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen.

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan waterveiligheid dan wel klimaatbestendigheid van de IJssel-Vechtdelta.

Toelichting: Uit de definitie van klimaatbestendigheid en waterveiligheid en de criteria onder artikel 2.5.3 sub c en sub d valt af te leiden dat niet alle activiteiten die bijdragen aan klimaatbestendigheid en waterveiligheid in aanmerking komen voor de subsidie. Bij klimaatbestendigheid gaat het uitsluitend om maatregelen ter voorkoming van wateroverlast, droogte of hittestress. Energiemaatregelen vallen hier dus niet onder. Bij waterveiligheid moet het gaan om het treffen van maatregelen die zich richten op preventie, waterrobuuste inrichting of crisisbeheersing.

Artikel 2.5.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    er is sprake van samenwerking met ten minste één andere partij;

    toelichting: een aanvraag voor subsidie kan door iedereen worden ingediend. Wel moet de aanvrager aantonen dat sprake is van samenwerking. Er is sprake van samenwerking als ten minste één andere partij betrokken is bij de activiteit. Bij samenwerking valt te denken aan samenwerking met burgers, (overheids-)organisaties, ondernemingen en onderwijs etc. De vorm is vrij. Het kan een samenwerking zijn waarbij partijen afspraken met elkaar maken over de uitvoering van de activiteiten. Ook is sprake van samenwerking als er meerdere partijen financieel bijdragen aan de kosten. De aanvrager van de subsidie hoeft niet een samenwerkingsverband te zijn. Eén van de partijen kan als aanvrager de subsidie aanvragen.

  • b.

    de activiteit is innovatief in de IJssel-Vechtdelta; toelichting: De aanvrager moet aantonen waarom de activiteit innovatief is. Bij innovatie is vaak sprake van een nieuw(e) product, techniek of proces welke toegepast wordt. Ook een reeds eerder uitgevoerde activiteit welke wel nieuw is in de IJssel-Vechtdelta wordt aangemerkt als innovatief.

  • c.

    activiteiten die bijdragen aan waterveiligheid zijn gebaseerd op het principe van meerlaagsveiligheid, dit betekent dat de activiteiten zich richten op preventie, waterrobuuste inrichting of crisisbeheersing;

    toelichting: In het rapport ‘Leven met water’ staat dat waterveiligheid gebaseerd is op het principe van meerlaagsveiligheid:

    • 1.

      Preventie; het betreft de preventie van primaire en regionale keringen. De veiligheid wordt bepaald door overstromingskansen gebaseerd op de risicobenadering. Ook het concept van overstroombare dijken past binnen deze laag.

    • 2.

      Duurzame ruimtelijke inrichting; dit is een ruimtelijke inrichting door bij voorbeeld compartimentering waarbij bestaande hoogten in het landschap worden opgehoogd of verbonden door nieuwe dijken/wallen aan te leggen. Ook het bouwen op terpen of aanleg van waterrobuuste bouwwerken/infrastructuur valt onder deze laag. Ook bij deze tweede laag voor de waterveiligheid wordt de inrichting gebaseerd op overstromingsrisico’s.

    • 3.

      Crisisbeheersing; crisisbeheersing bestaat uit een flexibele evacuatiestrategie; effectieve risico- en crisiscommunicatie en het voorkomen van grootschalige keteneffecten bij uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur.

  • d.

    activiteiten die bijdragen aan klimaatbestendigheid betreffen uitsluitend maatregelen ter voorkoming of beperking van wateroverlast, droogte of hittestress;

  • e.

    de activiteiten dragen bij aan de ambities en kaders zoals verwoord in het rapport ‘Leven met water, Strategie waterveiligheid en klimaatbestendigheid in de IJssel-Vechtdelta’;

    toelichting: In het rapport ‘Leven met water’ staat wat nodig is om een robuuste, waterveilige en klimaatbestendige IJssel-Vechtdelta te krijgen. Dit is verwoord aan de hand van een panorama, een realisatiestrategie en een uitvoeringsprogramma. Bij de realisatie van de opgave en hoofdambitie dienen de acht leidende principes als handvatten. Het gaat om de volgende principes:

    • waterveiligheid en klimaatbestendigheid als basis

    • waardevolle omgeving

    • toekomstvast investeringsperspectief

    • innovatie als motor en uithangbord

    • leefbaar en betrokken vanuit het gebied

    • bestuurlijk robuust

    • volhoudbaarheid door veerkracht

    • gebiedsontwikkeling als instrument

  • f.

    de aanvraag is vooraf afgestemd met een provinciale beleidsmedewerker of de programmaleider van het programma IJssel-Vechtdelta;

  • g.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan voldoet de subsidie aan de de-minimisverordening of de de-minimisverordening landbouw.

Artikel 2.5.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten indien de activiteit nieuw is in Nederland.

Artikel 2.5.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.5.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvraag maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Waterveiligheid en Klimaatbestendigheid IJssel-Vechtdelta.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een plan van aanpak waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      een beschrijving van hoe de activiteiten bijdragen aan de ambities en kaders zoals verwoord in het rapport ‘Leven met water, Strategie waterveiligheid en klimaatbestendigheid in de IJssel-Vechtdelta’, uitgewerkt aan de hand van de acht leidende principes als genoemd in dit rapport;

    • b.

      een planning, een risicoparagraaf, een resultaatsbeschrijving, een begroting en een financieel plan.

Artikel 2.5.7 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de te verstrekken subsidie lager is dan € 25.000;

  • b.

    de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die wettelijk verplicht zijn;

  • c.

    de aanvraag betrekking heeft op waterveiligheid of klimaatbestendigheid welke tot de reguliere taak van de aanvrager of van de deelnemende partijen behoort;

  • d.

    de aanvraag betrekking heeft op reguliere taken van bijvoorbeeld een waterschap of een gemeente.

Paragraaf 2.6 Ruimtelijke kwaliteit groene omgeving

 

Algemene toelichting

De provincie zet in op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen zoals nieuwe functies en voorzieningen moeten daar aan bijdragen. Om dit samen met gemeenten te stimuleren is de werkwijze Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving ontwikkeld. Deze is inmiddels breed in gebruik. Belangrijke drager is deelname vanuit de samenleving.

Gedeputeerde Staten willen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de investeringen in ruimtelijke kwaliteit versterken met inbreng van ideeën van omwonenden en daarmee belangen bij elkaar brengen. Daarnaast streven Gedeputeerde Staten ernaar om afzonderlijke investeringen in ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe functies en voorzieningen te bundelen. Met deze subsidieregeling worden beide aspecten gestimuleerd. Met als resultaat voor een groter gebied een groter effect op de ruimtelijke kwaliteit, die beter aansluit bij wensen uit de samenleving.

Artikel 2.6.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • landelijk gebied: het grondgebied buiten het bestaande bebouwde gebied van steden en dorpen;

  • ruimtelijke kwaliteit: het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

Artikel 2.6.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    participatie van een georganiseerde groep Overijsselse inwoners of omwonenden aan ruimtelijke ontwikkelingen met als doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied;

  • b.

    gebiedsgerichte bundeling van investeringen met als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied van Overijssel.

Artikel 2.6.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 sub a voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon in de vorm van een stichting, vereniging of coöperatie van inwoners of omwonenden in Overijssel;

      toelichting: particulieren kunnen geen aanvraag indienen.

    • b.

      de participatie is gericht op versterking van draagvlak en betrokkenheid bij concrete ruimtelijke initiatieven of concrete lokale ruimtelijke ontwikkelingen.

  • 2.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 sub b voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

    • b.

      de aanvraag heeft betrekking op een concreet ruimtelijk plan, een procesaanpak of manier van werken die leidt tot verbinden van belangen;

    • c.

      de bundeling van investeringen in de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit levert aantoonbare meerwaarde op voor ruimtelijke kwaliteit ten opzichte van de individuele initiatieven of plannen.

  • 3.

    De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 is vooraf afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker ruimtelijke ontwikkeling.

Artikel 2.6.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,– per aanvrager.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,– per aanvrager.

Artikel 2.6.5 Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.5 vierde lid zijn kosten van vrijwilligers subsidiabel tot een maximum tarief van € 15,– per uur.

Artikel 2.6.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.6.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ruimtelijke kwaliteit groene omgeving.

Artikel 2.6.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de aanvraag betrekking heeft op reguliere activiteiten of de bedrijfsvoering van de aanvrager;

  • b.

    de aanvraag betrekking heeft op ruimtelijke projecten van overheden;

    toelichting: een aanvraag wordt geweigerd indien de aanvraag betrekking heeft op bijvoorbeeld aanpassing van wegen of uitbreiding van bedrijventerreinen;

  • c.

    de te verstrekken subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 sub a lager is dan € 2.500,–;

  • d.

    de te verstrekken subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 sub b lager is dan € 5.000,–.

Paragraaf 2.7 Huisvesting statushouders

 

Algemene toelichting

De huisvestingstaakstelling legt een grote druk op de sociale huurwoningmarkt. Mede vanwege de schommelingen in de huisvestingstaakstelling en de toekomstige regionale woningbehoefte is het voor gemeenten lastig om hier steeds opnieuw op in te spelen.

Gedeputeerde Staten willen gemeenten ondersteunen met het realiseren van tijdelijke en flexibele woonvormen voor statushouders. Dit met als doel om bij te dragen aan passende woonvormen voor statushouders.

Artikel 2.7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • huurprijs: huurprijs als bedoeld in artikel 237, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

  • nieuwbouw: het bouwen van een nieuwe woonvoorziening;

  • onzelfstandige woonvoorziening: een woning waar de voordeur, keuken, badkamer of het toilet gedeeld wordt met andere bewoners.

    toelichting: voorbeelden zijn kamers in studentenhuizen en hospitakamers (kamer in huis van hoofdbewoner).

  • statushouder: vreemdeling van 18 jaar of ouder die in Nederland een ‘verblijfsvergunning asiel’ voor bepaalde tijd heeft aangevraagd en als gevolg daarvan een verblijfsvergunning heeft ontvangen als bedoeld in artikel 8, onder a, b, c of d, van de Vreemdelingenwet 2000;

  • transformatie: functieverandering van bestaand vastgoed naar de functie wonen, waarbij de functieverandering niet langer wordt toegepast dan 10 jaar;

  • tijdelijke woonvoorziening: gebouw dat maximaal 10 jaar geschikt is voor huisvesting;

  • verbouw: bestaand vastgoed met de functie wonen dat wordt verbouwd om minimaal 2 nieuwe zelfstandige woningen te creëren;

  • zelfstandige woonvoorziening: een woning met eigen toegang, eigen keuken, eigen badkamer en toilet;

    toelichting: voorbeelden zijn eengezinswoningen (vrijstaande woningen, hoekwoningen, tussenwoningen), appartementen, portiekwoningen, maisonnettes, galerijflats, containerwoningen en onvrije woningen. Bij een onvrije woning komen de huurwoningen uit op een gemeenschappelijke hal, maar is er wel sprake van de eigen voorzieningen zoals eerder genoemd.

Artikel 2.7.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een tijdelijke woonvoorziening, via nieuwbouw, transformatie of verbouw, voor statushouders met een maximale huurprijs van €586,86 per maand.

Toelichting: de woning is gerealiseerd indien deze gebruiksklaar is om in te wonen en de sleuteloverdracht heeft plaatsgevonden.

Artikel 2.7.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b.

    de aanvrager heeft concrete afspraken gemaakt met een woningcorporatie over huisvesting statushouders over een periode van minimaal 1 jaar, vastgelegd in een intentieverklaring;

  • c.

    de aanvraag heeft betrekking op uitbreiding van tijdelijke woningvoorraad;

    toelichting: subsidieaanvragen die kunnen leiden tot uitbreiding van de permanente woningvoorraad komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • d.

    de aanvraag past binnen de kaders van het Statenvoorstel (PS/2016/1008) en de huisvestingstaakstelling van de aanvrager;

  • e.

    de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker van Ruimte en bereikbaarheid.

Artikel 2.7.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief per gerealiseerde woning met een maximum van € 100.000,– per aanvraag. De tarieven zijn als volgt onderverdeeld:

  • a.

    transformatie: € 10.000,– per gerealiseerde zelfstandige woonvoorziening of € 2.500,– per gerealiseerde onzelfstandige woonvoorziening;

  • b.

    nieuwbouw: € 10.000,– per gerealiseerde zelfstandige woonvoorziening of € 2.500,– per gerealiseerde onzelfstandige woonvoorziening;

  • c.

    verbouw: € 2.500,– per gerealiseerde zelfstandige woonvoorziening.

Toelichting: de subsidie wordt als volgt berekend: aantal gerealiseerde woningen x prijs.

In de woonvoorziening mogen ook andere doelgroepen worden gehuisvest, zodat er een mix van bewoners ontstaat. De aanvrager ontvangt alleen subsidie voor de gerealiseerde woonvoorzieningen voor statushouders.

Artikel 2.7.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 betreft de subsidie een forfaitair bedrag.

Artikel 2.7.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Huisvesting statushouders.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een intentieverklaring als bedoeld in artikel 2.7.3 sub b.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid, onder c en d, hoeft de aanvrager geen begroting of dekkingsplan in te dienen.

Artikel 2.7.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 2.7.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsdieontvanger verplicht:

  • a.

    de activiteiten als bedoeld in artikel 2.7.2 uiterlijk 12 maanden na de datum van verlening van subsidie te hebben uitgevoerd;

  • b.

    de woningen voor ten minste 1 jaar beschikbaar te stellen aan statushouders.

Artikel 2.7.9 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien aan de aanvrager tweemaal subsidie is verstrekt op grond van deze subsidieparagraaf.

Hoofdstuk 3 Milieu en Energie

Paragraaf 3.1 Duurzame energieopwekking en energiebesparing

 

Toelichting: De ambitie van het programma Nieuwe Energie Overijssel is het aandeel nieuwe energie te vergroten naar 20% in 2023

Artikel 3.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, conform Richtlijn2009/28/EG;

  • bodemenergie: energieopwekking door benutting van warmte die in de bodem is opgeslagen. Tot een diepte van 500 meter wordt gesproken over warmte- en koudeopslag; op grotere dieptes, vanaf 500 meter, is sprake van geothermie;

  • energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing 2001;

    toelichting: Het protocol Monitoring energiebesparing 2001 is de vinden op de website http://www.ecn.nl/ (publicatienummer: ECN-C-01-129).

  • engineerings-en voorbereidingskosten: de kosten voor het installeren van het kapitaalgoed en de kosten die gemaakt worden voor een detailontwerp of voor het testen;

    toelichting: Veelal zijn dit loonkosten.

  • energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie;

    toelichting: Het protocol monitoring Hernieuwbare Energie 2010 is te vinden op de website http://www.agentschapnl.nl/ (publicatienummer: 2DENB1013).

  • energielijst: lijst met de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, als bedoeld in de brochure Energie en bedrijven, energielijst, van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO);

    toelichting: De energielijst is een overzicht van RVO van energie-investeringen die voor de fiscale EnergieInvesteringsaftrek regeling (EIA) in aanmerking komen. Deze lijst wordt elk jaar opnieuw opgesteld. De energielijst is te vinden op de website http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/aftrekbare-investeringen-eia.

  • energieneutrale woning: een woning met een EPC-waarde van 0,0, met benutting van 1.500 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel;

  • EPC: Energieprestatiecoëfficiënt, coëfficiënt die de energieprestatie van een nieuwbouw woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Deze coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners/gebruikersgedrag;

  • gebouwgebonden energiebesparing: maatregelen in of van de schil van een gebouw die leiden tot vermindering van energieverlies in dat gebouw;

  • investering: de aanschaf van duurzaam kapitaalgoed, zijnde een machine, installatie of een gebouw, die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in gronden of voertuigen op de openbare weg vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet;

  • netto-investering: de kosten van een investering en overige subsidiabele kosten minus de opbrengsten;

    toelichting: In art 3.1.5. staat wat onder subsidiabele kosten verstaan wordt.

  • opbrengsten: het vermeden primaire energiegebruik en de vergoeding voor de opgewekte energie over een periode van vijf jaar uitgedrukt in euro's. De berekening van de opbrengsten is gebaseerd op het protocol Monitoring energiebesparing 2001 en het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie;

  • particuliere woningeigenaar: een particulier die voor 100% het eigendomsrecht heeft van het vastgoed met de bestemming wonen;

  • utiliteitsgebouw: een gebouw niet zijnde een woning, zoals kantoren, scholen, fabrieken, ziekenhuizen, sportgebouwen, wijkcentra etc.

  • vermeden primaire energie: de theoretische energie-inhoud bepaald op basis van een referentietechnologie, als bedoeld in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie;

    toelichting: De hoeveelheid vermeden primaire energie is de theoretische energie-inhoud van de conventionele energiedrager die men nu niet heeft hoeven gebruiken. De theoretische energie-inhoud wordt bepaald op basis van een referentietechnologie. De referentietechnologie is de conventionele methode waarmee dat energieproduct anders zou zijn opgewekt. Voor iedere referentietechnologie is het rendement bekend waarmee de primaire energiedrager wordt omgezet in een secondaire energiedrager, oftewel de energieproducten elektriciteit, warmte en (verschillende soorten) brandstof. De referentietechnologieën en rendementen staan beschreven in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie.

  • zonne-energie: elektriciteit- of warmteopwekking door middel van Photo-voltaïsche panelen, PVT-panelen, zonneboilers of zonnecollectoren.

Artikel 3.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    investeringen gericht op gebouwgebonden energiebesparing;

  • b.

    investeringen gericht op energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, te weten bio-energie, bodemenergie of waterenergie;

  • c.

    investeringen gericht op energiebesparing door de distributie van restwarmte naar de eindgebruiker;

  • d.

    investeringen gericht op de optimalisatie van bedrijfsprocessen waarbij energiebesparing optreedt;

  • e.

    investeringen in zonne-energie in combinatie met ten minste één van de investeringen genoemd onder het eerste, tweede, derde of vierde lid.

Artikel 3.1.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de investering en de energie-effecten dienen in hoofdzaak, voor meer dan 50% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden;

    • b.

      de netto-investering voor de eerste periode van vijf jaar na subsidieverlening moet groter zijn dan nul;

    • c.

      voor de investering is geen lening of garantstelling verstrekt vanuit het Energiefonds Overijssel;

    • d.

      als er sprake is van een investering in biomassa, dan moet de biomassa voldoen aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NTA 8080-1: 2015.nl en NTA 8080-2: 2015.nl;

    • e.

      als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 38 dan wel artikel 41 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de de-minimisverordening of de de-minimisverordening landbouw;

    • f.

      de investering heeft betrekking op één adres, tenzij er sprake is van investeringen op meerdere adressen die technisch met elkaar samenhangen.

      toelichting: Voorbeelden van een subsidiabele aanvraag voor meerdere adressen zijn projecten waarin energie wordt gedistribueerd of waarin meerdere energieneutrale woningen worden gerealiseerd als beschreven onder lid 2 sub a.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1.2 sub a aan de volgende criteria:

    • a.

      de energiebesparende voorzieningen in de woningbouw moeten leiden tot ten minste tien energieneutrale woningen die zijn gerealiseerd door renovatie of door nieuwbouw ter vervanging van bestaande bebouwing;

    • b.

      de energiebesparende voorzieningen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen bereiken tenminste een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;

    • c.

      de energiebesparende voorzieningen voor bestaande utiliteitsgebouwen bereiken tenminste een energieprestatie van label A++ of voldoen aan minimaal 4 labelstappen of voldoen aan minimaal de eisen uit het bouwbesluit zoals die gelden voor nieuwbouw.

      toelichting: Indien een utiliteitsgebouw een andere bestemming krijgt, dat wil zeggen omgevormd wordt voor een andere gebruiksfunctie, dan moet de aanvraag voldoen aan de criteria voor de uiteindelijke bestemming. Een voorbeeld: als een leegstaand kantoor wordt omgevormd tot woningen, dan moet worden voldaan aan de eisen voor nieuwbouw van woningen zoals opgenomen in deze regeling, bijvoorbeeld het feit dat deze energieneutraal moeten zijn.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1.2 sub d aan het criterium dat de investering een technische voorziening betreft ten behoeve van energiebesparing bij processen als bedoeld in de Energielijst onder categorie B.

  • 4.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1.2 sub e aan de volgende criteria:

    • a.

      voor de investering in zonne-energie is geen subsidie verstrekt door een ander bestuursorgaan;

    • b.

      het dak waarop de zonne-energie wordt opgewekt bevat geen asbest.

Artikel 3.1.4 Grondslag subsidie

Toelichting: Bij de berekening van de subsidie worden de Europese verordeningen als genoemd onder artikel 3.1.3 eerste lid onder sub e in acht genomen. Dit kan onder andere betekenen dat de maximale subsidie minder bedraagt dan de genoemde 50%.

 

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 3.1.2 sub a, sub b, sub c en sub d, bedraagt maximaal 50% van de netto-investering met een maximum van € 200.000,– per aanvraag.

  • 2.

    De subsidie voor een project dat uit een combinatie van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 3.1.2. bedraagt maximaal 50% van de netto-investering, met een maximale subsidie van € 200.000,– per aanvraag.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste en tweede lid bedraagt de subsidie voor zonne-energie maximaal € 100.000,– per aanvraag, waarbij voor de berekening de volgende forfaitair vasgesteld tarieven gehanteerd worden:

    • a.

      voor het onderdeel elektriciteitopwekking maximaal € 0,20 per Wattpiek geïnstalleerd vermogen;

    • b.

      voor het onderdeel warmteopwekking een forfaitair vastgesteld bedrag van maximaal € 150,– per GJ;

    • c.

      de maximale subsidie voor zonne-energie als bedoel onder a en b bedraagt gezamenlijk 30% van de investering voor zonne-energie met een maximum van € 100.000 per aanvraag.

  • 4.

    De subsidie voor advies- en loonkosten voor het installeren en de engingeerings- en voorbereidingskosten bedraagt maximaal 10% van de subsidiabele kosten van de aanschaf van een duurzaam kapitaalgoed.

  • 5.

    De subsidie voor onderhoudskosten in de eerste 5 jaar van een duurzaam kapitaalgoed bedraagt maximaal 10% van de subsidiabele kosten van de aanschaf van een duurzaam kapitaalgoed.

  • 6.

    Indien de opbrengsten van de investering niet door de aanvrager zijn onderbouwd, hanteren Gedeputeerde Staten de volgende opbrengsten:

    • a.

      aardgas € 0.60 per m3;

    • b.

      elektriciteit € 0.23 per kWh;

    • c.

      houtchips € 40,–per ton;

    • d.

      biomassa gedroogd € 80,- per ton;

    • e.

      houtpellets 170,– per ton;

    • f.

      groen gas (geen SDE+): € 0.30 per m3

    • g.

      groen gas (SDE+): € 0.62 per m3.

Artikel 3.1.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend de volgende kosten van derden, conform artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel:

  • a.

    de kosten van de aanschaf van een duurzaam kapitaalgoed als bedoeld in artikel 3.1.1 sub j;

  • b.

    de kosten voor het installeren van het duurzaam kapitaalgoed en eventuele engineerings- en voorbereidingskosten;

  • c.

    de onderhoudskosten van het duurzaam kapitaalgoed in de eerste 5 jaar;

  • d.

    de kosten van het eigen energieverbruik van een duurzaam kapitaalgoed in de eerste 5 jaar;

  • e.

    de kosten van de feedstock biomassa voor een duurzaam kapitaalgoed in de eerste 5 jaar.

Artikel 3.1.6 Indieningstermijn aanvraag tot subsidieverlening

Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.

Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.

 

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie kan worden ingediend:

    • a.

      vanaf 6 februari en ontvangen uiterlijk op 7 april 2017 voor 19.00 uur;

    • b.

      vanaf 17 juli en ontvangen uiterlijk op 15 september 2017 voor 19.00 uur.

  • 2.

    Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 3.1.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Duurzame Energieopwekking en energiebesparing.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid en en artikel 1.1.8 overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie:

    • a.

      een beschrijving van de investering gericht op energiebesparing en energieopwekking;

    • b.

      een samenvatting van kosten en opbrengsten en welke partijen in welke mate bijdragen aan de financiering;

    • c.

      onderbouwing van de investeringskosten opgesteld door een onafhankelijke derde waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen investeringen en loonkosten.

    • d.

      de berekening van hetvermeden primaire energiegebruik uitgedrukt in Gigajoule waarbij onderscheid gemaakt wordt in de verschillende energiedragers (elektriciteit, gas en warmte);

    • e.

      berekening van het vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule per euro aangevraagde subsidie;

    • f.

      een beschrijving van de praktische navolging en slaagkans van de investering zoals bedoel in artikel 3.1.9 eerste lid;

    • g.

      indien aanwezig een kopie van de noodzakelijke vergunningen;

    • h.

      indien sprake is van biomassa, een bewijsstuk waaruit de inkoop van biomassa blijkt, inclusief inkoopprijs per ton;

    • i.

      indien aanvrager een onderneming is een MKB-verklaring;

    • j.

      indien sprake is van onderhoudskosten, een onderbouwing van de onderhoudskosten opgesteld door een onafhankelijke derde voor de eerste 5 jaar van het duurzame kapitaalgoed;

    • k.

      indien in de berekening van het eigen energieverbruikt wordt meegenomen, een berekening, inclusief onderbouwing, van het eigen energieverbruik in kWh, Nm3 en/of Gigajoule van het duurzame kapitaalgoed in de eerste 5 jaar;

    • l.

      indien sprake is van opbrengsten een onderbouwing van de opbrengsten van de investering;

    • m.

      in geval van nieuwbouw of renovatie energieneutrale woningen: een onderbouwing van een EPC van 0,0 én benutting van 1.500 kWh duurzame energie die is opgewekt binnen een straal van 500 meter van het perceel.

    • n.

      in geval van nieuwbouw utiliteitsgebouw: een onderbouwing van de te bereiken EPC/GPR score.

    • o.

      in geval van bestaand utiliteitsgebouw: een onderbouwing van het huidige en nieuwe label, indien uw project gericht is op het voldoen aan het bouwbesluit voor nieuwbouw, kunt u ook volstaan met een onderbouwing van de oude en de nieuwe EPC-berekening.

Artikel 3.1.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 3.1.9 Volgorde van behandeling

Toelichting: De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem’. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het subsidieplafond dat toelaat. Gedeputeerde Staten zullen bij de beoordeling onder meer gebruik maken van externe advisering.

De subsidieaanvragen worden gerangschikt onder meer op basis van de verwachte hoeveelheid vermeden primaire energie in Gigajoule per te subsidiëren euro.

De bijdrage aan de doelen wordt beoordeeld op de bijdrage aan de vermindering van GJ fossiele brandstoffen ten opzichte van een opgave over de in het voorgaande jaar opgewekte en/of verbruikte energie op basis van fossiele brandstoffen, herhaalpotentieel voor het project en de kans dat dit wordt benut. Bij economisch risico kan worden gedacht aan de robuustheid van het perspectief van een technologie ten opzichte van de te verwachten kostprijsontwikkeling; de mate waarin het project leidt tot kostenbesparing ten opzichte van referentie technologie en de mate waarin marktverwachtingen realistisch zijn.]

 

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 3.1.3 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van de score die de investering haalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      hoeveelheid vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen. Bij de berekening van de hoeveelheid vermeden primaire energie wordt uitgegaan van een technische levensduur van 15 jaar. De berekening is als volgt: toegekende rapportcijfer vermeden primaire energie*15 (30%) + toegekende rapportcijfer kosteneffectiviteit*15 (30%) + toegekende rapportcijfer de mate van slaagkans*10 (20%) + toegekende rapportcijfer praktische navolging *5 (10%) + toegekende cijfer de mate van combinatie subsidiabele activiteiten*5 (10%). De totale som wordt gedeeld door 50, zodat een cijfer tussen de 0 en 10 wordt verkregen.

[Toelichting: Scoretabel investeringen

Vermeden primaire energie

GJ

GJ

Rapportcijfer

van

tot

10

100.000

>400.000

8

40.000

100.000

6

20.000

40.000

4

10.000

20.000

2

1.000

10.000

0

0

1.000

 

Kosteneffectiviteit scores investeringen

Rapportcijfer Kosteneffectiviteit

GJ/€ van

GJ/€ tot

10

1,6

>4

8

0,8

1,6

6

0,4

0,8

4

0,2

0,4

2

0,1

0,2

0

0

0,1

 

Mate van slaagkans

Rapportcijfer slaagkans

Omschrijving

10

Aanvraag scoort goed op slaagkans

6

Aanvraag scoort voldoende op slaagkans

1

Aanvraag scoort matig op slaagkans

 

Praktische navolging

Rapportcijfer praktische navolging

Omschrijving

10

Aanvraag scoort goed op praktische navolging

6

Aanvraag scoort voldoende op praktische navolging

1

Aanvraag scoort matig op praktische navolging

 

Combinatie subsidiabele activiteiten

Rapportcijfer

Aantal activiteiten

10

5

8

4

6

3

4

2

0

1

  •  
    • b.

      hoeveelheid vermeden primaire energie in GigaJoule per te subsidiëren euro. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen;

      toelichting: Hier geldt ook de toelichting die bij sub a staat.

    • c.

      de mate van slaagkans van het project, afhankelijk van de kwaliteit, kennis en expertise in de organisatie alsmede de technische, financiële en juridische haalbaarheid van de activiteit;

      toelichting: Bij slaagkans valt te denken aan de helderheid van de doelstellingen en de gekozen aanpak van het projectvoorstel, aan de kwaliteit van de aanvrager(s) en aan de kwaliteit van de organisatie, die zich uit in beschikbare kennis, middelen en expertise. De score op de mate van slaagkans kan mede op grond van expertise en ervaring worden gegeven.

    • d.

      praktische navolging van het project, afhankelijk van de openbaarheid van de toegepaste technologie, voorbeeldwerking en herhaalpotentieel van de activiteit;

      toelichting: Bij praktische navolging gaat het om de mate waarin de organisatie inzicht geeft in de manieren waarop het aan ontwikkeling van de technologie na afronding van het project werkt en aan anderen kan worden overgedragen waarbij ook niet-technologische aspecten een belangrijke rol spelen. Voorbeelden van praktische navolging zijn de mogelijkheden voor vergelijkbare organisaties om vergelijkbare projecten uit te voeren en het doorontwikkelen van techniek.

    • e.

      combinatie van subsidiabele activiteiten waarbij elk lid van artikel 3.1.2 geldt als afzonderlijke activiteit. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen.

      toelichting: Hier geldt ook de toelichting die bij sub a staat.

     

  • 2.

    Bij een gelijke score bepaalt de hoeveelheid vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule de prioriteitsvolgorde.

Artikel 3.1.10 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    het wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen betreft;

  • b.

    energiebesparende- en energieopwekkingsvoorzieningen in huurwoningen van woningcorporaties;

  • c.

    een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.

Artikel 3.1.11 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en en 1.4.6 is de subsdieontvanger verplicht de investeringen uiterlijk drie jaar na datum van subsidieverlening te hebben gerealiseerd.

Artikel 3.1.12 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling tevens:

  • a.

    een ingevuld factsheet Subsidieregeling Duurzame energieopwekking en energiebesparing.

    toelichting: Het factsheet is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie.

  • b.

    een bestuursverklaring als bedoeld in artikel 1.4.2 indien sprake is van staatssteun en de verleende subsidie minder dan € 125.000 bedraagt.

Paragraaf 3.2 Haalbaarheidsstudies nieuwe energie en energiescans

Artikel 3.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • energiebesparing: energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing 2001;

    toelichting: Het protocol Monitoring energiebesparing 2001 is de vinden op de website http://www.ecn.nl/ (publicatienummer: ECN-C-01-129).

  • energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie;

    toelichting: Het protocol monitoring Hernieuwbare Energie is te vinden op de website http://www.agentschapnl.nl/ (publicatienummer: 2DENB1013).

  • energiescan: een energieonderzoek dat inzicht geeft in het energieverbruik van een onderneming;

    toelichting: Informatie over de energiescan is te vinden op http://www.energiescanoverijssel.nl/ .]

  • haalbaarheidsstudie: een studie naar de toepassing van innovatieve technieken gericht op één of meerdere energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorzieningen waarvan het onduidelijk is, of deze toepassing technisch inpasbaar of economisch rendabel is. De studie richt zich zowel op bouwkundige, technische, logistieke en organisatorische aspecten als het industriële verbruik;

  • brancheorganisatie: een vereniging of stichting van ondernemers met eenzelfde soort bedrijf, die zich verenigd hebben om collectieve belangen of deelbelangen van groepen leden of individuele belangen van leden te behartigen.

Artikel 3.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    een haalbaarheidsstudie energieopwekking of energiebesparing;

  • b.

    een stimuleringsproject energiescans.

Artikel 3.2.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2.2 onder sub a voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap of een eenmanszaak, niet zijnde een holding of een moedermaatschappij van een concern;

    • b.

      een haalbaarheidsstudie heeft betrekking op één van de volgende investeringen:

      • i.

        energieopwekking uit hernieuwbare energiebronnen te weten bio-energie, geothermie, zonne-energie of waterenergie;

      • ii.

        energiebesparing door de distributie van restwarmte rechtstreeks naar de eindgebruiker.

      • iii.

        energiebesparing door bouwkundige, technische, logistieke of organisatorische aspecten.

    • c.

      de haalbaarheidsstudie is ten behoeve van inwoners of ondernemingen die gevestigd zijn in Overijssel;

    • d.

      uit het dekkingplan blijkt dat ten minste 10% van de subsidiabel kosten gedekt is met eigen geld of bijdrage van de aanvrager zelf, niet zijnde subsidie van het Rijk, gemeente of waterschap;

    • e.

      de aanvrager heeft een aantoonbaar belang bij de uitkomsten van de haalbaarheidsstudie. Dat belang kan zijn dat:

      • i.

        de aanvrager op basis van de haalbaarheidsstudie de investeringsbeslissing neemt; of

      • ii.

        dat de aanvrager eigenaar of mede-eigenaar is van het innovatieve concept dat wordt uitgewerkt;

    • f.

      een haalbaarheidsstudie naar energiebesparende maatregelen bij bedrijven is aantoonbaar uitgebreider dan het standaard energieonderzoek dat voor MKB-bedrijven beschikbaar is;

    • g.

      indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.

  • 2.

    Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.2.2 onder sub b voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een Overijsselse gemeente of een brancheorganisatie;

    • b.

      het project is gericht op het stimuleren van MKB-ondernemingen in Overijssel om energiebesparende maatregelen te realiseren;

    • c.

      het project is aanvullende op de faciliteiten die MKB Nederland biedt via http://www.energiescanoverijssel.nl.

Artikel 3.2.4. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,– per aanvraag.

Artikel 3.2.5. Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Haalbaarheidsstudies energie en energiescans.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie de potentiële hoeveelheid energie die wordt opgewekt of bespaard in joules.

Artikel 3.2.6. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 3.2.7. Weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien subsidie wordt gevraagd voor:

    • a.

      wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

    • b.

      een haalbaarheidsstudie die betrekking heeft op bewezen en rendabele technieken;

      toelichting: Voorbeelden van bewezen en rendabele technieken zijn warmte- en koude-opslag, warmteterugwinning, houtpelletkachels, lagetemperatuurverwarming, warmtepompen en zonnepanelen.

    • c.

      een haalbaarheidsstudie naar energiebesparende maatregelen in de woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen;

    • d.

      een haalbaarheidsstudie die uitgaat van maatregelen voor nieuwbouw van utiliteitsgebouwen en van woningen met minder dan een 25% lagere EPC dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag;

    • e.

      een haalbaarheidsstudie die uitgaat van maatregelen in nieuwbouw van kantoren, woningen en scholen met een energiewaarde lager dan 8 in de GPR-score;

    • f.

      een haalbaarheidsstudie die uitgaat van maatregelen voor bestaande gebouwen die daarmee  een energieprestatie bereiken lager dan label A of label B en minder dan 3 labelstappen vooruitgaan;

    • g.

      een haalbaarheidsstudie naar energiebesparing of -projecten in huishoudens;

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

    • a.

      de aanvrager een ingenieurs- of adviesbureau betreft, tenzij het bureau de haalbaarheidsstudie uitvoert ter voorbereiding op een eigen investering in energiebesparing of energieopwekking;

    • b.

      aan de aanvrager op basis van deze subsidieparagraaf voor de activiteit in het betreffende kalenderjaar in totaal al twee keer of meer een subsidie is verstrekt.

Artikel 3.2.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsdieontvanger verplicht:

  • a.

    de subsidiabele activiteit binnen een 1 jaar na subsidieverlening te hebben uitgevoerd;

  • b.

    de haalbaarheidsstudie beschikbaar te stellen aan iedereen die er belangstelling voor heeft.

    toelichting: Indien de haalbaarheidsstudie bedrijfsgevoelige informatie bevat, wordt deze ook beschikbaar gesteld, waarbij de bedrijfsgevoelige informatie geanonimiseerd mag worden.

Paragraaf 3.3 Energiebesparende maatregelen (geld terug actie)

 

Toelichting: Het programma Nieuwe Energie is gericht op duurzame energie en energiebesparing met als doel het fossiele energiegebruik te verminderen. Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan het deelprogramma ‘Energiebesparing bij bedrijven en -terreinen'. Ondernemingen die een energieonderzoek hebben laten uitvoeren, kunnen een subsidieaanvraag indienen voor het uitvoeren van de maatregelen die voorgesteld worden in het energieonderzoek.

Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • energiebesparende maatregelen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals deze naar voren komen in het energieonderzoek en gedefinieerd is in het protocol Monitoring energiebesparing. De energiebesparende maatregelen zijn gebaseerd op de erkende maatregelen voor energiebesparing en de aanvullingen daarop van Infomil;

    toelichting: Zonnepanelen worden aangemerkt als energieopwekking en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie.

  • energieonderzoek: een onderzoek naar energiebesparingsmogelijkheden in gebouwen en industriële processen. Het onderzoek richt zich zowel op bouwkundige, technische en organisatorische aspecten als het industriële gebruik.

    toelichting: Een eenvoudige energiescan, zoals de digitale NZOscan, geeft niet alle mogelijke maatregelen weer. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar een energieonderzoek door een energieadviseur.

  • EPA-U: een Energie Prestatie Advies voor bestaande utiliteitsgebouwen

  • MKB-Nederland: brancheorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf.

Artikel 3.3.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    energiemaatregelen die genoemd zijn in het energieonderzoek;

  • b.

    een energieonderzoek.

Artikel 3.3.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap of een eenmanszaak;

  • b.

    het energieonderzoek dient te zijn uitgevoerd na 1 januari 2013;

  • c.

    het energieonderzoek is uitgevoerd:

    • i.

      door een gecertificeerd energie-adviseur of instantie (bijvoorbeeld met EPA, EPA-U of ander certificaat); Toelichting: Voorbeeld van een certificerende instantie is FeDec.

    • ii.

      door één van de volgende initiërende partijen: MKB Nederland, het energiecentrum MKB, RVO, EPA, de achterliggende branchevereniging; of

    • iii.

      in opdracht van of met subsidie van de provincie Overijssel of een Overijsselse gemeente.

  • d.

    de energiebesparende maatregelen hebben betrekking op het pand en de installaties daarbinnen waarvoor het energieonderzoek is uitgevoerd;

  • e.

    energiebesparende maatregelen hebben een terugverdientijd van 5 jaar of minder.

  • f.

    de energiebesparende maatregelen hebben minimaal betrekking op de energiegebruikers die voor >40% van het energiegebruik verantwoordelijk zijn

  • g.

    het vestigingsadres van het pand waarvoor de energiebesparende maatregelen worden toegepast is in Overijssel;

  • h.

    de energiebesparende maatregelen zijn gerealiseerd in de periode van maximaal zes maanden voorafgaand aan de subsidieaanvraag;

  • i.

    de minimale investering in een gerealiseerde energiebesparende maatregel per aanvraag bedraagt € 4.000. Bij een gezamenlijke aanvraag kan één van de MKB ondernemingen of een onafhankelijke energieadviseur, als aanvrager aangewezen worden. Deze aanvrgaer is de subsidieontvanger en draagt zorg voor de verdeling van de subsidie.

    toelichting: Gedeputeerde Staten willen het mogelijk maken dat partijen een gezamenlijke aanvraag kunnen indienen. De totale investering per aanvraag moet dan € 4.000 of meer bedragen.

  • j.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.

Artikel 3.3.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 3.3.2 sub a bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.500 per aanvrager, waarbij de subsidie voor advieskosten maximaal 5% van het totale investeringsbedrag bedraagt.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 3.3.2 sub b bedraagt

    • a.

      € 200,– indien de energiekosten per jaar minder dan € 10.000 per jaar bedragen;

    • b.

      € 400,– indien de energiekosten tussen de € 10.000,- en de € 30.000,- per jaar bedragen.

Artikel 3.3.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.6 derde lid zijn de kosten die voortvloeien uit financiele verplichtingen, aangegaan voordat de aanvraag voor subsidie is ontvangen, n wel subsidiabel, mits deze gemaakt en betaald zijn tot maximaal zes maanden voorafgaand aan de subsidieaanvraag.

Artikel 3.3.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Energiebesparende maatregelen.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag de volgende stukken:

    • a.

      het energieonderzoek waarin minimaal is beschreven:

      • i.

        het huidige energiegebruik;

      • ii.

        de energiebalans waarin minimaal 90% van het energiegebruik is toebedeeld aan de energiegebruikers;

      • iii.

        omschrijving van de energiemaatregelen, inclusief de verwachte investering en de verwachte energiereductie;

      • iv.

        en een plan van aanpak voor de uitvoering;

      • v.

        de quick wins;

    • b.

      kopieën van alle facturen en betaalbewijzen van de gemaakte en betaalde kosten.

Artikel 3.3.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 3.3.8 Weigeringsgrond

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

    • a.

      subsidie wordt aangevraagd voor uitsluitend een energieonderzoek;

    • b.

      het energieonderzoek is uitgevoerd na realisatie van de energiebesparende maatregelen;

    • c.

      voor het vestigingsadres al subsidie is verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf.

  • 2.

    In aanvulling op de eerste lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie voor een energieonderzoek als bedoeld in artikel 3.3.2 sub b indien:

    • a.

      het onderzoek voor 3 juli 2014 is uitgevoerd;

    • b.

      het energieonderzoek een energieonderzoek ten behoeve van een sportvereniging is;

    • c.

      energiekosten van de aanvrager meer dan € 30.000 per jaar bedragen.

Paragraaf 3.4 Logistieke biomassaprojecten

Artikel 3.4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn2009/28/EG);

  • logistiek biomassaproject: een project voor het realiseren van een nieuwe biomassaketen met de activiteiten organiseren, plannen, besturen en uitvoeren van de goederenstroom biomassa. Onderdelen van een logistiek project zijn stappen als inzameling van biomassa, voorbewerking, tussenopslag, transport, bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of biobrandstoffen naar de eindafnemer. Doel van deze projecten is om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en nieuwe energie uit biomassa te produceren;

    toelichting: Van oudsher zijn er twee omvangrijke afzetmarkten voor biomassa: de voedselmarkt en de bestaande markt voor onder meer hout, olie, vezels, veevoer en compost. Hier komt een groeiende waardeketen bij, namelijk voor het gebruik van biomassa als groene materialen, als groene grondstof voor specifieke toepassingen in de chemie, als transportbrandstof en voor opwekking van duurzame energie. Biomassa inzetten voor duurzame energie is economisch gezien de meest laagwaardige toepassing, maar vanuit het oogpunt van benutting van de energie-inhoud is energieopwekking thans de meest toegepaste verwerking van biomassa. Voor energieopwekking zijn de meeste productiehoeveelheden biomassa beschikbaar. De biomassaketen is een productketen en bestaat uit een aantal schakels die optimaal op elkaar afgestemd moeten worden.

    Biomassa kan tot waarde worden gebracht door het opzetten van een biomassaketen. Daarom spreek je ook van een biomassawaardeketen. De economische waarde binnen de keten neemt met elke schakel toe. Bijvoorbeeld gestapelde en gedroogde biomassa, en op maat verkleinde biomassa, heeft toenemend meer waarde voor de handel of de verwerker, dan verspreid liggende biomassa die nog ingezameld en voorbewerkt moet worden. Projecten worden opgezet met het doel om samenwerking in de biomassaketen te bevorderen. Er is nu nog weinig of geen samenwerking in de waardeketen en biomassa wordt daarom niet geoogst, verhandeld en ingezet. Er is dringend behoefte aan het verbindingen maken tussen de schakels van de biomassaketen, opdat er een volwaardige markt voor biomassa tot stand komt. Het sluiten van ketens vergt een nauwe samenwerking tussen partijen, een sterke logistieke organisatie, en een rendabele manier van (her)gebruik van reststromen.

  • deelnemer: een partij die aantoonbaar belang heeft bij het project, niet zijnde een natuurlijk persoon.

Artikel 3.4.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor logistieke biomassaprojecten.

 

toelichting: Deze regeling is bedoeld om ketenprocessen bij nieuwe biomassaprojecten  te sluiten en te optimaliseren. Onderdelen van een biomassaproject zijn stappen als inzameling, voorbewerking, tussenopslag, transport en bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of brandstoffen naar een eindafnemer. Daar hoort ook bij het oogsten, eventueel voorbewerken (om kwaliteit te leveren) en tussenopslag (massa, continuïteit).

Artikel 3.4.3 Criteria

De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de activiteit vindt in hoofdzaak, meer dan 80% van de subsidie, binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats;

  • b.

    de activiteit heeft een terugverdientijd van meer dan vijf jaar na subsidieverlening;

  • c.

    de biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria voor biomassa ten behoeve van energiedoeleinden, zoals bedoeld in NEN NTA 8080-1: 2015.nl en NTA 8080-2: 2015.nl.

  • d.

    de activiteit heeft als doel om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik een nieuwe biomassawaardeketen te sluiten en hernieuwbare energie uit biomassa te produceren.

  • e.

    er zijn minimaal twee deelnemers aan het logistieke biomassaproject, niet zijnde een ingenieurs- of adviesbureau;

  • f.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 3.4.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,– per aanvraag.

Artikel 3.4.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 3.4.6 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien deze wordt aangevraagd voor:

  • a.

    wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

  • b.

    energiebesparende voorzieningen in huishoudens;

  • c.

    een puur plantaardige olie als energiebron in de sector mobiliteit en transport.

Artikel 3.4.7 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsdieontvanger verplicht de activiteit uiterlijk drie jaar na datum van subsidieverlening te hebben afgerond.

 

Paragraaf 3.5 Energielening Overijssel

Artikel 3.5.1. Begripsbepalingen

  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • energielening: stimuleringslening van Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) ten behoeve van een energiemaatregel.

  • energielijst: lijst met de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, als bedoeld in de actuele energielijst, van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), met uitzondering van windturbines en ongeacht of de betreffende energiemaatregel met of zonder SDE is.

    toelichting: De geldende Energielijst is te vinden op rvo.nl. De energielijst is een overzicht van RVO van energie-investeringen die voor de fiscale Energie Investeringsaftrek regeling  (EIA)in aanmerking komen. Deze lijst wordt elk jaar opnieuw opgesteld. De aangepaste lijst wordt elk jaar in april opgenomen in de regeling van de provincie Overijssel.  Het overzicht van de energie-investeringen is opgedeeld in 5 categorieën. Deze subsidieparagraaf richt zich op categorie A bedrijfsgebouwen, B processen en D duurzame energie. Dit betekent dat een onderneming een energielening kan aanvragen bij de provincie voor investeringen die genoemd worden onder categorie A, B en D van de energielijst, met uitzondering van windturbines.

  • energiemaatregel: een maatregel uit de categorie A, B of D van de Energielijst, met uitzondering van windturbines;

    toelichting: Een overzicht van investeringen die onder categorie A, B en D vallen is te vinden in de energielijst.

Artikel 3.5.2 Subsidiabele activiteit

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie in de vorm van rentekorting verstrekken voor een bij het SVn afgesloten, energielening ten behoeve van energiemaatregelen uit de energielijst.

Artikel 3.5.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een privaatrechtelijke rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een eenmanszaak of een kerkgenootschap;

  • b.

    de aanvraag wordt gedaan voor een  energiemaatregel  ten behoeve van een vestiging  in de provincie Overijssel, niet zijnde een vestigingsadres met bestemming wonen;

  • c.

    de energiemaatregel betreft:

    • i.

      een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie A; of

    • ii.

      een technische voorziening ten behoeve van energiebesparing bij processen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie B;

    • iii.

      een technische voorziening ten behoeve van Duurzame energie opwekking inof bij bedrijfsgebouwen, als bedoeld in de Energielijst onder categorie D, met uitzondering van windturbines.

  • d.

    de lening wordt aangevraagd bij het SvN en heeft

    • i.

      een looptijd van 10 jaar indien de aanvrager een stichting, vereniging of een kerkgenootschap betreft en

    • ii.

      een looptijd van 5 jaar in alle andere gevallen;

  • e.

    de op de energielening te betalen rente bedraagt minimaal 1,5%;

  • f.

    de hoofdsom van de energielening, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000,– en een maximum van € 100.000,–;

  • g.

    indien de energiemaatregel Photo-voltaïsche panelen betreft, bevat het dak waar de Photo-voltaïsche panelen worden geplaatst geen asbest;

  • h.

    de aanvrager staat ten minste drie jaar ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en kan ten minste drie jaarverslagen van de meest recente boekjaren overleggen.

    toelichting: Voor de kredietbeoordeling van SVn dienen de laatste 3 jaarverslagen te worden overlegd.

  • i.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening of de de-minimisverordening landbouw indien de aanvrager een landbouwonderneming is.

Artikel 3.5.4 Grondslag subsidie

De rentekorting bedraagt in beginsel 3% en is gebaseerd op de geldende 5 jaars marktrente of 10 jaars marktrente die geldt op het moment dat de aanvraag voor de energielening is ontvangen door SvN.De in rekening gebrachte rente bedraagt minimaal 1,5%.

Artikel 3.5.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend de aanschafkosten, inclusief de kosten die betaald worden aan derden om de energiemaatregel bedrijfsklaar te krijgen zijn subsidiabel, conform artikel 1.1.5 derde lid.

Artikel 3.5.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten voor bedrijfsmiddelen die eerder gebruikt zijn;

  • b.

    kosten voor grond, woningen, personenauto's en vaartuigen die niet bestemd zijn voor goederenvervoer, dieren, effecten, vorderingen, goodwill, vergunningen, ontheffingen, concessies en andere publiekrechtelijke dispensaties;

  • c.

    onderhoudskosten.

Artikel 3.5.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Energieleningen Ondernemingen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een offerte waaruit de subsidiabele kosten van de energiemaatregel blijken.

Artikel 3.5.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks de maximale leenruimte vast.

Artikel 3.5.9 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de benodigde vergunningen voor de energiemaatregel niet zijn verkregen.

Artikel 3.5.10 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.2 wordt de rentekorting via de lening bij SVn verrekend.

Artikel 3.5.11 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsdieontvanger verplicht uiterlijk binnen vier maanden na ontvangst van de subsidieverleningsbeschikking een aanvraag voor de duurzaamheidlening lin te dienen indienen bij SVn.

 

Paragraaf 3.6 Lokale energie-initiatieven

Artikel 3.6.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • bedrijfsplan: een plan voor het starten van een nieuwe lokale energie-onderneming of het professionaliseren van een lokaal energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming, en die voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze paragraaf.

    toelichting: Bijlage 1 is te vinden in de rechterkolom op deze webpagina, onder het kopje bijlagen.

  • business case: een plan voor het starten van een energieproject, waarmee de haalbaarheid van het project wordt aangetoond en die voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze paragraaf;

    toelichting: Bijlage 2 is te vinden in de rechterkolom op deze webpagina, onder het kopje bijlagen.

  • energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Energiebesparing 2001;

  • energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie;

  • energieproject: een project waarbij energiebesparing of energieopwekking gerealiseerd wordt en bijgedragen wordt aan vergroting van het aandeel duurzame energie;

  • lokaal energie-initiatief: een initiatief met als doel om een energieproject te realiseren, waarbij:

    • a.

      het aandeel nieuwe energie toeneemt en deze ambitie breed wordt uitgedragen; en

    • b.

      bewoners, organisaties of bedrijven in een specifiek gebied binnen Overijssel actief worden uitgenodigd om vrijwillig lid of klant te worden; en

    • c.

      het initiatief open staat voor iedereen die wil deelnemen; en

    • d.

      leden en klanten profijt hebben van de opbrengsten die door realisatie van het energieproject worden gehaald; en

    • e.

      er sprake is van een samenwerkingsverband en een bestuur van minimaal twee personen.

  •  

    toelichting: Een lokaal energie-initiatief start vaak, maar niet uitsluitend, met vrijwilligers, het initiatief kan verschillende rechtsvormen hebben. Sommige lokale energie-initiatieven groeien  uit tot een lokale duurzame energie onderneming.

  • Programma Nieuwe Energie: programma welke op 2 juli 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld en aanpassingen ervan.

Artikel 3.6.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een lokaal energie-initiatief, waarbij subsidie kan worden verstrekt voor 3 verschillende fases van het lokaal energie-initiatief:

  • a.

    Fase 1: de activiteiten in de idee- en ontwerpfase van een energieproject.

    Toelichting: Het gaat hierbij om activiteiten als het organiseren van bijeenkomsten, ideeën uitwerken, juridisch en financieel advies vragen, onderzoek naar haalbaarheid, aanvragen van vergunningen en de voorbereiding en het opstellen van een businesscase voor het energieproject.

  • b.

    Fase 2: het uitvoeren van de businesscase van het energieproject;

  • c.

    Fase 3: de professionalisering van het lokale energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming;

    Toelichting: Hieronder vallen activiteiten die nodig zijn om een onderneming te starten en alle activiteiten die nodig zijn om het lokale energie-initiatief te verbreden naar meerdere activiteiten, meerdere bronnen, meerdere doelgroepen en/of meerdere wijken.]

Artikel 3.6.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een eenmanszaak of een kerkgenootschap. Als aanvrager wordt ook aangemerkt een aanvrager die in oprichting is om de hiervoor genoemde rechtsvorm te verkrijgen;

    • b.

      er is sprake van een lokaal energie-initiatief in Overijssel;

    • c.

      de activiteit draagt bij aan de doelstelling en ambities van het Programma Nieuwe Energie;

    • d.

      het energieproject is naar het oordeel van Gedeputeerde Staten realistisch en financieel haalbaar;

    • e.

      een aanvraag of het idee om een lokaal energie-initiatief te starten, is vooraf besproken met een beleidsmedewerker Programma Nieuwe Energie van de provincie.

      toelichting: Gedeputeerde Staten willen vanaf het begin van een lokaal energie-initiatief betrokken zijn, om indien nodig deskundigheid in te brengen en te helpen om het lokaal energie-initiatief van de grond te kunnen krijgen. Gedeputeerde Staten zijn ondersteunend en niet sturend. De initiatiefnemers moeten uiteindelijk zelf de keuzes maken die nodig zijn om het initiatief van de grond te krijgen.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub b aan het criterium dat ter uitvoering van het energieproject een haalbare businesscase is opgesteld.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub c aan het criterium dat de professionalisering van het lokale energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming is gebaseerd op een haalbaar bedrijfsplan.

  • 4.

    Indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.

  • 5.

    Indien sprake is van een aanvrager in oprichting, dan wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager de rechtspersoonlijkheid verkrijgt.

Artikel 3.6.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn alle kosten subsidiabel die doelmatig, reëel en direct toe te rekenen zijn aan de subsidiabele activiteit. Indien sprake is van interne loonkosten van de aanvrager dan bedraagt het uurloon:

    • a.

      maximaal € 15,– voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.6.2 sub a;

    • b.

      maximaal € 35,– voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.6.2 sub b;

    • c.

      maximaal € 60,– voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.6.2 sub c.

  • 2.

    Indien sprake is van kosten van derden dienen deze te voldoen aan artikel 1.1.5 derde lid.

Artikel 3.6.5 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub a en b bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,– per lokaal energie-initiatief waarbij het maximum voor de activiteit als bedoeld in artikel 3.6.2 sub a € 20.000,– bedraagt. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken indien sprake is van een energie-initiatief waarbij in fase 1 meer dan € 20.000,– aan kosten derden gemaakt gaat worden.

  • 2.

    Indien sprake is van het opwekken van zonne-energie op daken en er is geen sprake van te verwijderen asbest bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub a en b 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 30.000,– per lokaal energie-initiatief.

  • 3.

    De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub c bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000,– per lokaal energie-initiatief. Indien het ingediende bedrijfsplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende onderbouwd is en haalbaar lijkt, maar verdere uitwerking behoeft dan kan maximaal € 3.000,– van de subsidie gebruikt worden voor de begeleiding door een externe deskundige om het bedrijfsplan te optimaliseren.

Artikel 3.6.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Lokale energie-initiatieven.

Artikel 3.6.7 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de aanvraag uitsluitend:

  • a.

    betrekking heeft op de subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 3.6.2 onder sub a of

  • b.

    betrekking heeft op subsidie voor het opstellen van een bedrijfsplan.

    toelichting: Gedeputeerde Staten verlenen geen subsidie aan uitsluitend ideevorming en onderzoek naar de haalbaarheid van een Lokaal duurzaam energie-initiatief. Een idee en onderzoek naar haalbaarheid moet uiteindelijk leiden tot een businesscase.

Artikel 3.6.8 Voorschotverlening

In aanvulling op artikel 1.3.2 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot op basis van de voortgang, behaalde resultaten en de benodigde financiële middelen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub b, moet de subsidieontvanger een businesscase overleggen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub c, moet de subsidieontvanger een bedrijfsplan overleggen. Er wordt geen voorschot verleend aan een subsidieontvanger die in oprichting is.

Toelichting: Gedeputeerde Staten verlenen een subsidie van maximaal € 100.000. Op basis van artikel 1.3.2 kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot van maximaal 100% uitbetalen. Echter gezien de aard van de subsidie, is dit niet wenselijk. Het kan immers ook zijn dat na fase 1, de idee en ontwerpfase, blijkt dat het energieproject niet uitgevoerd kan worden. In de verleningsbeschikking worden go-or nogo momenten opgenomen en op basis van een tussengesprek met de provincie of een tussenrapportage besluiten Gedeputeerde Staten of een voorschot wordt verleend. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub b (uitvoeren van een energieproject), moet de subsidieontvanger een businesscase overleggen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub c (professionalisering van het lokale energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming) moet de subsidieontvanger een bedrijfsplan overleggen.

 

Paragraaf 3.7 Duurzame voucher energieaanbod

 

Algemene toelichting:

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie in de vorm van een voucher verstrekken aan MKB ondernemingen (individueel of in clusters), lokale energieorganisaties of intermediairs of adviseurs. De subsidie is bedoeld voor procesbegeleiding voorafgaand aan het ontwikkelen van een energiepropositie in de vorm van een straat-, wijk- of doelgroepbenadering voor verduurzaming van particuliere woningen.

Artikel 3.7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • adviseur of intermediair: een persoon die op basis van inzet van eigen kennis en kunde bedrijven of overheden helpt bij de ontwikkeling van een energiepropositie;

  • cluster: een groep van MKB-ondernemingen of energieorganisaties die gezamenlijk energiemaatregelen bestemd voor de particuliere woningeigenaar aanbiedt of onder een gemeenschappelijke boodschap of naam gezamenlijk de particuliere woningeigenaar benadert;

  • energiemaatregelen: de energiebesparende en energieopwekkende maatregelen als bedoeld in artikel 3.1.1;

  • energieorganisatie: een lokaal samenwerkingsverband van woningeigenaren of lokale partijen in de vorm van een energiecoöperatie, een BV of een stichting, met als doelstelling het stimuleren, faciliteren en realiseren van verduurzaming van woningen;

  • energiepropositie: een straat-, wijk- of doelgroepbenadering, gericht op het stimuleren van particuliere woningeigenaren om energiemaatregelen te nemen;

  • kennisondersteuning: externe deskundigheid.

Artikel 3.7.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:

  • a.

    het ontwikkelen van een energiepropositie, straat- of wijkaanpak of ondersteuning daarbij;

  • b.

    het opstellen van een businesscase of verdienmodel ten behoeve van het ontwikkelen van een energiepropositie;

  • c.

    de procesbegeleiding en ondersteuning bij het opzetten en uitvoeren van nieuwe clusters ten behoeve van het ontwikkelen van een energiepropositie of een straat- of wijkaanpak.

Artikel 3.7.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoel in artikel 3.7.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een MKB-onderneming of een cluster van MKB-ondernemingen die fysiek gevestigd is in Overijssel, een adviseur, intermediair of een lokale energieorganisatie;

  • b.

    de ondernemer of het cluster is in staat om na besteding van de subsidie zelfstandig een energiepropositie te realiseren;

    toelichting: Om dit te beoordelen kunnen Gedeputeerde Staten één van de samenwerkingspartners van de Overijsselse Aanpak, te weten: Uneto VNI, Bouwend Nederland, Kamer van Koophandel, Kennispoort regio Zwolle of Stichting Pioneering consulteren. 

  • c.

    de energiepropositie wordt in afstemming met de betreffende gemeente ontwikkeld dan wel uitgevoerd waarbij wordt aangesloten op of verwezen wordt naar bestaande infrastructuur voor verduurzaming van particuliere woningen.;

  • d.

    de realisatie van de eerste energiepropositie is gericht op particuliere woningen in Overijssel;

  • e.

    de ondersteuning is erop gericht om het energieaanbod actief naar de particuliere woningeigenaar te brengen;

  • f.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.

Artikel 3.7.4 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Artikel 3.7.5 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,– per aanvrager.

Artikel 3.7.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag om subsidie

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Duurzame voucher Energieaanbod.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een offerte, voorzien van een beschrijving van de activiteit, datum, NAW gegevens van de opdrachtgever en opdrachtnemer, de geplande datum voor de uitvoering en de totale kosten.

Artikel 3.7.7 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend een reclamecampagne;

  • b.

    aan de aanvrager al subsidie is verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf.

Artikel 3.7.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteit te hebben gerealiseerd binnen twaalf maanden na subsidieverlening.

 

Paragraaf 3.8 Stimulering actieve marktaanpak verduurzaming woningen

Artikel 3.8.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder particuliere woningeigenaar: een meerderjarig natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning waarvoor een aanvraag wordt ingediend  in eigendom heeft.

Artikel 3.8.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten waarbij woningeigenaren geactiveerd worden om hun eigen woning in Overijssel te verduurzamen en daarbij het energielabel van hun woning op ten minste label B te brengen.

Toelichting: Het activeren van woningeigenaren kan door bijvoorbeeld in contact te komen met woningeigenaren, ze actief op te zoeken dan wel via een andere benadering, en ze te stimuleren  om energiemaatregelen te treffen. De subsidie is niet bedoeld voor de investeringen in de energiemaatregelen.

Artikel 3.8.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een rechtspersoon, een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een eenmanszaak, een zelfstandige ondernemer of een kerkgenootschap;

  • b.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening;

  • c.

    de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met het gemeentelijk energieloket.

Artikel 3.8.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000 per aanvraag.

    Toelichting: De subsidie bedraagt maximaal € 150.000 per aanvraag. Dit betekent dat een aanvrager (bv. een gemeente) meerdere aanvragen kan indienen, voor zover het subsidieplafond het toelaat.

  • 2.

    De subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten indien de aanvraag betrekking heeft op een innovatieve aanpak. Er worden maximaal twee subsidies per jaar verstrekt voor een innovatieve aanpak.

    Toelichting: Indien sprake is van een innovatieve aanpak dan dient de aanvrager in het aanvraagformulier te onderbouwen waarom sprake is van een innovatieve aanpak.

Artikel 3.8.5 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.6 sub d zijn gemeentelijke apparaatskosten in welke vorm dan ook, niet subsidiabel.

Artikel 3.8.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Indien sprake is van een investering waarbij een machine of apparatuur wordt aangeschaft, dan is in afwijking van artikel 1.1.5 tweede lid, de aanschaf van de machine of apparatuur subsidiabel conform artikel 1.1.5 vierde lid.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.1.5 vijfde lid zijn uren van vrijwilligers subsidiabel tot een maximum tarief van € 15 per uur.

Artikel 3.8.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 3.8.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Stimulering actieve marktaanpak verduurzaming woningen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectplan met een omschrijving van

    • a.

      het initiatief, de doelgroep, de aanpak;

    • b.

      de betrokken marktpartijen en hun inbreng;

    • c.

      de omvang van de activiteiten;

    • d.

      de te behalen prestaties;

    • e.

      de meetbare resultaten en verwachte conversiegraad;

    • f.

      bijdrage aan de ambitie om het energielabel van de betreffende woningen planmatig op ten minste label B te brengen;

    • g.

      de informatie-overdracht aan andere partijen;

    • h.

      de planning;

    • i.

      de aanvraag is afgestemd met het energieloket van de betreffende gemeente.

Artikel 3.8.9 Indieningstermijn aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie uiterlijk op 1 oktober 2019 ontvangen moet zijn.

Artikel 3.8.10 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de gemeente de aanvrager is en deze gemeente de Bestuursovereenkomst Woonafspraken niet heeft getekend;

  • b.

    de aanvraag betrekking heeft op de bekostiging van de energiemaatregelen;

  • c.

    de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend een reclamecampagne.

Artikel 3.8.11 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    de opgedane kennis, de aanpak of het initiatief te delen of beschikbaar te stellen aan andere partijen die erom vragen;

  • b.

    binnen drie maanden na subsidieverlening te starten met de activiteiten en deze te hebben uitgevoerd uiterlijk op 1 juli 2020.

Artikel 3.8.12 Aanvullende stukken bij de vaststelling van de subsidie

In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling tevens de aantallen particuliere woningeigenaren die benaderd zijn en de bijbehorende conversiegraad.

 

Paragraaf 3.9 Hernieuwbare energie en energie-efficiëntie

Artikel 3.9.1 Begripsbepalingen en uitsluitingsgronden

Toelichting: In dit artikel wordt in het eerste lid een aantal begrippen verduidelijkt die in deze paragraaf van het Uitvoeringsbesluit worden gehanteerd.

Ad d

Onder andere biomassa wordt in het kader van deze subsidie-paragraaf als hernieuwbare energiebron aangemerkt.

De AGVV stelt geen eisen aan energie-installaties die biomassa gebruiken als brandstof om energie op te wekken. Om die reden is er in deze subsidie-paragraaf voor gekozen om alleen steun te verlenen aan het gebruik van energie-installaties die biomassa gebruiken als brandstof om energie op te wekken. Steun voor de productie van biobrandstoffen valt niet onder de onderhavige subsidie-paragraaf.

 

Biobrandstoffen zijn vloeibare of gasvormige producten die gewonnen worden uit plantaardig of dierlijk materiaal (biomassa) en worden gebruikt om energie op te wekken of als brandstof te dienen. Er bestaan al drie generaties biomassa. Tot biomassa van de eerste generatie worden voedselgewassen gerekend, zoals maïs, koolzaad, oliepalm, soja, suikerbiet, suikerriet en ook graan. Biomassa die niet aan voedsel zijn gerelateerd worden meestal de tweede generatie genoemd. Voorbeelden hiervan zijn houtsnippers, stro, de oneetbare gedeelten van voedselgewassen, dierlijk vet, gebruikt frituurvet en afval. Onder de derde generatie biomassa wordt in Nederland vooral algen verstaan. Algen worden overigens als bron voor biomassa niet op de markt verwacht voor het jaar 2020.

 

Ad o:

Naar verwachting levert de realisatie van een energieproject een aantal nieuwe arbeidsplaatsen op of kunnen als gevolg van het energieproject nieuwe arbeidsplaatsen worden behouden. De provincie wil daarin inzicht hebben.

 

Ad sub jj:

De subsidie-aanvrager moet in het projectplan aangeven wat de effecten zijn ten aanzien van energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie. Indien de subsidie-aanvrager een grote onderneming is, moet zij, naast het voorgaande, aantonen dat de subsidie een stimulerend effect op het energieproject heeft. Hierbij moet aan één of meer van de volgende criteria worden/zijn voldaan:

  • een wezenlijke toename van de omvang van het energieproject of de activiteit als gevolg van de subsidie;

  • een wezenlijke toename van de reikwijdte van het energieproject of de activiteit als gevolg van de subsidie;

  • een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de subsidie-ontvanger voor het energieproject of de activiteit als gevolg van de subsidie;

  • een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken energieproject of de activiteit wordt voltooid

Een eenvoudige verklaring van grote ondernemingen dat de subsidie de reikwijdte en omvang van het project vergroot volstaat niet om een stimulerend effect aan te tonen. Grote ondernemingen moeten de levensvatbaarheid van het project aan de hand van een vergelijking tussen scenario's met en zonder subsidie aantonen en daaruit moet blijken dat aan één of meer van de voorgaande criteria is voldaan.

 

Gedeputeerde Staten zullen de analyse van de grote onderneming en de door haar verstrekte bewijsstukken op hun geloofwaardigheid toetsen.

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • adviescommissie: door Gedeputeerde Staten bij besluit d.d. 13 november 2012 ingestelde commissie;

  • AGVVbank: een bank zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht of een aan een bank gelieerd beleggingsfonds, al dan niet via een beheerder, zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht waarbij de bank of het beleggingsfonds handelt op grond van een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten;

  • basisniveau schilisolatie: per mogelijke soort woning is een basisniveau voor de schilisolatie vastgesteld; basisniveau van woninggebonden energieverbruik voor een: (a) rijwoning is 0,55 Gigajoule per m2, (b) galerijwoning 0,45 Gigajoule per m2, (c) portiekwoning 0,45 Gigajoule per m2 en voor (d) twee-onder-een-kap woning 0,50 Gigajoule per m2;

  • biomassa: de energie-installatie die biomassa gebruikt als brandstof om energie op te wekken, waarbij de invoer voor de energie-installatie per kalenderjaar voor maximaal 20% mag bestaan uit eerste generatie biomassa, mits deze biomassa geheel afkomstig is uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installate is gevestigd. De overige invoer dient te bestaan uit tweede of derde generatie biomassa, waarbij ten aanzien van de tweede generatie geldt dat deze per kalenderjaar voor minimaal 50% afkomstig moet zijn uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installatie is gevestigd. De biomassa (zowel eerste, tweede als derde generatie) dient te allen tijde te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de NTA 8080-1: 2015.nl en NTA 8080-2: 2015.nl  (Nederlandse Technische Afspraak). Voor houtige biomassa geldt dat deze voor 100% afkomstig moet zijn uit een van de lidstaten van de Europese Unie, waar bosbouw wordt geacht duurzaam plaats te vinden;

  • BW: het Nederlandse burgerlijk wetboek;

  • EU-norm:

    • een verplichte EU-norm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of

    • de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU om de beste beschikbare technieken (BAT's) te gebruiken en ervoor te zorgen dat de emissieniveaus van verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan bij de toepassing van de BAT's. Voor de gevallen waarin de met de BAT's geassocieerde emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden. Wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waar de BAT het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;

  • concern: een groep als bedoeld in artikel 2:24b BW waartoe de aanvrager voor een subsidie behoort, welke groep is gericht op een duurzame deelneming aan het economische verkeer;

  • de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening;

  • dochtermaatschappij: een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 2:24a BW;

  • EBITDA: Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization;

  • energie-efficiëntiemaatregelen: maatregelen die een subsidie-aanvrager in staat stellen zijn energieverbruik, met name in zijn productiecyclus, - of in geval van woningcorporaties van hun huurders - te verminderen, waaronder in het geval van woningcorporaties mede wordt begrepen de bouwkundige aanpassingen aan woningen die nodig zijn om de energiemaatregelen te realiseren of andere onderhoud- of verbetermaatregelen die fysieke samenhang hebben met de te realiseren energie-efficiëntiemaatregelen;

  • Energiefonds Overijssel II B.V.: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energiefonds Overijssel II B.V. die in mandaat voor Gedeputeerde Staten deze subsidieparagraaf uitvoert;

  • energieproject: een project waarbij:

    • energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen waardoor het verbruik van niet-hernieuwbare energie in de provincie Overijssel wordt gereduceerd door middel van een bekende en bewezen techniek; of

    • binnen de provincie Overijssel hernieuwbare energie wordt opgewekt c.q. de opwekking van hernieuwbare energie wordt vergroot;

  • garantie: de overeenkomst tussen Energiefonds Overijssel II B.V. en de bank betreffende de zekerheid tot aflossing van het krediet dat de aanvrager van de garantie ten aanzien van het energieproject van de bank heeft verkregen;

  • gecreëerde arbeidsplaats: de permanent bezette en tot volledige dagtaak omgerekende arbeidsplaats op jaarbasis (1 fte), gebaseerd op een arbeidsovereenkomst voor een aaneengesloten periode van minimaal 12 maanden welke met het energieproject wordt geschapen of in stand wordt gelaten;

  • grote onderneming: een onderneming die niet onder de definitie van middelgrote- en/of kleine onderneming valt;

  • hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken;

  • hernieuwbare energiebronnen: de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: zonne-energie, geothermische energie, hydrothermische energie, aerothermische energie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas, biogas;

  • in aanmerking komende kosten: de extra investeringskosten van het energieproject ten opzichte van de referentie-investering;

  • kleine onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGVV, met minder dan 50 werknemers, met een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van maximaal € 10 miljoen. Een onderneming wordt niet als een kleine onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGVV bedoelde gevallen;

  • krediet: krediet dat de aanvrager van de garantie van de bank heeft gekregen voor het uitvoeren van een energieproject;

  • kredietovereenkomst: overeenkomst tussen de bank en de aanvrager van de garantie op grond waarvan de bank geld voor de uitvoering van een energieproject ter leen verstrekt of zal verstrekken;

  • maatschappelijk rendement: de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gerealiseerde energie-efficiëntie c.q. opwekking van hernieuwbare energie en de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gecreëerde arbeidsplaatsen gezamenlijk;

  • marktconforme premie: premie die wordt berekend conform de safe-harbour premies zoals opgenomen in paragraaf 3.3 van de Mededeling-garanties;

  • marktconforme rente: rente die wordt berekend conform de methode in de Mededeling-rentepercentages;

  • Mededeling-garanties: Mededeling van de Europese Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (Pb. 2008, C155/10) en de rectificatie van de Commissie daarop zoals gepubliceerd in Pb. 2008, C244/32, of diens opvolger;

  • Mededeling-rentepercentages: Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (Pb. 2008, C14/6) of diens opvolger;

  • middelgrote onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGVV, met minder dan 250 werknemers, met een jaaromzet van maximaal € 50 miljoen, of een balanstotaal van maximaal € 43 miljoen. Een onderneming wordt niet als een middelgrote onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGVV bedoelde gevallen;

  • moedermaatschappij: de nauwst met een aanvrager verbonden persoon ten aanzien van wie een ratingverklaring is of kan worden afgegeven;

  • niet-hernieuwbare energie: energie die niet voldoet aan de definitie van hernieuwbare energie;

  • onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit uitoefent ongeacht de rechtsvorm of de wijze van financiering; een concern wordt als één onderneming aangemerkt;

  • premiekorting: de korting op de premie ten opzichte van de marktconforme premie;

  • projectplan: een inhoudelijk werkplan waarin onder andere een beschrijving c.q. gemotiveerde inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energie-efficiëntie c.q. toename van hernieuwbare energie is opgenomen. Grote ondernemingen tonen in dit projectplan aan dat de subsidie een stimulerend effect, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, van de AGV, op het energieproject heeft;

  • provincie: de publiekrechtelijke rechtspersoon de provincie Overijssel;

  • ratingverklaring: een door GS geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages en Mededeling-garanties, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;

  • referentie-investering:

    • bij energie-efficiëntiemaatregelen: een technisch vergelijkbare investering aan het energieproject die een lager niveau van milieubescherming biedt die overeenstemt met de verplichte EU-normen (voor zover die bestaan) en waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd. Een technisch vergelijkbare investering is een investering met dezelfde productiecapaciteit en alle andere technische eigenschappen (met uitzondering van die welke rechtstreeks op de extra investering voor milieubescherming betrekking hebben) die uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief is voor het energieproject.

    • bij hernieuwbare energie: wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht, levert dit verschil tussen de kosten van beide investeringen de met hernieuwbare energie verband houdende kosten op en geldt dit als de in aanmerking komende kosten;

  • rentekorting: de korting op rente ten opzichte van de marktconforme rente;

  • terugverdienplan: een plan waarin de haalbaarheid, de commerciële levensvatbaarheid en de terugverdientijd van het energieproject is uitgewerkt;

  • terugverdientijd: de tijd die nodig is om de extra investeringskosten terug te verdienen;

  • uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die de provincie Overijssel met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;

  • verbonden persoon: met betrekking tot een tot het concern behorende rechtspersoon of vennootschap, elke persoon of vennootschap waarvan eerstbedoelde persoon of vennootschap een dochtermaatschappij is;

  • woningcorporatie: toegelaten instelling in de zin van artikel 70, eerste lid, van de Woningwet.

  • woonlasten: het totaal aan huur- en energiekosten per woning.

  • 2.

    Van subsidie zijn expliciet uitgesloten: Toelichting: In het tweede lid is aangegeven dat het verstrekken van subsidie voor bepaalde vormen van activiteiten dan wel bepaalde sectoren niet toegestaan is. Deze uitsluitingsgronden, met uitzondering van sub c (kolenindustrie) en e (wind- en kernenergie), vloeien voort uit artikel 1, lid 2, sub c, lid 3, sub a, en lid 4, sub c, van de AGVV. Om te bepalen of er sprake is van één van deze vormen van steun, dient dan ook acht te worden geslagen op het bepaalde in de AGVV, waarbij ook de definities van bepaalde begrippen in dat artikel in de AGVV zijn opgenomen. Subsidiëring voor wind-en kernenergie acht de provincie Overijssel niet wenselijk in het kader van de uitvoering van het Ubs.

  • a.

    exportsteun;

  • b.

    steun ten behoeve van werkzaamheden in de sectoren visserij en aquacultuur;

  • c.

    steun ten behoeve van werkzaamheden in de kolenindustrie;

  • d.

    steun aan ondernemingen in moeilijkheden;

  • e.

    steun ten behoeve van wind- en kernenergie.

  • 3.

    De uitvoering van deze paragraaf is door Gedeputeerde Staten gemandateerd aan de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V.

    Toelichting: In het derde lid is bepaald dat Gedeputeerde Staten de uitvoering van deze paragraaf hebben gemandateerd aan de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V. Provinciale Staten van de Provincie Overijssel hebben op 21 september 2011 (PS 2011/461) besloten tot uitwerking van een fonds genaamd "Energiefonds Overijssel". Het Energiefonds Overijssel biedt ondernemers en woningcorporaties de mogelijkheid om hun projecten op het gebied van energie-efficiëntie en het produceren van nieuwe energie te financieren. Niet op de traditionele manier met subsidies maar door participaties, leningen en garanties. Het Energiefonds Overijssel kent een totale omvang van maximaal door de Provincie Overijssel ter beschikking gestelde financiële middelen van 250 miljoen EURO;  Voor de uitvoering van de activiteiten van het Energiefonds Overijssel heeft de provincie Overijssel de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel I B.V.  opgericht,  welke vennootschap op haar beurt Energiefonds Overijssel II B.V. heeft opgericht. De besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V. is namens het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel op basis van het GS-mandaat verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze paragraaf. Energiefonds Overijssel I B.V. houdt zich bezig met risicokapitaal.

 

Subparagraaf 3.9.1 Hernieuwbare energie door ondernemingen

 

Algemene toelichting

Deze subsidieparagraaf ziet op subsidies in de vorm van een geldlening of garantie voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject voor de opwekking van hernieuwbare energie aan ondernemingen. De Provincie Overijssel beoogt daarmee ondernemingen te stimuleren om een energieproject voor de opwekking van hernieuwbare energie te ontwikkelen.

Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de staatssteunregels. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten' moet worden verstaan.

Artikel 3.9.1.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van

    • a.

      een geldlening; of

    • b.

      een garantie.

      Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 3.9.1.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.

      Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 3.9.1.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.

  • 2.

    De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject:

    • a.

      voor de opwekking van hernieuwbare energie;

    • b.

      waarbij het energieproject een terugverdientijd heeft van meer dan drie jaar.

  • 3.

    Per onderneming kan slechts één aanvraag per energieproject worden ingediend.

    Toelichting: De provincie Overijssel vindt het ongewenst dat meer dan één aanvraag per energieproject wordt ingediend. Daarom bevat het derde lid van dit artikel daartoe een uitzonderingsgrond ]

Artikel 3.9.1.2 Criteria

Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd.

 

Een aanvraag voor een geldlening of garantie als bedoeld in artikel 3.9.1.1 eerste lid voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGVV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGVV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.

  • b.

    De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan Gedeputeerde Staten verschaft ter zekerheid van de subsidie.

    [Toelichting: Artikel 4:36 van de Awb maakt het sluiten van een zogenaamde uitvoeringsovereenkomst mogelijk met name met het oog op subsidies die worden verleend in de vorm van een garantie of een lening. In sub d van dit artikel is in overeenstemming met artikel 4:33 sub a van de Awb het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst als voorwaarde voor subsidieverlening opgenomen. In artikel 3.9.1.15, eerste lid, is opgenomen dat de uitvoeringsovereenkomst uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie wordt aangegaan. In artikel 3.9.1.11 zijn de belangrijkste uitgangspunten van de uitvoeringsovereenkomst opgenomen.]

  • c.

    De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:

    • i.

      45% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

    • ii.

      55% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en

    • iii.

      65% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is;

  •  

    [Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 41, lid 7, van de AGVV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGVV.

    Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html ) waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is . Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGVV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.

    Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.

    In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie")en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.

    Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGVV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.

    Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.]

  • d.

    De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde – elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende – in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan € 15 miljoen.

  •  

    [Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 41, lid 7, van de AGVV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGVV.

    Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html ), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.

    Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGVV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.

    Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.

    In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie") en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.

    Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGVV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.

    Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.]

Artikel 3.9.1.3 Grondslag subsidie

Toelichting: Gedeputeerde Staten kiezen ervoor om niet de volledige in aanmerking komende kosten te subsidiëren. De provincie Overijssel wil dat de aanvrager ook zelf bijdraagt aan de financiering van het energieproject. De 80% genoemd in lid 3 is gebaseerd op de Mededeling-garanties.

 

  • 1.

    De subsidie bedraagt bij energieprojecten ter zake van hernieuwbare energie maximaal 80% van de in aanmerking komende kosten op het gebied van:

    • a.

      geothermie;

    • b.

      zonne-energie;

    • c.

      bio-energie;

    • d.

      warmtepompen met een minimale Coefficient Of Performance (COP) van 4;

    • e.

      warmtekracht.

  • 2.

    Indien een overheidsgarantie wordt afgegeven of gelijkwaardige zekerheid bedraagt de subsidie maximaal 100% van de in aanmerking komende kosten.

  • 3.

    In geval van een garantie bedraagt de garantie van Gedeputeerde Staten maximaal 80% van het krediet.

Artikel 3.9.1.4 Subsidiabele kosten

Toelichting: Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen.

 

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:

    • a.

      administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;

    • b.

      kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;

    • c.

      kosten die anderszins al vergoed zijn onder andere door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.

Artikel 3.9.1.5 Indieningstermijn aanvraag

Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt voor een bepaald subsidietijdvak. De verwachting is dat het er in de praktijk behoefte zal zijn om gedurende het gehele subsidietijdvak aanvragen om subsidie in te kunnen dienen. Om aanvragen toch zoveel mogelijk binnen het subsidietijdvak af te kunnen handelen, is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de subsidieaanvraag tot dertien weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft kan worden ingediend. In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag vier weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig moet zijn.

 

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag tot twaalf weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft worden ingediend door inzending van een daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 3.9.1.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. Dit artikel dient in samenhang te worden gelezen met artikel 1.2.1. In aanvulling op de gegevens die een aanvrager op grond van artikel 1.2.1 bij de aanvraag moet indienen, dient de aanvrager aanvullende gegevens te overleggen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag.

 

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een projectplan, dat in ieder geval de volgende gegevens dient te bevatten:

    • a.

      beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten opwekking van hernieuwbare energie;

    • b.

      een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering; Toelichting: De voor subsidie in aanmerking komende kosten moeten worden gemotiveerd en gespecificeerd.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag een ratingverklaring, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.

  • 3.

    Indien de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende-  in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.

  • 4.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.

    Toelichting: Het bedrijfsplan moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:

    • de doelstelling van de aanvrager en hoe hij deze wil bereiken; de ideeën over het soort onderneming dat hij wil oprichten;

    • de geplande rechtsvorm;

    • vergunningen die nodig zijn om van start te gaan met het project;

    • meerjarige investeringsbegroting;

    • meerjarige exploitatiebegroting: op basis van de meerjarige omzetprognose moet de aanvrager aangeven hoeveel nettowinst hij verwacht te overhouden na aftrek van de investeringen (exploitatie) van de omzet;

    •  

      Ten slotte wordt in het bedrijfsplan verwacht dat de subsidieaanvrager zal aangeven welke werkgelegenheidseffecten door realisering van het energieproject te realiseren dan wel te verwachten zijn. Om die reden wordt van de subsidieaanvrager verwacht dat hij inzicht geeft in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen. Dit begrip is toegelicht in de definities. Daarbij moet tevens inzicht worden gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan.

  • 5.

    In aanvulling op artikel 1,2,1 tweede lid overlegt de aanvrager, ingeval een garantie wordt aangevraagd, bij de aanvraag tevens een door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en concept garantverklaring.

  • 6.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.

    Toelichting: Bij documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence moet, afhankelijk van de aard van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden gedacht aan een zonurenanalyse, een technische analyse van de gebruikte technologie, taxatierapporten, identificatiebewijzen van bestuurders en aandeelhouders, een organisatieschema, projectcontracten, zoals afnamecontracten, inkoopcontracten en onderhoudscontracten.

Artikel 3.9.1.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 3.9.1.7 geeft deze wettelijke grondslag.

De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Artikel 3.9.1.8 Volgorde van behandeling

Toelichting: In artikel 4:26 van de Awb is voorgeschreven dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld. Artikel 3.9.1.8 geeft deze wettelijke grondslag.

 

  • 1.

    Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van binnenkomst.

  • 2.

    Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.

  • 3.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.

Artikel 3.9.1.9 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9.1.1, nadat de aanvraag volledig is, ter advies voor aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.

Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben bij besluit van 13 november 2012 een adviescommissie ingesteld die advies uitbrengt over elke aanvraag die is ingediend op grond van deze paragraaf.

Indien door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op grond van artikel 3.9.1.8, derde lid, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie. Ook over deze prioritering brengt de adviescommissie advies uit.]

Artikel 3.9.1.10 Weigeringsgronden

Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.1.7. De weigeringsgronden in artikel 1.1.7 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 3.9.1.10 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen. De afwijzingsgronden in sub c-h, k-l, vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGVV: sub c is gebaseerd op artikel 41 van de AGVV; sub d is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub b, van de AGVV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van leningen; sub e is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub c, onder i), van de AGVV jo. de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub f is gebaseerd op paragraaf 3.3. van de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub g is gebaseerd op artikel 1, vierde lid, sub a, van de AGVV; sub h is gebaseerd op 1, tweede lid, sub c, van de AGVV; sub k is gebaseerd op artikel 6, tweede lid, van de AGVV; sub l is gebaseerd op artikel 6, tweede en derde lid, van de AGVV. In de overige gevallen heeft een subsidie van de provincie Overijssel naar de mening van de provincie Overijssel geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a-b en i-j opgesomd. Voor deze gevallen wordt ook geen subsidie verleend door de provincie Overijssel.

 

  • 1.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag lager is dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 3.9.2, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.

  • 2.

    Indien de aanvraag ziet op een subsidie voor een zonne-energieproject weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag lager is dan € 500.000 per energieproject, het zonne-energieproject niet dupliceerbaar is én de som van toegekende subsidies aan zonne-energieprojecten lager is dan € 1.000.000 en meer is dan € 2.500.000.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:

    • a.

      de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

    • b.

      het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar of uitvoerbaar is.

      Toelichting: Voor deze weigeringsgrond geldt dat daar in ieder geval wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een door een expert uitgevoerde financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is.

    • c.

      het verstrekte krediet of de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;

    • d.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort;

    • e.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een garantie of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC+ of lager behoort;

    • f.

      de aanvrager van een garantie een grote onderneming is;

    • g.

      ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;

    • h.

      de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

    • i.

      de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;

      Toelichting: De aanvrager beschikt niet over voldoende financiële middelen om het energieproject uit te voeren als er geen bankfinanciering voor de dekking van de kosten van het energieproject die niet voor subsidiëring op grond van deze regeling in aanmerking komen.

    • j.

      de aanvrager op de markt gehele financiering voor het energieproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project met een zelfde maatschappelijk rendement, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aannemelijk is;

    • k.

      de activiteiten reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;

    • l.

      indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 6, derde lid van de AGVV aan te tonen.

Artikel 3.9.1.11 Kenmerken van uitvoeringsovereenkomst, kredietovereenkomst en garantie

Toelichting: Zie toelichting artikel 3.9.1.2 over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.

Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.

 

  • 1.

    De hoogte van de geldlening en garantie per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.

  • 2.

    De looptijd van de geldlening en kredietovereenkomst bedraagt een bepaalde tijd, doch maximaal 15 jaar. Voor zonneprojecten is een langere looptijd mogelijk, mits deze aansluit bij de termijnen van de SDE+-subsidie.

  • 3.

    Ingeval van een geldlening wordt een rentekorting van maximaal 2% of 200 basispunten gehanteerd per jaar.

  • 4.

    De rente van de geldlening is gedurende de looptijd van de geldlening vast.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.

  • 6.

    De geldlening wordt onderhands verstrekt.

  • 7.

    Ingeval van een garantie is de maximale premiekorting gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 3.9.1.2 sub c, d en e van dit hoofdstuk is toegestaan.

  • 8.

    De hoogte van de garantie wordt verminderd naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de kredietovereenkomst waarvoor de garantie is verstrekt.

Artikel 3.9.1.12 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.

Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen.

Artikel 3.9.1.13 Ambtshalve vaststellen subsidie

Ingeval van een garantie kan deze ambtshalve worden vastgesteld zodra:

  • a.

    het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of

  • b.

    ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.

    Toelichting: Onderdeel a van dit artikel geeft aan dat de garantie wordt vastgesteld op het moment dat de lening is afgelost. Dit geldt ook als de lening voortijdig is afgelost. Verder geeft dit artikel aan dat de garantie tevens zal worden vastgesteld als de bank de garantie heeft ingeroepen. Verder is opgenomen dat de garantie wordt vastgesteld als er geen vorderingen meer zijn ten aanzien van de aanvrager. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden als de provincie Overijssel de restschuld van de bank overneemt nadat de bank de garantie heeft ingeroepen. In de beschikking tot verlening van de garantie kunnen Gedeputeerde Staten voorwaarden vastleggen over de vaststelling.

Artikel 3.9.1.14 Terugvordering

Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 3.9.1.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.

Toelichting: In dit artikel is opgenomen dat de provincie Overijssel een premie zal terugvorderen als blijkt dat de ontvanger van de subsidie zijn energieproject niet of op een ander manier gaat uitvoeren. Deze subsidieparagraaf is uiteindelijk bedoeld ter stimulering van hernieuwbare energie. Als gedurende de looptijd van het energieproject de activiteiten dusdanig wijzigen dat er geen sprake meer is van de opwekking van hernieuwbare energie, dan bereikt de provincie haar beleidsdoel niet. De provincie Overijssel had dan ook geen garantie af willen geven voor het project. De provincie Overijssel kan de garantie niet intrekken, omdat dan de bank met een risico wordt opgezadeld. Om deze reden wil de provincie Overijssel een deel van het premievoordeel dat een ontvanger van de garantie heeft terugvorderen.

Artikel 3.9.1.15 Verplichtingen subsidieontvanger

Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 3.9.1.15 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.

 

  • 1.

    De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst.

  • 2.

    Ingeval van een garantie sluit de aanvrager uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met een bank de bij de aanvraag overlegde door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en definitieve garantverklaring.

  • 3.

    De subsidie-ontvanger betaalt Gedeputeerde Staten jaarlijks rente over de geldlening. Ingeval van een garantie betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten een jaarlijkse premie voor de verstrekte garantie.

  • 4.

    Ingeval van een geldlening betaalt de subsidie-ontvanger in ieder geval halfjaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, terug aan Gedeputeerde Staten.

  • 5.

    Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie, betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten het door de provincie aan de bank betaalde terug.

  • 6.

    Terzake van de in de leden 3 tot en met 5 genoemde verplichtingen wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen daarin verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.

  • 7.

    De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.

  • 8.

    De subsidie-ontvanger dient binnen één jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.

  • 9.

    De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject.  Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert de subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.

  • 10.

    In afwijking van artikel 1.4.3 kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.

  • 11.

    Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden aan de subsidiebeschikking verbinden ten aanzien van:

  • 12.

    de EBITDA ten opzichte van rente-en aflossingsverplichtingen;

    • het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van onderhoud, rente en aflossingsverplichtingen en onvoorziene omstandigheden;

    • toestemming bij wijziging van aandeelhouders;

    • toestemming voor het aangaan van financiële verplichtingen met derden;

    • toestemming voor het wijzigen van overeenkomsten aangaande het energieproject;

    • toestemming voor uitkering van dividend en/of opname van cashflow ten behoeve van het concern.

  • 13.

    De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.

  • 14.

    De aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.

Artikel 3.9.1.16 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting

  • 1.

    Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.

  • 2.

    Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 3.9.1.15 vierde lid. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 3.9.1.15 vijfde lid.

  • 3.

    De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:

    • a.

      terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;

    • b.

      een strikte toepassing van artikel 3.9.1.15 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing. Toelichting: Ter zake van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten beleid opstellen.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.

  • 5.

    Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 3.9.1.17.

Artikel 3.9.1.17 Europese regelgeving

Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze subsidieparagraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGVV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGVV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen en garanties. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 3.9.1.2, sub a, tweede zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 3.9.1.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGVV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 3.9.1.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels.

 

De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:

  • a.

    de AGVV; of

  • b.

    de de-minimisverordening;

  • c.

    de Mededeling-rentepercentages;

  • d.

    de Mededeling-garanties.

Artikel 3.9.1.18 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.

Toelichting: De bevoorschotting moet een wettelijke grondslag hebben. De aard van de subsidie noopt ertoe af te wijken van artikel 1.3.2. tweede lid, waarin een beperking is gegeven aan het te bevoorschotten subsidiebedrag.

 

Subparagraaf 3.9.2 Energie-efficiëntie door ondernemingen

 

Toelichting: Deze subparagraaf ziet op subsidies in de vorm van een geldlening of garantie aan ondernemingen voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen. De provincie Overijssel beoogt daarmee ondernemingen te stimuleren om energie-efficiëntiemaatregelen te nemen.

Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de staatssteunregels. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten’ moet worden verstaan.

Artikel 3.9.2.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van

    • a.

      een geldlening; of

    • b.

      een garantie.

      Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 3.9.2.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.

      Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 3.9.2.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.

  • 2.

    De subsidie bedoeld in het vorige lid kan uitsluitend worden verstrekt voor de in aanmerking komende kosten van:

    • a.

      een energieproject waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen door

      • i.

        aanpassing/vervanging van bedrijfsruimten, of

      • ii.

        aanpassing  van de productie, niet zijnde mobiele productiemiddelen;

      • iii.

        aanpassingen aan woningen middels energie service companies (ESCO);

    • b.

      waarbij het energieproject een terugverdientijd heeft van meer dan drie jaar.

      toelichting: Onder bedrijfsruimten als bedoeld in het tweede lid van dit artikel kunnen ook maatschappelijk vastgoed, winkels en kantoren worden verstaan, zoals scholen, ziekenhuizen, zwembaden.

  • 3.

    Per onderneming kan slechts één aanvraag per energieproject worden ingediend.

    Toelichting: De provincie Overijssel vindt het ongewenst dat meer dan één aanvraag per energieproject wordt ingediend. Daarom bevat het derde lid van dit artikel daartoe een uitzonderingsgrond.

  • 4.

    Subsidie voor een energieproject op grond van deze paragraaf wordt niet verleend, indien voor dat energieproject al subsidie is verleend of aangevraagd op grond van paragraaf 8.20.1 "Hernieuwbare energie en energie-efficiëntie door woningcorporaties"van Uitvoeringbesluit subsidies Overijssel 2011.

    Toelichting: Lid 4 houdt verband met de trend dat zogenoemde ESCO's (Energy Service Companies) de aanleg, het beheer en onderhoud van energie-installaties of zelfs van hele gebouwen overnemen. De provincie Overijssel wil bij deze trend aansluiten door de mogelijkheid te bieden dat onder deze subsidieparagraaf subsidie kan worden verstrekt aan ESCO's. Met het bepaalde in lid 4 wil de provincie Overijssel stapeling van subsidies door woningcorporaties voorkomen.

Artikel 3.9.2.2 Criteria

Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd.

 

Een aanvraag voor een geldlening of garantie moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGVV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGVV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van energie-efficiëntiemaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.

  • b.

    De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan haar verschaft ter zekerheid van de subsidie.

  • c.

    De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht  of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:

    • i.

      30% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

    • ii.

      40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en

    • iii.

      50% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is.

      Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 38, lid 4 en 5, van de AGVV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGVV. Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is.

      In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als ‘marktconforme rente’) en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging- rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html ), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.

      Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGVV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.

      Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.

      In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie") en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.

      Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGVV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.

      Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.

  • d.

    De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting,  de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde – elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende – in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht  of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan € 15 miljoen.

    Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 38, lid 4 en 5, van de AGVV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGVV.

    Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als ‘marktconforme rente’) en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html ), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is. Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGVV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.

    Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen. In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als ‘marktconforme premie’) en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.

    Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGVV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.

    Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.

Artikel 3.9.2.3 Grondslag subsidie

Toelichting: De provincie Overijssel heeft ervoor gekozen om niet de volledige in aanmerking komende kosten te subsidiëren. De provincie Overijssel wil dat de aanvrager ook zelf bijdraagt aan de financiering van het energieproject. De 80% genoemd in lid 3 is gebaseerd op de Mededeling-garanties.

 

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 80% van de in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    Indien een overheidsgarantie wordt afgegeven of gelijkwaardige zekerheid bedraagt de subsidie maximaal 100% van de in aanmerking komende kosten.

  • 3.

    In geval van een garantie bedraagt de garantie van Gedeputeerde Staten maximaal 80% van het krediet.

Artikel 3.9.2.4 Subsidiabele kosten

Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen.

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.5 worden als subsidiabele kosten beschouwd de in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:

    • a.

      administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;

    • b.

      kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject;

    • c.

      kosten die anderszins al vergoed zijn o.a. door het Rijk, door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of door de Europese Commissie.

Artikel 3.9.2.5 Indieningstermijn aanvraag

Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt voor een bepaald subsidietijdvak. De verwachting is dat het er in de praktijk behoefte zal zijn om gedurende het gehele subsidietijdvak aanvragen om subsidie in te kunnen dienen. Om aanvragen toch zoveel mogelijk binnen het subsidietijdvak af te kunnen handelen, is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de subsidieaanvraag tot dertien weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft kan worden ingediend. In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag vier weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig moet zijn.

 

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.2 kan een subsidieaanvraag tot twaalf weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft worden ingediend door inzending van een daartoe opgesteld formulier. Het formulier vermeldt welke bijlagen bij de aanvraag dienen te worden overlegd.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.2 moet een subsidieaanvraag volledig zijn ingediend uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 3.9.2.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. Dit artikel dient in samenhang te worden gelezen met artikel 1.2.1. In aanvulling op de gegevens die een aanvrager op grond van artikel 1.2.1 bij de aanvraag moet indienen, dient de aanvrager aanvullende gegevens te overleggen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag.

 

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een projectplan, dat in ieder geval de volgende gegevens dient te bevatten:

    • a.

      beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energie-efficiëntie;

    • b.

      een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering; toelichting: De voor subsidie in aanmerking komende kosten moeten worden gemotiveerd en gespecificeerd.

  • 2.

    De aanvrager overlegt een ratingverklaring, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.

  • 3.

    Indien de aanvrager voor dezelfde – elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende – in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.

  • 4.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan;

    Toelichting: Het bedrijfsplan moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:

    • de doelstelling van de aanvrager en hoe hij deze wil bereiken; de ideeën over het soort onderneming dat hij wil oprichten;

    • de geplande rechtsvorm;

    • vergunningen die nodig zijn om van start te gaan met het project;

    • meerjarige investeringsbegroting;

    • meerjarige exploitatiebegroting: op basis van de meerjarige omzetprognose moet de aanvrager aangeven hoeveel nettowinst hij verwacht te overhouden na aftrek van de investerin gen (exploitatie) van de omzet;

    • Ten slotte wordt in het bedrijfsplan verwacht dat de subsidieaanvrager zal aangeven welke werkgelegenheidseffecten door realisering van het energieproject te realiseren dan wel te verwachten zijn. Om die reden wordt van de subsidieaanvrager verwacht dat hij inzicht geeft in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen. Dit begrip is toegelicht in de definities. Daarbij moet tevens inzicht worden gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan.

  • 5.

    Ingeval een garantie wordt aangevraagd, overlegt de aanvrager in aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid bij de aanvraag tevens een door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en concept garantverklaring.

  • 6.

    Indien de aanvraag een energieproject betreft waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen door aanpassing of vervanging van bedrijfsruimten, wordt een taxatierapport van een taxateur, die is ingeschreven bij één van de taxatieregisters VastgoedCERT of SCVM, overgelegd dat bij aanvraag niet ouder is dan drie maanden.

    Toelichting: Bij documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence moet, afhankelijk van de aard van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden gedacht aan een zonurenanalyse, een technische analyse van de gebruikte technologie, taxatierapporten, identificatiebewijzen van bestuurders en aandeelhouders, een organisatieschema, projectcontracten, zoals afnamecontracten, inkoopcontracten en onderhoudscontracten.

  • 7.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.

Artikel 3.9.2.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 3.9.2.7 geeft deze wettelijke grondslag.

De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Artikel 3.9.2.8 Volgorde van behandeling

Toelichting: In artikel 4:26 van de Awb is voorgeschreven dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wort verdeeld. Artikel 3.9.2.8 geeft deze wettelijke grondslag.

 

  • 1.

    Voor het bepalen van het bereiken van het van toepassing zijnde subsidieplafond, beslissen Gedeputeerde Staten op volgorde van het tijdstip van binnenkomst.

  • 2.

    Indien de aanvraag nog niet volledig is, wordt het tijdstip van binnenkomst bepaald door het moment waarop de aanvraag wel volledig is.

  • 3.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.

Artikel 3.9.2.9 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in arikel 3.9.2.1, nadat de aanvraag volledig is, ter advies voor aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.

Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben bij besluit van 13 november 2012 een adviescommissie ingesteld die advies uitbrengt over elke aanvraag die is ingediend op grond van deze paragraaf.

Indien door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op grond van artikel 3.9.2.8, derde lid, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie. Ook over deze prioritering brengt de adviescommissie advies uit.

Artikel 3.9.2.10 Weigeringsgronden

Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.1.7. De weigeringsgronden in artikel 1.1.7 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 3.9.2.10 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen. De afwijzingsgronden in sub c-h, k-m, vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGVV: sub c is gebaseerd op artikel 38 van de AGVV; sub d is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub b, van de AGVV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van leningen; sub e is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub c, onder i), van de AGVV jo. de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub f is gebaseerd op paragraaf 3.3. van de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub g is gebaseerd op artikel 1, vierde lid, sub a, van de AGVV; sub h is gebaseerd op 1, vierde lid, sub c, van de AGVV; sub k is gebaseerd op artikel 6, tweede lid, van de AGVV; sub l is gebaseerd op artikel 6, tweede en derde lid, van de AGVV; sub m is gebaseerd op artikel 38, lid 2, van de AGVV. In de overige gevallen heeft een subsidie van de provincie Overijssel naar de mening van de provincie Overijssel geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a, b, i en j opgesomd. Voor deze gevallen wordt ook geen subsidie verleend door de provincie Overijssel.

 

  • 1.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag lager is dan € 1.000.000,- per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 3.9.1, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:

    • a.

      de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

    • b.

      het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar of uitvoerbaar is.

      toelichting: Voor deze weigeringsgrond geldt dat daar in ieder geval wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een door een expert uitgevoerde financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is.

    • c.

      het verstrekte krediet of de geldlening niet ten behoeve van het energieproject wordt aangewend;

    • d.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort;

    • e.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een garantie of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC+ of lager behoort;

    • f.

      de aanvrager van een garantie een grote onderneming is;

    • g.

      ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt;

    • h.

      de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

    • i.

      de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;

      toelichting: De aanvrager beschikt niet over voldoende financiële middelen om het energieproject uit te voeren als er geen bankfinanciering voor de dekking van de kosten van het energieproject die niet voor subsidiëring op grond van deze regeling in aanmerking komen.

    • j.

      de aanvrager op de markt financiering voor het gehele energieproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project met een zelfde maatschappelijk rendement, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aannemelijk is;

    • k.

      de activiteiten reeds zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag;

    • l.

      indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 6, derde lid van de AGVV aan te tonen;

    • m.

      indien aanvraag kosten betreffen ten behoeve van een investering die de onderneming als gevolg van een Europese norm reeds verplicht is te doen.

Artikel 3.9.2.11 Kenmerken van uitvoeringsovereenkomst, kredietovereenkomst en garantie

Toelichting: Zie toelichting artikel 3.9.2.2 over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.

Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.

 

  • 1.

    De hoogte van de geldlening en garantie per energieproject is maximaal de subsidiabele kosten.

  • 2.

    De looptijd van de geldlening en kredietovereenkomst bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 15 jaar.

  • 3.

    Ingeval van een geldlening wordt een rentekorting van maximaal 2,5% of 250 basispunten gehanteerd per jaar.

  • 4.

    De rente is gedurende de looptijd van de geldlening vast.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.

  • 6.

    De geldlening wordt onderhands verstrekt.

  • 7.

    Ingeval van een garantie is de maximale premiekorting gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 3.9.2.2 sub c, d en e van dit hoofdstuk is toegestaan.

  • 8.

    De hoogte van de garantie wordt verminderd naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de kredietovereenkomst waarvoor de garantie is verstrekt.

Artikel 3.9.2.12 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.

Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen.

Artikel 3.9.2.13 Ambtshalve subsidievaststelling

Ingeval van een garantie kan deze worden vastgesteld zodra:

  • a.

    het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of

  • b.

    ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.

Toelichting: Onderdeel a van dit artikel geeft aan dat de garantie wordt vastgesteld op het moment dat de lening is afgelost. Dit geldt ook als de lening voortijdig is afgelost. Verder geeft dit artikel aan dat de garantie tevens zal worden vastgesteld als de bank de garantie heeft ingeroepen. Verder is opgenomen dat de garantie wordt vastgesteld als er geen vorderingen meer zijn ten aanzien van de aanvrager. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden als de provincie Overijssel de restschuld van de bank overneemt nadat de bank de garantie heeft ingeroepen. In de beschikking tot verlening van de garantie kunnen Gedeputeerde Staten voorwaarden vastleggen over de vaststelling.

Artikel 3.9.2.14 Terugvordering

Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 3.9.2.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terug te vorderen.

Toelichting: In dit artikel is opgenomen dat de provincie Overijssel een premie zal terugvorderen als blijkt dat de ontvanger van de subsidie zijn energieproject niet of op een ander manier gaat uitvoeren. Deze subsidieparagraaf is uiteindelijk bedoeld ter stimulering van energie-efficiëntie. Als gedurende de looptijd van het energieproject de activiteiten dusdanig wijzigen dat er geen sprake meer is van energie-efficiëntie, dan bereikt de provincie Overijssel haar beleidsdoel niet. De provincie Overijssel had dan ook geen garantie af willen geven voor het project. De provincie Overijssel kan de garantie niet intrekken, omdat dan de bank met een risico wordt opgezadeld. Om deze reden wil de provincie Overijssel een deel van het premievoordeel dat een ontvanger van de garantie heeft terugvorderen.

Artikel 3.9.2.15 Verplichtingen subsidieontvanger

Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 3.9.2.15 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.

 

  • 1.

    De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst.

  • 2.

    Ingeval van een garantie sluit de aanvrager uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met een bank de bij de aanvraag overlegde door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en definitieve garantverklaring.

  • 3.

    De subsidie-ontvanger betaalt Gedeputeerde Staten jaarlijks rente over de geldlening. Ingeval van een garantie betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten een jaarlijkse premie voor de verstrekte garantie.

  • 4.

    Ingeval van een geldlening betaalt de subsidie-ontvanger in ieder geval halfjaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag, met ingang van 1 januari van het tweede jaar volgende op de datum van verlening van de subsidie, terug aan Gedeputeerde Staten.

  • 5.

    Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie, betaalt de subsidie-ontvanger aan Gedeputeerde Staten het door de provincie aan de bank betaalde terug.

  • 6.

    Terzake van de in de leden 3 tot en met 5 genoemde verplichtingen wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen daarin verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidie-ontvanger.

  • 7.

    De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.

  • 8.

    De subsidie-ontvanger dient binnen één jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van het energieproject.

  • 9.

    De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project.

  • 10.

    In afwijking van artikel 1.4.3 kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het vaker dan één keer per jaar afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten.

  • 11.

    Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden aan de subsidiebeschikking verbinden ten aanzien van:

    • de EBITDA ten opzichte van rente-en aflossingsverplichtingen;

    • het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van onderhoud, rente en aflossingsverplichtingen en onvoorziene omstandigheden;

    • toestemming bij wijziging van aandeelhouders;

    • toestemming voor het aangaan van financiële verplichtingen met derden;

    • toestemming voor het wijzigen van overeenkomsten aangaande het energieproject;

    • toestemming voor uitkering van dividend en/of opname van cashflow ten behoeve van het concern.

  • 12.

    De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt moeten binnen vier jaar na verlening van de subsidie zijn uitgevoerd.

  • 13.

    De aanvrager of diens moedermaatschappij dient tot en met de subsidievaststelling dezelfde ratingcategorie te behouden als hij ten tijde van de subsidieverlening had, tenzij de geldlening is geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw.

Artikel 3.9.2.16 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting

  • 1.

    Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.

  • 2.

    Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 3.9.2.15 vierde lid. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verleen van de verplichting genoemd in artikel 3.9.2.15 vijfde lid.

  • 3.

    De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien:

    • a.

      terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is;

    • b.

      een strikte toepassing van artikel 3.9.2.15 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke beslissing.

      toelichting: Ter zake van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten beleid opstellen.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het BW wordt overgelegd.

  • 5.

    Er wordt geen uitstel of ontheffing verleend wanneer de ontheffing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 3.9.2.17.

Artikel 3.9.2.17 Europese regelgeving

Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze paragraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGVV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGVV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen en garanties. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 3.9.2.2, sub a, twee zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 3.9.2.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGVV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van energie-efficiëntiemaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 3.9.2.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels.

 

De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:

  • a.

    de AGVV; of

  • b.

    de de-minimisverordening;

  • c.

    de Mededeling-rentepercentages;

  • d.

    de Mededeling-garanties.

Artikel 3.9.2.18 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.

Toelichting: De bevoorschotting moet een wettelijke grondslag hebben. De aard van de subsidie noopt ertoe af te wijken van artikel 1.3.2 tweede lid, waarin een beperking is gegeven aan het te bevoorschotten subsidiebedrag.

Hoofdstuk 4 Vitaal Platteland

Paragraaf 4.1 Faunabeheereenheden

Artikel 4.1.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen en uitvoeren van een faunabeheerplan ten aanzien van het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht.

Artikel 4.1.2 Criteria

Toelichting: De uitvoering van de faunabeheerplannen is in handen van de Stichting Fauna Beheer Eenheid Overijssel (FBE) te Deventer.

 

Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een faunabeheerplan voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een faunabeheereenheid, zoals vermeld in artikel 3.12 van de Wet natuurbescherming;

  • b.

    de aanvraag is gericht op de uitvoering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd faunabeheerplan op basis van artikel 3.12 lid 7 van de Wet natuurbescherming.

Artikel 4.1.3 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4.1.4 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.6 zijn leges voor het aanvragen van vergunningen subsidiabel.

Artikel 4.1.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.1.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het Aanvraagformulier Faunabeheereenheden.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een werkplan.

Paragraaf 4.2 Opruiming drugsafval

Artikel 4.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van drugs;

  • erkende verwijderaar: verwijderaar die over de benodigde milieuvergunningen beschikt om afval volgens juiste regelgeving te kunnen en mogen verwijderen;

  • synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen;

  • zakelijk gerechtigde: personen met een zakelijk recht als bedoeld in boek 3 en 5 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:

  • a.

    het opruimen van drugsafval;

  • b.

    het opruimen van de bodemverontreiniging die voortvloeit uit het dumpen van drugsafval.

Artikel 4.2.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.2.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      aanvrager is een Overijsselse gemeente of een zakelijk gerechtigde;

    • b.

      er is sprake van een illegale dumping van drugsafval;

    • c.

      het drugsafval is afkomstig van productie van synthetische drugs;

    • d.

      de grond waarop illegaal drugsafval is gedumpt:

      • i.

        is gelegen binnen de gemeente grenzen; of

      • ii.

        op de grond is een zakelijk recht van de aanvrager gevestigd.

    • e.

      van de illegale dumping is aangifte gedaan bij de politie;

    • f.

      de dumping, bedoeld onder b, heeft plaatsgevonden in het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • g.

      indien de aanvrager een onderneming is voldoet de subsidie aan de minimisverordening.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.2.2, onder a, aan de volgende criteria:

    • a.

      het aangetroffen drugsafval is verwijderd conform de daartoe geldende wet- en regelgeving;

    • b.

      het aangetroffen drugsafval is verwijderd door een erkende verwijderaar.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.2.2, onder b, aan de volgende criteria:

    • a.

      de bodemverontreiniging is een gevolg van de illegale dumping van drugsafval als bedoeld in het eerste lid, onder b;

    • b.

      de bodemverontreiniging is verwijderd conform artikel 6 tot en met artikel 13 van de Wet bodembescherming.

Artikel 4.2.4 Grondslag

De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4.2.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het opruimen van drugsafval of de uit de dumping voortvloeiende bodemverontreiniging zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel, voor zover deze niet op een andere wijze zijn vergoed.

Artikel 4.2.6 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn uiterlijk 31 maart 2017 vóór 19.00 uur.

Artikel 4.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Opruiming drugsafval.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager de volgende stukken:

    • a.

      een bewijs van aangifte van de politie met tenminste een kaart met de locatie waar het drugsafval is aangetroffen, foto's van de dumping en een beschrijving van de aangetroffen drugsgerelateerde afvalstoffen;

    • b.

      een bewijs van de gemaakte kosten voor verwijdering en afvoer van het drugsafval;

    • c.

      een bewijs van verwijdering en afvoer van het drugsafval.

Artikel 4.2.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.2.9 Volgorde van behandeling

In afwijking van artikel 1.1.4 verdelen Gedeputeerde Staten het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen, indien de binnen de periode als bedoeld in artikel 4.2.6 volledige ingediende subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan.

Artikel 4.2.10 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de aanvrager medeverantwoordelijk geacht kan worden voor de productie of dumping van het drugsafval waarop de aanvraag is gericht.

 

Paragraaf 4.3 Natuur en Samenleving

 

   

Subparagraaf 4.3.1 Algemeen

Artikel 4.3.1.1 Begripsbepalingen

In deze subparagrafen wordt verstaan onder:

  • doorontwikkeling van een pilot: het uitbreiden of verbeteren van het concept van een reeds gestarte en door de provincie gesubsidieerde pilot op het gebied van Natuur en Samenleving;

    toelichting: De reeds gestarte en door de provincie gesubsidieerde pilots voor Natuur en Samenleving zijn onder andere de volgende projecten Groene Lopers, Cool Nature en Zorgend Landschap. Meer informatie over deze pilots is te vinden op http://www.overijssel.nl/ .

  • natuur: de betekenis van natuur als bedoeld in de Omgevingsvisie;

  • pilot: een proefproject of experiment.

Artikel 4.3.1.2 Criteria

Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is geen natuurlijk persoon;

  • b.

    de aanvraag heeft betrekking op een pilot of doorontwikkeling van een pilot;

  • c.

    de pilot richt zich op ten minste één van de volgende thema's: Kinderen en natuur, Groen in de stad, Zorg en groen of Werken in het groen;

  • d.

    de pilot richt zich op het betrekken van een nieuwe doelgroep, het uitproberen van een nieuwe werkvorm, het uitproberen van nieuwe verbindingen tussen doelen of doelgroepen of het uitvoeren van nieuwe activiteiten;

  • e.

    de activiteit draagt bij aan de versterking van de relatie tussen economie en natuur of vergroot de betekenis van natuur en landschap voor mensen;

  • f.

    de activiteit vindt plaats in Overijssel of is ten behoeve van de inwoners van de provincie Overijssel.

  • g.

    het project bevat onderdelen of uitgangspunten die ook toepasbaar zijn in toekomstige projecten op het gebied van Natuur en Samenleving;

  • h.

    indien sprake is van gebruik van een locatie of een openbare ruimte, dan dient de eigenaar daarvan toestemming te hebben gegeven;

  • i.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan moet voldaan worden aan de de-minimisverordening.

Artikel 4.3.1.3 Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.5 vierde lid zijn uren van vrijwilligers wel subsidiabel tegen een maximum uurtarief van € 15,-.

Artikel 4.3.1.4 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.3.1.5 Weigeringsgronden

In afwijking van artikel 1.1.7 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de subsidiabele kosten € 10.000 of minder bedragen. Dit geldt niet voor de subsidie die verstrekt wordt op grond van subparagraaf 4.3.2.

Artikel 4.3.1.6 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.5 is de subsidieontvanger verplicht de activiteit binnen 18 maanden na subsidieverlening te hebben afgerond.

 

Subparagraaf 4.3.2 Plan van aanpak

Artikel 4.3.2.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een plan van aanpak voor het uitvoeren van een pilot.

Artikel 4.3.2.2 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.3.2.1 voldoet in aanvulling op artikel 4.3.1.2 aan de volgende criteria:

  • a.

    aanvrager heeft extra professionele deskundigheid nodig om zijn idee voor een pilot uit te werken tot een plan van aanpak;

  • b.

    een aanvraag voor subsidie wordt vooraf afgestemd met een beleidsmedewerker voor Natuur en Samenleving van de provincie.

    toelichting: Een aanvraag wordt vooraf afgestemd met de beleidsmedewerker van de provincie, zodat de beleidsmedewerker kan adviseren of sprake is van een pilot. Daarnaast zal de mate van de benodigde extra professionele deskundigheid getoetst worden.

Artikel 4.3.2.3 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.000,- per aanvraag.

Artikel 4.3.2.4 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden als bedoel in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Artikel 4.3.2.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Plan van aanpak pilot Natuur en Samenleving.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten en de in te zetten extra professionele deskundigheid blijkt.

Paragraaf 4.3.3 Kinderen en natuur

Artikel 4.3.3.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de relatie tussen kinderen en natuur versterken of de betekenis van natuur bij kinderen vergroten.

Artikel 4.3.3.2 Criteria

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.3.3.1 voldoet, in aanvulling op artikel 4.3.1.2, aan het concept van Cool Nature indien een aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een natuurspeelplaats.

Toelichting: Bij een concept van Cool Nature  wordt een natuurspeelplaats gerealiseerd  die kinderen de mogelijkheid biedt  in een natuurlijke omgeving te spelen. De natuurspeelplaats moet  dichtbij  woonwijken liggen en is tenminste twee hectare groot. De natuurspeelplaats draagt bij aan de belevingswaarde en bewustwording van de natuur en versterkt daarnaast ook de natuurkwaliteit, biodiversiteit en mogelijk ook de waterberging.

Artikel 4.3.3.3 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie voor een pilot bedraagt maximaal 85% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.

  • 2.

    De subsidie voor de doorontwikkeling van een pilot  bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.

Artikel 4.3.3.4 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 1 september 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober 2016 vóór 19.00 uur.

Toelichting: Aanvragen die na 15 oktober 2016 niet volledig zijn, worden niet in behandeling genomen.

Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt  dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.

Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Artikel 4.3.3.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kinderen en natuur.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectvoorstel waarin tenminste is uitgewerkt:

    • a.

      een omschrijving van de pilot of doorontwikkeling van een pilot. Hierbij wordt in ieder geval onderbouwd waarom sprake is van een nieuwe activiteit,  een nieuwe doelgroep, een nieuwe werkvorm of een nieuwe verbinding tussen doelen of doelgroepen;

    • b.

      omschrijving van de wijze waarop de  betekenis van natuur en landschap voor kinderen wordt vergroot;

    • c.

      omvang en diversiteit van de groep kinderen die bereikt wordt;

    • d.

      de wijze waarop de kinderen actief worden betrokken;

    • e.

      de mate waarin de kinderen toegang krijgen tot de natuur;

    • f.

      de wijze waarop buurtbewoners of andere groepen uit de samenleving worden betrokken;

    • g.

      de wijze waarop het beheer is geregeld;

    • h.

      of de pilot onderdelen of uitgangspunten bevat die ook toepasbaar zijn in toekomstige projecten op het gebied van Natuur en Samenleving;

    • i.

      hoe bijgedragen wordt aan andere provinciale doelen;

    • j.

      een begroting en een dekkingsplan waaruit in ieder geval de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de  eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden blijkt.

Artikel 4.3.3.6. Volgorde van behandeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 4.3.3.2 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid geldt voor de prioriteitsvolgorde dat deze wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score de pilot behaalt op de volgende onderdelen:

    • a.

      de mate waarin de kinderen toegang krijgen tot de natuur, aantal en diversiteit;Toelichting: Voorbeelden hierin zijn de aantallen kinderen die gebruik kunnen maken in verhouding tot de leefomgeving en de diversiteit in doelgroepen die toegang krijgen tot de natuur.

    • b.

      de wijze waarop kinderen actief worden betrokken;

    • c.

      de wijze waarop wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen; Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, versterking toerisme en recreatief medegebruik.

    • d.

      de hoogte van de gevraagde subsidie  ten opzichte van de  eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden;

    • e.

      de wijze waarop buurtbewoners worden betrokken;

    • f.

      de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt.

Scoretabel 1

Onderdeel

Cijfer

Weging

Score

a.  de mate waarin kinderen toegang krijgen tot de natuur, omvang en diversiteit van de groep;

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

40%

Cijfer x 0,4 = score 1

b. de wijze waarop de kinderen actief worden betrokken

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 2

c. de wijze waarop  bijgedragen wordt aan andere provinciale doelen

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 3

d. de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen derden

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 4

e. de wijze waarop buurtbewoners worden betrokken

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 5

f. de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

20%

Cijfer x 0,2 = score 6

 

 

 

Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 + score 5 + score 6

  • 3.

    Bij een gelijke score bepaalt de mate waarin kinderen toegang krijgen tot de natuur de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate  waarin de biodiversiteit wordt versterkt de prioriteitsvolgorde.

Artikel 4.3.3.7 Verplichtingen subsidieontvanger

Gedeputeerde Staten kunnen, in aanvulling op artikel 1.4.1 de verplichting opleggen dat bij realisatie van een natuurspeelplaats leerervaringen uit voorgaande Cool Nature projecten worden meegenomen.

 

Paragraaf 4.3.4 Groen in de stad

Artikel 4.3.4.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de kwaliteit en de belevingswaarde van de natuur in steden en dorpen vergroten.

Artikel 4.3.4.2 Criteria

In aanvulling op artikel 4.3.1.2 voldoet een aanvraag om subsidie aan de volgende criteria:

  • a.

    er is sprake van een bewonersinitiatief. Dit betekent dat het idee voor de pilot of doorontwikkeling van een pilot vanuit de samenleving komt óf door of samen met inwoners van Overijssel wordt uitgevoerd;

  • b.

    ten minste één van de volgende partijen is betrokken bij de uitvoering van de pilot of doorontwikkeling van de pilot: de betreffende  gemeente, een lokale stichting, vereniging, bewonersgroep, een onderneming of eigenaren van de gronden;

  • c.

    indien sprake is van aanleg van groen dan vindt dit plaats in de openbare ruimte of op een plek welke vrij toegankelijk is voor de samenleving.

Artikel 4.3.4.3 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie voor een pilot bedraagt maximaal 85% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.

  • 2.

    De subsidie voor de doorontwikkeling van een pilot bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000 per aanvraag.

Artikel 4.3.4.4 Indieningstermijn aanvraag tot subsidieverlening

In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat  een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 1 september en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober vóór 19.00 uur.

 

Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.

Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Artikel 4.3.4.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    aan andere provinciale doelen. De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Groen in de stad.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.3.4.1 een projectplan waarin tenminste is uitgewerkt:

    • a.

      een omschrijving van de pilot of doorontwikkeling van een pilot. Hierbij wordt in ieder geval onderbouwd waarom sprake is van een nieuwe activiteit,  een nieuwe doelgroep, een nieuwe werkvorm of een nieuwe verbinding tussen doelen of doelgroepen;

    • b.

      op welke wijze de  betekenis van natuur en landschap voor mensen wordt vergroot;

    • c.

      op welke wijze de samenleving wordt betrokken;

    • d.

      of de pilot onderdelen of uitgangspunten  bevat die ook toepasbaar zijn in toekomstige projecten op het gebied van Natuur en Samenleving;

    • e.

      op welke doelgroepen wordt ingezet en hoe deze worden bereikt;

    • f.

      of sprake is van bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces van de directe omgeving;

    • g.

      de wijze waarop het beheer is geregeld;

    • h.

      de wijze waarop wordt bijgedragen;

      toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, biodiversiteit, versterking toerisme en recreatief medegebruik;

    • i.

      een begroting en een dekkingsplan waaruit in ieder geval de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de  eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden blijkt.

Artikel 4.3.4.6 Volgorde van behandeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 4.3.4.2 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 2. Aan de hand van scoretabel 2 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      de wijze waarop de samenleving wordt betrokken;

    • b.

      de wijze waarop nieuwe doelgroepen worden betrokken;

    • c.

      de wijze waarop de pilot bijdraagt aan bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces van de directe omgeving;

    • d.

      de wijze waarop de pilot bijdraagt aan andere provinciale doelen;

      toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, versterking toerisme en recreatief medegebruik.

    • e.

      hoe het beheer voor langere termijn is geregeld;

    • f.

      de mate waarin bijgedragen wordt aan versterking van de biodiversiteit.

Scoretabel 2

Onderdeel

Cijfer

Weging

Score

a. de wijze waarop de samenleving wordt betrokken

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

20%

Cijfer x 0,2 = score 1

b. de wijze waarop nieuwe doelgroepen worden bereikt

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 2

c. de wijze waarop de pilot bijdraagt aan bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces in de buurt

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

40%

Cijfer x 0,4 = score 3

d. de wijze waarop de pilot bijdraagt aan andere doelen van de provincie

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 4

e. de mate waarin beheer voor langere termijn is geregeld

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 5

f. de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 6

 

 

 

Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 + score 5 + score 6

  • 3.

    Bij een gelijke score bepaalt de mate waarin het beheer is geregeld de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate waarin het proces bijdraagt aan de bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces van de directe omgeving de prioriteitsvolgorde.

Subparagraaf 4.3.5 Zorg en groen

Artikel 4.3.5.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de positieve werking van groen op cliënten in de zorg.

Artikel 4.3.5.2 Criteria

In aanvulling op artikel 4.3.1.2 is een zorginstelling actief betrokken bij de uitvoering.

Artikel 4.3.5.3 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie voor een pilot bedraagt maximaal 85% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,- per aanvraag.

  • 2.

    De subsidie voor een doorontwikkeling van een pilot bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van €75.000,- per aanvraag.

Artikel 4.3.5.4 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 1 september en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober vóór 19.00 uur.

 

Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.

Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige  volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Artikel 4.3.5.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Zorg en groen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens een projectplan waarin tenminste is uitgewerkt:

    • a.

      een omschrijving van de pilot of doorontwikkeling van een pilot. Hierbij wordt in ieder geval onderbouwd waarom sprake is van een nieuwe activiteit,  een nieuwe doelgroep, een nieuwe werkvorm of een nieuwe verbinding tussen doelen of doelgroepen;

    • b.

      de wijze waarop de  betekenis van natuur en landschap voor mensen wordt vergroot;

    • c.

      omschrijving van de innovatie;

    • d.

      omvang en aard van de groep cliënten die bereikt wordt in in relatie tot de context;

    • e.

      de mate waarin de cliënten toegang hebben tot de natuur;

    • f.

      de wijze waarop de pilot bijdraagt aan andere provinciale doelen.

      Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, versterking toerisme en recreatief medegebruik.

Artikel 4.3.5.6 Volgorde van behandeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 4.3.5.2 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid geldt voor subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 3. Aan de hand van scoretabel 3 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      mate van het innovatieve karakter van de activiteit/project;

    • b.

      de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden;

    • c.

      de mate waarin de cliënten in contact gebracht worden met de natuur;

    • d.

      de mate van navolgbaarheid van de activiteit;

    • e.

      de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt.

Scoretabel 3

Onderdeel

Cijfer

Weging

Score

a. mater van het innovatieve karakter van de activiteit/project

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

20%

Cijfer x 0,2 = score 1

b. de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

20%

Cijfer x 0,2 = score 2

c. de mate waarin de cliënten in contact gebracht worden met de natuur (aantal en diversiteit)

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

40%

Cijfer x 0,4 = score 3

d. de mate van navolgbaarheid van de activiteit

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 4

e. de mate waarin biodiversiteit wordt versterkt

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 5

 

 

 

Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 + score 5

  • 3.

    Bij een gelijke score bepaalt de bijdrage aan andere provinciale doelen de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate van innovatie de prioriteitsvolgorde.

Subparagraaf 4.3.6 Werken in het groen

Artikel 4.3.6.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt activeren en waar mogelijk kennis laten maken met werken in de groene sector.

Artikel 4.3.6.2 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie voor een pilot bedraagt maximaal 85% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,– per aanvraag.

  • 2.

    De subsidie voor de doorontwikkeling van een pilot bedraagt 70% met een maximum van € 75.000,– per aanvraag.

Artikel 4.3.6.3 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 1 september 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober 2016 vóór 19.00 uur. Aanvragen die na 15 oktober 2016 niet volledig zijn, worden niet in behandeling genomen.

Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.

Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige  volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Artikel 4.3.6.4 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Werken in het groen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectplan waarin tenminste is uitgewerkt:

    • a.

      een omschrijving van de pilot of doorontwikkeling van een pilot. Hierbij wordt in ieder geval onderbouwd waarom sprake is van een nieuwe activiteit,  een nieuwe doelgroep, een nieuwe werkvorm of een nieuwe verbinding tussen doelen of doelgroepen;

    • b.

      op welke wijze de betekenis van natuur en landschap voor mensen wordt vergroot;

    • c.

      omschrijving van  de innovatie;

    • d.

      aantal en soort werknemers dat bereikt wordt in relatie tot de context;

    • e.

      de wijze waarop wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen.

      toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, biodiversiteit, versterking toerisme en recreatief medegebruik.

Artikel 4.3.6.5 Volgorde van behandeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 4.3.1.2 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 4. Aan de hand van scoretabel 4 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:

    • a.

      de mate waarin mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt worden bereikt;

    • b.

      de mate van het innovatieve karakter van de activiteit;

    • c.

      de wijze waarop de betekenis  van natuur wordt vergroot;

    • d.

      de mate waarin wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen;

      toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, biodiversiteit, versterking toerisme en recreatief medegebruik.

    • e.

      de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden;

    • f.

      de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt.

Scoretabel 4

Onderdeel

Cijfer

Weging

Score

a. mate waarin mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt worden bereikt

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

20%

Cijfer x 0,2 = score 1

b. mate van het innovatieve karakter van de activiteit/project

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 2

c. mate waarin de betekenis van natuur wordt vergroot

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

30%

Cijfer x 0,3 = score 3

d. de wijze waarop bijgedragen wordt aan andere provinciale doelen

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 4

e. de hoogte van de gevraagde subsidie ten opzichte van de eigen bijdrage van de aanvrager en bijdragen van derden

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

10%

Cijfer x 0,1 = score 5

f. de mate waarin de biodiversiteit wordt versterkt

matig (1), goed (3), uitstekend (4)

20%

Cijfer x 0,2 = score 6

 

 

 

Totale score = score 1 + score 2 + score 3 + score 4 + score 5 + score 6

  • 3.

    Bij een gelijke score bepaalt mate van innovatie de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate waarin mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt worden bereikt de prioriteitsvolgorde.

Paragraaf 4.4 Ontwikkelopgave Twickel

Artikel 4.4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • bodemonderzoek: fysiek onderzoek in het veld naar de kwaliteit van de bodem en de waterhuishouding;

  • kaders: Ontwikkelingsvisie Twickel en omstreken, het investeringsbesluit Pact van Twickel (PS/2012/89), het gewijzigde Uitvoeringsprogramma Pact van Twickel 2012 - 2015 (PS/2013/830); het Projectplan Landbouw (Stuurgroep Pact van Twickel, 20 november 2014) en de paragraaf ‘Landschap' in de Landbouwvisie van Twickel;

  • kleine opstal: opstal met een inhoud van maximum 100 m3;

Artikel 4.4.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    de volgende maatregelen ten aanzien van het thema erven en gebouwen:

    • i.

      sloop van kleine opstallen;

    • ii.

      maatregelen die een schuur, een stal of het agrarisch gebruik van een schuur of een stal verbeteren;

    • iii.

      maatregelen die het gebruik van een erf bevorderen;

  • b.

    de volgende maatregelen ten aanzien van het thema bodem en water:

    • i.

      een fysiek bodemonderzoek;

    • ii.

      maatregelen die voortkomen uit een bodemonderzoek;

  • c.

    activiteiten ten behoeve van het thema optimaliseren van landbouwkavels die het gebruik van percelen of kavels bevorderen;

  • d.

    de volgende maatregelen ten aanzien van het thema energie en asbest:

    • i.

      energiebesparende maatregelen;

    • ii.

      realisatie van zonnepanelen, mits deze maatregel wordt gecombineerd met het verbeteren van een stal als bedoeld in artikel 4.4.2 sub a onder ii.;

  • e.

    activiteiten die bijdragen aan de verbreding van de bedrijfsdoelen door gebruik te maken van de recreatieve waarde van het gebied Twickel, ten behoeve van het thema beleef Twickel.

Artikel 4.4.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een landbouwbedrijf met een vestiging op landgoed Twickel of stichting Twickel in haar hoedanigheid als agrarisch gebruiker; Toelichting: stichting Twickel kan ook middels een machtiging een aanvraag indienen namens de landbouwbedrijven;

    • b.

      de activiteit wordt gerealiseerd op landgoed Twickel in Overijssel;

    • c.

      de activiteit past binnen de kaders;

    • d.

      stichting Twickel heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de uit te voeren activiteit die de eigenaarspositie van landgoed Twickel raakt;

    • e.

      indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet:

      • i.

        de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.2 sub a onder ii en iii, sub b en sub c voldoen aan de voorwaarden van artikel 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;

      • ii.

        de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.2 sub a onder i en sub e moet voldoen aan de de-minimisverordening Landbouw.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een subsidie als bedoeld in artikel 4.4.2 sub a onder ii aan het criterium dat sprake moet zijn van een dak dat minimaal 250m2 asbest bevat.

Artikel 4.4.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Indien sprake is van loonkosten als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste lid, dan zijn de loonkosten, onder sub b van dit artikel, subsidiabel tot een maximum van € 35,– per uur.

  • 2.

    Voor de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.2 sub b onder i en d geldt dat uitsluitend de kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid subsidiabel zijn.

Artikel 4.4.5 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.2 sub e bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.2 sub a, b, c en d  bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4.4.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4.4.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Ontwikkelopgave Twickel’.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.4.2:

    • a.

      een verklaring waaruit blijkt dat stichting Twickel geen bezwaar heeft op de uit te voeren activiteit(en) die de  eigenaarspositie van stichting Twickel raakt;

    • b.

      een prétoetsformulier van Stuurgroep Twickel;

    • c.

      indien sprake is van kosten derden als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid, een offerte waaruit deze kosten blijken.

Artikel 4.4.8 Weigeringsgronden

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie niet indien:

    • a.

      de subsidie lager is dan € 1.000,–;

    • b.

      voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4.4.2 sub d, al subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 8.21 Uitvoeringsbesluit subsidies 2011.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als de totale subsidie voor de subsidiabele activiteiten meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele kosten of meer bedraagt dan € 500.000,–.

Hoofdstuk 5 Mobiliteit

Paragraaf 5.1 Mobiliteit Overijssel

 

Algemene toelichting

Het Rijk, de provincie en de gemeenten beschikken over eigen financiële middelen om maatregelen te realiseren die bijdragen aan mobiliteitsdoelen. De provincie Overijssel beschikt over eigen middelen voor mobiliteit en ontvangt daarnaast ook de Decentralisatie Uitkering Verkeer & Vervoer. Deze gelden zijn bestemd voor projecten die bijdragen aan de bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid in het gebied.

 

Binnen de gezamenlijke regionale mobiliteitsaanpak Overijssel stelt de provincie koersdocumenten en beleidsimpulsen op. Nadat de koers of impuls is bepaald worden deze lijnen verder uitgewerkt met partners en organisaties die ook willen en kunnen bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen in gezamenlijke inhoudelijke meerjarenprogramma’s van provincie en gemeenten. Deze programma’s worden gevuld met mogelijke projecten voor de komende jaren.

Jaarlijks wordt op basis van de koersdocumenten, beleidsimpulsen en de inhoudelijke programma’s een bestedingsplan opgesteld door de provincie en gemeenten waarna Gedeputeerde Staten dit bestedingsplan uiteindelijk vaststelt. In het plan staat op hoofdlijnen aan welke beleidsprioriteiten, thema’s en projecten mobiliteitsgeld bij voorkeur besteed gaat worden in het erop volgende jaar. Ook worden hierin totaalbedragen genoemd die, op basis van de inhoud uit de koersdocumenten en meerjarenprogramma’s beschikbaar kunnen komen en daarmee richting geven voor het vervolgproces. Uitgangspunt is dat de provincie in gezamenlijkheid met de gemeenten tot een bestedingsplan komt.

Het bestedingsplan geeft inhoudelijk richting voor het aanmelden van projecten bij de provincie. De provincie informeert de gemeenten op welke wijze en voor welke datum de projecten aangemeld kunnen worden. In afzonderlijke gesprekken tussen ambtelijke vertegenwoordigers van aanmeldende partijen en de coördinatoren van de provincie worden de projectideeën besproken. Op basis van deze aanmeldingen wordt jaarlijks in onderling overleg het Uitvoeringsprogramma Mobiliteit (UVP) opgesteld. Hierin zijn de projecten opgenomen die in het daarop volgende jaar voor een financiële bijdrage in aanmerking kunnen komen. De prioritering van aangemelde projecten binnen de themabudgetten uit het bestedingsplan wordt gedaan op basis van criteria die voortvloeien uit de koersdocumenten en programma’s. Tussen de provincie en gemeenten zijn er diverse momenten waarop aanpassingen en prioritering besproken worden om te komen tot het concept UVP dat vervolgens via de reguliere overleggen mobiliteit met regionaal advies wordt voorgelegd aan Gedeputeerde Staten ter vaststelling.

 

Na vaststelling van het Uitvoeringsprogramma, kunnen gemeenten hun definitieve subsidieaanvraag indienen bij de provincie. De subsidieaanvraag bevat een projectplan en een begroting. Wat kwalificeert als subsidiabele kosten is opgenomen in artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6. De subsidie bedraagt maximaal het bedrag zoals opgenomen in het Uitvoeringsprogramma.

Artikel 5.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • uitvoeringsprogramma: het door Gedeputeerde Staten jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma Mobiliteit Overijssel waarin is opgenomen:

    • a.

      een lijst van projecten per beleidsthema;

    • b.

      de subsidieprogramma’s per gemeente;

    • c.

      een doorkijktabel waarin per beleidsthema een lijst van projecten is opgenomen;

      toelichting: Het uitvoeringsprogramma is ter advies voorgelegd aan de regionale overleggen mobiliteit.

  • regionale overleggen mobiliteit: het bestuurlijk vervoerberaad in West Overijssel en het portefeuillehoudersoverleg Mobiliteit Twente.

Artikel 5.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de voorbereiding en uitvoering van projecten, niet zijnde projecten uit de doorkijktabel, en subsidieprogramma’s die opgenomen zijn in het uitvoeringsprogramma.

Artikel 5.1.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een Overijsselse gemeente.

Artikel 5.1.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 75% van het eigen aandeel in de subsidiabele kosten met een maximum subsidie ter hoogte van het bedrag als opgenomen in het Uitvoeringprogramma.

    Toelichting: Met eigen aandeel wordt bedoeld: het deel van de subsidiabele kosten wat niet gedekt is door opbrengsten of bijdragen van andere partijen. De aanvrager zal voor een project in het uitvoeringsprogramma ook altijd zelf bijdragen aan de totale subsidiabele kosten. Ter illustratie: Als de totale subsidiabele kosten € 500.000,– bedragen, waarvan € 200.000,– al gedekt is door een Rijksbijdrage, dan is het eigen aandeel van de aanvrager € 300.000,–. De subsidie bedraagt dan maximaal 75% van € 300.000,–.

  • 2.

    Maximaal 15% van de subsidiabele kosten bestaat uit kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht.

Artikel 5.1.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.6 derde lid, zijn kosten subsidiabel vanaf het moment dat het project of subsidieprogramma is aangemeld bij de provincie ten behoeve van het Uitvoeringsprogramma.

    Toelichting: In de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 zijn de subsidiabele en niet subsidiabele kosten opgenomen. Voorbereiding en uitvoeringskosten zijn subsidiabel vanaf het moment dat een project is aangemeld bij de provincie om opgenomen te kunnen worden in het Uitvoeringsprogramma of de daarbijbehorende doorkijktabel..

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.5 derde lid zijn gemeentelijke apparaatkosten wel subsidiabel, mits het gaat om de kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht van infrastructurele projecten.

Artikel 5.1.6 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.1.2 wordt een aanvraag voor subsidie ingediend na vaststelling van het Uitvoeringsprogramma.

Artikel 5.1.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag om subsidie

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Mobiliteit Overijssel.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectplan.

Artikel 5.1.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht

  • a.

    met de uitvoering van de activiteiten te starten uiterlijk in het jaar van de verlening van de subsidie;

    Toelichting: Met starten met de activiteit wordt bedoeld dat er een onomkeerbare verplichting is aangegaan.

  • b.

    mee te werken aan een eventuele evaluatie van de provincie.

Artikel 5.1.9 Vaststelling subsidie vanaf € 25.000 tot € 125.000

In afwijking van artikel 1.5.2 derde lid, wordt een subsidie vanaf € 25.000,- tot € 125.000,- vastgesteld op de werkelijk gemaakte kosten. Voor de verantwoording van de kosten wordt een bestuursverklaring als bedoeld in artikel 1.4.2 overlegd.

Toelichting: Voor de vaststelling van de subsidie geldt artikel 1.5.2. Een afwijking van artikel 1.5.2 is nodig, omdat het om projecten gaat waarbij de kosten vooraf moeilijk kunnen worden ingeschat. Het toepassen van een bestuursverklaring als bedoeld in artikel 1.4.2 is dan geëigend.

Artikel 5.1.10 Vaststelling subsidie van € 125.000 of meer

In aanvulling op artikel 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager een accountantsverklaring conform het controleprotocol.

 

Paragraaf 5.2 Nieuwe mobiliteit West Overijssel

Artikel 5.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • kernnet: de volgende buslijnen in Overijssel:141 Emmeloord-Kampen, 71 Emmeloord-Zwolle, 29 en 83 Dedemsvaart-Zwolle, 165 Deventer-Raalte, en de volgende treinlijnen: Zwolle-Kampen, Zwolle-Emmen, Zwolle-Enschede, Zwolle-Meppel, Zwolle-Deventer, Zwolle-Kampen Zuid/Dronten, Deventer-Holten;

  • laag frequent: een dienstregeling van het openbaar vervoer waarbij de frequentie op één keer per uur of lager ligt;

  • nieuwe mobiliteit: het realiseren van nieuwe vormen van lokaal personenvervoer daar waar collectieve systemen zoals openbaar vervoer niet of laag frequent rijden en waarbij uit de marktanalyse is gebleken dat de markt geen optimale oplossing tot stand kan brengen;

  • West Overijssel: de gemeenten Dalfsen, Deventer, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Hardenberg, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle.

Artikel 5.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van nieuwe mobiliteit in West Overijssel.

Artikel 5.2.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een rechtspersoon;

  • b.

    de aanvraag heeft betrekking op een businesscase waaruit blijkt dat de nieuwe mobiliteit na de subsidieperiode van maximaal twee jaar op hetzelfde niveau kan worden voortgezet;

  • c.

    ten minste twee van de volgende partijen hebben een verantwoordelijkheid in de uitvoering: inwoners, gemeente, bedrijven of een lokale vereniging of stichting;

  • d.

    de deelnemende partijen leveren een substantiële bijdrage in de vorm van inzet van eigen uren, financieel of materiaal;

  • e.

    het vervoer:

    • i

      is gericht op het ontsluiten van kernen of wijken buiten het directe invloedsgebied van het kernnet;

    • ii

      concurreert niet met het kernnet;

    • iii

      betreft niet uitsluitend een alternatief voor doelgroepenvervoer of instellingenvervoer, tenzij er sprake is van verbreding van de doelgroep;

    • iv

      heeft vervoerkundig voldoende toegevoegde waarde.

  • f.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening;

  • g.

    de aanvraag is vooraf afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker nieuwe mobiliteit.

Artikel 5.2.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.2.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Toelichting: Indien sprake is van aanschaf van machines of apparatuur zijn deze kosten eveneens kosten van derden.

Artikel 5.2.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraag formulier Nieuwe mobiliteit.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:

    • a.

      een businesscase waarin ten minste is opgenomen een beschrijving van de nieuwe mobiliteit, het verwachte aantal reizigers, de vervoerskundige toegevoegde waarde, de doelgroep, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, een analyse van de juridische financiële en organisatorische risico's en de eventuele beheersing en aansprakelijkheid ervan, een kosten-batenanalyse en een verdienmodel;

    • b.

      een offerte ter onderbouwing van de subsidiabele kosten.

Hoofdstuk 6 Regionale economie

Paragraaf 6.1 Kennisondersteuning agro&food in Overijssel

 

Algemene toelichting

Het doel van deze subsidieregeling is om innovaties in de agro&foodsector te stimuleren door middel van de inzet van kennis. De innovaties dragen bij aan verduurzaming en versterking van de Overijsselse agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&food in Overijssel 2016-2019.

Artikel 6.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • agro&food sector: alle ondernemingen of organisaties in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling, waarbij de afbakening van de bedrijven in de agro&food sector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;

    toelichting: In de agro&food draait het om de voedselketen. De kern van de agro&food bestaat uit de primaire productie van (grondstoffen voor) levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie. In de agro&food sector staan de plantaardige en dierlijke economische ketens centraal. Deze ketens hebben verschillende schakels zoals de toeleverende industrie, uitgangsmateriaal, primaire productie, veterinaire dienstverlening, verwerkende (levensmiddelen)industrie, veilingen, handel en retail.

  • gezamenlijke activiteit: samenwerking tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen en organisaties, waarvan ten minste één uit de Agro&Food sector, met dezelfde kennisvraag;

    toelichting: Ondernemingen of organisaties die met elkaar in een concern zitten of een holding constructie hebben kunnen niet worden aangemerkt als zijnde onderling onafhankelijk.

  • innovatie: een nieuw product, techniek, dienst of proces dat bijdraagt aan versterking en verduurzaming van de agro&food sector;

  • investeringsvoorstel uitvoeringsprogramma agro&food in Overijssel 2016-2019: uitvoeringsprogramma, zoals vastgesteld door Provinciale Staten op 28 september 2016 met kenmerk PS/2016/508;

  • kennisvraag: een vraag naar kennis of onderzoek gericht op een innovatie;

  • onderneming: een natuurlijk persoon, een privaatrechtelijke persoon, vennootschap of eenmanszaak die gericht is op het maken van winst;

  • organisatie: het geheel van productiefactoren, procedures en mensen die samenwerken om bepaalde doelstellingen te bereiken.

Artikel 6.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken ten behoeve van een kennisvraag gericht op versterking en verduurzaming van de Overijsselse agro&food sector.

Artikel 6.1.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.1.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een organisatie of een onderneming uit de agro&food sector, met een vestiging in Overijssel of de economische regio Zwolle;

    toelichting: De economische regio Zwolle is een samenwerkingsverband van de volgende 19 gemeenten: Dalfsen, Ommen, Hardenberg, Raalte, Olst-Wijhe, Hattem, Oldebroek, Heerde, Kampen, Dronten, Noordoostpolder, Zwartewaterland, Steenwijkerland, Meppel, Staphorst, Urk, Westerveld, De Wolden en Zwolle.

  • b.

    de activiteit is nieuw voor de agro&food sector en risicodragend voor de aanvrager;

  • c.

    de activiteit draagt bij aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het investeringsvoorstel uitvoeringsprogramma agro&food in Overijssel 2016 – 2019;

  • d.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 6.1.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 6.500,– per aanvrager en een maximum van € 19.500,– per gezamenlijke activiteit.

Artikel 6.1.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Toelichting: De subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste en tweede lid zijn hiermee uitgesloten.

Artikel 6.1.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.1.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kennisondersteuning agro&food in Overijssel.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een door de aanvrager en een kennisinstelling getekende offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten blijkt.

    Toelichting: Met een kennisinstelling wordt onder andere bedoeld een universiteit, hogeschool, ziekenhuis of adviesbureau.

Artikel 6.1.8 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.1.2 ter advies voorleggen aan de adviescommissie agro&food die advies geeft over:

  • a.

    de innovatieve waarde en de kwaliteit van het project en

  • b.

    of het project bijdraagt aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&food in Overijssel 2016-2019.

Artikel 6.1.9 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de subsidiabele kosten lager zijn dan € 2.500,–.

Artikel 6.1.10 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht binnen drie maanden na datum van de subsidieverlening te zijn gestart met de uitvoering van de subsidiabele activiteit en deze activiteit binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 6.2 Innovatie agro&food in Overijssel

Artikel 6.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • agro&food sector: alle ondernemingen of organisaties in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling, waarbij de afbakening van de bedrijven in de agro&food sector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;

    toelichting: In de agro&food draait het om de voedselketen. De kern van de agro&food bestaat uit de primaire productie van (grondstoffen voor) levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie. In de agro&food sector staan de plantaardige en dierlijke economische ketens centraal. Deze ketens hebben verschillende schakels zoals de toeleverende industrie, uitgangsmateriaal, primaire productie, veterinaire dienstverlening, verwerkende (levensmiddelen)industrie, veilingen, handel en retail.

  • geldbedrag: subsidie in de vorm van een geldbedrag dat, voor het bedrag waarvoor het is vastgesteld, niet behoeft te worden terugbetaald;

  • geldlening: subsidie in de vorm van een lening van geld waarbij rente, tegen niet-marktconforme voorwaarden, over de af te lossen som moet worden betaald aan de provincie;

  • innovatieproject: een project waarin de ‘proof of concept' van een nieuw product, techniek, dienst of proces wordt uitgeprobeerd in de praktijk om te kijken of het haalbaar en effectief is, waarbij het betreffende product, techniek, dienst of proces reeds is ontwikkeld en getest, maar nog moet worden bewezen op haalbaarheid en effectiviteit in de praktijk;

  • investeringsvoorstel uitvoeringsprogramma agro&food in Overijssel 2016-2019: uitvoeringsprogramma, zoals vastgesteld door Provinciale Staten op 28 september 2016 met kenmerk PS/2016/508;

  • mededeling-rentepercentages: mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (Pb. 2008, C14/6) of diens opvolger;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;

  • subsidie: een geldbedrag of geldlening.

Artikel 6.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een innovatieproject dat bijdraagt aan verduurzaming van de agro&food sector. De subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    onderzoek naar de haalbaarheid en effectiviteit van het nieuwe product, techniek, dienst of proces in de praktijk;

  • b.

    inhuur van deskundigen ten behoeve van de realisatie van een innovatieproject;

  • c.

    investeringen ten behoeve van de realisatie van een innovatieproject.

Artikel 6.2.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een organisatie of een onderneming uit de agro&food sector, fysiek gevestigd in Overijssel;

    • b.

      er is sprake van een samenwerking tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen of organisaties;

    • c.

      het innovatieproject draagt bij aan de ambities voor verduurzaming en innovatie in de agro&food sector zoals omschreven in het investeringsvoorstel uitvoeringsprogramma agro&food in Overijssel 2016-2019;

    • d.

      de haalbaarheid en slagingskans van het innovatieproject is aangetoond aan de hand van een businesscase;

    • e.

      indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, eerste lid van het VWEU, dan moet:

      • i.

        in het geval de aanvrager een onderneming is die actief is in de primaire productie van landbouwproducten, de onderneming een MKB-onderneming zijn en moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 5, 7, 8 en 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw;

      • ii.

        in het geval van andere ondernemingen worden voldaan aan de de-minimisverordening of de de-minimisverordening Visserij.

  • 2.

    Een geldlening kan worden verstrekt indien de terugverdientijd van het innovatieproject, naar het oordeel van de adviescommissie, drie jaar of minder bedraagt.

Artikel 6.2.4 Voorwaarde

Een geldlening wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de geldlening de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden verschaft tot terugbetaling van de geldlening.

Artikel 6.2.5 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000,- per aanvraag.

Toelichting: Bij het berekenen van de maximale subsidie worden, ingeval van een landbouwonderneming die actief is in de primaire productie van landbouwproducten, de artikelen  5, 7, 8 en 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw in acht genomen. Indien de aanvrager een andere onderneming is wordt de subsidie verstrekt met in achtneming van de de-minimisverordening of de de-minimisverordening Visserij (voor zover deze onderneming tot de visserij gerekend kan worden). Dit betekent onder andere dat de subsidie aan een onderneming in de visserij voor drie belastingjaren niet meer dan € 30.000,- mag bedragen en dat de subsidie aan andere ondernemingen dan hiervoor genoemd niet meer dan € 200.000,- mag bedragen. Indien sprake is van een samenwerkingverband met twee ondernemingen kan de subsidie van maximaal € 400.000,- alleen verstrekt worden voor zover beide ondernemingen de toegestane limit van de de-minimisverordening of de de-minimisverordening visserij nog niet hebben bereikt.

Artikel 6.2.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2 sub b geldt dat uitsluitend kosten van derden, zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid subsidiabel zijn.

  • 2.

    Voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2 sub c geldt dat uitsluitend de volgende kosten van derden, zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid, subsidiabel zijn:

    • a.

      kosten voor verwerving of verbetering van onroerende goederen;

    • b.

      de koop of huurkoop van machines en materieel.

Artikel 6.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Innovatie agro&food in Overijssel.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een businesscase die uit tenminste de volgende onderdelen bestaat:

  • 3.

    een projectplan en een begroting, inclusief onderbouwing van de subsidiabele kosten aan de hand van offertes;

    • a.

      een investerings- en dekkingsplan, inclusief berekening van de terugverdientijd;

    • b.

      een exploitatiebegroting voor de eerste vijf jaar;

    • c.

      een cashflowoverzicht voor ten minste de duur van het project of looptijd van de geldlening.

  • 4.

    In aanvulling op het eerste en tweede lid overlegt de aanvrager, indien deze een onderneming is de volgende stukken:

    • a.

      een de-minimisverklaring;

    • b.

      een MKB-verklaring;

    • c.

      een verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager niet een onderneming in financiële moeilijkheden, als bedoeld in artikel 1.1.1 betreft.

  • 5.

    In aanvulling op het eerste, tweede en derde lid overlegt de aanvrager, indien de adviescommissie als bedoeld in artikel 6.2.9 adviseert om een geldlening te verstrekken, de volgende stukken:

    • a.

      een ratingverklaring indien aanvrager een kredietverleden heeft of stukken die nodig zijn om de ratingcategorie als bedoeld in de Mededeling rentepercentages te kunnen bepalen;

      toelichting: Aan de hand van de stukken die nodig zijn om de ratingcategorie zoals bedoeld in de Mededeling-rentepercentages te kunnen bepalen, kunnen Gedeputeerde Staten een ratingcategorie vaststellen. Stukken die overgelegd moeten worden zijn onder meer een recente balans en een lijst met de zekerheden die gesteld worden ten behoeve van de door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidie. Wanneer de aanvrager een special-purpose-vehicle is, worden stukken overgelegd op basis waarvan de rating van de moederonderneming van de aanvrager kan worden vastgesteld. Wanneer een aanvrager zoals bedoeld in de vorige zin geen moedermaatschappij heeft, is het niet nodig deze stukken te overleggen.

    • b.

      de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen, tenzij de aanvrager minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager;

    • c.

      de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen van de moedermaatschappij van de aanvrager, tenzij de moedermaatschappij minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager, en tenzij de aanvrager geen moedermaatschappij heeft.

Artikel 6.2.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.2.9 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2 ter advies voorleggen aan de adviescommissie agro&food, die advies geeft over:

  • a.

    de vraag of sprake is van innovatieproject;

  • b.

    de haalbaarheid en de slagingskans van de businesscase;

  • c.

    de berekening van de terugverdientijd;

  • d.

    de vraag welke vorm van subsidie: geldbedrag of geldlening geëigend is.

Artikel 6.2.10 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de te verstrekken subsidie lager is dan € 60.000,–;

  • b.

    de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op een onderzoek of inhuur deskundigheid;

  • c.

    de aanvrager een onderneming in financiële moeilijkheden betreft, als bedoeld in artikel 1.1.1;

  • d.

    de subsidie betrekking heeft op een vervangingsinvestering;

  • e.

    de subsidie betrekking heeft op financiering van de oprichting en exploitatie van een distributienet in een ander land;

  • f.

    de totale subsidie voor de subsidiabele activiteit meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele kosten.

Artikel 6.2.11 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

    • a.

      de activiteiten uiterlijk op 31 december 2021 te hebben uitgevoerd;

    • b.

      uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst te sluiten ingeval van een geldlening.

  • 2.

    De subsidieontvanger betaalt in geval van een subsidieverlening in de vorm van een geldlening in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag en verschuldigde rente met ingang van achttien maanden volgend op de datum van verlening van de subsidie aan Gedeputeerde Staten terug. De rente is verschuldigd vanaf aanvang van de geldlening over het totale uitstaande bedrag. Terzake van de aflossing en de verschuldigde rente wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidieontvanger.

Artikel 6.2.12 Kenmerken van de uitvoeringsovereenkomst

  • 1.

    De hoogte van de geldlening per innovatieproject bedraagt maximaal de subsidiabele kosten.

  • 2.

    De looptijd van de geldlening bedraagt een bepaalde tijd doch maximaal 5 jaar.

  • 3.

    Ingeval van een geldlening wordt een nominale rente van minimaal 3% per jaar verleend. De te verlenen rente is afhankelijk van de geldende marktrente conform Mededeling rentepercentage en de ratingcategorie van de subsidieaanvrager.

  • 4.

    De rente is gedurende de looptijd van de geldlening vast. Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan.

  • 5.

    De geldlening wordt onderhands verstrekt.

Artikel 6.2.13 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.

Toelichting: Gedeputeerde Staten betalen afhankelijk van de voortgang van het innovatieproject en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger de subsidie in tranches uit.

Artikel 6.2.14 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.5.2 dan wel artikel 1.5.3 wordt een aanvraag tot vaststelling van een subsidie in geval van een geldlening ingediend uiterlijk 13 weken na de laatste aflossing van de geldlening.

Artikel 6.2.15 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling een overzicht van de exploitatietekorten en de werkelijk gemaakte winst over de subsidieperiode.

Artikel 6.2.16 Vaststelling subsidie

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2 en overeenkomstig artikel 1.5.3 wordt de subsidie vastgesteld op werkelijk gemaakte kosten.

    Toelichting: De kosten dienen duidelijk gespecificeerd, onderbouwd en bewezen te worden. Alle bedragen betreffen de bedragen voor aftrek van belastingen en andere heffingen.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid wordt de verleende subsidie lager vastgesteld indien de verleende subsidie hoger is dan wat nodig is om de exploitatietekorten plus een redelijke winst over subsidieperiode te dekken.

    Toelichting: In de subsidieverleningbeschikking wordt op basis van prognoses bepaald wat de redelijke winst is en welk percentage van de winst maximaal teruggevorderd wordt. Winst is volgens artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 'het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming '. Het gaat om de opbrengsten minus kosten.

Paragraaf 6.3 Innovatiedriehoek

 

Algemene toelichting

Deze subsidieparagraaf is een uitwerking van het programma ‘Innovatie zichtbaar in gebiedsontwikkeling Innovatiedriehoek’. Dit programma heeft een tweeledige doelstelling: enerzijds het vestigingsklimaat in de Innovatiedriehoek te verbeteren en anderzijds een succesvolle marktintroductie te bevorderen van innovaties die aansluiten bij de behoeften van de gebiedsontwikkeling Innovatiedriehoek Twente.

 

Subparagraaf 6.3.1 Launching customer

 

Algemene toelichting

Het doel van deze subparagraaf is het stimuleren van de gemeenten Enschede en Hengelo, de regio Twente, ADT en de Universiteit Twente om innovatiegericht in te kopen. Gedeputeerde Staten kunnen deze partijen, die een rol als Launching Customer vervullen, een subsidie verstrekken ofwel in de vorm van een geldlening ofwel in de vorm van een voorwaardelijk te verstrekken geldbedrag dat bepaalde nader gespecificeerde risico's dekt.

 

De geldlening heeft betrekking op de aanschaf van een innovatief product dat zich vlak voor marktintroductie bevinden (TRL level 8-9: reeds ontwikkeld en getest, marktintroductie moet nog plaats vinden) en dat  betrekking heeft op de thema's Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid en verblijfskwaliteit.  Wanneer de kosten die nodig zijn om een innovatief product gebruiksklaar te maken (aanloop-/instelling- of aanschafkosten) hoger zijn ten opzichte van het conventionele alternatief, verstrekken Gedeputeerde Staten een geldlening van maximaal € 1.000.000,–.

 

De subsidie in de vorm van een geldbedrag dient  ter dekking van risico's die voorkomen in de levenscyclus van een innovatief product en die niet of niet in die mate voorkomen in de levenscyclus van het conventionele alternatief. De subsidie is beperkt tot risico's die niet vermeden of voorkomen kunnen worden en die bovendien niet op een andere wijze kunnen worden beheerst. De subsidieaanvrager is verplicht de risico's te minimaliseren. Deze subsidie bedraagt maximaal € 350.000,– en maximaal 33% van de subsidiabele kosten. Hij treedt alleen in werking als de risico's zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. De financiële dekking van risico's wordt in de verhouding 1:1:1 verdeeld tussen subsidieaanvrager/launching customer, opdrachtnemer/ leverancier en provincie. Risico's die zich in een fase van de levenscyclus niet hebben voorgedaan, worden aan het einde van die fase in mindering gebracht op de verstrekte subsidie.

Artikel 6.3.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • conventioneel alternatief: een product, dienst of werk dat vergelijkbare functies vervult als het gekozen innovatief product;

  • innovatiedriehoek: de projecten Hart van Zuid, Gebiedsontwikkeling Kennispark Twente, High Tech Campus Thales en Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente;

  • innovatief product: een product, dienst of werk met innovatief karakter dat of die zich vlak voor marktintroductie bevindt (TRL 8-9);

  • launching customer: het optreden van de subsidieontvanger als opdrachtgever voor de levering van een innovatief product;

  • levenscyclus: de aanschaf, het gebruik, het behoud en het eventueel weer afstoten van een innovatief product;

  • opdrachtnemer: de leverancier van het innovatief product;

  • opdrachtgever: de inkoper van het innovatief product;

  • risicodekking: een voorwaardelijke subsidie ter dekking van risico's die voorkomen in de levenscyclus van een innovatief product en die niet of niet in die mate voorkomen in de levenscyclus van het conventionele alternatief;

  • Total Cost of Ownership (TCO): de kostenbenaderingsmethode waarbij alle directe en indirecte kosten en baten gerelateerd aan de levenscyclus in ogenschouw worden genomen;

  • Technological Readiness Level (TRL): de internationale standaard om een fase in technische ontwikkeling aan te duiden.

Artikel 6.3.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken in de vorm van een geldlening of in de vorm van een risicodekking voor de aanschaf en in geval van een werk de realisatie van een innovatief product, na het volgen van een proces van innovatiegericht inkopen waarbij de subsidieaanvrager als launching customer optreedt.

Artikel 6.3.1.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.3.1.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is de gemeente Enschede, gemeente Hengelo, regio Twente, ADT of de Universiteit Twente;

    • b.

      er is een businesscase waaruit blijkt dat het innovatief product voldoet aan de volgende criteria:

      • i.

        het heeft een TCO die gelijk is aan of lager is dan de TCO van het conventionele alternatief;

      • ii.

        het draagt bij aan het oplossen van knelpunten binnen de thema's Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid of Verblijfskwaliteit;

      • iii.

        het is kwalitatief hoogstaand conform de voor de betreffende industrie geldende standaarden;

      • iv.

        het draagt bij aan het verbeteren van het vestigingsklimaat in de Innovatiedriehoek;

      • v.

        het draagt bij aan de zichtbaarheid van het High Tech Systemen en Materialen profiel van de Innovatiedriehoek;

      • vi.

        het is geselecteerd op basis van een proces van innovatiegericht inkopen welk proces in de business case is beschreven;

    • c.

      de businesscase is financieel haalbaar en uitvoerbaar, hetgeen blijkt uit de uitwerking van de volgende onderdelen:

      • i.

        een beschrijving van het bedrijf of consortium van bedrijven dat het betreffende innovatieve product levert;

      • ii.

        een beschrijving van de samenwerking tussen opdrachtnemer en subsidieaanvrager;

      • iii.

        een beschrijving van het innovatieve product en de fases van ontwikkeling (TRL level);

      • iv.

        een onderbouwing van de financiële positie van de opdrachtnemer op basis van huidige en verwachte kasstromen en de balans;

      • v.

        een onderbouwing van de potentie om opgeschaald te kunnen worden naar andere gebruikers onder andere door:

        • 1.

          een onderbouwing van de marktpotentie, beschrijving van de doelgroep, distributie-, productie-, ketenpartners, doelmarkt binnen twee jaar, en een realisatieplan dat ingaat op de wijze waarop de opdrachtnemer deze verwacht te benutten;

        • 2.

          een beschrijving van het onderscheidend vermogen van het innovatief product ten opzichte van concurrerende producten, diensten of systeemoplossingen en markten;

        • 3.

          een onderbouwing van de wijze waarop de uitrol van het innovatieve product wordt gefinancierd;

      • vi.

        een businessmodel, verdienmodel of exploitatiemodel;

      • vii.

        een getalsmatige onderbouwing van commercieel perspectief, marktomvang, concrete meerwaarde voor eindgebruiker, beoogd marktaandeel en kostprijsopbouw;

      • viii.

        een omzet-, resultaat- en liquiditeitsprognose;

      • ix

        een financiële rendementsberekening voor de businesscase.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een geldlening aan de volgende criteria:

    • a.

      de kosten voor het gebruiksklaar maken, zijnde de aanschaf-, aanloop- en instellingskosten van het betreffende innovatief product zijn hoger ten opzichte van het conventioneel alternatief;

    • b.

      de te verstrekken subsidie bedraagt ten minste € 50.000,–.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor een risicodekking aan de volgende criteria:

    • a.

      de risicodekking betreft risico’s:

      • i.

        die niet voorkomen of vermeden kunnen worden en niet op andere wijze kunnen worden beheerst;

      • ii.

        die zich niet voordoen tijdens gebruik, behoud of afstoten in de levensfase van een product; en

      • iii.

        die zich voordoen binnen een termijn van 10 jaar na subsidieverlening.

    • b.

      de te verstrekken subsidie bedraagt ten minste € 25.000,–.

Artikel 6.3.1.4 Voorwaarden

Een risicodekking wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat een risico als bedoeld in artikel 6.3.1.3 derde lid sub a zich aantoonbaar heeft verwezenlijkt binnen een fase in de levenscyclus zoals beschreven in de business case.

Artikel 6.3.1.5 Subsidiabele kosten

Voor een geldlening geldt dat overeenkomstig de artikelen 1.1.5 en 1.1.6, uitsluitend het verschil tussen enerzijds de aanschaf, aanloop-, of instellingskosten van het innovatief product en anderzijds diezelfde of vergelijkbare kosten van het conventionele alternatief, subsidiabel is.

Toelichting: Dit betekent dat de aanschaf, aanloop- of instellingskosten één of meerdere van de kostensoorten moeten zijn zoals opgenomen in artikel 1.1.5 en dat er geen kosten opgevoerd kunnen worden die opgenomen zijn in artikel 1.1.6. Een voorbeeld van aanschafkosten en instellingskosten kunnen kosten van derden zijn zoals opgenomen in artikel 1.1.5 vierde lid. Indien sprake is van inzet van gemeentelijke apparaatkosten voor bijvoorbeeld het instellen van het innovatief product, dan zijn deze kosten alleen subsidiabel als dit niet in strijd is met artikel 1.1.6.

Artikel 6.3.1.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 geldt voor de risicodekking dat de kosten voortvloeiend uit immateriële schade, schade veroorzaakt door eigen schuld of schuld van een derde, indirecte of gevolgschade en schade die reeds verzekerd of op andere wijze gedekt is, niet subsidiabel zijn.

 

Toelichting: Dit betekent dat de raming van de risicodekking op basis van de kosten zoals opgenomen in artikel 1.1.5 moet gebeuren. Daarnaast kunnen er geen kosten in de raming opgenomen worden die in artikel 1.1.6 en in dit artikel opgenomen zijn. In de risicoraming kunnen bijvoorbeeld wel kosten van derden worden opgenomen zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid. Indien sprake is van inzet van gemeentelijke apparaatkosten voor bijvoorbeeld het beheer en onderhoud dan zijn deze kosten echter alleen subsidiabel als dit niet in strijd is met artikel 1.1.6.

Artikel 6.3.1.7 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie in de vorm van een geldlening bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 1.000.000,–.

  • 2.

    De subsidie in de vorm van een risicodekking bedraagt maximaal 33,3% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 350.000,–.

Artikel 6.3.1.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De subsidieaanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier Innovatiedriehoek-Launching Customer.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een businesscase als bedoeld in artikel 6.3.1.3 eerste lid sub b en c die naast de in artikel 6.3.1.3, eerste lid vermelde gegevens de volgende onderdelen bevat:

    • a.

      het bedrag van de benodigde subsidie en een financiële onderbouwing van dat bedrag;

    • b.

      een voorstel voor de duur van de geldlening en het tempo van bevoorschotting;

    • c.

      een voorstel voor het tempo van terugbetaling van de geldlening indien wordt afgeweken van aflossing na het eerste jaar na verstrekking eerste voorschot;

    • d.

      een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de risico's ten opzichte van het conventionele alternatief;

    • e.

      een beschrijving hoe de benoemde risico's voorkomen, vermeden, gereduceerd, overgedragen of geaccepteerd worden;

    • f.

      het toedelen van de risico's naar fasen in de levenscyclus van het innovatief product;

    • g.

      een overzicht en onderbouwing van de kosten die met elk van de benoemde risico's samenhangen.

Artikel 6.3.1.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

 

Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen via publicatie van het subsidieplafond een deelplafond per project binnen de Innovatiedriehoek vaststellen.

Artikel 6.3.1.10 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.3.1.2 ter advies voorleggen aan de adviescommissie Innovatiedriehoek die advies geeft over:

  • a.

    de mate waarin sprake is van een innovatief product en de mate waarin dat product kwalitatief hoogstaand is;

  • b.

    de bijdrage aan een oplossing van een probleem binnen de thema's Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid of Verblijfskwaliteit;

  • c.

    de vraag of de business case toereikend is om bij te dragen aan de doelstelling van het programma Innovatie zichtbaar in de Innovatiedriehoek;

  • d.

    de vraag in hoeverre bijgedragen wordt aan zichtbaarheid in relatie tot het HTSM profiel van de Innovatiedriehoek;

  • e.

    de potentie om de afzet van het innovatieve product op te schalen naar andere gebruikers;

  • f.

    de vraag of de businesscase voor het overige financieel haalbaar en uitvoerbaar is.

Artikel 6.3.1.11 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    voor de activiteit al subsidies zijn verstrekt door een ander bestuursorgaan;

  • b.

    het inkoopproces niet voldoet aan de geldende regelgeving.

Artikel 6.3.1.12 Kenmerken van de uitvoeringsovereenkomst

  • 1.

    De kenmerken van de uitvoeringsovereenkomst bij een geldlening zijn:

    • a.

      de looptijd bedraagt een bepaalde tijd, maar maximaal 10 jaar;

    • b.

      de rente van de geldlening staat gedurende de looptijd van de geldlening vast en bedraagt 1,5% per jaar;

    • c.

      Gedeputeerde Staten kunnen boetevrije vervroegde aflossing van de geldlening toestaan;

    • d.

      de geldlening wordt onderhands verstrekt.

  • 2.

    De kenmerken van de uitvoeringsovereenkomst bij een risicodekking zijn:

    • a.

      de looptijd bedraagt een bepaalde tijd, maar maximaal 10 jaar;

    • b.

      de overeenkomst bevat een beschrijving van de risico's, van de termijn waarbinnen een risico zich kan verwezenlijken en van de wijze waarop en de termijn waarbinnen deze verwezenlijking moet worden aangetoond;

    • c.

      de overeenkomst bevat een beschrijving van de wijze waarop de risico's worden gedekt door de subsidieontvanger en de opdrachtnemer.

Artikel 6.3.1.13 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken na aflossing van de geldlening dan wel 13 weken na het einde van de risicodekking.

Artikel 6.3.1.14 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

    • a.

      uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst te sluiten;

    • b.

      binnen een jaar na subsidieverlening te starten met de uitvoering van de businesscase.

  • 2.

    De subsidieontvanger betaalt in geval van een subsidieverlening in de vorm van een geldlening het overeengekomen aflossingsbedrag en de verschuldigde rente, met ingang van de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen datum, aan Gedeputeerde Staten terug in de overeengekomen termijnen. Ter zake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken.

  • 3.

    De subsidieontvanger is in geval van een subsidieverlening in de vorm van een risicodekking, verplicht:

    • a.

      de risico's te minimaliseren;

    • b.

      er zorg voor te dragen dat subsidieontvanger en opdrachtnemer elk een derde deel van de risico's dragen;

    • c.

      Gedeputeerde Staten na afloop van elke fase van de levenscyclus te informeren over de nog resterende risico's zoals beschreven in de business case.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de verplichting verbinden dat de aanvrager zekerheden aan Gedeputeerde Staten verschaft ter nakoming van zijn verplichtingen. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 6.3.1.15 Bevoorschotting

  • 1.

    De hoogte en het tempo van bevoorschotting in geval van een geldlening worden bepaald op basis van prestaties, besteding, liquiditeitsbehoefte en het risicoprofiel van de subsidieontvanger.

  • 2.

    Het voorschot wordt verstrekt in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen nader worden uitgewerkt in de uitvoeringsovereenkomst.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.3.2 verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een risicodekking geen voorschot.

Subparagraaf 6.3.2 Small business innovatie regeling Twente

 

Algemene toelichting

Het doel van deze subparagraaf is het ondersteunen van de gemeenten Enschede en Hengelo, regio Twente, Area Development Twente (ADT) en de Universiteit Twente in het proces van Innovatiegericht Inkopen om een rol als Launching Customer te vervullen zoals bedoeld in de vorige subparagraaf. Meer specifiek richt deze regeling zich op het ondersteunen van een uitvraag aan de markt door de gemeenten Enschede, Hengelo, regio Twente en de Universiteit Twente om zich te oriënteren op mogelijk innovatieve producten die kunnen aansluiten bij hun opgave. Deze marktoriëntatie maakt onderdeel uit van het proces van Innovatiegericht Inkopen. Gedeputeerde Staten kunnen deze partijen, die een rol als Launching Customer vervullen, een subsidie verlenen.

Artikel 6.3.2.1 Begripsbepalingen

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • innovatief product: een product, dienst of werk met een innovatief karakter dat/die zich vlak voor marktintroductie bevindt (TRL 8-9);

  • innovatiegerichte uitvraag: een marktoriëntatie van de subsidieaanvrager als inkoper naar één of meerdere innovatieve producten met als doel zicht te krijgen op innovatieve oplossingen voor een vraagstuk; het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek, het ontwikkelen en testen van prototypes als onderdeel van de marktoriëntatie valt hier ook onder.

Artikel 6.3.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een innovatiegerichte uitvraag.

Artikel 6.3.2.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is de gemeente Enschede, gemeente Hengelo, regio Twente, Area Development Twente (ADT) of de Universiteit Twente;

  • b.

    de innovatiegerichte aanvraag maakt onderdeel uit van een proces van innovatiegericht inkopen als bedoeld in subparagraaf 6.3.1 van dit besluit;

  • c.

    het innovatieve product waar de innovatiegerichte uitvraag betrekking op heeft:

    • i.

      is gericht op het oplossen van knelpunten binnen de thema’s Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid en Verblijfskwaliteit;

    • ii.

      draagt bij aan het verbeteren van het vestigingsklimaat in de Innovatiedriehoek;

    • iii.

      draagt bij aan de zichtbaarheid in relatie tot HTSM profiel van de Innovatiedriehoek;

  • d.

    indien sprake is van een haalbaarheidsonderzoek als onderdeel van de marktoriëntatie dan moet deze zicht geven op de innovatie en de technische, economische en organisatorische haalbaarheid. De volgende aspecten moeten onderbouwd zijn:

    • i.

      beschrijving van de innovatie en de fase van ontwikkeling (TRL);

    • ii.

      onderbouwing van het onderscheidend vermogen ten opzichte van alternatieven;

    • iii.

      beschrijving van de technische risico’s, onzekerheden en afhankelijkheden;

    • iv.

      getalsmatige onderbouwing van de marktpotentie van de oplossing;

    • v.

      beoogd marktaandeel en kostprijsopbouw;

    • vi.

      businessmodel, verdienmodel of exploitatiemodel;

    • vii.

      intellectueel eigendom;

    • viii.

      onderbouwing TCO van de oplossing en vergelijking met conventionele alternatieven;

    • ix.

      beschrijving van het bedrijf of consortium van bedrijven dat innovatie gaat leveren en verder vermarkten, inclusief distributie-, productie en ketenpartners;

    • x.

      beschrijving van de samenwerking tussen het bedrijf of consortium van bedrijven en de launching customer voor de eerste toepassing;

  • e.

    indien sprake is van de ontwikkel- en testfase dan moet de innovatie worden getest in een realistische omgeving, waarbij de eindgebruiker en de beoogde launching customer zijn betrokken.

Artikel 6.3.2.4 Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000,–.

Artikel 6.3.2.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Artikel 6.3.2.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.3.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Small Business Innovatie Regeling Twente.

Artikel 6.3.2.8 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2.2 ter advies voorleggen aan de adviescommissie Innovatiedriehoek die advies geeft over de mate waarin de subsidieaanvraag voldoet aan de criteria van artikel 6.3.2.3 sub b en sub c.

 

Subparagraaf 6.3.3 Living lab

 

Algemene toelichting

Het doel van deze subparagraaf is tweeledig. Enerzijds gaat het om het stimuleren van innovaties die zich bevinden in de demonstratiefase of fase van testen van systeemintegratie (TRL levels 6-8). En anderzijds gaat het om het zichtbaar maken van innovaties in de Innovatiedriehoek. Partijen met ervaring op het gebied van stimuleren van innovaties bij marktpartijen kunnen een subsidie aanvragen voor het openstellen van een proeftuinfaciliteit. Gedeputeerde Staten kunnen deze partijen, die een coördinerende en faciliterende rol vervullen, een subsidie verstrekken.

Artikel 6.3.3.1 Begripsbepalingen

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • innovatiedriehoek: de projecten Hart van Zuid, Gebiedsontwikkeling Kennispark Twente, High Tech Campus Thales en Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente;

  • innovatief product: product, dienst of werk met innovatief karakter dat/die zich vlak voor marktintroductie bevindt (TRL 8-9);

  • proeftuinfaciliteit: een open innovatie-omgeving voor het testen van technologische of marktinnovatie van nieuwe of vernieuwde producten of diensten (TRL 6 tot en met 8) die zich in het ontwikkelstadium bevinden waarbij ten minste één eindgebruiker en één ondernemer betrokken zijn en die zich kenmerkt door een realistische omgeving, een living lab;

  • Technological Readiness Level (TRL): internationale standaard om een fase in technische ontwikkeling aan te duiden.

Artikel 6.3.3.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een proeftuinfaciliteit in de Innovatiedriehoek.

Artikel 6.3.3.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.3.3.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een rechtspersoon;

  • b.

    de aanvrager heeft aantoonbare ervaring op het gebied van het stimuleren van innovatie bij bedrijven;

  • c.

    er is sprake van samenwerking tussen publiek private partijen waarbij ten minste één organisatie uit de publieke sector, één ondernemer en één eindgebruiker betrokken zijn;

  • d.

    de proeftuinfaciliteit:

    • i.

      draagt bij aan het oplossen van knelpunten binnen de thema’s Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid of Verblijfskwaliteit;

    • ii.

      vindt plaats in de Innovatiedriehoek en draagt bij aan de zichtbaarheid van innovatie in de Innovatiedriehoek;

  • e.

    er is sprake van een sluitende begroting voor de duur van het project;

  • f.

    de te verstrekken subsidie bedraagt ten minste € 100.000,–;

  • g.

    er is sprake van schriftelijke goedkeuring voor vestiging van de Proeftuin door de directeur van het project binnen de Innovatiedriehoek waar de proeftuin zal worden gevestigd;

  • h.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU voldoet de subsidie aan artikel 27 van de AGVV.

Artikel 6.3.3.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000,-.

Artikel 6.3.3.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

 

Toelichting : Gedeputeerde Staten kunnen via publicatie van het subsidieplafond een deelplafond per project binnen de Innovatiedriehoek vaststellen.

Artikel 6.3.3.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Living Lab.

Artikel 6.3.3.7 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de totale subsidie die de subsidieontvanger van de provincie en andere subsidieverstrekkers tezamen ontvangt meer dan 50% bedraagt van de subsidiabele kosten.

 

Paragraaf 6.4 Cofinanciering Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Oost Nederland

 

Algemene toelichting

Gedeputeerde Staten kunnen op grond van deze paragraaf een aanvullende subsidie (provinciale middelen) verstrekken voor projecten die:

  • op grond van Operationeel Programma EFRO subsidie verkrijgen; én

  • een bijdrage leveren aan het Uitvoeringskader Kerntaak Regionale Economie 2012-2015 of het uitvoeringsprogramma Nieuwe Energie.

EFRO is het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Het operationeel programma (OP) EFRO Oost Nederland is een gezamenlijk subsidieprogramma van de provincies Overijssel en Gelderland en werkt aan structurele versterking van de economie in Gelderland en Overijssel.

Het doel van het OP is dat meer Oost-Nederlandse MKB-bedrijven meer omzet halen uit nieuwe producten. Daarom wordt het MKB direct ondersteund bij de productontwikkeling. Productvernieuwing is de basis voor behoud en vergroting van de concurrentiekracht en daarmee voor behoud van werkgelegenheid in Oost-Nederland. Oost Nederland zet de EFRO-middelen in op innovatiestimulering en koolstofarme economie.

 

Innovatiestimulering

Dit thema richt zich op innovatiestimulering in de sectoren Agro&Food, Health, Hightech Systemen en Materialen (HTSM) en op crossovers tussen deze sectoren en ICT, water, creatieve industrie, chemie en maakindustrie. Oost Nederland wil onderzoek versterken en technologische ontwikkelingen en innovatie bevorderen. De focus ligt op:

  • clustervorming en netwerken die leiden tot meer innovatiegerichte samenwerking tussen onderwijs, overheid en ondernemers (met name tussen MKB'ers onderling en MKB en kennisinstellingen);

  • bevordering van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten, diensten, processen of toepassingen, inclusief het ontwikkelen en testen van prototypes, binnen het MKB.

Koolstofarme economie

Oost Nederland ondersteunt de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken. Daarbij gaat het om zaken als minder Co2 uitstoot en een toenemend gebruik van hernieuwbare energie. Ook kunnen energiebronnen veel efficiënter worden ingezet. Dit thema richt zich op innovatiestimulering in de sector Energie- en Milieutechnologie inclusief biobased economy en crossovers. De focus ligt op:

  • clustervorming en netwerken gericht op innovatie en toepassing van CO2-arme technologieën die leiden tot meer innovatiegerichte samenwerking tussen onderwijs/onderzoek, overheid en ondernemers (met name tussen MKB'ers onderling en MKB en kennisinstellingen);

  • bevordering van experimentele ontwikkeling van nieuwe producten en product-marktcombinaties van koolstofarme technologieën, inclusief het ontwikkelen en testen van prototypes, binnen het MKB.

Het Operationeel Programma EFRO wordt uitgevoerd door de Managementautoriteit Oost-Nederland. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland zijn aangewezen als Managementautoriteit Oost-Nederland: Managementautoriteit Oost-Nederland, Postbus 9090, 6800 GX Arnhem en www.op-oost.eu .

Artikel 6.4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

Artikel 6.4.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die subsidie ontvangen op basis van het Operationeel Programma 2014-2020 Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie op 11 november 2014.

Artikel 6.4.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de activiteit moet EFRO-cofinanciering ontvangen;

  • b.

    de aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in de subsidiebepalingen die gelden voor het Operationeel Programma 2014-2020 Oost-Nederland;

  • c.

    de activiteit moet bijdragen aan het beleidskader ‘#in – Overijssel innoveert en internationaliseert’ of het uitvoeringsprogramma Nieuwe Energie, of een document dat een van deze kaders vervangt;

  • d.

    de activiteit is niet in strijd met provinciale doelen.

Artikel 6.4.4 Aanvraag, verlening en vaststelling van de subsidie

Bij de afhandeling van de subsidie wordt de geldende Europese regelgeving gevolgd.

 

Paragraaf 6.5 Samenwerkingsprogramma INTERREG A 2014-2020 Duitsland-Nederland

 

Algemene toelichting

Het Samenwerkingsprogramma INTERREG A Deutschland-Nederland is een Europees subsidieprogramma dat wordt uitgevoerd door 15 INTERREG-partners. De Managementautoriteit is de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen.

Artikel 6.5.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die passen binnen en die INTERREG-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit het Samenwerkingsprogramma INTERREG A 2014-2020; Deutschland-Nederland.

Artikel 6.5.2 Criteria

Een aanvraag voor subsidie  als bedoeld in artikel 6.5.1 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    het project ontvangt een INTERREG-cofinanciering;

  • b.

    het project voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de subsidiebepalingen die gelden voor het Samenwerkingsprogramma INTERREG A 2014-2020 Deutschland-Nederland;

  • c.

    het project draagt bij aan één of meerdere provinciale doelen.

Artikel 6.5.3 Aanvraag, verlening en vaststelling van de subsidie

Bij de afhandeling van de subsidie wordt de geldende Europese regelgeving gevolgd.

 

Paragraaf 6.6 Thematische fondsen 2014-2020

 

Algemene toelichting

De Europese Commissie kent naast regionale fondsen, waarin provincie Overijssel een (mede)beslisrol heeft over de inzet van Europese middelen, thematische fondsen die subsidie ter beschikking stellen voor thematische projecten.

Artikel 6.6.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die passen binnen en die EU-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit de Europese thematische fondsen 2014-2020.

Toelichting: De thematische fondsen zijn: Horizon 2020: Onderzoek en Innovatie, Life: Natuur en Milieu, Creative Europe: Cultuur, Connecting Europe Facility: Mobiliteit.

Artikel 6.6.2 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.7.1 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    het project ontvangt een EU-cofinanciering uit een thematisch fonds;

  • b.

    het project voldoet aan de voorwaarden die gelden voor het betreffende thematische fonds;

  • c.

    het project draagt bij aan een of meerdere provinciale doelen.

Artikel 6.6.3 Aanvraag, verlening en vaststelling van de subsidie

Bij de afhandeling van de subsidie wordt de geldende Europese regelgeving gevolgd.

 

Paragraaf 6.7 MKB Innovatieve topsectoren (MIT) Oost

Artikel 6.7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • arm's length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractspartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke instandhouding behelzen, iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;

  • experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten;

    toelichting: Dit kan activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele ontwikkeling, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vaststaan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatie doeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

  • haalbaarheidsproject: een project dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;

  • haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren; het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;

  • innovatieadviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie, niet zijnde de aanvrager, verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatiesteun in de vorm van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nummer 94 en 95 van de AGVV;

  • innovatieprogramma Topsectoren: programma zoals bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies en gepubliceerd in de Staatscourant 2015, 10567 en te raadplegen op www.op-oost.eu of daarvoor in de plaats tredende programma's;

  • innovatieve onderneming: een onderneming:

    • a.

      die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, procedés of diensten zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden, of

    • b.

      waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minsten 10% bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;

  • ondersteunende sector: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie;

  • startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan waarbij voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren geldt dat de periode van vijf jaar geacht kan worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten;

  • S3-sector: de sectoren (Agro)Food, Health, High Tech Systemen & Materialen of Energie- en Milieutechnologie.

Artikel 6.7.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    de uitvoering van een haalbaarheidsproject;

  • b.

    een innovatieadviesproject.

Artikel 6.7.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een MKB-onderneming, een rechtspersoon of een ander persoon;

    • b.

      de activiteit vindt plaats in een S3-sector of een S3-sector in combinatie met een ondersteunende sector;

    • c.

      de activiteit past binnen het Regionaal Economisch Beleid van de provincie Overijssel.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub a aan de volgende criteria:

    • a.

      minimaal 60% van de subsidiabele kosten heeft betrekking op een haalbaarheidsstudie;

    • b.

      indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, eerste lid van het VWEU, voldoet de subsidie aan de AGVV.

Artikel 6.7.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.7.2 sub a bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,-.

  • 2.

    De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.7.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-.

Artikel 6.7.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.5 zijn voor activiteiten als bedoel in artikel 6.7.2 sub a die betrekking hebben op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkend boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    • c.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • d.

      bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.5 zijn voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.7.2 sub a die betrekking hebben op haalbaarheidsstudies de kosten van de studie subsidiabel.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.1.5 zijn voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.7.2 sub b de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      de kosten, met inbegrip van personeelskosten, van het verstrekken van advies en procesbegeleiding;

    • b.

      de kosten verbonden aan innovatieadviesdiensten en diensten inzake innovatieondersteuning.

Artikel 6.7.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier MIT Oost. Het aanvraagformulier is te vinden op www.op-oost.eu.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub a een schriftelijk bewijsstuk waar het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid alsmede de technische en financiële risico's van de te onderzoeken activiteiten uit blijken.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub b:

    • a.

      een beknopt plan met een beschrijving van de kennisvraag en de doelstelling van het innovatieadviesproject alsmede de vermelding van de kennisinstelling of adviesorganisatie die het innovatieadviesproject gaat uitvoeren;

    • b.

      een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de kennisinstelling of adviesorganisatie die met de aanvrager het innovatieadviesproject gaat uitvoeren organisatorisch en financieel onafhankelijk is van de aanvrager.

Artikel 6.7.7 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag om subsidie ingediend vanaf 10 mei 2016 en ontvangen uiterlijk op 1 september 2016 om 19.00 uur.

Artikel 6.7.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    aan de aanvrager op basis van deze subsidieparagraaf voor de activiteit in totaal al drie maal of maximaal € 100.000,– subsidie is verstrekt dan wel binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond al subsidie is verstrekt;

  • b.

    bij een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub b de aanvrager en de kennisinstelling of adviesorganisatie die het innovatieadviesproject gaan uitvoeren voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag reeds verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan over het innovatieadviesproject.

Artikel 6.7.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteit  binnen twaalf maanden na aanvang te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 6.8 Leren van elkaar kringen (ZP-ers)

 

Algemene toelichting

Gedeputeerde Staten willen de professionalisering van ZP-ers ondersteunen door subsidie te verstrekken voor het faciliteren van zogenaamde Leren van elkaar kringen. Een Leren van elkaar kring bestaat uit minimaal vijf en maximaal tien ZP-ers, die hun ondernemerskwaliteiten en -vaardigheden willen versterken door van elkaar te leren, onder professionele begeleiding. Het kan gaan om bijvoorbeeld het verbeteren van vakkennis, vermogen om samen te werken, commercieel inzicht, kennis van de markt en financieel inzicht.  Maar ook om vaardigheden zoals verkoopvaardigheden, marketingvaardigheden en sociale vaardigheden om nieuwe netwerken aan te boren.

Artikel 6.8.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • leren van elkaar kring: minimaal vijf en maximaal tien ZP-ers, die hun ondernemerskwaliteiten en -vaardigheden willen versterken door van elkaar te leren, onder professionele begeleiding;

  • ondernemer: een natuurlijke of rechtspersoon die tegen betaling een product of dienst op de markt brengt, ongeacht de rechtsvorm of de wijze van financiering;

  • ZP-er: bij de Kamer van Koophandel ingeschreven zelfstandige ondernemer met maximaal één medewerker in dienst. toelichting: Ook een freelancer of een eenmanszaak valt  onder de definitie van een ZP-er.

Artikel 6.8.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de professionele begeleiding van een Leren van elkaar kring.

Artikel 6.8.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een deelnemende ZP-er die de aanvraag indient voor de betreffende Leren van elkaar kring;

    toelichting: De aanvrager is tevens de subsidieontvanger en verantwoordelijk voor de subsidie.

  • b.

    de Leren van elkaar kring bestaat uit ZP-ers die fysiek gevestigd zijn in Overijssel;

  • c.

    er is sprake van professionele begeleiding door een onafhankelijke deskundige, niet zijnde een van de  deelnemende ZP-ers van de Leren van elkaar kring;

    toelichting: Een van de deelnemende ZP-ers kan, ondanks dat die misschien wel de  professionele deskundigheid heeft, niet de begeleiding van de betreffende Leren van elkaar kring op zich nemen, omdat deze als deelnemer niet wordt aangemerkt  als ‘onafhankelijke’ als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid . 

  • d.

    een ZP-er kan per kalenderjaar 1 keer deelnemen aan een Leren van elkaar kring welke  gesubsidieerd is op grond van deze subsidieparagraaf.

Artikel 6.8.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,- per aanvraag en per Leren van elkaar kring.

Toelichting: Uit het dekkingsplan moet blijken dat 25% van de kosten van de begeleiding is gedekt, door bijvoorbeeld de deelnemers of andere  financiers. Per Leren van elkaar kring bedraagt de subsidie maximaal € 5.000,-. Een Leren van elkaar kring kan maximaal een keer per jaar subsidie aanvragen.

Artikel 6.8.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend de kosten van de professionele begeleider zijn conform artikel 1.1.5 derde lid subsidiabel.

Toelichting: Kosten van deelnemende ondernemers zijn niet subsidiabel. Dit betekent dat inzet van eigen uren en middelen voor eigen rekening zijn.

Artikel 6.8.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.8.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het Aanvraagformulier Leren van elkaar kringen (ZP-ers).

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:

    • a.

      een getekende offerte, met een omschrijving van de vorm en inhoud van de Leren van elkaar kring voorzien van:

      • i.

        datum en naam van de professionele begeleider;

      • ii.

        de geplande data voor de uitvoering en een onderbouwing van de totale kosten;

    • b.

      een overzicht van de deelnemende ZP-ers, onder vermelding van het Kvk-nummer, naam adres en woonplaats en de sector waarin de ZP-er werkzaam is, voorzien van een handtekening van de deelnemende ZP-ers.

Artikel 6.8.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de te verstrekken subsidie lager is dan € 2.500,–;

  • b.

    voor de activiteit in het betreffende kalenderjaar al subsidie is verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf.

Artikel 6.8.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening de subsidiabele activiteit te hebben uitgevoerd;

  • b.

    deel te nemen aan een evaluatie onderzoek van de provincie.

 

Paragraaf 6.9 Ondernemend noaberschap

 

Algemene toelichting

Gedeputeerde Staten willen ondernemersverenigingen en samenwerkende brancheverenigingen in Overijssel stimuleren om plannen te maken en uit te voeren om businessontwikkeling van hun leden in Overijssel te versterken. Op basis van deze subsidieregeling kunnen ondernemersverenigingen en samenwerkende brancheverenigingen in Overijssel subsidie ontvangen voor samenwerkings- en kennisuitwisselingsactiviteiten die bijdragen aan de businessontwikkeling van aaneengesloten ondernemingen.

Artikel 6.9.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • brancheorganisatie: een vereniging of stichting van ondernemers met eenzelfde soort bedrijf, die zich verenigd hebben om collectieve belangen of deelbelangen van groepen leden of individuele belangen van leden te behartigen;

    toelichting: Activiteiten die brancheverenigingen uitvoeren zijn onder andere: lobbyactiviteiten, cao-onderhandelingen voeren, innovatieprojecten opzetten, juridisch advies geven,  bijeenkomsten organiseren of  collectieve inkoop regelen.

  • businessontwikkeling: het ontwikkelen en implementeren van groeimogelijkheden en het creëren van  langetermijnwaarde voor ondernemingen;

  • onderneming: een natuurlijke of rechtspersoon die tegen betaling een product of dienst op de markt brengt, ongeacht de rechtsvorm of de wijze van financiering;

  • ondernemersvereniging: een vereniging van ondernemers met één of meerdere raakvlakken die zich verenigd hebben om op te komen voor hun gezamenlijke belangen;

    toelichting: Een ondernemersvereniging kan bestaan uit ondernemers uit verschillende sectoren. Zij worden ook wel bedrijfskringen, ondernemerskringen, netwerkverenigingen, bedrijfsverenigingen, businessclubs, commerciële clubs of winkeliersverenigingen  genoemd. 

  • netwerkvorming: het samenbrengen van gelijkgestemden rond een ambitie of thema, inclusief het leggen van contacten en relaties tussen betrokken ondernemingen of organisaties.

Artikel 6.9.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor samenwerkings- en kennisuitwisselingsactiviteiten tussen ondernemingen met als doel businessontwikkeling van aaneengesloten leden te stimuleren.

Toelichting: Voorbeelden van activiteiten zijn werksessies, studiekringen, excursies of uitwisselingsprogramma's.

Artikel 6.9.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een ondernemers- of brancheorganisatie;

    toelichting: De subsidie wordt verstrekt aan een ondernemers- of een brancheorganisatie. Het is ook mogelijk dat verenigingen samenwerken en gezamenlijk een aanvraag indienen. In dat geval  wordt een aanvraag door één van de verenigingen ingediend. De aanvragende vereniging is dan verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten en de verantwoording van de subsidie.

  • b.

    de ondernemers- of branchevereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

  • c.

    de ondernemers- of branchevereniging hebben gezamenlijk ten minste 75 aangesloten ondernemers met een vestiging in Overijssel;

  • d.

    indien de aanvrager een branchevereniging is dan is sprake van:

    • i.

      samenwerking met ten minste één ondernemersvereniging; of

    • ii.

      samenwerking met ten minste twee brancheverenigingen vanuit verschillende sectoren;

      toelichting: Om kruisbestuiving tussen verschillende sectoren te bevorderen moet sprake zijn van samenwerking.

  • e.

    ten minste 80% van de activiteiten zijn ten behoeven van ondernemingen met een vestiging in Overijssel;

  • f.

    de activiteiten moeten bijdragen aan businessontwikkeling;

    toelichting: De activiteit moet bijdragen aan de ontwikkeling en implementatie van groeimogelijkheden en het creëren van  langetermijnwaarde voor ondernemingen.

  • g.

    de activiteiten zijn gericht op samenwerking en netwerkvorming.

Artikel 6.9.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van  € 20.000,– per aanvraag waarvan maximaal € 3.000,– voor het opstellen van een plan van aanpak.

Artikel 6.9.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

    toelichting: De ondernemersvereniging of branchevereniging maakt kosten om de activiteiten uit te kunnen voeren. Het kan dan gaan om het  inhuren van een adviseur of kosten zoals zaalhuur. Alleen de kosten van derden zijn subsidiabel. Uit artikel 1.1.5 vierde lid blijkt onder andere dat het dan gaat om kosten van onafhankelijke derden, die op factuur aantoonbaar worden gemaakt en betaald.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.6 derde lid zijn kosten van het opstellen van een plan van aanpak, die gemaakt zijn voordat een aanvraag voor subsidies is ontvangen , wel subsidiabel.

Artikel 6.9.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.9.7 Indieningstermijn aanvraag

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat de aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden vanaf 17 oktober 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk 1 december 2016 om 19.00 uur.

  • 2.

    Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen aangevuld worden voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

    Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag. Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Artikel 6.9.8 Volgorde van behandeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 6.9.3 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Uitsluitend subsidieaanvragen die 11 of meer punten scoren worden meegenomen in de prioriteitsvolgorde.

Scoretabel 1

Criterium

Cijfer

Weging

Score

a. mate waarin de activiteiten bijdragen aan businessontwikkeling

Matig (1), goed (3), uitstekend (5)

50%

Cijfer x 0,5 = score 1

b. mate waarin sprake is van samenwerking en netwerkvorming

Matig (1), goed (3), uitstekend (5)

25%

Cijfer x 0,25 = score 2

c. mate van haalbaarheid

Matig (1), goed (3), uitstekend (5)

15%

Cijfer x 0,15 = score 3

d. hoeveelheid aangesloten Overijsselse ondernemingen die bereikt worden

Matig (1), goed (3), uitstekend (5)

10%

Cijfer x 0,10 = score 4

 

 

 

Totaalscore = score 1 + score 2 + score 3 + score 4

 

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 3.

    Bij een gelijke score wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op de volgende onderdelen in deze volgorde;

    • a.

      de mate waarin de activiteiten bijdragen aan businessontwikkeling;

    • b.

      de verhouding tussen de te verlenen subsidie en de subsidiabele kosten.

Artikel 6.9.9 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ondernemend Noaberschap.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een plan van aanpak waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      een omschrijving van de activiteiten die uitgevoerd gaan worden;

    • b.

      een omschrijving van de bijdrage aan businessontwikkeling;

    • c.

      een omschrijving van de samenwerking en de bijdrage aan netwerkvorming;

    • d.

      een overzicht van de bij de aanvragende ondernemers- of brancheorganisatie aangesloten Overijsselse ondernemingen;

    • e.

      indien sprake van kosten voor het opstellen van een plan van aanpak, een factuur van deze kosten.

Artikel 6.9.10 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.9.2 ter advies voorleggen aan de adviescommissie Ondernemend Noaberschap, die advies geeft over:

  • a.

    de mate waarin de activiteiten bijdragen aan businessontwikkeling;

  • b.

    de mate waarin sprake is van samenwerking en netwerkvorming;

  • c.

    de mate van haalbaarheid ;

  • d.

    de hoeveelheid aangesloten Overijsselse ondernemingen die bereikt worden.

Artikel 6.9.11 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de te verstrekken subsidie € 5.000,– of lager is;

  • b.

    voor de activiteit in het betreffende kalenderjaar al subsidie is verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf;

  • c.

    de subsidieaanvraag 10 punten of minder scoort.

Artikel 6.9.12 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    binnen vierentwintig maanden na datum van de subsidieverlening de subsidiabele activiteit te hebben uitgevoerd;

  • b.

    deel te nemen aan een evaluatie van de provincie.

Paragraaf 6.10 Product Markt Partner Combinaties (PMPC’s) Toerisme Overijssel 2016

Artikel 6.10.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • businesscase: een document met de informatie die benodigd is om een gemotiveerde beslissing te nemen over het wel of niet realiseren van een PMPC waarbij in ieder geval de volgende informatie is opgenomen:

    • a.

      een beschrijving van de doelstellingen van een PMPC inclusief een onderbouwing van de innovatie zoals bedoeld in de scoretabel bij artikel 6.10.9 eerste lid,

    • b.

      een onderbouwing van de gerealiseerde samenwerking,

    • c.

      een markt- en concurrentieanalyse,

    • d.

      de benodigde investeringen,

    • e.

      een kosten-batenanalyse en 

    • f.

      een overzicht van de risico's;

  • Product Markt Partner Combinatie (PMPC): een nieuw vrijetijdseconomisch product dat door samenwerkende ondernemers of organisaties uit Overijssel ontwikkeld is en dat bijdraagt aan het aantrekkelijker en sterker maken van de vrijetijdssector in Overijssel;

  • onderneming: een natuurlijk of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die tegen betaling een product of dienst op de markt brengt, ongeacht de rechtsvorm of wijze van financiering;

  • organisatie: het geheel van productiefactoren, procedures en mensen die samenwerken om bepaalde doelstellingen te bereiken;

  • samenwerkingspartner: een partner van de PMPC, die aantoonbaar verantwoordelijkheid heeft  in de ontwikkeling en uitvoering van de PMPC, blijkend uit een samenwerkingverklaring.

Artikel 6.10.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • 1.

    het opstellen van een businesscase ten behoeve van een PMPC;

  • 2.

    het uitvoeren van een businesscase ten behoeve van een PMPC.

Artikel 6.10.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.10.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een onderneming of organisatie met één van de volgende SBI codes:

      • i.

        50.3 Binnenvaart (passagiersvaart en veerdiensten)

      • ii.

        55 Logiesverstrekking

      • iii.

        56 Eet- en drinkgelegenheden

      • iv.

        85.51 Sport- en recreatieonderwijs

      • v.

        85.52 Cultureel onderwijs

      • vi.

        90 Kunst

      • vii.

        91 Culturele uitleencentra, openbare archieven, musea, dieren- en plantentuinen, natuurbehoud

      • viii.

        93 Sport en Recreatie

      • ix.

        96.04 Sauna's, solaria, baden e.d;

    • b.

      het vrijetijdseconomische product dat de samenwerkingspartners hebben ontwikkeld, wordt jaarlijks ten minste twee keer aangeboden of verstrekt;

    • c.

      er is sprake van sectoroverstijgende samenwerking wat betekent dat de PMPC bestaat uit ten minste twee samenwerkingspartners uit verschillende sectoren en waarbij de eerste twee cijfers van de SBI codes, op basis van de Standaard Bedrijfsindeling 2008 Versie 2016 CBS/KVK, verschillend zijn;

      toelichting: Sectoroverstijgende samenwerking is niet gelimiteerd tot de SBI-codes als bedoeld onder 6.10.3 eerste lid onder sub a. Er is sprake van een samenwerking als een onderneming of organisatie inspanning levert in de PMPC, welke aantoonbaar is door een omschrijving van de geleverde bijdrage en een samenwerkingsverklaring. Kansrijke sectoren zijn sport, zorg, agro/food, natuur en cultuur.

    • d.

      ten minste twee van de samenwerkingspartners dragen elk ten minste 10% van de begrote kosten bij;

    • e.

      ten minste één samenwerkingspartner is een onderneming;

    • f.

      indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan moet voldaan worden aan de de-minimisverordening.

  • 2.

    De businesscase als bedoeld in artikel 6.10.2 sub a, is alleen subsidiabel als:

    • a.

      deze op het moment van de aanvraag niet ouder is dan vierentwintig maanden; en

    • b.

      is opgesteld door een deskundige met relevante ervaring, aangetoond aan de hand van minstens twee referenties.

Artikel 6.10.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 6.10.2 sub a bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.500,– per aanvraag.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 6.10.2 sub b bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 1000.000,–  per aanvraag.

  • 3.

    De subsidie als bedoeld in artikel 6.10.2 sub a en b samen bedraagt maximaal € 100.000,- per aanvraag.

Artikel 6.10.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Loonkosten van de aanvrager en de samenwerkingspartners zijn subsidiabel als deze voldoen aan artikel 1.1.5 eerste lid sub b, met een maximum van 20% van de begrote kosten en met  een maximum van € 30.000,–.

  • 2.

    Externe advieskosten zijn subsidiabel als deze voldoen aan artikel 1.1.5 derde lid, met een maximum van 20% van de begrote kosten en met een maximum van € 30.000,–.

  • 3.

    Kosten van nieuwbouw, aanbouw, verbouw inclusief sloop, zijn subsidiabel als deze voldoen aan artikel 1.1.5 met een maximum van 50% van de  begrote projectkosten en met een maximum van € 100.000,–.

  • 4.

    Indien sprake is van aanschaf van apparatuur, worden deze kosten in afwijking van artikel 1.1.5 tweede lid aangemerkt als kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid.

  • 5.

    In afwijking van artikel 1.1.6 derde lid zijn de kosten van het opstellen van een businesscase, voordat de aanvraag voor subsidie is ontvangen wel subsidiabel.

Artikel 6.10.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten van aankoop van grond en aankoop van gebouwen;

  • b.

    boekingsmodules.

Artikel 6.10.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond vast.

Artikel 6.10.8 Indieningstermijn aanvraag

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor een subsidie ingediend kan worden:

    • a.

      vanaf 1 februari en ontvangen moet zijn uiterlijk 1 maart om 19.00 uur van het betreffende kalenderjaar;

    • b.

      vanaf 1 september en ontvangen moet zijn uiterlijk 2 oktober om 19.00 uur van het betreffende kalenderjaar.

  • 2.

    Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen aangevuld worden voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

    Toelichting: Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.

Artikel 6.10.9 Volgorde van behandeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 6.10.3 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1.

Toelichting: Scoretabel 1

Criterium

Resultaat

Score

Innovatie, het product:

 

 

a. is nieuw voor Overijssel

Ja

3

b. is gebaseerd op trends/ontwikkelingen of best practice van elders

Ja

2

c. maakt gebruik van duurzame energie of leidt tot energiereductie

Ja

2

d. houdt rekening met specifieke doelgroepen

Ja

2

e. past in marketingstrategie van een of meer toeristische A-merken (Waterreijk, IJsseldelta, Vechtdal, Salland, Twente) of de Hanzesteden

Ja

3

Aantal investerende samenwerkingspartners

3

4 of meer

2

4

Aantal samenwerkingspartners

3

4 of meer

1

2

 

 

 

Samenwerking tussen meerdere sectoren ( op basis van SBI-categorieën)

3 of meer

 

3

 

Verbinding met cultuur, SBI-categorieën 90 en 91

Ja

3

Verhouding tussen te verlenen subsidie en begrote kosten

Minder dan 35%

30% of minder

20% of minder

1

3

4

Maximaal

 

28

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 3.

    Bij een gelijke score wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op de volgende onderdelen in deze volgorde;

    • a.

      het aantal investerende samenwerkingspartners;

    • b.

      de verhouding tussen de te verlenen subsidie en de begrote kosten.

Artikel 6.10.10 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Product Markt Partner Combinaties (PMPC's) toerisme Overijssel 2016.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager de volgende stukken:

    • a.

      een begroting op basis van het beschikbaar gestelde format;

    • b.

      indien sprake is van kosten van derden een getekende offerte of een opdrachtbevestiging waaruit de subsidiabele kosten blijken;

    • c.

      een businesscase als bedoeld in artikel 6.10.1;

    • d.

      een door de samenwerkingspartners ondertekende samenwerkingsverklaring;

    • e.

      indien subsidie wordt gevraagd voor het opstellen van de businesscase een factuur en betaalbewijs van de subsidiabele kosten.

Artikel 6.10.11 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de te verstrekken subsidie € 7.500,– of lager is;

  • b.

    de aanvraag betrekking heeft op uitsluitend het opstellen van een businesscase.

Artikel 6.10.12 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot van maximaal 25% van de verleende subsidie. Op verzoek van de subsidieontvanger kan een tweede voorschot van 50% van de verleende subsidie worden verstrekt indien de subsidieontvanger kan aantonen dat ten minste 50% van de verleende subsidie besteed en betaald is aan de activiteiten waarvoor subsidie verkregen is.

Artikel 6.10.13 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6. is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    binnen achttien maanden na datum van de subsidieverlening de subsidiabele activiteit te hebben uitgevoerd;

  • b.

    de PMPC ten minste twee jaar na subsidievaststelling in stand te houden.

Artikel 6.10.14 Vaststelling van de subsidie

In afwijking van artikel 1.5.1 wordt de subsidie, ongeacht het verleende bedrag, vastgesteld op werkelijk gemaakte kosten, op basis van artikel 1.5.2 en een verklaring werkelijk gemaakte kosten en opbrengsten als bedoeld in artikel 1.5.2 derde lid.

 

Paragraaf 6.11 Breedbandinfrastructuur Overijssel

 

Algemene toelichting

Doel van deze regeling is subsidie te verlenen (in de vorm van een garantie of een geldbedrag) teneinde NGA-projecten (Next Generation Access) te realiseren in buitengebieden en op bedrijventerreinen. De regeling is beperkt tot zogenaamde "witte gebieden" (waar de markt niet bereid is breedband aan te leggen) die geografisch gelegen zijn in Overijssel. Op deze wijze beoogt de provincie bij te dragen aan de aansluiting van huishoudens, instellingen en bedrijven op snel breedband.

 

Subparagraaf 6.11.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.11.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • ACM: Autoriteit Consument en Markt;

  • adviescommissie: de door Gedeputeerde Staten ingestelde Adviescommissie Breedband Overijssel, die adviseert over subsidieaanvragen op basis van deze paragraaf;

  • business case: een document met onder meer de informatie die benodigd is om een gemotiveerde beslissing te nemen over de uitvoering van een voorgesteld plan, waarin in elk geval is opgenomen de informatie uit bijlage 2 bij deze paragraaf;

  • eigen bijdrage eindgebruikers: de eigen bijdrage die eindgebruikers dienen af te dragen om aansluiting van hun verblijfseenheid op het NGA-netwerk te ontvangen;

  • garantie: een aan de subsidieaanvrager te verstrekken subsidie waarbij de provincie garant staat voor de gehele dan wel gedeeltelijke nakoming van de betalingsverplichtingen uit hoofde van een tussen kredietnemer en kredietgever gesloten overeenkomst;

  • homes activated: op het NGA-netwerk aangesloten verblijfseenheden met een actieve verbinding, door het afnemen van ten minste één dienst;

  • homes passed: verblijfseenheden die aangesloten kunnen worden op het NGA-netwerk, waarbij geldt dat het NGA-netwerk is aangelegd tot minimaal de straatkast;

  • NGA-netwerk: een aansluitnetwerk dat volledig of gedeeltelijk gebruikmaakt van optische elementen en dat breedbandtoegangsdiensten kan leveren met aanzienlijk betere kenmerken, een ‘step change', dan bestaande basisbreedbandnetwerken, zoals gedefinieerd  in de AGVV;

  • NGA-project: het realiseren van NGA-netwerken in een buitengebied of op een bedrijventerrein behorende tot een wit gebied, geografisch gelegen in de provincie Overijssel;

  • passief NGA-netwerk: het passieve deel van een NGA-netwerk, te weten het deel zonder enige actieve component dat gewoonlijk civieltechnische infrastructuur, buizen, dark fibre en straatkasten omvat;

  • subsidie: een subsidie in de vorm van een geldbedrag dat, voor het bedrag waarvoor het is vastgesteld, niet behoeft te worden terugbetaald;

  • totale uitstaande bedrag: het totale bedrag aan hoofdsom en rente dat de aanvrager op enig moment verschuldigd is uit hoofde van een geldlening aan een kredietgever, met uitzondering van nog niet opeisbare rente;

  • uitvoeringsovereenkomst: de overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb die de provincie Overijssel met de subsidieontvanger sluit ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening;

  • verblijfseenheden: woonhuizen, instellingen of bedrijven;

  • wit gebied: een buitengebied of bedrijventerrein waar geen NGA-netwerk aanwezig is en waar deze infrastructuur in de komende drie jaar niet wordt ontwikkeld, zoals gedefinieerd in de AGVV.

Artikel 6.11.1.2 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid voor de aanleg en installatie van passieve NGA-netwerken worden betrokken in de berekening van de grondslag van de subsidie.

    Toelichting: Hiermee wordt gedoeld op de aanleg- en installatiekosten van een gecertificeerde kabel- en leidingwerkaannemer.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 worden voor de garantie als subsidiabele kosten beschouwd alle investeringskosten van de aanvrager die noodzakelijk zijn om de businesscase uit te voeren en die zijn toe te rekenen aan deze activiteit. Alleen kosten van activiteiten die zijn gestart en uitgevoerd na het indienen van de aanvraag zijn subsidiabel.

Artikel 6.11.1.3 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.11.1.4 Voorwaarden

De garantie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten waarin de rechten en verplichtingen zijn neergelegd die de provincie, kredietgever en subsidieaanvrager over en weer ten opzichte van elkaar hebben.

Artikel 6.11.1.5 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

    • a.

      met de provincie Overijssel uiterlijk acht weken na het verlenen van de garantie een uitvoeringsovereenkomst te sluiten;

      toelichting: De voorwaarden waaronder de uitvoeringsovereenkomst zal worden gesloten zullen worden gepubliceerd op www.overijssel.nl/subsidies .

    • b.

      binnen een jaar na de datum van subsidieverlening te starten met de realisatie van het NGA-project;

    • c.

      binnen drie jaar na de datum van subsidieverlening de activiteiten waarvoor de garantie of subsidie wordt verstrekt te hebben uitgevoerd;

    • d.

      het netwerk voldoende te onderhouden volgens de in de betreffende industrie geldende standaarden en mutaties te registreren in een netwerkadministratie;

    • e.

      het netwerk niet te vervreemden dan wel met rechten te bezwaren zonder toestemming van Gedeputeerde Staten;

    • f.

      toegang te verlenen aan alle actieve operators tot buizen, masten, dark fibre en straatkasten en ontbundelde toegang tot local loop dan wel subloopontbundeling en bitstroomtoegang te verlenen tegen marktconforme voorwaarden, zoals gedefinieerd in de AGVV;

    • g.

      wholesaletoegang tot het gesubsidieerde netwerk te verlenen voor een periode van tenminste zeven jaar tegen eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden en indien van toepassing, volgens de door de ACM vastgestelde beginselen inzake tarifering en toegang tot buizen en masten niet in tijd te beperken, zoals gedefinieerd in de AGVV.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen de verplichting opleggen om ter zake van de te verlenen garantie zekerheden te verstrekken. Ter uitvoering van deze verplichting kunnen bepalingen worden opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 6.11.1.6 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot op een garantie.

Artikel 6.11.1.7 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 eerste lid en artikel 1.5.3 eerste lid wordt de aanvraag tot vaststelling van de garantie ingediend uiterlijk 13 weken nadat de garantietermijn is verstreken.

Artikel 6.11.1.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling:

  • a.

    van de garantie tevens een overzicht van de gerealiseerde contracten, homes activated, en een financieel verslag en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten;

  • b.

    van de subsidie tevens een protocol oplevering van de aannemer waaruit de conformiteit met de bij de subsidieaanvraag ingediende businesscase blijkt en een verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten.

Subparagraaf 6.11.2 Grote NGA-projecten in het buitengebied

Artikel 6.12.2.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een garantie verstrekken voor de aanleg en installatie van een NGA-netwerk in het buitengebied van Overijssel in de vorm van homes activated.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verstrekken voor de aanleg en installatie van een NGA-netwerk in het buitengebied van Overijssel in de vorm van homes passed.

Artikel 6.11.2.2 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor een garantie of een subsidie voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is:

      • i.

        een rechtspersoon die in het NGA-project investeert door het aanleggen of laten aanleggen van een NGA-netwerk ten behoeve van de gebruikers van dat netwerk; dan wel

      • ii.

        een rechtspersoon die ten behoeve van de gebruikers van het te realiseren NGA-netwerk financiering faciliteert voor de aanleg van dat NGA-netwerk;

    • b.

      het NGA-project voorziet in het realiseren van een passief NGA-netwerk;

    • c.

      het NGA-project wordt uitgevoerd in een wit gebied;

    • d.

      het NGA-project voorziet in minimaal 2000 homes passed;

    • e.

      het NGA-project voorziet in minimaal 60% homes activated, blijkend uit een aanbetaling van de eigen bijdrage eindgebruikers van minimaal € 100,- per home activated;

    • f.

      het NGA-netwerk heeft een minimale technische levensduur van 20 jaar;

    • g.

      het NGA-netwerk moet de distributie van het gebruikelijke breedbanddienstenportfolio, te weten internet, telefonie en tv mogelijk maken;

    • h.

      de gemiddelde aanleg- en aansluitkosten per gerealiseerde home activated zijn hoger dan € 2.500,–.

    • i.

      de aanvraag bevat een sluitende business case die voldoende haalbaar en uitvoerbaar is en die voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze paragraaf;

      toelichting: Bijlage 2 is te vinden in de rechterkolom op deze webpagina, onder het kopje bijlagen.

    • j.

      de debt service coverage ratio van het project is groter dan 1,2;

      toelichting: Deze ratio geeft aan in hoeverre de operationele kasstroom voldoende is om de aflossingen en rentebetalingen op het vreemd vermogen te dekken.

    • k.

      de garantie en subsidie dienen te voldoen aan de staatssteunregels en in het bijzonder artikel 52 van de AGVV.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van:

    • a.

      de criteria genoemd onder het eerste lid sub e, sub h en sub j van dit artikel mits dit geen invloed heeft op de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de business case;

    • b.

      van het criterium genoemd onder het eerste lid sub d van dit artikel indien de ligging van het gebied de realisatie van een groter project onmogelijk maakt en mits het project minimaal gemeentedekkend is.

Artikel 6.11.2.3 Grondslag subsidie

  • 1.

    De garantie als bedoeld in artikel 6.11.2.1 eerste lid bevat een passende risicoverdeling tussen de kredietgever en de provincie, waarbij de provincie maximaal 80% garandeert van de investeringskosten minus eventuele door de provincie verstrekte subsidies.

    Toelichting: De risicoverdeling wordt bepaald aan de hand van de bij de subsidieaanvraag ingediende business case.

  • 2.

    De looptijd van de garantie is gelimiteerd tot aan het moment waarop het NGA-project zelfstandig financierbaar is, te bepalen aan de hand van de bij aanvraag ingediende business case, met een maximum van 20 jaar.

  • 3.

    De lening waarvoor de garantie wordt verstrekt bedraagt niet meer dan € 4.000,– per home activated.

  • 4.

    De subsidie als bedoeld in artikel 6.11.2.1. tweede lid bedraagt een forfaitair tarief van maximaal € 400,– per gerealiseerde home passed.

  • 5.

    De hoogte van het forfaitair tarief wordt bepaald aan de hand van de hoogte van de gemiddelde aansluitingskosten per home activated.

    Toelichting: Alleen voor zover de gemiddelde aansluitingskosten een rendabele exploitatie van het NGA-netwerk in de weg staan, is subsidieverlening gerechtvaardigd.

Artikel 6.11.2.4 Weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de garantie of subsidie indien:

    • a.

      de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

    • b.

      de aanvrager over onvoldoende financiële middelen kan beschikken om de business case uit te voeren.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.7 tweede lid, weigeren Gedeputeerde Staten de garantie of subsidie indien de hoogte van de te verstrekken garantie en subsidie tezamen lager is dan € 200.000,–.

Artikel 6.11.2.5 Procedure vooraanvraag

  • 1.

    Alvorens een subsidieaanvraag te doen voor het realiseren van een NGA-project, dient de aanvrager een vooraanvraag in aan de hand van het formulier ‘Breedbandinfrastructuur – vooraanvraag’.

  • 2.

    Na publicatie van de vooraanvraag op de provinciale website kan een ieder binnen een periode van 4 weken aantonen dat er een reeds gefinancierd investerings- en realisatieplan ligt, dat voorzien is van voor de uitvoering benodigde goedkeuringen en dat binnen 3 jaar leidt tot tenminste een vergelijkbaar NGA aanbod. Dit plan wordt ingediend aan de hand van een door de rechtsgeldig vertegenwoordiger van de indiener geaccordeerd voorstel voorzien van een investeringsplanning, een plan voor de vraagbundeling en een projectplanning. De indiener zal contractueel gehouden worden aan de uitvoering van de plannen.

  • 3.

    Indien een plan in de zin van het voorgaand lid niet wordt ingediend, zullen Gedeputeerde Staten een ieder, inclusief de vooraanvrager, in staat stellen binnen een periode van acht weken na openstelling van de aanvraagperiode een subsidieaanvraag in te dienen voor een NGA-project in het gebied waarop de vooraanvraag betrekking heeft.

  • 4.

    Een vooraanvraag kan het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 6.11.2.6 Volgorde van behandeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4 wordt, als er sprake is van meerdere aanvragen voor een NGA-project in hetzelfde gebied die elk voldoen aan de gestelde criteria, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld aan de hand van de prioriteringcriteria die in bijlage 1 bij deze paragraaf zijn opgenomen.

    Toelichting: Bijlage 1 is te vinden in de rechterkolom op deze webpagina, onder het kopje bijlagen.

  • 2.

    De subsidie zal worden verleend aan de subsidieaanvrager aan wie de meeste punten aan de hand van de prioriteringscriteria zijn toegekend.

  • 3.

    Indien op enige dag meerdere aanvragen voor verschillende gebieden worden ingediend waarbij het subsidieplafond dreigt te worden overschreden en die elk voldoen aan de gestelde subsidiecriteria, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    Een subsidieaanvraag kan uitsluitend worden ingediend binnen de periode van acht weken die daarvoor is opengesteld overeenkomstig artikel 6.11.2.5 derde lid.

Artikel 6.11.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Breedbandinfrastructuur- grote NGA-projecten buitengebied.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:

    • a.

      een businesscase;

    • b.

      een omschrijving van gebied waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      een of meerdere offertes.

  • 3.

    Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

    Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag. Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Artikel 6.11.2.8 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie voor het realiseren van een NGA-project voor een niet-bindend advies voor aan de adviescommissie Breedband, die advies geeft over:.

  • a.

    de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de business case;

  • b.

    de onderlinge rangschikking van aanvragers in de zin van artikel 6.11.2.6 derde lid;

  • c.

    de hoogte en voorwaarden waaronder de garantie en subsidie worden verstrekt;

  • d.

    de hoogte en het tempo van bevoorschotting.

Artikel 6.11.2.9 Vermogensvorming en terugvordering

  • 1.

    Bij verkoop of vervreemding van het NGA-netwerk aan een derde, niet-zijnde een aan de subsidieontvanger verbonden persoon, binnen de looptijd van de garantie en voor zover het bedrag waarvoor de garantie wordt verstrekt en de subsidie tezamen meer dan € 500.000 bedragen, wordt de door vervreemding verkregen bovenmatige winst naar rato van het aandeel van de beschikbaar gestelde garantie en subsidie in de totale financiering, tussen de subsidieontvanger en Gedeputeerde Staten verrekend. Onder bovenmatige winst wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief een redelijk rendement en de transactiewaarde op het moment van vervreemding.

    Toelichting: Deze bepaling beoogt te voorkomen dat een marktpartij door verkoop van het door de provincie gesubsidieerde netwerk, onevenredig hoge winsten maakt. In de beschikking tot subsidieverlening of uitvoeringsovereenkomst wordt daartoe een bepaling opgenomen.

  • 2.

    Indien de garantie en subsidie tezamen tot staatssteun leiden van meer dan € 10.000.000,-, geldt een terugvorderingsmechanisme in de zin van de AGVV. Deze dient te voorkomen dat er winst wordt gemaakt die een redelijk rendement te boven gaat. Onder winst die het redelijk rendement te boven gaat wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief een redelijk rendement en de actuele waarde op het moment van subsidievaststelling van de Geldlening.

    Toelichting: Het terugvorderingsmechanisme moet voorkomen dat met subsidiegeld van de provincie onevenredig hoge winsten worden gemaakt. In de uitvoeringsovereenkomst wordt daartoe een bepaling opgenomen.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van een vergoeding op grond van dit artikel wordt de waarde van het NGA-netwerk en het redelijk rendement vastgesteld door een college van deskundigen. Gedeputeerde Staten en de subsidieontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

Subparagraaf 6.11.3 NGA-projecten van beperkte omvang

Artikel 6.11.3.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een NGA-project van beperkte omvang.

Artikel 6.11.3.2 Criteria

Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6.11.3.1 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is:

    • i.

      een rechtspersoon die in het NGA-project investeert door het aanleggen of laten aanleggen van een NGA-netwerk ten behoeve van de gebruikers van dat netwerk; dan wel

    • ii.

      een rechtspersoon die ten behoeve van de gebruikers van het te realiseren NGA-netwerk financiering faciliteert voor de aanleg van dat NGA-netwerk;

  • b.

    het NGA-project voorziet in het realiseren van een passief NGA-netwerk;

  • c.

    het NGA-project wordt uitgevoerd in een wit gebied;

  • d.

    het NGA-netwerk heeft een minimale technische levensduur van 20 jaar;

  • e.

    de aanvraag bevat een projectplan dat voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 6.11.3.5 tweede lid;

  • f.

    een rendabele exploitatie van het NGA-netwerk zonder subsidie is niet mogelijk;

  • g.

    het NGA-project maakt geen deel uit van een groter NGA-project in de zin van subparagraaf 6.11.2 van dit Uitvoeringsbesluit;

  • h.

    de subsidie wordt verstrekt met inachtneming van de staatssteunregels en in het bijzonder de de-minimis verordening.

Artikel 6.11.3.3 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 6.11.3.1 bedraagt een forfaitair tarief van maximaal € 400,– per gerealiseerde home passed.

  • 2.

    De hoogte van het forfaitair tarief wordt bepaald aan de hand van de hoogte van de gemiddelde aanleg- en aansluitingskosten per home activated.

    Toelichting: Alleen voor zover de gemiddelde aansluitingskosten een rendabele exploitatie van het NGA-netwerk in de weg staan, is subsidieverlening gerechtvaardigd.

  • 3.

    De subsidie bedraagt niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 200.000,–.

Artikel 6.11.3.4 Weigeringsgronden

In afwijking van artikel 1.1.7 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien deze lager is dan € 5.000,–.

Artikel 6.11.3.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘Breedbandinfrastructuur - NGA-projecten van beperkte omvang’.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een lijst met buurtcodes waaruit de begrenzing van het witte gebied blijkt, een of meerdere offertes en een projectplan dat tenminste de volgende informatie bevat:

    • a.

      een korte beschrijving van het initiatief en de initiatiefnemers;

    • b.

      een beschrijving van de onderneming: de bedrijfsactiviteiten, de vennootschappelijke structuur, het management en toezicht;

    • c.

      een begroting en een dekkingsplan;

    • d.

      een beschrijving van het project met in ieder geval een beschrijving van:

      • i.

        het witte gebied en de geboden dekking, zijnde het aantal homes passed;

      • ii.

        de topologie en de gebruikte technologie;

      • iii.

        de openheid van het netwerk;

      • iv.

        het aanbod aan gebruikers, zijnde het dienstenaanbod, de prijsstelling en de looptijd van de buitengebiedtoeslag;

      • v.

        de projectaanpak:

        • 1.

          organisatie en betrokkenheid van bewoners en bedrijven;

        • 2.

          vraagbundeling;

        • 3.

          beoogde contractpartijen, geselecteerd via meerdere offerteaanvragen;

        • 4.

          uitvoering en oplevering;

        • 5.

          de invulling van Social Return on Investment (bijlage 3) in het project;

      • vi.

        de maatregelen in het kader van risicomanagement.

Paragraaf 6.12 Retailvouchers

 

Algemene toelichting

In de landelijke Retailagenda zijn de provincies gevraagd regie te voeren over het ruimtelijk-economisch detailhandelsbeleid, gericht op onder andere het terugbrengen van het overaanbod, voorkomen van leegstand en de samenwerking en afstemming tussen partijen te faciliteren. Het ministerie van Economische Zaken heeft in 2015 een Retailagenda opgesteld waarin 20 maatregelen staan beschreven die gericht zijn op het ontwikkelen van sterke winkelgebieden, investeren in mensen en kansen voor ondernemerschap. Eén van de maatregelen is het sluiten van RetailDeals tussen het Ministerie van EZ, mede gesloten namens partijen vertegenwoordigd in de landelijke Retailagenda, en gemeenten. Diverse Overijsselse gemeenten hebben inmiddels een gemeentelijke retaildeal afgesloten, andere zijn voornemens om in een volgende ronde te tekenen. Gemeenten hebben behoefte aan provinciaal procesgeld bij het opstellen en uitvoeren van de gemeentelijke retailagenda.

Gedeputeerde Staten willen bijdragen aan de versnelling van de uitvoering van de acties afgesproken in de gemeentelijke retaildeal en stellen een subsidie van maximaal € 10.000,– per gemeente beschikbaar.

Artikel 6.12.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • retaildeal: gemeentelijke retaildeal met het Ministerie van Economische Zaken in het kader van de nationale Retailagenda;

  • retail: de verzamelnaam voor bedrijven die goederen en diensten aan consumenten verkopen.

    toelichting: Retail wordt vaak detailhandel genoemd. Toch is er een verschil. Retail omvat naast aanbieders van goederen in traditionele winkels ook aanbieders van diensten en online aanbieders.

Artikel 6.12.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen of uitvoeren van een gemeentelijke retailagenda ter uitvoering van de retaildeal.

Artikel 6.12.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.12.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b.

    de aanvrager heeft een retaildeal gesloten met het Ministerie van Economische Zaken in het kader van de Nationale Retailagenda.

Artikel 6.12.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,– per  gemeente.

Artikel 6.12.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Artikel 6.12.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.12.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het Aanvraagformulier Retailvouchers.

Artikel 6.12.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht de activiteiten als bedoeld in artikel 6.12.2 uiterlijk twaalf maanden na de datum van de subsidieverlening te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 6.13 Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt

 

Algemene toelichting

De provincie wil samen met regionale partijen, zoals regionale werkbedrijven, onderwijsinstellingen, sociale partners en gemeenten bevorderen dat kwetsbare groepen, (weer) toegang hebben en houden tot de arbeidsmarkt.

Op grond van deze subsidieparagraaf kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor activiteiten die de toegang en behoud van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt bevorderen.

Artikel 6.13.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • arbeidsmarkt: het totaal van vraag naar en aanbod van de productiefactor arbeid;

  • kwetsbare jongere: een jongere of jong volwassene tot 27 jaar die moeite hebben met het behalen van een startkwalificatie, dan wel een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt en er niet of nauwelijks in slagen daar een duurzame positie te verwerven. Dit maakt hen kwetsbaar, gezien de complexe eisen die de huidige samenleving stelt;

  • kwetsbare oudere: een werkloze vanaf 50 jaar waarbij sprake is van lage kans op werkhervatting en langdurige werkloosheid, geringe investeringen in kennis en beperkte mobiliteit;

  • erkende vluchteling: een statushouder die de hele asielprocedure heeft doorlopen en wiens aanvraag gegrond is verklaard;

  • kwetsbare groep: kwetsbare jongeren of ouderen;

  • Regionaal Werkbedrijf: een bestuurlijk netwerk of platform dat gevormd wordt door minimaal de gemeenten, het onderwijs, het UWV en werkgevers- en werknemersorganisatie. De regionale werkbedrijven sluiten aan op de bestaande arbeidsmarktregio’s.

    toelichting: De drie arbeidsmarktregio’s in Overijssel zijn Stedendriehoek, Twente en Zwolle.

Artikel 6.13.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    verbreding of doorontwikkeling van een vernieuwende of bewezen succesvolle methodiek of aanpak die de toegang of behoud van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt bevordert;

    toelichting: Het kan hierbij gaan om zowel een evidence based dan wel practice based methodiek of aanpak. In de beschrijving van activiteiten is het belangrijk dat duidelijk wordt welke methodiek of aanpak werkt en waarom het werkt.

  • b.

    concrete pilotprojecten die de toegang of behoud van erkende vluchtelingen op de arbeidsmarkt bevordert.

Artikel 6.13.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.13.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is één van de centrumgemeenten van de drie Regionale Werkbedrijven in Overijssel;

    toelichting: De centrumgemeenten Zwolle, Enschede en (voor Regionaal werkbedrijf Stedendriehoek) Deventer dienen de aanvraag in, en zijn daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten en de verantwoording van de subsidie.

  • b.

    er is sprake van :

    • i.

      afstemming binnen het Regionaal Werkbedrijf, en

    • ii.

      samenwerking met ten minste twee partijen die vertegenwoordigd zijn in het Regionaal Werkbedrijf;

  • c.

    er is sprake van een leereffect voor andere gemeenten;

  • d.

    de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker programma Iedereen in Overijssel doet mee.

Artikel 6.13.4 Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,- per aanvraag en bedraagt niet meer dan 50% van de totale begrote projectkosten.

Artikel 6.13.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Artikel 6.13.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.13.7 Aanvraag

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectplan waarin tenminste is beschreven:

    • a.

      de aanleiding;

    • b.

      een probleemanalyse;

    • c.

      de doelstelling;

    • d.

      een omschrijving van de activiteiten onder vermelding van de doelgroep;

    • e.

      hoe en met wie wordt samengewerkt;

    • f.

      welke bedrijven betrokken zijn;

    • g.

      de leer- en ontwikkeldoelen;

    • h.

      het leereffect voor andere gemeenten;

    • i.

      de wijze waarop ervaringen worden gedeeld of gedeeld gaan worden;

    • j.

      waarom de methodiek of aanpak bewezen en succesvol is, indien sprake is van een aanvraag voor de subsidie als bedoeld in artikel 6.13.2 sub a.

Artikel 6.13.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    de subsidiabele activiteit te hebben uitgevoerd binnen 24 maanden na datum van verlening van de subsidie;

  • b.

    ervaringen en kennis te delen;

  • c.

    deel te nemen aan een evaluatie van de provincie.

Artikel 6.13.9 Weigeringgrond

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 25.000,– bedragen.

 

Paragraaf 6.14 Scholingsvouchers zelfstandig professionals (ZP-ers)

 

Algemene toelichting

Op grond van deze subsidieparagraaf kunnen zelfstandige professionals subsidie ontvangen voor bijscholing ten behoeve van de verbetering van beroepskwalificaties. De provincie draagt € 1.000,– bij aan de kosten van een cursus, opleiding of training. De subsidie is bedoeld voor ZP-ers die zich willen laten bijscholen en is niet bedoeld voor omscholing. Ook rechtsvormen die maximaal 1 medewerker in dienst hebben kunnen gebruik maken van deze subsidieparagraaf.

Artikel 6.14.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • bijscholing: cursus, opleiding of training na de beroepsopleiding, die erop gericht is kwalificaties op peil te houden of op peil te brengen voor de uitoefening van de kernactiviteiten van de ondernemer;

  • winst uit onderneming: winst uit onderneming verminderd met de aftrekposten voor ondernemers;

  • zelfstandig professional (ZP-er): bij de Kamer van Koophandel ingeschreven zelfstandige ondernemer met maximaal één medewerker in dienst.

    toelichting: Ook een freelancer of een éénmanszaak valt onder deze begripsbepaling.

Artikel 6.14.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor bijscholing ten behoeve van de verbetering van beroepskwalificaties.

Artikel 6.14.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.14.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een zelfstandig professional die gevestigd is in Overijssel;

  • b.

    de zelfstandige professional staat op het moment van de aanvraag voor subsidie ten minste twee jaar ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    toelichting: Dit betekent dat als een aanvraag op 1 januari 2017 wordt ingediend, de inschrijving bij de Kamer van koophandel voor 31 december 2014 moet liggen.

  • c.

    de winst uit onderneming bedraagt niet meer dan € 34.500,– over het jaar 2014;

  • d.

    de eigen bijdrage van de aanvrager voor dekking van de subsidiabele kosten van de bijscholing bedraagt minimaal € 500,–;

    toelichting: Dit betekent dat de totale kosten voor scholing minimaal € 1.500,– moeten bedragen.

  • e.

    de bijscholing draagt bij aan de verbetering van beroepskwalificaties voor de uitoefening van de huidige kernactiviteiten van de ondernemer;

    toelichting: de subsidie kan niet worden gebruikt voor omscholing.

  • f.

    indien sprake is van staatssteun zoals bedoeld in artikel 107 eerste lid VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de De minimisverordening.

Artikel 6.14.4 Grondslag

De subsidie bedraagt € 1.000,– per aanvrager.

Toelichting: Voor deze subsidieparagraaf bedraagt de susbidie € 1.000,– omdat een subsidie van € 1.000,– of minder geweigerd wordt op grond van artikel 1.1.7.

Artikel 6.14.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.6 derde lid zijn kosten die voortvloeien uit financiële verplichtingen die zijn aangegaan uiterlijk 3 maanden voordat de aanvraag is ontvangen, wel subsidiabel.

Artikel 6.14.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.14.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag voor subsidie

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Scholingsvouchers zelfstandig professionals (ZP-ers).

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager:

    • a.

      de aangifte inkomstenbelasting 2014 of een ander bewijsstuk waaruit blijkt dat de totale winst uit onderneming in 2014 lager ligt dan € 34.500,–;

    • b.

      een bewijs van inschrijving of bewijs van opdracht, niet ouder dan 3 maanden, getekend door de instelling of het bedrijf waar de bijscholing wordt gevolgd. De aanvrager maakt hiervoor gebruik van het door de provincie beschikbaar gestelde format.

Artikel 6.14.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    aan de aanvrager al subsidie is verstrekt op grond van deze subsidieparagraaf;

  • b.

    de aanvrager gebruik kan maken van scholingsregelingen via het UWV, gemeenten, regionale of landelijke sectorplannen en andere scholingsfondsen zoals het ESF;

  • c.

    de aanvrager op het moment van indienen van de aanvraag al is gestart met de bijscholing;

  • d.

    de aanvrager geen ondernemer is voor de inkomstenbelasting.

Artikel 6.14.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht de activiteit als bedoeld in artikel 6.14.2 uiterlijk zes maanden na de datum van verlening van de subsidie te hebben gestart en uiterlijk twee jaar na datum van verlening van de subsidie te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 6.15 HRM scholingsregeling MKB

 

Gedeputeerde Staten willen MKB bedrijven stimuleren om de duurzame inzetbaarheid van werkenden op de arbeidsmarkt te vergroten. Up to date kennis en vaardigheden zijn van groot belang om tot op hoge leeftijd te kunnen blijven werken. De mogelijkheid om opleidingen te volgen en zich te blijven ontwikkelen is noodzakelijk gezien de snelle technische veranderingen. Het heeft een positieve impact op de motivatie van werknemers om langer door te werken.

 

MKB bedrijven gevestigd in Overijssel kunnen op grond van deze regeling de helft van de kosten voor een HRM-scan en maatwerkontwikkeltrajecten voor medewerkers, die niet hoger dan een MBO niveau 3 opleiding hebben gevolgd, gesubsidieerd krijgen. De regeling is bedoeld voor het MKB dat geen beroep kan doen op scholingsfondsen vanuit de branche of op Europese scholingsprogramma’s, zoals ESF.

Artikel 6.15.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • HRM scan: een scan welke inzicht geeft in de behoefte aan maatwerkontwikkelingtrajecten voor de werknemers in dienst bij het MKB bedrijf en die wordt uitgevoerd door een derde;

  • maatwerkontwikkeltraject: een ontwikkelingstraject voor de medewerkers in dienst bij het MKB bedrijf, gericht op competenties, vaardigheden en kennis met het oog op de snelle technologische ontwikkelingen, met als doel versteviging van de concurrentiepositie van het bedrijf en duurzamere inzetbaarheid van de huidige werknemers;

    toelichting: Voorbeelden van technologische ontwikkelingen zijn automatisering, robotisering en 3d-printing. Scholingsontwikkelingstrajecten zijn bijvoorbeeld gericht op vaktechnische of gedragsmatige vaardigheden zoal ssoftskills, organisatorieskills, ICT-skills;

  • scholingsontwikkelplan: een plan waarin de behoefte aan en uitvoering van maatwerkontwikkelingtrajecten voor de medewerkers in dienst bij het MKB bedrijf, nader is uitgewerkt.

Artikel 6.15.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het uitvoeren van:

  • a.

    een HRM-scan;

  • b.

    maatwerkontwikkeltrajecten.

Artikel 6.15.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.15.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een MKB bedrijf met een vestiging in Overijssel;

  • b.

    de aanvraag heeft betrekking op ten minste 8 werknemers in dienst bij de aanvrager die niet hoger dan een MBO 3 opleiding hebben gevolgd;

  • c.

    indien sprake is van staatssteun zoals bedoeld in artikel 107 eerste lid VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de De minimisverordening.

Artikel 6.15.4 Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,– per aanvraag.

Artikel 6.15.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 zijn uitsluitend de volgende kosten subsidiabel:

  • a.

    kosten van derden;

  • b.

    verletkosten, bestaande uit de loonkosten als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste lid onder a, voor het vrijmaken van de aan het maatwerkontwikkeltraject deelnemende medewerkers.

    toelichting: Verletkosten worden alleen door vast personeel gemaakt als zij hun opleiding onder werktijd volgen.

Artikel 6.15.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.15.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier ‘HRM scholingsregeling MKB’

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager indien de aanvraag uitsluitend het uitvoeren van maatwerkontwikkeltrajecten betreft een HRM scan of scholingssontwikkelplan, welke niet ouder is dan 6 maanden, en waarin tenminste is beschreven:

    • a.

      de behoefte aan maatwerkontwikkeltrajecten;

    • b.

      op welke wijze het maatwerkontwikkeltraject bijdraagt aan de ontwikkeling van competenties, vaardigheden en kennis van de medewerkers met het oog op de snelle technologische ontwikkelingen; en

    • c.

      op welke wijze de concurrentiepositie van het bedrijf en duurzamere inzetbaarheid van de huidige medewerkers wordt verstevigd.

Artikel 6.15.8 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    aan de aanvrager al subsidie is verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf;

  • b.

    de aanvraag uitsluitend het uitvoeren van een HRM scan betreft.

Artikel 6.15.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 zijn activiteiten als bedoeld in artikel 6.15.2 uiterlijk 12 maanden na de datum van verlening van de subsidie uitgevoerd.

Artikel 6.15.10 Vaststelling subsidie

In afwijking van artikel 1.5.1 wordt de subsidie conform artikel 1.5.2 eerste lid vastgesteld op basis van werkelijk gemaakte kosten en overlegt de aanvrager een bestuursverklaring als bedoeld in artikel 1.4.2.

 

Paragraaf 6.16 Kiezen voor techniek in het primair en voortgezet onderwijs

 

Techniek, technologie en de daaruit voortkomende industrieën, producten, kennis en vaardigheden maken een essentieel onderdeel uit van onze samenleving en ons leven. Het aanleren van vaardigheden op het gebied van wetenschap en technologie (W&T) wordt op dit moment in het onderwijs geïmplementeerd. Het is nog onvoldoende zichtbaar, terwijl alle basisscholen wetenschap & technologie structureel in het onderwijsprogramma moeten hebben opgenomen in 2020. Dit is een van de doelstellingen van het Nationaal Techniekpact 2020 en Techniekpact Oost.

 

Techniekopleidingen en -faciliteiten zijn kostbaar. Er liggen kansen voor het delen van en gezamenlijk investeren in techniekfaciliteiten vanuit het onderwijs, bedrijven en lokale en regionale overheden. In samenwerking met de Techniekpactpartners wil de provincie bijdagen aan de doelstelling van het Techniekpact dat alle PO en VO-scholen in Overijssel eind 2019 een actieve samenwerking hebben met het lokaal respectievelijk regionaal bedrijfsleven in het kader van ‘Kiezen voor Techniek’.

Artikel 6.16.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • basisschool: een school waar basisonderwijs wordt gegeven als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

  • school voor voortgezet onderwijs: een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • Techniekpact: Nationaal Techniekpact 2020, Inzet voor 2016 – 2020, en het afsprakenkader Techniekpact Oost.

    toelichting: http://www.techniekpact.nl

Artikel 6.16.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de implementatie van wetenschap en technologie in het onderwijsprogramma van de school.

Artikel 6.16.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.16.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs, gevestigd in Overijssel;

  • b.

    er is sprake van samenwerking met tenminste één regionaal bedrijf en één gemeente; en

    • indien de aanvrager een basisschool is, wordt er met tenminste 4 basisscholen samengewerkt; of

    • indien de aanvrager een school voor voortgezet onderwijs is, wordt er met tenminste één school voor voortgezet onderwijs samengewerkt.

  • c.

    de activiteiten dragen bij aan de doelstelling van het Techniekpact dat alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs in Overijssel eind 2019 een actieve samenwerking hebben met het regionaal bedrijfsleven in het kader van ‘Kiezen voor Techniek’.

    toelichting: Het gaat om bewezen effectieve activiteiten of er wordt onderzoek gedaan naar de werking ervan. Daarnaast wordt er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande wetenschap en technologie faciliteiten.

  • d.

    er wordt aantoonbaar gebruik gemaakt van de expertise uit wetenschappelijk onderzoek;

    toelichting: De aanvrager kan hierbij gebruik maken van de expertise van bijvoorbeeld TechYourFuture (TYF) of Kenniscentrum Wetenschap & Technologie Oost (KWTO). TYF/KWTO beschikken over expertise als het gaat om vormgeven van wetenschap & technologie in het primair en voortgezet onderwijs en expertise uit wetenschappelijk onderzoek.

  • e.

    één of meer activiteiten hebben in ieder geval betrekking op:

    • i.

      de vorming van een W&T visie en implementatie van wetenschap en technologie in het onderwijsprogramma; of

    • ii.

      lokale of regionale samenwerking tussen scholen en bedrijven; of

    • iii.

      de beroepen/beroepsbeelden van de toekomst; of

    • iv.

      bewuste keuzeprocessen van leerlingen; of

    • v.

      het faciliteren van professionalisering docenten.

  • f.

    minimaal 33% van de subsidiabele kosten wordt gefinancierd door het bedrijfsleven.

Artikel 6.16.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 33% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,- per aanvraag.

Artikel 6.16.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kiezen voor techniek in het primair en voortgezet onderwijs.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:

    • a.

      een plan met een beschrijving van:

      • i.

        het gebruik van bewezen effectieve activiteiten;

      • ii.

        het gebruik van bestaande faciliteiten;

      • iii.

        de visie op de implementatie van wetenschap en technologie in het onderwijs;

      • iv.

        lokale samenwerking met vergelijkbare initiatieven;

        toelichting: Vergelijkbare initiatieven binnen een straal van 10 kilometer.

    • b.

      een dekkingsplan waaruit blijkt dat het bedrijfsleven minimaal 33% bijdraagt in de financiering van de activiteiten;

    • c.

      een intentieverklaring tussen de samenwerkende partijen.

Artikel 6.16.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.16.7 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • 1.

    de aanvraag betrekking heeft op de bouw van faciliteiten;

    toelichting: De bouw van faciliteiten is niet subsidiabel, de inrichting van een faciliteit kan wel subsidiabel zijn, indien deze bijdraagt aan de implementatie van wetenschap en technologie in het onderwijs.

  • 2.

    voor de activiteit al subsidie is verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf;

  • 3.

    de aanvrager deelnemer is geweest aan een samenwerking waaraan op basis van deze subsidieparagraaf subsidie is verstrekt.

Artikel 6.16.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht de activiteiten als bedoeld in artikel 6.16.2 uiterlijk 31 december 2019 te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 6.17 (potentieel) Beeldbepalende evenementen 2017 t/m 2019

 

Algemene toelichting

In het kader van het Evenementenbeleid 2017-2019 hebben Gedeputeerde Staten elf beeldbepalende en zes potentieel beeldbepalende evenementen aangewezen. Deze cultuur -en sportevenementen zetten Overijssel op de kaart als (inter)nationaal aantrekkelijke provincie voor bezoek en verblijf. Gedurende de periode 2017-2019 kunnen deze evenementen op grond van deze subsidieparagraaf subsidie aanvragen.

Artikel 6.17.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • beeldbepalende evenementen: door Gedeputeerde Staten aangewezen cultuur- en sportevenementen in Overijssel met een (inter)nationale of provinciale uitstraling, een groot mediabereik en van kwalitatief hoog niveau. De beeldbepalende evenementen vormen het fundament voor het evenementenbeleid 2017-2019 en blijven Overijssel op de kaart zetten als (inter)nationaal aantrekkelijke provincie voor bezoek en verblijf.

  • potentieel beeldbepalende evenementen: door Gedeputeerde Staten aangewezen cultuur- en sportevenementen met aantoonbare potentie om binnen drie jaar door te groeien naar een beeldbepalend evenement in Overijssel;

  • ontwikkelplan: een plan waarin is omschreven hoe de door Gedeputeerde Staten benoemde ontwikkelpunten voor het potentieel beeldbepalende evenement, voor de doorgroei naar een beeldbepalende evenement gerealiseerd gaan worden in de periode van 2017 tot en met 2019.

Artikel 6.17.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    de organisatie en uitvoering van de volgende beeldbepalende evenementen: Bevrijdingsfestival Overijssel, Internationaal buitentheaterfestival Deventer Op Stelten, Dickens Festijn, Deventer Boekenmarkt en het Tuinfeest, Kunsten op Straat, Military Boekelo-Enschede, CSI Twente, AA Drink FBK Games, Triathlon Holten, Enschede Marathon en Ronde van Overijssel;

  • b.

    het uitvoeren van een ontwikkelplan van de volgende potentieel beeldbepalende evenementen: Ribs and Blues festival, Zwolle Unlimited, Stadsfestival, GOGBOT, Strongmanrun en Halve Marathon Zwolle festival.

Artikel 6.17.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie voldoet aan het criterium dat de aanvrager de organisator is van het evenement.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid geldt dat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.17.2 sub a jaarlijks wordt ingediend.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid geldt dat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.17.2 sub b voordat deze wordt ingediend, is afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker voor Evenementenbeleid.

  • 4.

    Indien sprake is van staatssteun zoals bedoeld in artikel 107 eerste lid VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 53 van de AGVV en indien sprake is van een sport evenement aan de De minimisverordening.

Artikel 6.17.4 Grondslag

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 6.17.2. sub a bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 67.500,– per aanvrager per jaar.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 6.17.2. sub b bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 36.000,– per jaar.

Artikel 6.17.4 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.17.5 Aanvullende stukken bij een aanvraag voor subsidie

  • 1.

    De aanvrager maakt gebruik van het aanvraagformulier (potentieel) Beeldbepalende evenementen 2017-2019.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 overlegt de aanvrager:

    • a.

      bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 7.16.2 sub a een overzicht van de jaarlijkse activiteiten van het evenement;

    • b.

      bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 7.16.2 sub b een ontwikkelplan voor de jaren 2017 tot en met 2019.

Artikel 6.17.6 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsidieontvanger, indien sprake is van een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.17.2 sub b, verplicht de activiteiten voor 31 december 2019 te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 6.18 Kleinere evenementen 2017

 

Algemene toelichting

In het kader van het Evenementenbeleid 2017-2019 wensen Gedeputeerde Staten bijzondere kleinere evenementen te ondersteunen zodat zij een bijdrage leveren aan de sociale cohesie, het op de kaart zetten van de eigen omgeving en een bijdrage leveren aan de vernieuwing van de Overijsselse evenementen.

Artikel 6.18.1 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de voorbereiding, uitvoering of verbetering van kleinere evenementen in Overijssel.

Artikel 6.18.2 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.18.1 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een rechtspersoon en de organisator van het evenement;

  • b.

    het evenement is een bestaand jaarlijks of periodiek terugkerende cultuur- of sportevenement.

Artikel 6.18.3 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,–.

Artikel 6.18.4 Subsidiable kosten

In afwijking van artikel 1.1.6 zijn kosten van uren van vrijwilligers subsidiabel tot maximaal € 15,– per uur.

Artikel 6.18.5 Indieningstermijn aanvraag

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 23 januari 2017 en moet zijn ontvangen uiterlijk 20 februari 2017 voor 19.00 uur.

  • 2.

    Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.

Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Artikel 6.18.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kleinere evenementen 2017.

Artikel 6.18.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 6.18.8 Volgorde van behandeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 3.

    De prioriteit wordt vastgesteld op basis op basis van scoretabel 1.

Scoretabel 1

Onderdeel

 

Cijfer

het evenement heeft een onderscheidend karakter

 

 

Ja:3

punten

Nee: 0 punten

het evenement is gedragen door de lokale samenleving

 

 

Ja: 1 punt

Nee: 0 punten

het evenement heeft regionale potentie

 

 

Ja: 1 punt

Nee: 0 punten

het evenement is vernieuwend

 

 

Ja: 1 punt

Nee: 0 punten

het evenement sluit aan bij een profiel van de streek

 

Ja: 4 punten

Nee: 0 punten

Totale score

 

 

  • 4.

    Indien sprake is van gelijkscore wordt stellen Gedeputeerde Staten de onderlinge rangschikking van de aanvragen vast door middel van loting door een notaris.

Artikel 6.18.9 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie voor aan de Adviescommissie Evenementen Overijssel 2017-2019 die advies geeft over:

  • a.

    het onderscheidend karakter van het evenement;

  • b.

    of het evenement wordt gedragen door de lokale samenleving;

  • c.

    of het evenement regionale potentie heeft;

  • d.

    of het evenement vernieuwend is;

  • e.

    of het evenement aansluit bij een profiel van de streek.

Artikel 6.18.10 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    sprake is van een aanvraag voor een kermis, circus, beurs, congres, carnavalsoptocht, braderie, week-jaar-streek-vrij- beestenmarkt, buurt-wijk-dorpsfeest, fair en rommelmarkt, koopzondag, sinterklaasintocht, kerstmarkt of een nieuwjaarsduik, dancefestival, molendag en openmonumentendag, koningsdag, 4 mei-herdenking, uitsluitend een demonstratie of workshop, uitsluitend een concert of voorstelling, planten- dierenshow of een toernooi;

  • b.

    sprake is van een evenement als genoemd in artikel 6.17.2;

  • c.

    de totale begrote kosten van het evenement minder dan € 20.000,– bedragen.

Hoofdstuk 7 Culturele infrastructuur en monumentenzorg

Paragraaf 7.1 Kader culturele instellingen Overijssel

 

Algemene toelichting

Gedeputeerde Staten kunnen instellingen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de culturele doelstellingen als bedoeld in het uitvoeringsprogramma. Uitsluitend organisaties en instellingen die met naam zijn genoemd in tabel 1 kunnen een aanvraag voor subsidie indienen. In tabel 1 zijn ook de maximale subsidies en de subsidieperiode opgenomen.

Artikel 7.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • BIS-instellingen: instellingen die van het Rijk subsidie ontvangen op grond van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017-2020, Minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur;

  • uitvoeringsprogramma: het uitvoeringsprogramma Cultuur Overijssel 2017-2020 bij de Cultuurnota 2017-2020, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 4 oktober 2016.

    toelichting: Het uitvoeringsprogramma is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie

  • Rijk: de minister van OCW;

  • Rijkscultuurfondsen: het Fonds Podiumkunsten, Mondriaanfonds en het Fonds Cultuurparticipatie.

Artikel 7.1.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de culturele doelstellingen als bedoeld in het uitvoeringsprogramma.

  • 2.

    De subsidie aan het Stadsarchief en Atheneumbibliotheek wordt verstrekt uitsluitend voor het borgen van de opgebouwde collectie.

Artikel 7.1.3 Voorbehoud

  • 1.

    Meerjarige subsidie wordt verstrekt onder voorbehoud van goedkeuring van de provinciale begroting 2018, 2019 of 2020.

  • 2.

    De subsidie aan de Nederlandse Reisopera, De Nieuwe Oost en Rijksmuseum Twente wordt verstrekt onder voorbehoud van een goedkeuring van hun begroting door het Rijk.

  • 3.

    De subsidie aan de Nederlandse Reisopera en Nieuwe Oost wordt verstrekt onder voorbehoud van goedkeuring van hun activiteitenplan door het Rijk.

  • 4.

    De subsidie aan Kunstvereniging Diepenheim voor 2018 tot en met 2020, wordt verstrekt onder voorbehoud van het verkrijgen van een subsidie voor 2018 tot en met 2020 van een Rijkscultuurfonds.

  • 5.

    De subsidie aan Toneelschap Beumer en Drost en Gnaffel wordt verstrekt onder voorbehoud van het verkrijgen van een subsidie voor de jaren 2017 tot en met 2020 van een Rijkscultuurfonds.

Artikel 7.1.4 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.1.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is één van de culturele instellingen of organisaties die is opgenomen in tabel 1;

  • b.

    indien sprake is van staatssteun zoals bedoeld in artikel 107 eerste lid VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 53 van de AGVV;

Artikel 7.1.5 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum zoals opgenomen in tabel 1.

    Toelichting: In artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn de subsidiabele en niet subsidiabele kosten opgenomen. Het subsidiebedrag is maximaal 100%. Rekening houdend met de eigen inkomsten norm zoals bedoeld in het uitvoeringsprogramma, de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 kan het subsidiepercentage minder dan 100% bedragen.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie jaarlijks verhogen met de geldende jaarlijkse indexering.

Artikel 7.1.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.1.5 zijn kosten voor het gebruik van materiaal, kosten voor communicatie, kosten van gebruik van gas, water en energie, kosten van onderhoud, kosten van huur en algemene administratiekosten van de instelling, die toe te rekenen zijn aan het doel van de subsidie, subsidiabel.

  • 2.

    In afwijking van de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 geldt voor de BIS-instellingen en instellingen die subsidie ontvangen van de Rijkscultuurfondsen dat wordt aangesloten bij de subsidiabele kosten van het Rijk of het Rijkscultuurfonds.

Artikel 7.1.7 Subsidieperiode

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen meerjarige subsidies verstrekken, zoals opgenomen in tabel 1.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie aan Rijnbrink Bibliotheken en Kunstvereniging Diepenheim in eerste instantie voor het jaar 2017.

    Toelichting: In 2017 wordt bepaald of Rijnbrink Bibliotheken en Kunstvereniging Diepenheim voor de jaren 2018–2020 jaarlijks een aanvraag moeten indienen, of dat met 1 aanvraag voor de jaren 2018–2020 kan worden volstaan.

  • 3.

    De subsidie aan het Stadsarchief en Atheneumbibliotheek wordt verstrekt voor 2017 en 2018.

Artikel 7.1.8 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Culturele instellingen Overijssel.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:

    • a.

      een activiteitenplan subsidieaanvraag 2017–2020 volgens het beschikbaar gestelde format;

    • b.

      indien de aanvrager een BIS-instelling of een instelling is die een meerjarige bijdrage ontvangt vanuit een van de Rijkscultuurfondsen:

      • i.

        de bijlagen bij de aanvraag zoals ingediend bij het Rijk of het betreffende Rijkscultuurfonds;

      • ii.

        besluit van het Rijk of de Rijkscultuurfondsen.

Artikel 7.1.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 7.1.10 Weigeringsgronden

In afwijking van artikel 1.1.7 vijfde lid kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor ontwikkeling en uitvoering van voorstellingen die tevens worden gefinancierd vanuit de stichting 4 Oost of vanuit de, op basis van deze subsidieparagraaf, verstrekte subsidie aan het OKTO.

Artikel 7.1.11 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    om mee te werken aan de door de provincie of in opdracht van de provincie uit te voeren monitoring of onderzoek;

  • b.

    de eigen inkomsten norm zoals bedoeld in het uitvoeringsprogramma te realiseren.

Artikel 7.1.12 BIS-instellingen en Rijkscultuurfondsen

Indien sprake is van subsidieverlening aan een BIS-instelling of een instelling die subsidie ontvangt van de Rijkscultuurfondsen, kunnen Gedeputeerde Staten bij verlening, vaststelling of eventuele wijziging of intrekking van de subsidie, waar mogelijk aansluiten bij het besluit van het Rijk of de Rijkscultuurfondsen.

Artikel 7.1.13 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling tevens:

  • a.

    een vaststellingsbesluit van het Rijk, indien sprake is van een subsidieverlening aan een BIS-instelling;

  • b.

    een besluit van de Rijkscultuurfondsen indien sprake is van een subsidieverlening aan een instelling medegefinancierd vanuit Rijkscultuurfonds.

Tabel 1

Naam instelling

Maximaal

subsidiebedrag over gehele subsidieperiode €

Subsidieperiode

Begroot jaarlijks subsidiebedrag

Atak

€ 200.000

2017 t/m 2020

€ 50.000

Burgerweeshuis

€ 200.000

2017 t/m 2020

€ 50.000

De Nieuwe Oost

€ 1.800.000

2017 t/m 2020

€ 450.000

DO IT (Atak)

€ 50.000

2017 en 2018

€ 25.000

DO IT (Burgerweeshuis)

€ 50.000

2017 en 2018

€ 25.000

DO IT (Hedon)

€ 50.000

2017 en 2018

€ 25.000

DO IT (Metropool)

€ 50.000

2017 en 2018

€ 25.000

Filmkenniscentrum

€ 200.000

2017 t/m 2020

€ 50.000

Gnaffel

€ 200.000

2017 t/m 2020

€ 50.000

Hedon

€ 200.000

2017 t/m 2020

€ 50.000

Het Oversticht

€ 1.344.800

2017 t/m 2020

€ 336.200

Historisch Centrum Overijssel

€ 1.360.000

2017 t/m 2020

€ 340.000

Internationaal buiten theaterfestival Deventer op Stelten

€ 100.000

2017 t/m 2020

€ 25.000

Introdans

€ 400.000

2017 t/m 2020

€ 100.000

Jeugdtheater Sonnevanck

€ 1.201.940

2017 t/m 2020

€ 300.485

Kameroperahuis

€ 400.000

2017 en 2018

€ 200.000

Kunstbende

€ 44.000

2017 t/m 2020

€ 11.000

Kunstvereniging Diepenheim

€ 400.000

2017 t/m 2020

€ 100.000

Metropool

€ 200.000

2017 t/m 2020

€ 50.000

Monumentenwacht

€ 1.230.884

2017 t/m 2020

€ 307.721

Museum De Fundatie

€ 4.888.464

2017 t/m 2020

€ 1.222.116

Natura Docet

€ 969.076

2017 t/m 2020

€ 242.269

Nederlandse Reisopera

€ 800.000

2017 t/m 2020

€ 200.000

OKTO

€ 920.000

2017 t/m 2020

€ 230.000

Oostpool

€ 400.000

2017 t/m 2020

€ 100.000

Rijnbrink (PBAM)

€ 174.116

2017 t/m 2020

€ 43.529

Prinses Christina Concours

€ 36.000

2017 t/m 2020

€ 9.000

RIBO

€ 195.252

2017 t/m 2020

€ 48.813

Rijksmuseum Twente

€ 280.000

2017 t/m 2020

€ 70.000

Rijnbrink (Bibliotheken)

€ 10.048.896

2017 t/m 2020

€ 2.512.224

Rijnbrink (Cultuureducatie)

€ 2.700.000

2017 t/m 2020

€ 675.000

Stadsarchief en Atheneumbibliotheek

€ 533.450

2017 en 2018

€ 266.725

Theater Young Ones

€ 100.000

2017 en 2018

€ 50.000

Theaterschip

€ 100.000

2017 en 2018

€ 50.000

Toneelschap Beumer & Drost

€ 200.000

2017 t/m 2020

€ 50.000

 

Paragraaf 7.2 Restauratie Rijksmonumenten

 

Algemene toelichting

Met ingang van 2012 heeft het Rijk middelen voor de restauratie van rijksmonumenten overgedragen aan de provincies. Overijssel ontvangt hiervoor jaarlijks een bedrag van € 1.249.181. Met het Rijk is afgesproken dat deze middelen worden aangevuld. Deze regeling is staatssteunproof. De Nationale Monumentenregeling kan gebruikt worden voor steun monumenten. Steunmaatregelen op basis van deze regeling hoeven niet aangemeld te worden bij de Europese Commissie. 

Artikel 7.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • Brim: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;

  • energiebesparende maatregelen: het treffen van isolerend voorzieningen voor wanden, kappen, vloeren, glas en kozijnen, zoals naar voren gekomen in het betreffende energieonderzoek en met inachtneming van behoud van de monumentale waarden van het pand;

  • energieonderzoek: een onderzoek naar energiebesparingsmogelijkheden in gebouwen dat zich richt zowel op bouwkundige en technische aspecten als ook op gedragsmaatregelen. De rapportage van het onderzoek bevat standaard de quick wins en bevat verder minimaal:

    • i.

      het huidige energiegebruik;

    • ii.

      de energiebalans waarin minimaal 90% van het energiegebruik is toebedeeld aan de energiegebruikers;

    • iii.

      de energiebesparende maatregelen inclusief de verwachte investering en energiereductie;

  • groen monument: een van rijkswege beschermd monument of zelfstandig onderdeel zijnde een aanleg die geheel of gedeeltelijk bestaat uit beplanting;

    toelichting: Bijvoorbeeld een park- of tuinaanleg.

  • herbestemmingsopgave: een project waarbij een nieuwe functie aan een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan wordt gegeven;

  • herbouwwaarde: kosten om een rijksmonument of zelfstandig onderdeel in zijn geheel opnieuw te vervaardigen, met dezelfde constructie, materiaalsoorten en detaillering, zoals blijkt uit de voor het monument afgesloten verzekeringspolis of een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie;

  • inspectierapport: rapport dat de technische of fysieke staat van een beschermd monument of zelfstandig onderdeel beschrijft, en dat is opgesteld door een ter zake deskundige persoon of instantie;

  • POM: een professionele organisatie voor monumentenbehoud zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten;

  • rijksmonument: een van rijkswege beschermd monument of zelfstandig onderdeel, voorzien van een monumentennummer en opgenomen in het landelijke Monumentenregister, niet zijnde een woonhuis;

    toelichting: Voor een orgel dat onderdeel is van een rijksmonument kan als zelfstandig onderdeel een aanvraag worden ingediend.

  • Sim: de Subsidieregeling instandhouding monumenten;

  • woonhuis: beschermd rijksmonument of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt: gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.

Artikel 7.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    de restauratie van een rijksmonument;

  • b.

    het uitvoeren van energiebesparende maatregelen in een rijksmonument.

Artikel 7.2.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is de eigenaar van het rijksmonument;

    • b.

      het rijksmonument bevindt zich binnen de Overijsselse provinciegrenzen;

    • c.

      de subsidiabele kosten voor restauratie van rijksmonumenten, met uitzondering van molens, groene monumenten en archeologische monumenten, bedragen ten minste 6% van de herbouwwaarde;

      toelichting: De Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk, richt zich op planmatig onderhoud. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een rekenmodel dat stelt dat een investering voor sober onderhoud in beginsel gelijk is aan 0,5% van de herbouwwaarde per jaar. Omdat de Sim subsidie verstrekt voor een zesjarig instandhoudingsplan komt dit neer op 3% van de herbouwwaarde in zes jaar. De provinciale regeling richt zich op restauraties die het reguliere onderhoudswerk overstijgen. Hierbij wordt uitgegaan van restauratiewerkzaamheden die niet binnen twee onderhoudsperiodes kunnen worden gerealiseerd. Dat betekent dat de restauratieopgave voor de provinciale subsidieregeling groter moet zijn dan 6% van de herbouwwaarde.

    • d.

      de subsidiabele kosten voor restauratie van rijksmonumentale molens bedragen ten minste € 120.000,–;

      toelichting : De Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk, maakt voor het berekenen van de onderhoudskosten aan molens geen gebruik van de herbouwwaarde. Deze methode volstaat bij molens niet, omdat de bewegende onderdelen van molens harder slijten dan ‘gewone’ monumenten. De subsidiabele kosten voor molens in de Sim zijn daarom voor zesjarig onderhoud vastgesteld op maximaal € 60.000,-. De provinciale regeling zich richt op restauratiewerkzaamheden die niet binnen twee onderhoudsperiodes kunnen worden gerealiseerd. Dat betekent dat de restauratieopgave voor molens voor de provinciale subsidie groter moet zijn dan € 120.000,–.

    • e.

      de subsidiabele kosten voor de restauratie van archeologische rijksmonumenten en groene rijksmonumenten bedragen ten minste € 25.000,–;

      toelichting: Het gaat hierbij om kosten die het reguliere onderhoud (zoals gesubsidieerd met de Sim) aantoonbaar overstijgen. Ook voor dit type rijksmonumenten geldt dat de provinciale regeling inzet op grote restauratieopgaven, omdat reguliere onderhoudswerkzaamheden gesubsidieerd kunnen worden met de Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk. Omdat hierbij niet gerekend kan worden met de herbouwwaarde, maar de provincie wel hecht aan het onderscheid tussen relatief kleinschalige werkzaamheden en grotere onderhoudsopgaven wordt een ondergrens van € 25.000,– gehanteerd.

    • f.

      de restauratie wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met, een aantoonbaar deskundig restauratiebedrijf;

    • g.

      op de restauratieplaats wordt ten minste één leerlingplaats voor een leerling in de restauratiebouw gerealiseerd;

      toelichting: Om ook in de toekomst vakkundig en kwalitatief hoogstaand restauratiewerk mogelijk te maken is het noodzakelijk dat restauratieleerlingen worden opgeleid voor dit specialistische vak. Zonder de benodigde praktijkervaring is het succesvol afronden van een leertraject niet mogelijk. De provincie hecht er daarom aan dat op projecten die subsidie ontvangen voor restauratie voor ten minste één leerling in de restauratiebouw een leerlingplaats wordt gerealiseerd. Indien de aard van de werkzaamheden de inzet van leerlingen uitsluit overlegt de aanvrager hierover een verklaring van het restauratiebedrijf. Gedeputeerde Staten kunnen deze verklaring ter beoordeling aan de provinciale Monumentencommissie voorleggen.

    • h.

      het gebruik van het rijksmonument is voor ten minste vijf jaar gegarandeerd.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 sub b aan de volgende criteria:

    • a.

      de energiebesparende maatregelen worden uitgevoerd zoals genoemd in het energieonderzoek;

    • b.

      het energieonderzoek is opgesteld door een gecertificeerd energieadviseur;

    • c.

      indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.

Artikel 7.2.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 sub a bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 sub b bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 60.000,– per aanvrager.

Artikel 7.2.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 is voor de berekening van de subsidiabele kosten voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 7.2.2 sub a artikel 4 en de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013 van de Sim van toepassing.

Toelichting: Voor de subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 sub b zijn de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 van toepassing.

Artikel 7.2.6 Indieningstermijn aanvraag

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 1 juni en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 juli voor 19:00 uur van het betreffende kalenderjaar.

  • 2.

    Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

Artikel 7.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Restauratie Rijksmonumenten.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens:

    • a.

      Een inspectierapport, niet ouder dan twee jaar;

    • b.

      een restauratieplan waarin tevens is opgenomen: een actuele begroting die gespecificeerd is in hoeveelheden, manuren, materialen, stelposten en onderaannemers;

    • c.

      een lijst van restauratiebedrijven die worden uitgenodigd om offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan;

    • d.

      een document waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de exploitatie van het rijksmonument voor een periode van ten minste vijf jaar is gegarandeerd;

    • e.

      een verzekeringspolis waaruit de herbouwwaarde van het rijksmonument blijkt, of voor zover geen verzekering is afgesloten of de herbouwwaarde niet uit de verzekeringspolis blijkt, een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie van de herbouwwaarde. Deze bepaling geldt niet voor molens, groene en archeologische monumenten;

    • f.

      voor zover het een zelfstandig onderdeel betreft dat is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid of als een toren van een kerkgebouw, een tekening waarop het zelfstandig onderdeel duidelijk is weergegeven ten opzichte van aangrenzende zelfstandige onderdelen;

    • g.

      voor zover het een zelfstandig onderdeel van een beschermd archeologisch monument betreft, een overzichtskaart waarop de betrokken kadastrale percelen zijn aangegeven;

    • h.

      voor zover het een groen monument betreft, een overzichtskaart van de groenaanleg met de plaats van de werkzaamheden en voor zover het een zelfstandig onderdeel betreft, de kadastrale percelen;

    • i.

      indien rijkssubsidie is ontvangen of is aangevraagd in het kader van de Brim of de Sim, een kopie van de subsidiebeschikking danwel de ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag;

    • j.

      indien voor het monument een laagrentende lening via het Nationaal Restauratiefonds is afgesloten een kopie van de akte van lening;

    • k.

      een vergunning van de gemeente voor de uit te voeren werkzaamheden, dan wel een verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig zijn. Indien deze stukken bij het indienen van de aanvraag nog niet zijn verkregen, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde tot het verkrijgen van de betreffende vergunning dan wel verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig zijn;

    • l.

      indien subsidie wordt aangevraagd voor energiemaatregelen als bedoeld in artikel 7.6.2 sub b: het uitgevoerde energieonderzoek.

Artikel 7.2.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 7.2.9 Volgorde van behandeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen voor de restauratie van een rijksmonument die voldoen aan de aan de in artikel 7.2.3 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1.

    Toelichting: Instandhouding van monumenten is een van de hoofdactiviteiten van de POM's. Met het rijk is afgesproken om zorg te dragen voor de POM's vanwege hun bijzondere rol bij het behoud van monumenten. In deze regeling vertaalt zich dat door per POM aan maximaal twee aanvragen  een punt in de scoretabel toe te kennen. Voor groene en archeologische monumenten is het realiseren van een herbestemming geen optie. Ook zal het afsluiten van een lening via het NRF in veel gevallen geen mogelijkheid bieden voor deze categorie monumenten. Om deze monumenten een gelijke kans op subsidie te geven kent de regeling een aanvraag van dit type monument twee punten toe. Indien toch sprake is van een lening via het NRF wordt hiervoor geen extra punt berekend, omdat deze hierbij reeds is toebedeeld.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat toelaat.

    Toelichting: Bij het bepalen van de volgorde van behandeling hanteren Gedeputeerde Staten een prioriteitsvolgorde waarbij punten kunnen worden toebedeeld op basis van een aantal kenmerken van de aanvraag. Investeren in een restauratie heeft pas zin als er planmatig onderhoud aan het rijksmonument wordt uitgevoerd. Aanvragers krijgen dan ook voorrang wanneer ze een aanvraag hebben ingediend bij een instandhoudingsregeling van het Rijk. Een eigenaar die maximaal leent via het Nationaal Restauratiefonds toont de bereidheid te investeren in het onderhoud van het monument. Ook deze aanvragers krijgen voorrang.

Scoretabel 1

Onderdeel

Cijfer

Het rijksmonument is eigendom van een POM (per POM kunnen maximaal twee aanvragen aanspraak maken op een punt. Indien de POM meer aanvragen indient, dient zij zelf een onderlinge prioritering aan te geven)

1

Het betreft een groen of archeologisch rijksmonument

2

Voor het rijksmonument is in het kader van de Brim of de Sim subsidie ontvangen, danwel aangevraagd

1

Voor het rijksmonument is een laagrentende lening via het Nationaal Restauratiefonds afgesloten

1

Het rijksmonument maakt onderdeel uit van een herbestemmingsopgave

1

De gevraagde subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten

1

De gevraagde subsidie ligt tussen de 69 en 50% van de subsidiabele kosten

2

De gevraagde subsidie ligt tussen de 49 en 30 % van de subsidiabele kosten

3

De gevraagde subsidie ligt tussen de 29 en 1 % van de subsidiabele kosten

4

Totaalscore is de optelsom van toegekende punten

 

 

 

  • 3.

    Bij een gelijke score wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op de hoogte van het eigen aandeel, waarbij het hoogste eigen aandeel, percentueel ten opzichte van de totale subsidiabele kosten, voorrang krijgt.

  • 4.

    De prioriteitsvolgorde die op basis van het eerste lid is bepaald voor de restauratie van rijksmonumenten geldt ook als prioriteitsvolgorde voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 sub b.

Artikel 7.2.10 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 ter advies voor aan de provinciale Monumentencommissie, die advies geeft en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.

Artikel 7.2.11 Weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

    • a.

      de exploitatie van het rijksmonument voor een periode van ten minste vijf jaren niet aannemelijk kan worden gemaakt;

    • b.

      het een aanvraag betreft voor een rijksmonument dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.

  • 2.

    Het eerste lid, onder sub b is niet van toepassing op een aanvraag van een:

    • a.

      gemeente, waterschap of openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, of

    • b.

      POM.

Paragraaf 7.3 Erfgoed ‘Het verhaal van Overijssel’

Artikel 7.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • archeologie: Overijsselse materiële overblijfselen van de menselijke geschiedenis die zich onder de grond bevinden. Ook grafheuvels, hunebedden, mottes en vergelijkbare overblijfselen van menselijk handelen in het verleden worden tot archeologie gerekend;

  • cultureel erfgoed: Overijsselse gebouwen, bouwwerken en cultuurlandschappen die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied;

  • gebundelde aanpak: ten minste twee eigenaren nemen deel aan de activiteit. Voor terreinbeherende organisaties wordt hierop een uitzondering gemaakt als deze eigenaar zijn van een ensemble gebouwen, bouwwerken of cultuurhistorische elementen die bepalend zijn voor de karakteristieke identiteit van het gebied;

  • immaterieel erfgoed: ‘levend erfgoed’, sociale gewoonten, voorstellingen, rituelen, tradities, uitdrukkingen, bijzondere kennis of vaardigheden die Overijsselse gemeenschappen en groepen erkennen als een vorm van cultureel erfgoed;

  • restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatiewerkzaamheden aan gevels, daken of cultuurhistorische elementen.

Artikel 7.3.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    activiteiten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie, inclusief aardkundige waarden;

  • b.

    de uitvoering van restauratie- en herstelwerkzaamheden, inclusief voorbereidende werkzaamheden, aan cultureel erfgoed binnen een gebundelde aanpak;

  • c.

    activiteiten op het gebied van immaterieel erfgoed die bijdragen aan het levend houden van immaterieel erfgoed en streektaal

Artikel 7.3.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een rechtspersoon;

  • b.

    de activiteit richt zich op de thema's archeologie, cultureel erfgoed of immaterieel erfgoed;

  • c.

    ten minste 35% van de subsidiabele kosten zijn aantoonbaar gedekt door de aanvrager of andere partijen dan de provincie Overijssel;

    toelichting: Aantoonbaar is door bijvoorbeeld een schriftelijke toezegging van andere partijen.

  • d.

    de restauratie- en herstelwerkzaamheden als bedoeld in artikel 7.5.2 sub b dienen een substantiële bijdrage te leveren aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied;

  • e.

    de activiteit wordt aantoonbaar uitgevoerd of begeleid door een deskundige uit het veld;

  • f.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening;

  • g.

    de aanvraag is voordat deze wordt ingediend afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker Cultuur.

Artikel 7.3.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op één van de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 7.3.2 onder sub a, b, of c dan bedraagt de subsidie maximaal 40% van de subsidiabele kosten met maximum van € 10.000,– per aanvraag.

  • 2.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op twee van de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 7.3.2 onder sub a, b, of c dan bedraagt de subsidie maximaal 40% van de subsidiabele kosten met maximum van € 25.000,– per aanvraag.

  • 3.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op drie van de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 7.3.2 onder sub a, b, of c dan bedraagt de subsidie maximaal 40% van de subsidiabele kosten met maximum van € 100.000,– per aanvraag.

  • 4.

    In aanvulling op het eerste, tweede en derde lid bedraagt het subsidiepercentage maximaal 60% van de subsidiabele kosten indien de subsidiabele activiteit bijdraagt aan het verhaal van één van de historische thema’s uit de cultuurnota, of als verbinding wordt gezocht met de provinciale doelstellingen op het gebied van duurzaamheid, vrijetijdseconomie, sociale kwaliteit, human capital en werkgelegenheid.

Artikel 7.3.5 Indieningstermijn aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 1 februari 2017.

Artikel 7.3.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Erfgoed ‘Het Verhaal van Overijssel’.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens een projectplan en een communicatie- en marketingplan waarin is uitgewerkt:

    • a.

      of sprake is van het verbinden van volgende thema’s archeologie, cultureel erfgoed of immaterieel;

    • b.

      hoe de gekozen doelgroep wordt bereikt en welke communicatie- en marketinginstrumenten daarvoor worden ingezet;

    • c.

      door welke organisatie of organisaties, met welke deskundigheid en ervaring de activiteit wordt begeleidt of uitgevoerd ;

    • d.

      ondertekende stukken waaruit blijkt dat 35% van de subsidiabele kosten is gedekt.

Artikel 7.3.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 7.3.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien

  • a.

    het een aanvraag betreft voor enkel het uitbrengen van een boek;

  • b.

    de gevraagde en te verlenen subsidie lager is dan € 5.000,–.

Artikel 7.3.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht om binnen 18 maanden na de datum van de subsidieverlening de activiteit te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 7.4 Versterking productieaanbod Overijssel

Artikel 7.4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • artistiek inhoudelijke kwaliteit: de artistiek inhoudelijke kwaliteit van een productie blijkt uit het vakmanschap, de zeggingskracht en de oorspronkelijkheid van de productie;

    toelichting: Artistieke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap van de deelnemers en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager deze zeggingskracht en oorspronkelijkheid denkt te realiseren. Daarvoor is het noodzakelijk dat in de aanvraag duidelijk wordt gemaakt vanuit welke inhoudelijke visie de productie gestalte krijgt.Het vakmanschap van de kunstenaar bestaat niet alleen uit ambachtelijke vaardigheden. Vakmanschap van een kunstenaar is méér dan ambacht, namelijk door de specifieke ingreep van (een) specifieke kunstenaar(s) op materiaal. Dat materiaal kan bestaan uit verf, steen, muziek, taal of wat in de kunsten ook maar als grondstof gebruikt kan worden (ook oorspronkelijk werk van een ander). De specifieke greep van de kunstenaar is wat hij of zij met dat materiaal doet, te vertellen heeft, vorm wil geven, tot uitdrukking wil brengen, met een publiek wil delen: zijn artistieke visie. De combinatie van zijn ambachtelijke vaardigheden en visie vormen het vakmanschap van de kunstenaar. Sterker, dit is wat hem kunstenaar maakt en een kunstwerk doet creëren, in plaats van een producent die een product maakt. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt.

  • festival: een feest of openbare gebeurtenis met verschillende activiteiten of evenementen;

  • gevestigd in Overijssel: indien de maker of kunstenaar een bedrijf is dan is dit bedrijf statutair gevestigd in Overijssel tenzij het bedrijf geen rechtspersoonlijkheid heeft, dan moet het bedrijf een bedrijfspand bezitten of huren in Overijssel en vanuit daar ook zijn activiteiten of een deel van de activiteiten uitvoeren;

  • kunstenaar: degene die een artistieke bijdrage levert aan de productie;

  • maker: de artistiek leider of leiders van de productie of degene die een kunstwerk maakt;

  • productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe uiting op het terrein van ten minste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur, niet zijnde een festival, boek, cd- of dvd-uitgave of een tentoonstelling;

  • tentoonstelling: een tijdelijke of permanente gelegenheid waarbij één of meer personen of organisaties objecten tonen voor een publiek van particulieren of bedrijven, die voor dit doel naar deze gelegenheid komen;

  • woonachtig in Overijssel: de persoon, zijnde de maker of kunstenaar, staat ingeschreven bij een Overijsselse gemeente als inwoner en woont daar ook daadwerkelijk.

Artikel 7.4.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    professionele producties met een hoge artistieke inhoudelijke kwaliteit en ten minste een nationale uitstraling;

  • b.

    professionele producties met ten minste een provinciale uitstraling.

    toelichting: Op basis van deze regeling kan subsidie aangevraagd worden voor de kosten van professionele producties in alle kunstdisciplines. Het gaat om producties waarvan een hoge artistieke kwaliteit verwacht wordt en ten minste een nationale uitstraling en om producties met ten minste een provinciale uitstraling. Rechtspersonen zoals culturele instellingen kunnen een aanvraag indienen, maar ook natuurlijke personen zoals individuele kunstenaars (beeldend kunstenaars, componisten, auteurs). De subsidiabele kosten zijn alle voor de productie noodzakelijke kosten die aantoonbaar rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de productie binnen de projectperiode. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden voor het voorbereiden, ontwikkelen en uitvoeren van de productie subsidiabel zijn. De aanvrager geeft met behulp van het aanvraagformulier aan of hij subsidie vraagt voor onderdeel a) of onderdeel b). Aanvragen voor festivals, boekuitgaven, tentoonstellingen, cd-dvd uitgaven en aanvragen ter aanvullende bekostiging van de reguliere activiteiten van door de provincie Overijssel gesubsidieerde instellingen komen niet in aanmerking.

Artikel 7.4.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.4.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de productie maakt geen deel uit van regulier door het Rijk of de provincie Overijssel gesubsidieerde activiteiten van een instelling;

    • b.

      de productie staat onder leiding van personen die aantoonbaar beschikken over artistieke kwaliteiten als maker en ervaring hebben in het artistiek en productioneel leiden van projecten. Dit wordt aangetoond aan de hand van CV's, met relevant arbeids- en opleidingsverleden;

    • c.

      de productie onderscheidt zich vanwege haar toegevoegde waarde voor het kunst- en cultuuraanbod van de in artikel 7.4.1 genoemde kunstdisciplines in Overijssel.

    • d.

      een deel van de presentaties van de productie vindt plaats in Overijssel en en waar mogelijk in Gelderland;

    • e.

      indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een subsidie als bedoeld in artikel 7.4.2 sub a aan het criterium dat de productie een overtuigende en aantoonbare binding met Overijssel heeft;

    Toelichting: De binding met Overijssel blijkt bijvoorbeeld uit de keuze voor het thema, waarmee het verhaal van Overijssel wordt verteld, de ontwikkeling van de productie in Overijssel en of de inzet van Overijsselse makers en/of bij de productie betrokken kunstenaars.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een subsidie als bedoeld in artikel 7.4.2 sub b aan de volgende criteria:

    • a.

      de maker of een deel van de makers en een deel van de bij de productie betrokken kunstenaars is gevestigd of woonachtig in Overijssel;

    • b.

      de productie wordt ontwikkeld in Overijssel.

Artikel 7.4.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in 7.4.2. onder sub a bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,– per aanvraag. Indien een deel van de makers in Overijssel gevestigd of woonachtig is, bedraagt de subsidie maximaal € 60.000,–.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in 7.4.2 onder sub b bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000,– per aanvraag.

Artikel 7.4.5 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag in het kalenderjaar 2017 kan worden ingediend vanaf 1 februari 2017

Artikel 7.4.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Versterking productieaanbod Overijssel.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag:

    • a.

      een productieplan betreffende het doel en het artistieke concept van de productie, de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt, de binding met Overijssel, indien sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 7.4.2.sub a, de personen en instellingen die bij de productie zijn betrokken, een beschrijving van een marketingstrategie betreffende de publieksgroep of publieksgroepen die de aanvrager met de productie wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet;

    • b.

      een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan en de geraamde opbrengsten;

    • c.

      CV's van de maker en de artistieke leiding van de productie;

      toelichting: Een CV is een zelfstandig document waarin een overzicht wordt gegeven van opleidingen, functies en andere relevante activiteiten en woonplaats

    • d.

      een speellijst of ten minste twee intentieverklaringen waaruit een provinciale c.q. nationale uitstraling zichtbaar blijkt.

      toelichting: Een speellijst is een opsomming van alle locaties en speeldata waarvan de verwachting is dat de productie daar zal worden uitgevoerd dan wel het kunstwerk te bezichtigen zal zijn.

Artikel 7.4.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 7.4.8 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.4.2 sub a ter advies voorleggen aan de adviescommissie Cultuur die advies geeft over:

  • a.

    de hoge artistieke inhoudelijke kwaliteit van de productie;

    toelichting: De artistiek inhoudelijke kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de invulling van de begrippen vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid.

  • b.

    de nationale uitstraling van de productie;

  • c.

    de artistieke kwaliteit van de maker(s);

  • d.

    de toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Overijssel.

    toelichting: Gestreefd wordt om in Oost-Nederlands verband de culturele infrastructuur in Oost-Nederland als geheel te versterken. Ook de provincie Gelderland kent een regeling voor culturele producties. In dit licht wordt de commissie samengesteld in overleg met de provincie Gelderland. Dit gebeurt deels uit efficiency- oogpunt. Maar vooral omdat dit de mogelijkheid biedt om met de commissie te komen tot gedeelde observaties over de culturele infrastructuur in Oost-Nederland. De evaluatie van de regelingen in beide provincies kan dan ook in deze Oost-Nederlandse context worden geplaatst.

Artikel 7.4.9 Weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

    • a.

      de productie is geen festival, boekuitgave, tentoonstelling, cd of dvd uitgave;

    • b.

      de te verstrekken subsidie  als bedoeld in artikel 7.4.2 sub a lager is dan € 25.000,–;

    • c.

      de te verstrekken subsidie  als bedoeld in artikel 7.4.2 sub b lager is dan € 10.000,–.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.1.7 vijfde lid kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor ontwikkeling en uitvoering van voorstellingen die tevens worden gefinancierd vanuit de stichting 4 Oost of vanuit de, op basis van deze paragraaf, verleende subsidie aan het OKTO.

 

Paragraaf 7.5

Gereserveerd

 

Paragraaf 7.6

Gereserveerd

 

Paragraaf 7.7 Cultuurparticipatie

Artikel 7.7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • amateurkunst: het actief beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien;

  • artistiek inhoudelijke kwaliteit: de artistiek inhoudelijke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap, de zeggingskracht en de oorspronkelijkheid van de activiteiten;

  • bedrijfsmiddel: zaak of object die in de onderneming wordt gebruikt en die niet is aangekocht om te verkopen, en waarover moet worden afgeschreven;

  • culturele ontwikkeling deelnemers: het vergroten van de interesse in cultuur en de mate waarin actief wordt deelgenomen aan culturele activiteiten van en door deelnemers;

  • cultuurparticipatie: actief deelnemen aan kunst en cultuur op de volgende deelgebieden: beeldende kunst, volkscultuur, podiumkunsten, erfgoed, muziek en literatuur;

  • deelnemers: personen die actief deelnemen aan een culturele activiteit;

  • innovatieve activiteiten: activiteiten op het gebied van amateurkunst of cultuurparticipatie die nieuw zijn voor de aanvrager met als doel de inhoudelijke of organisatorische innovatie of innovatie op het gebied van talentontwikkeling te stimuleren;

    toelichting: Uit de aanvraag moet blijken dat de aanvrager een nieuw doel heeft, een nieuwe doelgroep aanboort of een nieuwe artistiek inhoudelijke keuze maakt, ten opzichte van eerdere projecten of zijn reguliere werkzaamheden.

  • marketingplan: in een marketingplan staat beschreven hoe de aanvrager de doelgroep(en) gaat benaderen en waarom dit op die manier gebeurt;

  • receptieve activiteit: activiteit waarbij de doelgroep passief kijkt of luistert naar kunst- of cultuuruitingen;

    toelichting: Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een tentoonstelling in een museum, een concert, film, toneel- of dansvoorstelling.

  • talentontwikkeling: ontwikkelen en uitvoeren van een methodiek om talenten te begeleiden in hun culturele en artistieke ontwikkeling.

Artikel 7.7.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die aantoonbaar bijdragen aan de toename en ontwikkeling van cultuurparticipatie of amateurkunst en de culturele ontwikkeling van de deelnemers, in combinatie met ten minste twee van de volgende activiteiten:

  • a.

    activiteiten die artistiek inhoudelijke innovatie beogen op het gebied van cultuurparticipatie, door samenwerkingen tussen verschillende amateurkunstdisciplines of samenwerkingen tussen de amateurkunstsector en professionele sector;

  • b.

    innovatieve activiteiten ter verbetering van de deskundigheid van een culturele organisatie op het gebied van ledenwerving, vrijwilligersbeleid, publieksbereik, fondsenwerving, marketing en communicatie;

    toelichting: Het gaat hierbij om het borgen en verbreden van kennis en de know how van een organisatie op de genoemde gebieden.

  • c.

    innovatieve activiteiten op het gebied van talentontwikkeling.

Artikel 7.7.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.7.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een rechtspersoon;

  • b.

    de activiteit vindt plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;

  • c.

    er is aantoonbaar ten minste 35% van de totale subsidiabele kosten gedekt door de aanvrager of een andere partij dan de provincie Overijssel;

  • d.

    de gevraagde en de te verstrekken subsidie bedraagt ten minste € 5.000,–;

  • e.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 7.7.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten  met een maximum van € 20.000,–-.

Artikel 7.7.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Cultuurparticipatie 2017 tot en met 2020.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag:

    • a.

      een projectplan waarin is omschreven:

      • i.

        het doel van de activiteit;

      • ii.

        de artistiek inhoudelijke kwaliteit van de activiteit;

      • iii.

        de wijze waarop de activiteiten als bedoeld in 7.7.2 sub a, b of c worden bereikt;

      • iv.

        het aantal deelnemers;

    • b.

      een gespecificeerde begroting, de geraamde kosten met dekkingsplan, geraamde opbrengsten inclusief een eventuele bijdrage van de deelnemers;

    • c.

      een marketingplan betreffende de publieksgroep of -groepen die de aanvrager met het project wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet.

Artikel 7.7.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 7.7.7 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie voor:

  • a.

    boekuitgaven, films of dvd's, aanschaf van audiovisuele middelen, muziekinstrumenten, kleding/uniformen, tentoonstellingen, congressen of beurzen;

  • b.

    activiteiten met een receptieve doelstelling;

  • c.

    activiteiten gericht op het ontwikkelen van cultuureducatief aanbod in het primair onderwijs;

  • d.

    activiteiten op het gebied van de media met een journalistieke en informatieve invulling;

  • e.

    activiteiten die gericht zijn op het realiseren van een beeld of geluidregistratie van bijvoorbeeld concerten en voorstellingen;

  • f.

    activiteiten die primair gericht zijn op of plaatsvinden binnen het kunstvakonderwijs met inbegrip van de mbo-kunstopleidingen en de particuliere opleidingen;

  • g.

    activiteiten die primair gericht zijn op het realiseren van reguliere scholingsactiviteiten voor professionals;

  • h.

    activiteiten die behoren tot de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager;

Artikel 7.7.8 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht om binnen 18 maanden na datum van de subsidieverlening de activiteit te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 7.8 Cultuureducatie ‘cultuur aan de basis’

Artikel 7.8.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • cultuureducatie: het onderwijs gericht op het bereiken van de kerndoelen binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie van het primair onderwijs. De Kerndoelen zijn vastgesteld in het Besluit vernieuwde kerndoelen Wet Primair Onderwijs;

  • doorgaande leerlijn: de uitwerking per leerjaar van wat een kind aan het eind van het primair onderwijs moet kennen en kunnen. Deze uitwerking is gebaseerd op de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie en geeft daarnaast zicht op de plaats van cultuur binnen andere vakken, de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs en de aansluiting tussen binnenschools en buitenschools leren;

  • intentieverklaring: een schriftelijke verklaring waarin een schoolbestuur vastlegt dat ze deelneemt aan het gemeentelijke cultuureducatieplan.

Artikel 7.8.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    een aanbod van cultuureducatieve activiteiten voor het primair onderwijs;

  • b.

    activiteiten gericht op de verdieping en implementatie van doorgaande leerlijnen cultuureducatie;

  • c.

    activiteiten die bijdragen aan de vakinhoudelijke deskundigheid van leerkrachten inclusief vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie;

    toelichting: Het gaat hierbij zowel om pedagogisch-didactische vaardigheden als ook om vaardigheden in de verschillende kunstdisciplines en kennis over het cultureel erfgoed.

  • d.

    activiteiten gericht op het versterken van de meerjarige samenwerking van de school met de lokale culturele omgeving ten behoeve van de kunstzinnige en culturele ontwikkeling van leerlingen.

    toelichting: Hierbij valt bijvoorbeeld  te denken aan een meerjarige samenwerking tussen een culturele organisatie met een onderwijsinstelling.

Artikel 7.8.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.8.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b.

    de aanvraag heeft betrekking op ten minste drie van de vier in artikel 7.3.2 genoemde subsidiabele activiteiten voor de periode 2017, 2018, 2019 en 2020;

  • c.

    er is aantoonbaar gemaakt door de aanvrager dat het bedrag voor cultuureducatie op de gemeentelijke cultuurbegroting voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 ten minste 75% bedraagt van het bedrag dat in 2016 op de gemeentelijke begroting was opgenomen voor cultuureducatie;

    toelichting : De aanvrager overlegt een collegevoorstel waarin burgemeester en wethouders of de gemeenteraad dit voornemen bevestigt.

  • d.

    ten minste 50% van de scholen in een gemeente committeert zich inhoudelijk en financieel aan het gemeentelijke cultuureducatieplan.

Artikel 7.8.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt per gemeente maximaal het bedrag zoals opgenomen in tabel 1, waarbij de subsidie voor de activiteit als bedoeld onder 7.8.2 sub a maximaal 60% van de totale subsidie bedraagt.

Toelichting: De maximale subsidie is gebaseerd op het leerlingenaantal per gemeente, volgens de gegevens van DUO, peildatum 1 oktober 2014.

 

Maximum subsidie per gemeente

Gemeente

Aantal leerlingen

Maximale subsidie

Almelo

6441

€ 19.323

Borne

2002

€ 6.006

Dalfsen

2702

€ 8.106

Deventer

9208

€ 27.624

Dinkelland

2525

€ 7.575

Enschede

13109

€ 39.327

Haaksbergen

2143

€ 6.429

Hardenberg

5912

€ 17.736

Hellendoorn

3356

€ 10.068

Hengelo

7210

€ 21.630

Hof van Twente

3162

€ 9.486

Kampen

5364

€ 16.092

Losser

1959

€ 5.877

Oldenzaal

3151

€ 9.453

Olst-Wijhe

1452

€ 4.356

Ommen

1616

€ 4.848

Raalte

3330

€ 9.990

Rijssen-Holten

4182

€ 12.546

Staphorst

2015

€ 6.045

Steenwijkerland

3733

€ 11.199

Tubbergen

2330

€ 6.990

Twenterand

3530

€ 10.590

Wierden

2351

€ 7.053

Zwartewaterland

2619

€ 7.857

Zwolle

11750

€ 35.250

 

107152

€ 321.456

Artikel 7.8.5 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag worden ingediend vanaf 2 januari 2017 en moet deze ontvangen zijn uiterlijk op 3 april 2017.

Artikel 7.8.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Cultuureducatie ‘Cultuur aan de basis’.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag:

    • a.

      een vierjarig activiteitenplan, voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 met daarin het aantal, de aard en de frequentie van de activiteiten die worden uitgevoerd op gebied van cultuureducatie, de samenwerkingsafspraken met het onderwijs en culturele instellingen;

    • b.

      een intentieverklaring van het schoolbestuur voor deelname aan het gemeentelijke cultuureducatieplan;

      toelichting: In de intentieverklaring geeft het schoolbestuur aan dat zij voornemens is een inspanning te verrichten op bijvoorbeeld samenwerking in ontwikkeling doorlopende leerlijn, ontwikkeling van visie op cultuureducatie, activiteiten die bijdragen aan de deskundigheid van leerkrachten, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatieactiviteiten die de relatie tussen school en de lokale culturele omgeving versterken.

    • c.

      een overzicht van scholen die zich financieel en inhoudelijk committeren aan het gemeentelijk cultuureducatieplan;

    • d.

      een collegevoorstel waarin burgemeester en wethouders of een raadsvoorstel waarin de gemeenteraad bevestigt dat een bedrag voor cultuureducatie op de gemeentelijke cultuurbegroting voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 ten minste 75% bedraagt van het bedrag dat in 2016 op de gemeentelijke begroting was opgenomen voor cultuureducatie.

Artikel 7.8.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

 

Paragraaf 7.9 Cultuurmakelaars

Artikel 7.9.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • cultuurmakelaar: een onafhankelijk adviseur, werkzaam voor de cultuursector die in opdracht van gemeenten werkt;

    toelichting: De cultuurmakelaar wordt onder andere ingezet om contacten tussen de culturele organisaties te intensiveren, de deskundigheid van culturele organisaties te verbeteren, vernieuwend aanbod te onderzoeken en hierin ondersteuning te bieden.

  • cultuurdisciplines: hieronder worden de volgende disciplines verstaan: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, podiumkunsten, film, nieuwe media en literaire cultuur;

  • intentieverklaring: schriftelijke verklaring waarin een gemeente haar financiële bijdrage vastlegt;

  • samenwerkingsverband: de samenwerking tussen gemeenten, waarbij sprake is van financiële betrokkenheid bij de activiteit van alle betrokken partijen.

Artikel 7.9.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een cultuurmakelaar.

Artikel 7.9.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.9.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager maakt deel uit van een samenwerkingsverband van ten minste twee Overijsselse gemeenten, waarbij één van de gemeenten de aanvrager is;

    • b.

      het werkterrein van de cultuurmakelaar bevindt zich binnen de provinciegrenzen van Overijssel;

    • c.

      de activiteiten van de cultuurmakelaar hebben betrekking op ten minste drie cultuurdisciplines binnen het werkterrein van de cultuurmakelaar;

      toelichting: Hiermee wordt beoogd dat de cultuurmakelaar als onafhankelijke intermediair op een breed cultureel terrein wordt ingezet met meerdere cultuurdisciplines.

    • d.

      er is aantoonbaar ten minste 50% van de totale subsidiabele kosten gedekt;

      toelichting : Hierbij wordt een intentieverklaring van de partners die co-financieren geleverd.

    • e.

      de cultuurmakelaar wordt ingezet voor ten minste vier uur per gemeente per week voor een periode van twee aaneensluitende jaren tot uiterlijk 1 juli 2021;

    • f.

      de inzet van de cultuurmakelaar bedraagt maximaal 24 uur per week per aanvraag;

    • g.

      de gevraagde en te verlenen subsidie per aanvraag bedraagt ten minste € 25.000,–.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle aan het criterium dat de cultuurmakelaar in ten minste één andere Overijsselse gemeente dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle voor ten minste vier uur per week wordt ingezet.

Artikel 7.9.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 55.000,– per aanvraag.

Artikel 7.9.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel met een uurtarief van maximaal € 75,–.

Artikel 7.9.6 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag kan worden ingediend:

  • a.

    vanaf 1 november 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 februari 2017;

  • b.

    vanaf 1 oktober 2018 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 3 december 2018.

Artikel 7.9.7 Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Cultuurmakelaars.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag:

    • a.

      een projectplan waarin is opgenomen een functieprofiel van de gewenste cultuurmakelaar, het aantal benodigde uren, de duur van de projectperiode, en een voorstel voor de regeling van het formeel werkgeverschap van de cultuurmakelaar;

    • b.

      een activiteitenplan met daarin het aantal, de aard en de frequentie van de activiteiten die  worden uitgevoerd door de cultuurmakelaar, en de eventuele samenwerkingsafspraken tussen de vragende partijen over de taken en de inhoudelijke aansturing van de cultuurmakelaar;

    • c.

      het ‘format Intentieverklaring Samenwerking Cultuurmakelaars’ waarin de samenwerkende partners verklaren financieel aan het project bij te dragen.

Artikel 7.9.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 7.9.9 Weigeringsgronden

In aanvulling op 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de financiering als bedoeld onder artikel 7.9.3 eerste lid onder sub d, een door de gemeente ontvangen provinciale subsidie is.

 

Paragraaf 7.10 Week van de Amateurkunst

Artikel 7.10.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • amateurkunstenaar: degene die kunst of cultuur actief beoefent uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te voorzien;

  • talentontwikkeling: ontwikkelen en uitvoeren van een methodiek om talenten te begeleiden in hun culturele en artistieke ontwikkeling;

  • Week van de Amateurkunst: één week waarin amateurkunstenaars en culturele verenigingen zich presenteren aan een publiek.

Artikel 7.10.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de voorbereiding en uitvoering van de Week van de Amateurkunst.

Artikel 7.10.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.10.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een Overijsselse gemeente;

  • b.

    de Week van de Amateurkunst vindt plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;

  • c.

    de Week van de Amateurkunst vindt plaats gedurende een week, waarbinnen op minimaal 5 dagen culturele activiteiten zijn geprogrammeerd;

  • d.

    professionele kunstenaars of andere professionals zijn inhoudelijk betrokken om:

    • i.

      de kennis en expertise van een amateurkunstenaar of culturele organisatie te vergroten of te verbeteren;

    • ii.

      talentontwikkeling te bevorderen.

Artikel 7.10.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,– per gemeente.

Artikel 7.10.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Artikel 7.10.6 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag kan worden ingediend:

  • a.

    vanaf 1 november 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 maart 2017;

  • b.

    vanaf 1 november 2017 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 maart 2018;

  • c.

    vanaf 1 november 2018 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 maart 2019;

  • d.

    vanaf 1 november 2019 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 2 maart 2020.

Artikel 7.10.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Week van de Amateurkunst.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectplan waarin is opgenomen:

    • a.

      een activiteitenplan met daarin het aantal en de aard van de activiteiten die worden uitgevoerd tijdens de Week van de Amateurkunst;

    • b.

      met welke partijen wordt  samengewerkt om de  Week van de Amateurkunst te organiseren en een omschrijving van die samenwerking;

    • c.

      hoe professionele kunstenaars of andere professionals worden betrokken om:

      • i.

        de kennis en expertise van een amateurkunstenaars of culturele organisatie te vergroten of te verbeteren;

      • ii.

        talentontwikkeling te bevorderen.

Artikel 7.10.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 7.10.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht om voor 31 december van het jaar waarin de Week van de Amateurkunst plaatsvindt de activiteit te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 7.11 Nieuwe makers Overijssel

 

Gedeputeerde Staten willen bijdragen aan de ontwikkeling van beginnende Overijsselse makers tot professionals, binnen de verschillende kunstdisciplines. Daartoe verstrekt zij subsidie voor ontwikkelingstrajecten waarin een Overijsselse maker of een groep van Overijsselse makers zich kan ontwikkelen door onder begeleiding van een professionele organisatie ten minste één artistieke productie te realiseren. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een professionele organisatie, zijnde de coördinerend begeleider van de nieuwe maker(s) uit Overijssel of Gelderland.

Artikel 7.11.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • artistieke verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid voor alle artistieke keuzes die gemaakt worden binnen een productie en de keuzevrijheid om deze keuzes zelfstandig te maken.

  • maker: de artistiek leider van de productie of degene die een kunstwerk maakt;

  • nieuwe maker: Overijsselse maker of groep van nieuwe Overijsselse makers die zich nog niet of maar beperkt als professional heeft of hebben gemanifesteerd in de cultuursector;

    toelichting: Als indicatie geldt dat, op het moment dat de subsidieaanvraag wordt ingediend, de maker niet langer dan drie jaar als maker actief is. Een nieuwe maker kan wel al langere tijd als uitvoerder (bijv. acteur, danser, musicus) actief zijn geweest.

  • ontwikkelingstraject: een periode waarin een  bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de nieuwe maker waarbij de leerdoelen persoonlijk, artistiek en zakelijk van de maker centraal staan;

  • productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe uiting op het terrein van ten minste één kunstdiscipline zoals, muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur of fotografie;

  • professionele organisatie: organisatie die primair gericht is op het zelf ontwikkelen en produceren van artistieke producties of het uitvoeren daarvan;

Artikel 7.11.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het ontwikkelingstraject van een nieuwe maker of een groep van nieuwe makers, waarin ten minste één productie wordt ontwikkeld en uitgevoerd.

Artikel 7.11.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.11.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een professionele organisatie of een samenwerking van professionele organisaties, met elk een vestigingsadres in Overijssel of Gelderland;

  • b.

    de aanvrager is tevens de coördinerend begeleider van de nieuwe maker;

  • c.

    de nieuwe maker is woonachtig in Overijssel;

  • d.

    er is sprake van een intensieve samenwerking tussen de aanvrager en de nieuwe maker, ten aanzien van de coaching op de artistieke, de zakelijke als van de persoonlijke leerdoelen van de nieuwe maker;

  • e.

    er is aantoonbaar voorzien in deskundige begeleiding voor de duur van ten minste 12 maanden, zowel artistiek, zakelijk als op persoonlijke leerdoelen van de nieuwe maker;

    toelichting: In de aanvraag moet op basis van een CV worden aangetoond dat sprake is van deskundigheid op het gebied van het begeleiden van een nieuwe maker.

  • f.

    er wordt ten minste één productie in Overijssel of Gelderland gemaakt;

  • g.

    de artistieke verantwoordelijkheid voor de eindproductie die tot stand komt berust bij de nieuwe maker;

  • h.

    een deel van de presentaties van deze productie(s) vindt plaats in Overijssel;

  • i.

    het ontwikkelingstraject inclusief de voorgenomen productie maakt geen deel uit van regulier door Rijk of de provincie gesubsidieerde activiteiten van de aanvrager;

  • j.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening.

  • k.

    de aanvraag is vooraf afgestemd met de beleidsmedewerker Cultuur van de provincie.

Artikel 7.11.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,– per aanvraag.

Artikel 7.11.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid bedragen de loonkosten maximaal € 2.000,– bruto per maand of maximaal het geldende CAO-loon.

Artikel 7.11.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 7.11.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het Aanvraagformulier Nieuwe makers Overijssel.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens:

    • a.

      een plan met daarin tenminste opgenomen het ontwikkelingstraject van de nieuwe maker, zowel ten aanzien van de artistieke, zakelijke als persoonlijke leerdoelen, de wijze waarop de begeleiding invulling krijgt en een omschrijving van de beoogde productie(s);

    • b.

      een CV van de betreffende nieuwe maker of nieuwe makers én de CV's van de deskundige begeleider of begeleiders.

      toelichting: Een CV is een zelfstandig document waarin een overzicht wordt gegeven van opleidingen, functies en andere relevante activiteiten.

Artikel 7.11.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de te verstrekken subsidie lager is dan € 20.000,–;

  • b.

    voor de betreffende nieuwe maker al subsidie is verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf;

  • c.

    aan de aanvrager in totaal al drie keer subsidie is verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf;

  • d.

    voor de nieuwe maker subsidie is verstrekt op grond van de Deelregeling projectsubsidies Fonds Podiumkunsten;

  • e.

    de aanvrager een intermediair is tussen de professionele organisatie en de nieuwe maker;

  • f.

    de productie niet bijdraagt aan de spreiding over de in artikel 7.11.1 genoemde kunstdisciplines.

Artikel 7.11.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    de subsidiabele activiteit binnen twee jaar na de datum van de subsidieverlening te hebben uitgevoerd;

  • b.

    mee te werken aan een eventuele evaluatie van de provincie.

Artikel 7.11.10 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie

In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid bevat een aanvraag voor vaststelling van een subsidie van € 25.000,– of meer een door de nieuwe maker ondertekend evaluatieformulier.

Toelichting: Een format van een evaluatieformulier wordt bij de verlening van de subsidie meegezonden.

Hoofdstuk 8 Kwaliteit openbaar bestuur

Paragraaf 8.1 Dodenherdenking en bevrijdingsfestival

 

Algemene toelichting

De provincie Overijssel ziet het als haar taak om de Overijsselse burgers bewust te maken van hun  verkregen democratische verworvenheden. Daarom vindt de provincie het belangrijk om de nadruk te leggen op de link tussen de dodenherdenking en het bevrijdingfestival.

Artikel 8.1.1 begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • bevrijdingsfestival Overijssel: de festiviteit die jaarlijks in de provinciehoofdstad Zwolle wordt georganiseerd als onderdeel van de nationale bevrijdingsfeesten;

  • dodenherdenking: de herdenking in Zwolle, Enschede en Markelo van de gevallenen in de Tweede Wereldoorlog, zowel in Europa als in Zuidoost Azië.

Artikel 8.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    de jaarlijkse Dodenherdenking op kerstavond op de Canadese Begraafplaats in Holten;

  • b.

    de jaarlijkse herdenkingsplechtigheid in Enschede voor de gevallenen in Zuidoost Azië;

  • c.

    de jaarlijkse 4 meiherdenking in Markelo;

  • d.

    activiteiten tijdens het jaarlijkse Bevrijdingsfestival in de provinciehoofdstad Zwolle om de Overijsselse burgers vanuit het thema democratie en grondrechten bewust te maken van het feit dat vrijheid geen vanzelfsprekendheid is.

Artikel 8.1.3 Criteria

De aanvrager:

  • a.

    voor de activiteit als bedoeld in artikel 8.1.2 sub a is Stichting Welcome Again Veterans Holten;

  • b.

    voor de activiteit als bedoeld in artikel 8.1.2 sub b is Stichting Herdenking Gevallenen in Zuid-Oost Azië 1941–1949;

  • c.

    voor de activiteit als bedoeld in artikel 8.1.2 sub c is Stichting Overijssels Verzetsmonument 1940–1945;

  • d.

    voor de activiteit als bedoeld in artikel 8.1.2 sub d is Stichting Bevrijdingsfestival Overijssel.

Artikel 8.1.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 sub a bedraagt € 1.000,– per jaar.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 sub b bedraagt € 1.500,– per jaar.

  • 3.

    De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 sub c bedraagt € 750,– per jaar.

  • 4.

    De subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 sub d bedraagt € 50.000,– per jaar.

Artikel 8.1.5 Subsidiabele kosten

De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief per jaar per activiteit. Artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn niet van toepassing.

Artikel 8.1.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Dodenherdenking en Bevrijdingsfestival.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid hoeft de aanvrager voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 sub a, b en c geen projectplan, begroting en dekkingskosten van de activiteiten over te leggen.

Artikel 8.1.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

 

Paragraaf 8.2 Kwaliteit openbaar bestuur

 

Algemene toelichting

De veranderende samenleving vraagt om een interactieve en participerende overheid die dichtbij en bereikbaar is en ruimte geeft aan initiatieven van inwoners en bedrijfsleven. De uitdaging is flexibel in te spelen op ontwikkelingen in de samenleving en tegelijkertijd de duurzaamheid van het beleid te waarborgen en de taken effectief en efficiënt uit te voeren.

 

Gedeputeerde Staten willen dat het vertrouwen van de samenleving in het openbaar bestuur toeneemt of gelijk blijft. Op grond van deze subsidieparagraaf kunnen overheden of semi-overheden subsidie aanvragen voor activiteiten die bijdragen aan de kwaliteit van het openbaar bestuur.

Artikel 8.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • openbaar bestuur: het geheel van structuren en processen waarbinnen voor de maatschappij bindende beslissingen worden genomen.

    toelichting: Beslissingen zijn bindend als degenen op wie zij zich richten zich niet aan de werking ervan kunnen onttrekken. Het openbaar bestuur bevat bestuurlijke gezagsdragers en het ambtelijk apparaat. Het maakt deel uit van het maatschappelijk systeem: het geheel van opvattingen, gedragingen en posities in de maatschappij.

  • semi-overheid: organisaties die wettelijke taken uitvoeren of een publiek belang dienen en een publieke financiering ontvangen.

    toelichting: Semi-overheidsorganisaties bevinden zich onder andere in de volgende sectoren: energie, openbaar vervoer, onderwijs, woningcorporaties, gezondheidszorg en welzijn, media. De overheid oefent invloed uit op semi-overheidsorganisaties doordat zij bijvoorbeeld voorwaarden stelt voor het verkrijgen van overheidsgeld.

Artikel 8.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de kwaliteit van het openbaar bestuur in Overijssel.

Artikel 8.2.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.2.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een Overijsselse gemeente, Overijssels waterschap of een semi-overheid met een vestiging in Overijssel;

  • b.

    de activiteiten zich richten op:

    • i.

      de veranderende verhoudingen tussen samenleving en overheid;

    • ii.

      waardering van democratie en politiek; of

    • iii.

      vernieuwing of flexibiliteit van beleid;

  • c.

    de activiteiten dragen bij aan de toename van het vertrouwen van de samenleving in het openbaar bestuur;

  • d.

    de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker Kwaliteit openbaar bestuur.

Artikel 8.2.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000,– per aanvraag.

Artikel 8.2.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kwaliteit openbaar bestuur.

Artikel 8.2.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.2.7 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien sprake is van reguliere taken van de aanvrager.

 

Paragraaf 8.3 Experimenten bestuursstijl

 

Algemene toelichting

Een belangrijke ambitie voor de provincie in het coalitieakkoord 2015-2019 "Overijssel werkt' is een modern bestuur te zijn dat goed aangesloten is op de samenleving, ruimte geeft aan initiatieven van inwoners en bedrijfsleven en experimenten met nieuwe vormen van samenwerking stimuleert.

Op grond van deze subsidieparagraaf kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor een experiment bestuursstijl, waarbij het zoeken naar een bestuursstijl of samenwerkingsvorm centraal staat. Daarnaast heeft de provincie procesondersteuners beschikbaar, die de initiatiefnemer hierbij kan faciliteren.

Artikel 8.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder experimenten bestuursstijl: het zoeken naar een passende bestuursstijl of samenwerkingsvorm, waarbij centraal staat het ontwerpen van geschikte alternatieve werkvormen, het uitlijnen van nieuwe processen, het hanteren van verschillende rollen afhankelijk van aard, omvang van en fase binnen de maatschappelijke opgaven of het zoeken naar de juiste positie en rol voor zowel democratisch gelegitimeerde organen als samenleving.

Artikel 8.3.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een experiment bestuursstijl.

Artikel 8.3.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.3.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    het experiment heeft direct betrekking op een maatschappelijke opgave in Overijssel;

  • b.

    het doel van het experiment is te leren door het ervaren van een passende bestuursstijl of samenwerkingsvorm én het delen van het geleerde ten behoeve van volgende opgaven;

  • c.

    het experimenten heeft toegevoegde waarde ten opzichte van de reeds uitgevoerde experimenten;

  • d.

    de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met het programma Experimenten Bestuursstijl;

    toelichting: De afstemming is bedoeld om te beoordelen of er sprake is van een experiment bestuursstijl. Er worden afspraken gemaakt over onder andere de aanpak, de duur van het experiment, de vorm en de inzet van betrokken partijen. De aanvrager stuurt bij zijn aanvraag een weerslag van de wederzijdse ambities van de aanvrager en programma Experimenten mee.

Artikel 8.3.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000,– per aanvraag.

Artikel 8.3.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.

Artikel 8.3.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Experimenten Bestuursstijl.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een document waarin de wederzijdse ambities van de aanvrager en programma Experimenten zijn vastgelegd.

Artikel 8.3.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 8.3.8 Vaststelling subsidie

In afwijking van artikel 1.5.1 wordt de subsidie eerst verleend en na de subsidieperiode ambtelijk vastgesteld.

Artikel 8.3.9 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    kennis beschikbaar te stellen door te participeren of mee te werken aan een waarderend onderzoek van de provincie;

  • b.

    leerervaringen actief te verspreiden;

  • c.

    het experiment binnen 24 maanden na subsidieverlening te hebben uitgevoerd.

Hoofdstuk 9 Gebiedsontwikkeling

Paragraaf 9.1 Uitvoering ontwikkelopgave EHS/Natura 2000

 

Algemene toelichting

Deze subsidieparagraaf betreft de uitvoering van de EHS en de realisatie van de maatregelen ten behoeve van de Natura 2000-gebieden. De partners, zoals genoemd in artikel 9.1.3 maken gezamenlijk met de provincie afspraken over de uitvoering van gebiedsprocessen die hierbinnen uitgevoerd gaan worden. Tevens is en wordt afgesproken wie welk gebiedsproces trekt.

De subsidieverlening vindt plaats in het kader van de uitvoering van de ontwikkelopgave EHS/Natura 2000. PS hebben de kaders hiervoor op 3 juli 2013 en 23 april 2014 vastgesteld (PS/2013/412, ‘Samen verder aan de slag met de EHS’, en PS/2014/62, ‘Uitvoeringsreserve EHS’). De fases in de gebiedsprocessen en -projecten die door partners worden uitgevoerd, vinden binnen deze ontwikkelopgave en de door PS aangegeven kaders plaats. De Natuurbeschermingswet biedt in artikel 17 tweede lid expliciet de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten subsidies kunnen verstrekken voor activiteiten die verband houden met de uitvoering van beheerplannen.

Artikel 9.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • bestuurlijk overleg: het overleg dat alle partijen van Samen werkt beter op bestuurlijk niveau op regelmatige basis voeren;

  • beheerplan: een plan als bedoeld in artikel 19a van de Natuurbeschermingswet 1998 voor een Natura 2000-gebied in Overijssel;

  • EHS-maatregelen: de maatregelen die voortvloeien uit de afronding EHS, zoals door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013 (PS/2013/413) in het kader van de Ontwikkelopgave, en gewijzigd door Provinciale Staten op 8 oktober 2014 (PS/2014/702);

  • gebiedsplan: plan dat is opgesteld door een SWB-partij om overheidsdoelen en -opgaven binnen de gestelde kaders van de PS-besluiten van 3 juli 2013 (kenmerk PS/2013/412) en 23 april 2014 (PS/2014/62) te realiseren;

  • gebiedsofferte: een door de relevante partijen in een gebied (ondernemers, bewoners, maatschappelijke organisaties) gedaan voorstel om overheidsdoelen en -opgaven binnen de gestelde kaders van de PS-besluiten van 3 juli 2013 (kenmerk PS/2013/412) en 23 april 2014 (PS/2014/62) te realiseren;

  • gebruik en beheer: fase na afronding van de realisatie waarbij de resultaten worden gebruikt en beheerd en – waar nodig – overgedragen naar exploitanten of beheerders, publieke of private partijen;

  • gebiedsproces: proces in een gebied met relatief complexe of grote opgaven, veelal met veel actoren en veel grotere belangenconflicten dat moet leiden tot een gedragen realisering van maatregelen;

  • interne maatregelen: de inrichtings- en beheermaatregelen in de natuurterreinen binnen de Natura 2000-gebieden die bijdragen aan de duurzame instandhouding van deze gebieden en voortvloeien uit de PAS-gebiedsanalyse of het beheerplan van het betreffende gebied;

  • Natura 2000-maatregelen: de PAS-maatregelen en niet-PAS-maatregelen tezamen;

  • niet-PAS-maatregel: een gebiedsspecifieke maatregel of activiteit die wordt genomen ter realisering van de instandhoudingsdoelstellingen. De maatregel of activiteit is opgenomen in een (ontwerp-)beheerplan voor een Natura 2000-gebied in Overijssel of in het rapport ‘Maatregelen voor Natura 2000-soorten in Overijssel en in De Wieden en Weerribben in het bijzonder’ van 24 augustus 2012, dan wel in een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd(e) aanpassing of alternatief van voornoemde maatregel of activiteit;

  • instandhoudingsdoelstelling: de doelstellingen, als bedoeld in artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, voor een Natura2000-gebied;

  • ontwikkelopgave: alle PAS- en niet-PAS-maatregelen die de provincie Overijssel in de beheerplannen laat vastleggen op basis van de PAS-gebiedsanalyses voor wat betreft de Natura 2000-gebieden en de EHS;

  • PAS (Programma Aanpak Stikstof): de landelijke aanpak die, in overeenstemming met de Minister van Defensie en Gedeputeerde Staten van de provincies, is vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu ingevolge artikel 19kg van de Natuurbeschermingswet 1998. Het programma verbindt economie en ecologie door de realisering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden samen te laten gaan met economische ontwikkelingen;

  • PAS-maatregel: een gebiedsspecifieke maatregel of activiteit die wordt genomen ter uitvoering van het PAS en die tot doel heeft het herstellen en robuuster maken van de  habitattypen en leefgebieden van soorten die gevoelig zijn voor stikstof, zodat deze beter beschermd zijn tegen de hoge stikstofbelasting. De maatregel of activiteit als zodanig is opgenomen in een PAS-gebiedsanalyse, dan wel een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd(e) aanpassing of alternatief van voornoemde maatregel of activiteit;

  • PAS-gebiedsanalyse: een ecologische analyse van een stikstofgevoelig Natura2000-gebied in Overijssel, deel uitmakend van de passende beoordeling van het PAS. In de analyse zijn maatregelen opgenomen die dienen ter verzekering dat de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten niet verder achteruit gaat of verbetert;

  • Samen werkt beter: het op 29 mei 2013 gesloten bestuurlijk akkoord voor een economisch en ecologisch vitale toekomst;

  • uitvoeringsagenda: door de partners van het bestuurlijk akkoord Samen werkt beter, opgestelde agenda, waarin als bijlage de gebiedsprocessen en -projecten zijn opgenomen en de wijze van uitvoering is vastgelegd.

Artikel 9.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.

    de verkenning van een gebiedsproces, met als resultaat een programma van eisen (fase 1);

  • b.

    het opstellen van een plan van aanpak ten behoeve van fase 2, de planuitwerking, fase 3, de realisatie of fase 4, het beheer;

  • c.

    het opstellen van een gebiedsplan of gebiedsofferte op basis van programma van eisen (fase 2);

  • d.

    het uitvoeren van een gebiedsplan of -offerte dan wel het realiseren van interne maatregelen voor percelen die opengesteld zijn op de Ambitiekaart (fase 3);

    toelichting: Via http://www.overijssel.nl/thema's/natuur-en-landschap/groenloket/natuurbeheerplan/digitale-kaart-0/digitale-kaart/ kunt u de Ambitiekaart raadplegen in de Atlas van Overijssel.

  • e.

    het gebruik en beheer (fase 4).

Artikel 9.1.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.1.2 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is:

      • i.

        een partner van Samen werkt Beter, zijnde Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuurmonumenten, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Overijssels Particulier Grondbezit, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel; een Overijsselse gemeente; VNO-NCW; of de Waterschappen Drents-Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn & IJssel; dan wel

      • ii.

        een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, die eigenaar is van gronden die relevant zijn voor de Ontwikkelopgave en waarvan de gronden vallen binnen de begrenzing van de Omgevingsvisie, waarbij de subsidiabele kosten zich beperken tot activiteiten in het kader van fase 2, 3 en 4;

    • b.

      de activiteit past binnen de kaders en doelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie, wateropgave (KRW), het investeringsbesluit sociaal flankerend beleid, de afspraken met het Rijk, Natura 2000, het akkoord ‘Samen werkt beter' en het PAS.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid moet de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.1.2 sub a voldoen aan het criterium dat de voorzitter van het Bestuurlijk overleg een positief advies heeft gegeven over de aanvraag.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid moet de aanvraag voor de subsidie, als bedoeld in artikel 9.1.2 sub b tot en met e, vooraf zijn afgestemd met de programmaleider van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000, inclusief een positief advies van de programmaleider.

Artikel 9.1.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.1.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.1.5 eerste lid, kunnen loonkosten ook berekend worden middels een kostentoerekeningsmodel, dat voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      het kostentoerekeningsmodel is gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen;

    • b.

      de tarieven zijn vooraf bepaald. Dat wil zeggen dat uiterlijk bij de subsidieverstrekking het tarief bepaald dient te zijn;

    • c.

      de werkelijke kosten dienen nacalculatorisch te worden vastgesteld;

    • d.

      het tarief is enkel gebaseerd op directe personeelskosten en algemene indirecte kosten (overhead);

    • e.

      het tarief is niet gebaseerd op debetrente, boetes, financiële sancties en gerechtskosten.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.1.5 geldt voor alle loonkosten als maximum de uurlonen zoals opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven, op basis van de tarieven uit de tabel ‘integrale loonkosten’, kosten-plus tarief, voor een:

    • a.

      een projectleider of vergelijkbaar: schaal 12;

    • b.

      een omgevings-, technisch- dan wel contractmanager of een manager projectbeheersing of vergelijkbaar: schaal 11;

    • c.

      een projectsecretaris, specialist of vergelijkbaar: schaal 10;

    • d.

      een ondersteuner of vergelijkbaar: schaal 8.

  • 3.

    De uurlonen zoals genoemd in het eerste en tweede lid kunnen vergoed worden tot een maximum van 135% van de onder dat lid genoemde kosten:

    • a.

      indien de inzet niet geleverd kan worden uit de eigen organisatie en er dientengevolge een functionaris ingehuurd moet worden die geen dienstverband heeft bij een medeoverheid en die wordt ingehuurd van of via een commerciële partij, of

    • b.

      indien er sprake is van een medewerker met unieke en onmisbare kennis van het betreffende gebied, met unieke kennis van de betreffende ecologie/hydrologie of met een bijzonder bruikbaar netwerk binnen de stakeholders in het gebied.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1.1.6 sub a zijn de kosten voor het inhuren van een subsidieadviesbureau of een andere subsidiebemiddelaar afkomstig uit de publieke of particuliere sector wel subsidiabel.

  • 5.

    In afwijking van artikel 1.1.6 derde lid zijn de kosten die voortvloeien uit financiele verplichtingen, aangegaan voordat de aanvraag voor subsidie is ontvangen, wel subsidiabel, voor zover deze zijn gemaakt na 1 januari 2015.

  • 6.

    Voor zover apparaatskosten van medeoverheden op grond van artikel 1.1.6 vierde lid subsidiabel zijn gelden de bedragen als genoemd in het eerste lid.

Artikel 9.1.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten van bodemsanering die voor vergoeding in aanmerking komen op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet bodembescherming;

  • b.

    kosten voor de opruiming van explosieven die door een gemeente worden vergoed;

  • c.

    kosten voor de bouw van opstallen zonder directe relatie met de Natura 2000-maatregelen;

  • d.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • e.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • f.

    kosten voor de aanleg van parkeergelegenheid;

  • g.

    kosten die voortkomen uit achterstallig onderhoud;

  • h.

    kosten waarvoor een reguliere subsidie is verstrekt;

  • i.

    kosten die de subsidieontvanger op andere wijze vergoed kan krijgen;

  • j.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van het treffen van Natura 2000-maatregelen.

Artikel 9.1.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.1.2 sub a gebruik van het aanvraagformulier Samen werkt beter.

  • 2.

    De aanvrager voor subsidie als bedoeld in artikel 9.1.2 sub b tot en met e:

    • a.

      maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ontwikkelopgave EHS/N2000 en

    • b.

      dient de aanvraag in op basis van het Programma van eisen dat het programmabureau Ontwikkelopgave EHS/Natura2000 hiervoor naar aanleiding van de verkenning als bedoeld in artikel 9.1.2 sub a heeft opgesteld of heeft laten opstellen.

Artikel 9.1.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.1.9 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:

  • a.

    de maatregelen reeds voor 1 januari 2015 zijn uitgevoerd;

  • b.

    voor de activiteit al subsidie is verstrekt op basis van deze subsidieparagraaf of door een ander bestuursorgaan, waardoor het totaal aan subsidie meer bedraagt dan 100% van de subsidiabele kosten van de Natura2000-maatregel.

Artikel 9.1.10 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.6 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

    • a.

      een boekhoudkundige scheiding tussen niet-economische activiteiten, zijnde de uitvoering van de afgesproken Natura2000-maatregelen, en economische c.q. andere activiteiten aan te houden;

    • b.

      de uitvoering van de EHS-/Natura2000-maatregelen te realiseren conform de beheerplannen dan wel de door Gedeputeerde Staten daartoe vastgestelde plannen waarin deze maatregelen worden beschreven. Voor zover voor de uitvoering nader onderzoek nodig is naar de vorm en maatvoering van de Natura2000-maatregelen, behoeft het uiteindelijke plan van uitvoering de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Eventuele voordelen die de subsidieontvanger verkrijgt in het kader van de uitvoering van Natura 2000-maatregelen mogen niet ten gunste strekken van de economische activiteiten van de subsidieontvanger.

Artikel 9.1.11 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot vaststelling

In aanvulling op de artikelen 1.5.2 en 1.5.3 bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een verklaring van de subsidieontvanger of er al dan niet sprake is geweest van inkomsten op grond van economische activiteiten, die een gevolg zijn van de uitvoering van door deze regeling gesubsidieerde PAS- dan wel niet PAS-maatregelen. Deze inkomsten worden in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie.

 

Paragraaf 9.2 Ruimte voor de Vecht

 

Algemene toelichting

In het provinciale coalitieakkoord s het programma ‘Ruimte voor de Vecht’ als een van de speerpunten benoemd in het provinciaal beleid. Voor de uitvoering van Ruimte voor de Vecht heeft de provincie Overijssel een vitale coalitie gevormd met de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle, de waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta, Staatsbosbeheer, LTO-Noord, Natuur en Milieu Overijssel, het Overijssels Particulier Grondbezit, Marketing Oost en VNO/NCW. Ruimte voor de Vecht is daarmee een programma van en voor gebiedspartners. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van deze paragraaf subsidie verlenen aan projecten uit het Uitvoeringsprogramma Ruimte voor de Vecht.

 

Programmadoelen

Ruimte voor de Vecht is een ambitieus integraal gebiedsontwikkelingsprogramma gebaseerd op prioriteiten en ambities van de gebiedspartners en gericht op het verzilveren van kansen om de ruimtelijke kwaliteit van het Vechtdal te vergroten. De activiteiten vanuit dit programma leiden tot een gedeeld en wenkend perspectief voor de toekomst van het Vechtdal.

In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn de doelen van de vitale coalitie vastgelegd. Deze doelen laten zich samenvatten tot:

  • 1.

    Veiligheid; het zorg dragen voor de waterveiligheid voor mens en dier in het Vechtdal, het voorkomen van wateroverlast.

  • 2.

    Sociaal-economische impuls; het versterken van de economische dragers landbouw en toerisme en het verbinden van bewoners en bebouwing met de Vecht

  • 3.

    Natuuropgaven; het integraal realiseren van de natuuropgaven (zowel water- als landnatuur) die in het gebied liggen. Om dit te kunnen bereiken is afgesproken dat de partners uit de coalitie intensief samenwerken.

Vijf statements

In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn vijf statements neergelegd die de inhoudelijke basis voor de visie op de Vecht en het Vechtdal in 2050 vormen. Deze statements bieden aanknopingspunten voor het verbinden van de plannen van verschillende partners en vormen zo de basis waarop de verantwoordelijke partners in het gebied verder willen werken. De vijf statements zijn hierna kort toegelicht.

  • 1.

    Ga voor de volle winst van de levende rivier.

    De Vecht moet meer ruimte krijgen, zodat de bewoners in het Vechtdal beschermd blijven tegen overstromingen. Dit biedt kansen om de meer natuurlijke loop van de rivier terug te brengen en natuur te ontwikkelen. De volle winst van de levende rivier vraagt om de Vecht te beschouwen als een samenhangend geheel.

  • 2.

    Maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap.

    Het winterbed is een open landschap en biedt kansen voor landbouw, natuur èn voor toerisme en recreatie. We zoeken naar mogelijkheden om deze functies te verbinden. Hier is het streven om grotere gebieden als geheel te bekijken. Dat vergt innoverende technieken en goede inpassing van landbouw en natuur, zonder daarbij de verschillende belangen uit het oog te verliezen.

  • 3.

    Maak de rivier de voorkant van het Vechtdal.

    De Vecht kan een verbindende schakel zijn voor wonen, werken en recreëren in het gebied. Op goed gekozen plekken kan de Vecht toegankelijker worden, waardoor bewoners en bezoekers de Vecht meer kunnen ‘beleven’. De Vecht mag op sommige plekken wel nadrukkelijk zichtbaar worden en deel gaan uitmaken van het landschap.

  • 4.

    Organiseer de bezoekersstromen.

    Verschillende groepen hebben verschillende wensen. Grotere publiekstrekkers moeten de rust en natuur in andere gebieden niet verstoren. Het is denkbaar om zones voor verschillende functies te maken, waarbij zowel rust als drukte en vermaak een plek hebben. Het Vechtdal kan het decor zijn voor de verschillende activiteiten. Het aanbod is gericht op diverse doelgroepen. Daarnaast blijft de natuur rond de Vecht iets om zuinig op te zijn.

  • 5.

    Maak de Vecht manifest.

    De Vecht en het Vechtdal hebben een rijke geschiedenis. De Vecht verbindt plaatsen, mensen en verhalen. Zoveel moois mag bekend worden. Een stevige identiteit kan helpen om duidelijk te maken hoe mooi het Vechtdal is. Het is goed om dat bekend te maken aan bezoekers. Ook voor bewoners heeft de Vecht veel te bieden.

 

Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht

Om de programmadoelen verder te realiseren  is er een Uitvoeringsprogramma 2016–2018 Ruimte voor de Vecht opgesteld. In het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 zijn te realiseren projecten en projectclusters opgenomen, die bijdragen aan de doelstellingen en passen binnen de uitgangspunten van het programma Ruimte voor de Vecht. Het is de bedoeling om, op basis van de onderliggende projectplannen, die in nader uitgewerkte vorm worden ingediend bij de subsidieaanvragen, zichtbare resultaten te bereiken.

Alleen de partners van het programma Ruimte voor de Vecht, zijnde de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle, de waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta, Staatsbosbeheer, het Overijssels Particulier Grondbezit, LTO-Noord, NMO, VNO/NCW en Marketing Oost kunnen subsidie aanvragen. Uitzondering op deze regel is een beperkt aantal ondernemers, dat door de partners van het programma wordt voorgedragen om een bepaald project uit te voeren. 

Artikel 9.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • samenwerkingsverband Ruimte voor de Vecht: het samenwerkingsverband van de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg, de waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen, Overijssels Particulier Grondbezit, Staatsbosbeheer, Natuur en Milieu Overijssel, LTO-Noord, VNO/NCW en Marketing Oost, die zich gezamenlijk verbonden hebben aan de doelstellingen en uitgangspunten zoals verwoord in het Masterplan Ruimte voor de Vecht;

  • uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht: een programma, inclusief beschrijvingen van projecten en clusters van projecten, dat door het Breed bestuurlijk overleg Ruimte voor de Vecht is vastgesteld op 14 oktober 2015 en door Provinciale Staten is vastgesteld op 20 januari 2016, kenmerk PS/2015/917. In dit uitvoeringsprogramma is eveneens de afronding van projecten, zijnde de inrichting van 95 hectare nieuwe natuur van de uitvoeringsperiode 2012-2015 opgenomen.

Artikel 9.2.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht.

Artikel 9.2.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is een partner van het samenwerkingsverband Ruimte voor de Vecht of in een in het Clusterprojectplan behorende bij het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 genoemde onderneming;

  • b.

    de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt ten minste € 25.000,–;

  • c.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 eerste lid van het  VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening;

  • d.

    de aanvraag is vooraf afgestemd met de provinciale beleidsmedewerker Ruimte voor de Vecht.

Artikel 9.2.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000,– per project.

  • 2.

    De subsidie aan Marketing Oost bedraagt 77% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 300.000,–.

  • 3.

    De subsidie aan LTO-Noord bedraagt 71% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000,–.

Artikel 9.2.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.1.5 betreft de subsidie voor natuurinrichting een forfaitair vastgesteld bedrag van € 12.500,– per hectare.

Artikel 9.2.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn kosten van planschade niet subsidiabel.

Artikel 9.2.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.2.8 Weigeringsgronden

In afwijking van artikel 1.1.7 derde lid wordt de subsidie niet geweigerd als de subsidie wordt gestapeld met subsidies verstrekt op basis van hoofdstuk 1A Investeren met Gemeenten van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007.

Artikel 9.2.9 Indieningstermijn aanvraag tot subsidieverlening

In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 juli 2018.

Artikel 9.2.10 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ruimte voor de Vecht.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een plan van aanpak.

Artikel 9.2.11 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening te starten met de uitvoering van de activiteit en deze uiterlijk op 31 december 2020 te hebben uitgevoerd.

 

Paragraaf 9.3 Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 3.0

 

Algemene toelichting

Deze subsidieregeling heeft tot doel de samenleving aan zet te krijgen in Noordoost-Twente. In aansluiting bij de participatiesamenleving willen de partners van de gebiedsontwikkeling (waterschap Vechtstromen, de gemeenten Losser, Dinkelland, Tubbergen en Oldenzaal en de provincie Overijssel) op een nieuwe manier invulling geven aan hun rol in de samenleving. Deze subsidieregeling is dan ook vooral bedoeld als instrument om cocreatie tussen overheid en samenleving mogelijk te maken.

Artikel 9.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • collectief van initiatieven: ten minste vijf individuele aanvragen die gelijktijdig of in ieder geval binnen twee weken nadat de eerste aanvraag is ontvangen door de provincie, worden ingediend voor activiteiten die op ten minste drie thema’s uit de gebiedsvisie elkaar versterken;

    toelichting: het gaat om de volgende thema’s uit de gebiedsvisie: Het nieuwe ondernemen, Het nieuwe boeren, Het nieuwe recreëren, Informatiepunten, Unique Selling Points, Ongekende grenzen, Mobiliteit, Anders wonen en werken, Zorg en onderwijs als motor, Ontwikkelingsmogelijkheden natuur- en landschap of Het stromende water.

  • gebiedsvisie Noordoost-Twente: de door Gedeputeerde Staten vastgestelde visie, waarin de ontwikkelingsrichting van Noordoost Twente is verwoord.

Artikel 9.3.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de Gebiedsontwikkeling Noordoost Twente.

Artikel 9.3.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is geen gemeente of waterschap;

  • b.

    de aanvrager is woonachtig of gevestigd in Noordoost Twente;

  • c.

    er is sprake van een collectief van initiatieven;

  • d.

    de activiteit draagt bij aan de ontwikkeling van Noordoost Twente en past binnen de Gebiedsvisie Noordoost Twente;

    toelichting: de gebiedsvisie is te vinden op www.mijnnoordoosttwente.nl/gebiedsontwikkeling.

  • e.

    de activiteit overstijgt het belang van een individuele ondernemer, burger of organisatie;

  • f.

    de aanvraag is vooraf afgestemd met het programmabureau Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente;

    toelichting: via www.mijnnoordoosttwente.nl/contactformulier kunt u contact opnemen met het programmabureau Noordoost-Twente.

  • g.

    de stuurgroep Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente heeft vooraf ingestemd met de aanvraag;

    toelichting: een collectief van initiatieven kan worden geagendeerd voor een vergadering van de stuurgroep door contact op te nemen met het programmabureau van de gebiedsontwikkeling. Contactgegevens vindt u hier: www.mijnnoordoosttwente.nl/contactformulier.

  • h.

    indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening, de de-minimisverordening landbouw, de AGVV of de LVV.

    toelichting: Alle individuele aanvragen worden getoetst op staatssteun. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, de subsidie die niet onder de de-minimisverordening kan worden, onder de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de vrijstellingsverordening landbouw brengen. Dit betekent dat de aanvraag voor subsidie dan ter kennisgeving gemeld moet worden bij de Europese Commissie.

Artikel 9.3.4 Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.3.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.3.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

De aanvraag maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 3.0.

Artikel 9.3.7 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht samen te werken met andere aanvragers binnen het collectief van initiatieven om elkaars activiteiten te versterken.

 

Paragraaf 9.4 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen vanwege de ontwikkelopgave EHS/Natura 2000

 

Algemene toelichting

Op 3 juli 2013 hebben Provinciale Staten de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld met daarbij de nieuwe begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (PS/2013/413). In deze begrenzing is onder meer het uitwerkingsgebied ontwikkelopgave EHS/Natura2000 opgenomen. Binnen de begrenzing van dit uitwerkingsgebied dienen maatregelen te worden genomen die de realisering van de EHS en de instandhouding van de Natura2000-gebieden bewerkstelligen.

Doel van deze maatregelen is het toekomstbestendig maken van de Natura 2000 gebieden. De neerslag van stikstof (stikstofdepositie) is één van de belangrijkste belemmeringen om de Europese natuurdoelen te halen. De huidige neerslag in een groot aantal Natura 2000-gebieden is veel hoger dan leefgebieden van planten en dieren kunnen verdragen. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) moet het probleem van teveel stikstof in Nederland, door bijvoorbeeld uitlaatgassen en mest, oplossen. PAS-maatregelen moeten ervoor zorgen dat er een goede balans wordt gevonden tussen behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en de economische ontwikkeling in Overijssel. Op die manier ontstaat weer ontwikkelingsruimte voor de economie (onder andere de landbouw) in Overijssel.

De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van effectgerichte maatregelen in en rond de Natura 2000-gebieden.De gronden binnen het uitwerkingsgebied dienen tijdig beschikbaar te komen zodat de maatregelen ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd binnen de gestelde termijnen. In geval van aankoop van een agrarisch bedrijf geldt als regel dat alleen de gronden binnen de begrenzing van de ontwikkelopgave verworven kunnen worden op basis van volledige schadeloosstelling. Gronden daarbuiten kunnen slechts tegen marktwaarde worden aangekocht. Soms heeft een agrarisch bedrijf een sleutelpositie in de realisering van de ontwikkelopgave, doch is aankoop tegen volledige schadeloosstelling conform onteigeningssystematiek niet mogelijk. Met onderhavige subsidieregeling bestaat de mogelijkheid voor een afgebakende groep van eigenaren om bovenop de marktwaarde een aanvullende vergoeding te  krijgen. Aangesloten is bij de mogelijkheden tot staatssteun die de Vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EU) Nr. 702/2014 biedt. Op grond van artikel 16 van deze verordening bestaat de mogelijkheid steun te verlenen voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen. Daar waar sprake is van terminologie waarvoor al een definitie is opgenomen in de verordening wordt voor de betreffende definitie verwezen naar artikel 2 van de verordening.

Bevoorschotting

De bevoorschotting geschiedt conform artikel 1.3.2. Bewust is gekozen om de voorschotverlening in de regeling niet op voorhand te verankeren aan harde momenten. De uitvoering van een verplaatsing (en daarmee gepaard gaande kosten) zal per situatie immers verschillend zijn. De conform artikel 9.4.7 overgelegde investeringsbegroting en plan van uitvoering van werkzaamheden met daaraan gekoppelde tijdsplanning zullen als input dienen voor de door Gedeputeerde Staten te bepalen voorschottermijnen. Aanvrager zal verzocht worden om bepaalde bewijsstukken te overleggen dat voldaan zal worden aan de in artikel 9.4.10 genoemde verplichtingen alvorens tot uitbetaling van voorschotten wordt overgegaan. Welke bewijsstukken dit zijn, zal uit de beschikking subsidieverlening en voorschotverlening blijken.

Artikel 9.4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • ontwikkelopgave EHS/Natura 2000: het treffen van maatregelen die de realisering van de EHS en de instandhouding van de Natura 2000 gebieden bewerkstelligen;

  • uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000: gebieden waar maatregelen genomen moeten worden om natuurwaarden in nabijgelegen Natura 2000- gebieden te beschermen, die als zodanige gebiedscategorie zijn aangegeven op de bij Omgevingsverordening 2009 behorende kaarten van een deelgebied van de EHS;

  • verplaatsing: het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen eventueel gepaard gaande met modernisering van deze voorzieningen dan wel verhoging van de productiecapaciteit.

Artikel 9.4.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.

Toelichting: Dit artikel benoemt  enerzijds de activiteit waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, te weten verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw en specificeert anderzijds het algemeen belang dat de steunverlening rechtvaardigt: de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 zoals hierboven uiteengezet in de algemene toelichting.  Aankoop van vervangende  gronden is niet subsidiabel.

Artikel 9.4.3 Criteria

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de aanvrager is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die, ten tijde van het sluiten van de onder sub d vermelde overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, het eigendom, regulier pachtrecht of erfpachtrecht heeft van grond behorend bij een landbouwbedrijf dat vanwege de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 wordt verplaatst;

      toelichting: Onder pachtrecht wordt geen geliberaliseerde pacht of teeltpacht verstaan.

    • b.

      het landbouwbedrijf dat vanwege de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 wordt verplaatst, heeft een omvang van minimaal 50.000 eenheden Standaard Verdiencapaciteit; toelichting: Met de vereiste minimum omvang wordt tot uitdrukking gebracht dat de regeling slechts van toepassing is op levensvatbare bedrijven.

    • c.

      cultuurgrond behorend tot het landbouwbedrijf is deels gelegen binnen het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000,  niet zijnde Nadere Uitwerking Rivierengebied;

      toelichting: Door als criterium te stellen dat de gronden deels gelegen dienen te zijn binnen de begrenzing van het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt het doel gewaarborgd waarvoor de regeling bedoeld is: voortgang in de uitvoering van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000. Hieruit vloeit ook de eis voort dat het cultuurgrond, oftewel grond in gebruik voor akkerbouw en/of veeteelt, dient te betreffen.

    • d.

      er is een overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing met de provincie Overijssel gesloten;

      toelichting: In het kader van de grondverwerving voert de provincie een analyse van de sleutelposities binnen de  deelgebieden uit. Interesse van agrarische bedrijven in de regeling zal worden gepeild waarbij de nadruk zal liggen op de resultaten van de sleutelpositie analyse. Nut, noodzaak en financiële haalbaarheid van de aankoop door de provincie zal dienen te blijken uit een provinciaal opgestelde business case alvorens onderhandelingen over een overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing gevoerd zullen kunnen worden. Over de cultuurgrond binnen het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 dient overeenstemming tot zelfrealisatie ofwel tot levering aan de provincie te bestaan. Indien de agrariër slechts een regulier pacht- of erfpachtrecht heeft tot de grond zal tussen provincie Overijssel, eigenaar en aanvrager overeenstemming dienen te bestaan betreffende de zelfrealisatie en/of levering van de grond almede een regeling betreffende de beëindiging van het gebruikrecht. Dit kan blijken uit een driepartijenovereenkomst dan wel meerdere separate verklaringen.

      De overeenstemming tot levering van de tot het bedrijf behorende gronden en opstallen zal meestal zijn beslag krijgen door koop of ruil.  Andere voorbeelden van overeenstemming tot levering  zijn een Wilg-kavelruilovereenkomst of een overeenkomst inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op een plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet inrichting landelijk gebied. In de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing zal, indien gewenst, een ontbindingsgrond voor het deel gelegen buiten het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 worden opgenomen voor het geval de subsidie niet verstrekt wordt.

    • e.

      demontage is alleen subsidiabel indien uit de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing blijkt dat de provincie sloop wenselijk acht van het binnen het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 gelegen landbouwbedrijfsgebouw;

    • f.

      indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, lid 1 van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan artikel 16 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het criterium genoemd in het eerste lid onder sub c mits het landbouwbedrijf dat wordt verplaatst een essentiële bijdrage levert aan de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 in die zin dat het een sleutelpositie inneemt in het kader van de grondverwerving ten behoeve van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.

Artikel 9.4.4. Grondslag subsidie

Toelichting: Gezien de maximale bedragen in lid 1 sub c (€ 400.000,–) en lid 2 (€ 100.000,–), zal het bedrag aan subsidie voor verhuizing, opbouw en advieskosten per landbouwbedrijf totaal maximaal € 500.000,– bedragen. In het geval dat tevens demontage op de oude locatie door de provincie wenselijk wordt geacht en dit blijkt uit de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, zal het totaal subsidiebedrag maximaal € 600.000,– kunnen bedragen. Bij de laatste mogelijkheid dient de navolgende kanttekening geplaatst te worden: overeenkomstig art. 9.4.3 lid 1 sub f zal het totale subsidiebedrag binnen de steunmogelijkheden die de Vrijstellingsverordening Landbouw biedt dienen te blijven. Hierin is bepaald dat wanneer een verplaatsing naast demonteren, verhuizen en weer opbouw leidt tot een modernisering van voorzieningen of een verhoging van productiecapaciteit,  de kosten van modernisering van de voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit slechts voor 40% subsidiabel zijn en de maximale steun in dat geval  € 500.000,– per onderneming per investeringsproject mag bedragen. Er is geen sprake van ‘gepaard gaan met modernisering’ indien het loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen betreft waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd.

 

  • 1.

    De subsidie bedraagt:

    • a.

      voor demonteren: maximaal 100% van de werkelijk gemaakte  kosten van demonteren van de bestaande voorzieningen op de oude locatie, doch nooit meer dan € 25,– per m2 te slopen bedrijfsgebouw tot een maximum van totaal € 100.000;

      toelichting: Onder kosten van demonteren worden nadrukkelijk alleen de kosten voor het demonteren van bestaande voorzieningen op de oude locatie verstaan. Deze kosten zijn conform artikel 9.26.3 eerste lid sub e alleen subsidiabel als uit de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing blijkt dat de provincie sloop wenselijk acht.

    • b.

      voor verhuizing: maximaal 100% van de werkelijk gemaakte kosten van verhuizing van bestaande voorzieningen; toelichting: Onder kosten van verhuizing wordt onder andere verstaan:

      • feitelijke verhuizingkosten, zoals kosten voor verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestiginglocatie;

      • notaris- en kadasterkosten;

      • eventuele overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging is verschuldigd;

    • c.

      voor opbouw: maximaal 40% doch nooit meer dan € 400.000 van het navolgende berekende verschil. Het betreft het verschil tussen enerzijds de waarde en eventuele investeringskosten van installaties en bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie, exclusief de bedrijfswoning en de ondergrond en inclusief de sloop van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie, en anderzijds de waarde van installaties en bedrijfsgebouwen,  exclusief de bedrijfswoning en de ondergrond  op de te verlaten locatie. Beide waarden worden vastgesteld door middel van een in opdracht van de provincie uitgevoerde taxatie. Sloopkosten van de niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie zullen tegen maximaal € 25 per m2 te slopen bedrijfsgebouw opgevoerd kunnen worden.

      toelichting: Een koopovereenkomst van bestaand onroerend goed geeft regelmatig niet de waarde in het economisch verkeer van de bedrijfsgebouwen weer. Voor een juiste onderbouwing van het subsidiebedrag zal, voor zowel de te verlaten locatie als de hervestigingslocatie, de provincie opdracht geven tot het uitvoeren van een taxatie. Bij taxatie van de installaties geldt dat geen rekening wordt gehouden met een eventuele restwaarde. 

    • d.

      Voor advieskosten die zien op verplaatsing: maximaal 100% van de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum uurvergoeding van  € 90,–;

      toelichting: Onder advieskosten die zien op verplaatsing wordt onder andere verstaan:

      • voorbereidingskosten, zoals kosten van haalbaarheidsstudies;

      • advieskosten in verband met demonteren, verhuizen en opbouwen.

    • e.

      Verplaatsing kent de navolgende deelactiviteiten: demontage, verhuizing en opbouw. Voor deze deelactiviteiten kan -indien voldaan wordt aan de criteria- subsidie worden aangevraagd. Voor zover een aanvrager zich laat adviseren door een derde over deze deelactiviteiten, zijn deze advieskosten subsidiabel overeenkomstig de grondslag in dit artikel.

  • 2.

    De subsidie voor verhuizen en voor advieskosten die zien op verplaatsing, zoals bedoeld in het eerste lid onder sub b en d bedraagt tezamen maximaal € 100.000 per landbouwbedrijf.

  • 3.

    De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk kan nooit meer bedragen dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling op grond van de onteigeningswet indien het fictieve uitgangspunt gehanteerd zou worden dat het landbouwbedrijf in reconstructie zou worden gebracht.

    toelichting: Deze regeling voorziet in de gevallen dat verwerving van het landbouwbedrijf tegen volledige schadeloosstelling conform de uitgangspunten van de onteigeningswet niet aan de orde is, omdat niet aan de (wettelijke) vereisten daarvoor wordt voldaan. Het totaalbedrag van de aankoopsom van de gronden en de bedrijfsverplaatsingsubsidie kan nimmer meer bedragen dan het volledige schadeloosstellingbedrag waarop aanvrager recht zou hebben gehad als zijn gronden wel in een onteigeningsprocedure betrokken hadden kunnen worden; dit was immers dan het maximaal wettelijke toegestane bedrag geweest.

Artikel 9.4.5. Subsidiabele kosten

  • 1.

    Indien sprake is van interne loonkosten van de aanvrager, dan bedraagt deze overeenkomstig artikel 1.1.5 eerste lid sub b, € 35,– per uur.

    Toelichting: In artikel 1.1.5. is de kapstok opgenomen waaraan de subsidiabele kosten worden opgehangen. Voor de  demontagekosten, verhuiskosten en opbouwkosten, respectievelijk bedoeld onder artikel 9.4.4. eerste lid onder sub a, b, en c,  geldt dat deze overeenkomstig 1.1.5. subsidiabel zijn. Voor een uitleg van het  gemaakte onderscheid naar ‘interne loonkosten’, ‘kosten voor gebruik van apparatuur’, ‘kosten voor gebruik van materiaal’ en ‘kosten van derden’ wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1.1.5. Interne loonkosten zijn subsidiabel tegen € 35,- per uur conform artikel 1.1.5. lid 1 sub c.

  • 2.

    Voor de advieskosten, als bedoeld onder 9.4.4. eerste lid sub d geldt dat uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid subsidiabel zijn.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.1.5. is overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging eventueel verschuldigd is, subsidiabel.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1.1.6 sub a wordt voor de grondslag genoemd onder artikel 9.4.4 eerste lid sub c  de kostenpost onvoorzien wel als subsidiabele kosten in de zin van artikel 1.1.5 aangemerkt tot een maximum van 15% van de totale investeringskosten.

    Toelichting: In de praktijk is het gangbaar bij aanvang in een bouwinvesteringsraming een ‘post onvoorzien’ ter grootte van 15% op te nemen. Om recht te doen aan deze praktijk kan bij de aanvraag deze post tot een maximum van 15% van de totale investeringskosten worden opgevoerd.

Artikel 9.4.6. Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten voor het saneren van de bodem;

  • b.

    fiscale claims, met uitzondering van de hiervoor onder 9.4.5 derde lid genoemde overdrachtsbelasting;

  • c.

    kosten die gefinancierd zijn op grond van een Rood voor Rood-regeling.

    toelichting: In Overijssel zijn meerdere Rood-voor Rood-regelingen van kracht. Een dergelijke regeling beoogt een impuls te geven aan de ruimtelijke kwaliteit van het platteland. Een aanvrager dient een minimaal voorgeschreven aantal m2 landschapontsierende bedrijfsbebouwing te slopen en te investeren in landschapsverbetering. Ter compensatie wordt hiervoor een bouwkavel toegekend. De financiering van de sloopkosten en investering in de ruimtelijke kwaliteit wordt uit de waarde van deze bouwkavel gefinancierd. De provincie Overijssel kende in het verleden ook een eigen Rood voor Rood regeling. Naast toekenning van een bouwkavel voor sloop en investeringskosten in ruimtelijke kwaliteit was het mogelijk een bouwkavel toegekend te krijgen indien een landbouwbedrijf werd verplaatst. Ofschoon deze regeling inmiddels niet meer van kracht is, dient uitgesloten te zijn dat een aanvrager voor de diverse subsidieonderdelen reeds gebruik heeft gemaakt van nog vigerende gemeentelijke regelingen die eveneens een overlap vertonen met onderhavige regeling.

Artikel 9.4.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen vanwege de ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:

    toelichting: De onder sub b, c en d overgelegde stukken zijn noodzakelijk voor het kunnen bepalen van de voorschottermijnen alsmede de hoogtes daarvan. Zie hiervoor ook de algemene toelichting. Voor een toelichting bij sub e wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 9.4.6 sub c.

    • a.

      een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 waarop de ligging en oppervlakte van het te verplaatsen bedrijf en de bijbehorende gronden, alsmede de plaats van hervestiging indien deze ten tijde van de aanvraag reeds bekend is, zijn aangegeven;

    • b.

      een investeringsbegroting van de nieuwe bedrijfslocatie opgesteld door een onafhankelijk deskundige, waaruit tevens de financiële haalbaarheid van de investering blijkt;

    • c.

      een plan van uitvoering van de werkzaamheden met een daaraan gekoppelde tijdsplanning;

    • d.

      ten tijde van de aanvraag reeds beschikbare kopieën van verleende vergunningen die benodigd zijn ten behoeve van het volwaardig en feitelijk en juridisch obstakelvrij uitoefenen van het te hervestigen landbouwbedrijf;

    • e.

      indien eerder gebruik is gemaakt van een Rood voor Rood regeling: stukken waaruit blijkt dat de Rood voor Rood aanvraag niet betrekking had op dezelfde kosten als waarvoor nu subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 9.4.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 9.4.9 Weigeringgronden

In aanvulling op artikel 1.1.7 wordt de subsidie geweigerd indien aanvrager een onderneming betreft die in één van navolgende financiële moeilijkheden verkeert:

Toelichting: Ter voorkoming van het verstrekken van ongeoorloofde staatssteun dient aanvrager te verklaren dat de onderneming niet in één van de in dit artikel genoemde financiële moeilijkheden verkeert.

  • a.

    in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met ‘vennootschap met beperkte aansprakelijkheid’ met name de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld en omvat het ‘aandelenkapitaal’ ook het eventuele agio;

  • b.

    in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met ‘een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming’ met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;

  • c.

    wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;

  • d.

    wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit.

Artikel 9.4.10. Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in artikel 9.4.3 sub d genoemde overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, een landbouwbedrijf op een andere plaats te vestigen. Indien door aantoonbare overmacht de hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats binnen de gestelde termijn niet mogelijk is kan de termijn voor hervestiging verlengd worden met maximaal vierentwintig maanden. De hervestiging zal na verlenging nooit later zijn dan zestien maanden na het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de hervestiging van het landbouwbedrijf. Onder overmacht wordt in ieder geval verstaan:

    • i.

      De situatie waarbij aantoonbaar meerdere serieuze onderhandelingen over een hervestiginglocatie niet succesvol zijn geweest; ofwel;

    • ii.

      Voor de hervestiginglocatie een vergunningtraject doorlopen moet worden: de situatie waarbij het traject voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen door onvoorziene en niet verwijtbare omstandigheden langere tijd in beslag neemt dan voorzien bij het afsluiten van de overeenkomst.

  • b.

    de hervestiging van het landbouwbedrijf op een volwaardige wijze te laten plaatsvinden op een locatie die als duurzaam voor landbouwdoeleinden wordt aangemerkt;

    toelichting: Van volwaardige hervestiging is sprake indien het verplaatste bedrijf een omvang heeft van minimaal 50.000 eenheden Standaard Verdiencapaciteit. De locatie wordt als duurzaam voor landbouwdoeleinden aangemerkt indien hervestiging plaats kan vinden zonder juridische en feitelijke obstakels. Achtergrond van deze verplichtingen is dat het onwenselijk wordt geacht dat er een verplaatsingssubsidie wordt toegekend om realisatie van de Ontwikkelopgave EHS/N2000 mogelijk te maken en de opvolgende locatie vervolgens onvoldoende geschikt blijkt om de bedrijvigheid voort te zetten, dan wel op voorhand de levensvatbaarheid van het bedrijf twijfelachtig is omdat het bedrijfsmatig gebruik niet kan worden gecontinueerd.

  • c.

    per ommegaande de provincie Overijssel een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 te doen toekomen waarop de plaats van hervestiging is aangegeven voor zover deze informatie niet reeds ten tijde van de aanvraag kon worden overgelegd.

Hoofdstuk 10 Sociale kwaliteit

Paragraaf 10.1 Kennisinfrastructuur sociale kwaliteit

 

Algemene toelichting:

Gedeputeerde Staten van Overijssel kunnen Arcon, Stimuland, Sportservice Overijssel en de Overijsselse vereniging van kleine kernen (Ovkk), subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan:

  • de ontwikkeling en uitbreiding van een Overijsselse kennisinfrastructuur sociale kwaliteit.

  • activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de prestatielijnen Delen en Leren, Zelfstandig Leven, Gezond Bewegen en Overijssels Noaberschap, zoals opgenomen in het Statenvoorstel sociale kwaliteit.

Gedeputeerde staten verlenen subsidie aan de hiervoor genoemde organisaties. Deze organisaties hebben expertise opgebouwd, ervaring en een uitgebreid net werk van gemeenten, lokale initiatieven, sociale ondernemingen, ondernemers, maatschappelijke organisaties en professionals. 

Artikel 10.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • kennisinfrastructuur: kennisontwikkeling en kennisoverdracht op het gebied van sociale kwaliteit;

  • sociale kwaliteit: sociale kwaliteit in Overijssel gaat over noaberschap, onder andere te zien aan de inzet van vrijwilligers, lokale initiatieven ten behoeve van de eigen leefomgeving en coöperaties op het gebied van leefbaarheid die bijdragen aan het zelforganiserend vermogen van inwoners;

  • statenvoorstel sociale kwaliteit: het op 28 september 2016 door Provinciale Staten vastgestelde statenvoorstel sociale kwaliteit 2016-2019.

    toelichting: Het statenvoorstel is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie .

Artikel 10.1.2 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verbeteren of versterken van de kennisinfrastructuur, bestaande uit de volgende activiteiten:

  • a.

    het signaleren en agenderen van sociaal-maatschappelijke vraagstukken;

  • b.

    het vertalen hiervan naar de samenleving in concrete producten of methodieken;

  • c.

    het ontsluiten van beschikbare kennis en informatie in een open netwerk;

  • d.

    de activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de prestatielijnen Delen en Leren, Zelfstandig Leven, Gezond Bewegen en Overijssels Noaberschap, zoals opgenomen in het statenvoorstel sociale kwaliteit.

Artikel 10.1.3 Criteria

Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    de aanvrager is Arcon, Stimuland, Sportservice Overijssel of de Overijsselse vereniging van kleine kernen (Ovkk);

  • b.

    de activiteiten dragen bij aan de ontwikkeling van een Overijsselse kennisinfrastructuur zoals bedoeld in het statenvoorstel sociale kwaliteit;

  • c.

    de activiteiten dragen bij aan de behoeften van de Overijsselse samenleving op het gebied van de kennisinfrastructuur voor sociale kwaliteit.

    toelichting: Jaarlijks wordt in samenwerking met de maatschappelijke partners onderzocht wat de behoefte van de Overijsselse samenleving is op het gebied van de  kennisinfrastructuur.

Artikel 10.1.4 Grondslag subsidie

  • 1.

    De subsidie aan Arcon, Stimuland, Sportservice Overijssel bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van 50% van de verstrekte subsidie in 2012.

  • 2.

    De subsidie aan het Ovkk bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 45.000,– per jaar.

Artikel 10.1.5 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 10.1.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening

  • 1.

    De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kennisinfrastructuur sociale kwaliteit.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een plan van aanpak met in ieder geval een omschrijving van de subsidiabele activiteiten en de kosten ervan.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Overgangsrecht

  • 1.

    Subsidies die zijn aangevraagd, maar nog niet zijn verleend vóór 1 januari 2017 of voor een eventuele wijziging van het Uitvoeringsbesluit 2017 nadien, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel zoals die gelden op de datum van verlening van de subsidie.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor aanvragers die in 2016 subsidie hebben ontvangen gebaseerd op het integraal kostprijstarief zoals bedoeld in artikel 1.1.5. lid 1 onder a van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011, dat zij voor de daaronder vallende loonkosten behandeld blijven worden overeenkomstig die bepaling uit het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011 zoals dat luidde op 31 december 2016.

  • 3.

    Subsidies die zijn verleend vóór 1 januari 2017 maar nog niet zijn vastgesteld, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit dat op het moment van verlenen van toepassing was.

Toelichting: De algemeen hoofdregel van overgangsrecht is ‘ onmiddellijke werking’. De geldende regels geven immers actuele keuzes weer op grond van bestuurlijke afwegingen. In het eerste lid is die hoofdregel neergelegd. Voor aanvragers die al een aanvraag hebben ingediend gebaseerd op het IKT, geldt dat zij die nog kunnen toepassen op de nog in 2016 ingediende aanvragen voor 2017 en verder. Voor nieuwe aanvragen na 1 januari 2017 geldt voor hen ook de gewone regels. In verband met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel is voor de situatie dat de subsidie vóór het moment van inwerkingtreding van dit Uitvoeringsbesluit is verleend, maar nog niet is vastgesteld, gekozen voor ‘uitgestelde werking’. Dit betekent dat in de genoemde situatie wijzigingen in de subsidieverlening en de subsidievaststelling plaatsvindt op grond van de regels zoals die golden ten tijde van de subsidieverlening.

Artikel 11.2 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2017’.

Bijlage 1 bij paragraaf 6.11 Breedbandinfrastructuur Overijssel

 

Prioriteringscriteria bij concurrerende aanvragen NGA financiering

 

Categorie

 

Criterium

 

Max

score per

categorie

 

Toelichting

 

Business

Case

 

Toepassing van

kostenbesparende

technieken

 

5

 

Beste toepassing:

max. score.

Nummer 2: 3 pnt.

Overig: 0 pnt.

 

Toepassing van technieken die leiden tot

kostenbesparing ten opzichte van de gangbare

CAPEX en OPEX kosten.

 

Startpenetratie

(% HA/HP)

5

 

Hoogste

penetratie:

max. score.

Nummer 2: 3 pnt.

Overig: 0 pnt.

Als onderbouwing van de prognose voor het te bereiken percentage HA. Aan te tonen door handtekeningen van toekomstige gebruikers en onderzoek naar betalingsbereidheid. Voorkeur

voor contracten boven intentieverklaringen. Hoe

meer handtekeningen hoe beter.

 

Risicoprofiel

businesscase

10

Hoogste

zekerheid:

max. score.

Nummer 2: 5 pnt.

Overig: 0 pnt.

Hoe groter de zekerheid dat middelen worden terug betaald hoe beter. Het risico voor de

provincie wordt onder meer bepaald door het percentage Eigen Vermogen in de totale

financiering, de looptijd en de geboden zekerheden van de financiering, en de solvabiliteit en het trackrecord van de aanvrager.

 

Financieringsbehoefte

per HP

(multiplier

fondsmiddelen)

 

10

Laagste behoefte:

max. score.

Nummer 2: 5 pnt.

Overig: 0 pnt.

Percentage van de CAPEX dat door de provincie moet worden gefinancierd. Hoe lager hoe beter. Gestreefd wordt naar de aanleg van toekomstvaste netwerken tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Maatschappelijke

opgave

 

Percentage HP in het

doelgebied

 

10

Hoogste

percentage:

max. score.

Nummer 2: 5 pnt.

Overig: 0 pnt.

Percentage van alle door het netwerk (Homes Passed') bereikte verblijfseenheden in het betreffende doelgebied. De provincie streeft naar gebiedsdekkende NGA-netwerken. Hoe hoger het percentage hoe beter.

 

Aantal HP in project

 

10

Hoogste aantal:

max. score.

Nummer 2: 5 pnt.

Overig: 0 pnt.

Uit oogpunt van doelrealisatie wordt gestreefd naar projecten van grotere omvang in termen

van aantallen Homes Passed.

Kwaliteit

van het

netwerk

Toegang en tarieven

ULL/

WBA/

Ductaccess

10

Beste waarborg

concurrentie:

max. score.

Nummer 2: 7 pnt.

Overig: 0 pnt.

De provincie faciliteert slechts nieuwe open netwerken, in lijn met de eisen van de Europese

Commissie en de richtlijnen van de ACM. Aanvragen worden vergeleken op de mate

waarin non-discriminatoire en betaalbare toegang voor derden tot het netwerk –en daarmee de concurrentie op het netwerk duurzaam gewaarborgd is. Een netwerkontwerp, waarmee toegang zoekende derden de meeste handelingsruimte en vrijheidsgraden verkrijgen voor het kunnen toepassen van hun eigen technologie-platforms en innovaties, wordt hoger gewaardeerd.

 

Aantal Service

Providers

10

Hoogste aantal:

max. score.

Nummer 2: 7 pnt.

Overig: 0 pnt.

Gebruikers zijn gebaat bij keuze uit meerdere concurrerende onafhankelijke Service Providers met aanbod voor internettoegang, vaste telefonie, RTV-diensten en over-the-top streaming videodiensten

 

Aantal Actieve

Operators

5

Hoogste aantal:

max. score.

Nummer 2: 3 pnt

Overig: 0 pnt

De openheidsdoelstelling vereist de mogelijkheid dat meerdere actieve operators van het netwerk gebruik (kunnen) maken. Hoe meer operators al bij de start actief zijn, des te beter.

 

Opschaalbaarheid

(denk aan capaciteit,

snelheid)

25

Hoogste

opschaalbaarheid:

max. score.

Nummer 2: 15

pnt. Overig: 0 pnt.

De gebruikte technologie bepaalt de grenzen van de toekomstige opschaling als antwoord op een

zich ontwikkelende vraag. Hoe meer opschaalbaar (bv lGbit/s, 10Gbit/s, 100Gbit/s) hoe toekomstvaster het netwerk. Op dit moment hebben Point to Point-netwerken de voorkeur boven Point to Multipoint netwerken. Het doel is

stabiele vaste verbindingen en een bekabelde verbinding heeft de voorkeur boven een

draadloze verbinding. Een technische opzet die

zorgt voor verbindingen met een lage bitfoutenkans, zo onafhankelijk mogelijk van weersomstandigheden, heeft de voorkeur. Waar gedeelten van het doelgebied moeilijk op een

bekabeld NGA-netwerk kunnen worden aangesloten maar draadloze netwerken een

betaalbare oplossing bieden, zijn combinaties van technologieën een alternatief.

 

Totaal

100

 

 

 

Bijlage 2 bij paragraaf 6.11 Breedbandinfrastructuur Overijssel

 

Inhoud businesscase

 

De business case bevat tenminste de volgende informatie:

  • 1.

    Managementsamenvatting

    • a.

      Korte beschrijving van het initiatief en de initiatiefnemers

    • b.

      Toetsing aan minimumeisen en prioriteringscriteria

 

  • 2.

    De onderneming

    • a.

      Bedrijfsactiviteiten

    • b.

      Vennootschappelijke structuur

    • c.

      Management en beheer van de onderneming

    • d.

      Raad van Commissarissen/Toezicht, Raad van Advies, accountant

 

  • 3.

    Interne organisatie uitvoering project

    • a.

      Personeel en organisatie

    • b.

      Administratieve organisatie en interne controle

 

  • 4.

    Resultaten en financiële positie

    • a.

      Balanspositie met toelichting

    • b.

      Winst- en verliesrekening met toelichting

    • c.

      Cashflow, financieringsbehoefte met toelichting

 

  • 5.

    Het project

    • a.

      Beschrijving van het ‘witte gebied’ en de geboden dekking (het aantal HP)

    • b.

      Beschrijving van de topologie en de gebruikte technologie

    • c.

      Openheid van het netwerk

    • d.

      Aanbod aan gebruikers (dienstenaanbod, prijsstelling, looptijd buitengebiedtoeslag)

    • e.

      Projectaanpak

      • i.

        Organisatie / betrokkenheid bewoners en bedrijven

      • ii.

        Vraagbundeling Beoogde contractpartijen (aannemers, operators, netwerkbeheer, billing etc.), geselecteerd via meerdere offerteaanvragen

      • iii.

        Uitvoering, oplevering

      • iv.

        Exploitatie (beheer en billing)

      • v.

        Financiële planning, betaalschema

      • vi.

        Invulling ‘Social Return on Investment’ in project (zie bijlage 3)

    • f.

      Beschrijving van de maatregelen in kader van risicomanagement

 

  • 6.

    Motivering financieringsvoorstel

    • a.

      Waardering en financieringsconstructie

    • b.

      Waarde generatie en exit perspectief

    • c.

      Voorwaarden financiering

    • d.

      Zekerheden en garanties

    • e.

      Informatievoorziening

Bijlage 3 bij paragraaf 6.11 Breedbandinfrastructuur Overijssel

 

Social Return on Investment

 

De Provincie Overijssel hecht belang aan het stimuleren van de werkgelegenheid.

Om die reden worden subsidieaanvragers verzocht in hun business case aan te geven in hoeverre zij kunnen voldoen aan de navolgende eis:

 

5 % van de verstrekte subsidie wordt besteed aan werk voor mensen uit de volgende doelgroepen:

  • a.

    Wet Werk en Bijstand (WWB) gerechtigden, die langer werkloos zijn dan 12 maanden, 50 jaar of ouder zijn en/of die zonder re-integratieondersteuning of andere begeleiding niet zelfstandig aan werk kunnen komen;

  • b.

    Werkloosheidswet (WW) gerechtigden, die langer werkloos zijn dan 12 maanden, en/of 50 jaar of ouder zijn;

  • c.

    Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) gerechtigden;

  • d.

    Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) gerechtigden.

  • e.

    Wet Arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (WAZ) gerechtigden;

  • f.

    Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (WAJONG) gerechtigden;

  • g.

    Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze werknemers (IOAW) gerechtigden;

  • h.

    De Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ) gerechtigden;

  • i.

    Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) geïndiceerden,

    en/of

  • j.

    Leer/werkplekken voor niet uitkeringsgerechtigde werkzoekenden (nuggers);

  • k.

    Leer/werkplekken voor vroegtijdig schoolverlaters en jongeren met onvoldoende kwalificaties.

Naar boven