Provinciaal blad van Overijssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2016, 7088 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2016, 7088 | Verordeningen |
Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2017
Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1.1. Begripsomschrijvingen
Toelichting: In dit artikel wordt de betekenis van een aantal begrippen omschreven, die vaker in dit Uitvoeringsbesluit subsidies worden gehanteerd. Begrippen die in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) al worden omschreven, zijn niet in dit Uitvoeringsbesluit subsidies herhaald.
In dit Uitvoeringsbesluit 2017 wordt verstaan onder:
AGVV: de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (EG) nr. 651/2014, Pb L187/1 van de Europese Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard;
Asv: de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005;
Toelichting: Subsidies die niet op basis van een subsidieparagraaf worden verstrekt maar op basis van de Algemene Subsidieverordening Overijssel 2005 (Asv), worden ook wel Asv-subsidies genoemd. De Asv en het Ubs zijn een wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23 Awb).
de-minimisverordening: de Verordening (EU) 1407/2013 van de Europese Commissie van 24 december 2013, betreffende de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de-minimissteun;
Toelichting: Subsidie kan geoorloofde staatssteun zijn als het valt onder een Europese vrijstellingsverordening. Welke vrijstelling precies van toepassing is, wordt in de betreffende subsidieparagraaf of in de verleningsbeschikking vermeld.
LVV: de Landbouw vrijstellingsverordening (EU) Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014, Pb L193/1, waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard
mede-overheden: de gemeenten, waterschappen, andere provincies en de rijksoverheid;
Toelichting: Hier wordt een verschil gemaakt tussen gemeenten en waterschappen aan de ene kant en diverse vormen van (semi-)overheden aan de andere kant, zoals overheidsvennootschappen, geprivatiseerde overheidsonderdelen, zelfstandige bestuursorganen e.d. Ook een gemeenschappelijke regeling zoals bedoeld in de wet Gemeenschappelijke Regelingen, al of niet met private partners, valt niet onder het begrip mede-overheden.
Mkb-onderneming : een micro-, kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, PbL124/36;
Toelichting: tot de categorie MKB-ondernemingen vallen volgens de definitie van de Europese Commissie ondernemingen met minder dan 250 personeelsleden en een jaaromzet van minder dan 50 miljoen euro en een jaarlijks balanstotaal van niet meer dan 43 miljoen euro
Omgevingsvisie: de op 1 juli 2009 door Provinciale Staten vastgestelde visie en het uitvoeringsprogramma voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel, inclusief de actualisatie zoals door Provinciale Staten vastgesteld op 3 juli 2013.
Toelichting: De Omgevingsvisie is te vinden op www.overijssel.nl/thema's/ruimtelijke/omgevingsvisie/.
onderneming in moeilijkheden: een onderneming als bedoeld in artikel 2 lid 18 van de AGVV dan wel artikel 2 lid 14 van de LVV; Toelichting: Daarvan is sprake als zich ten minste één van de volgende omstandigheden voordoet:
in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een MKB-onderneming die minder:
wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met ”vennootschap met beperkte aansprakelijkheid" met name de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU (1) bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld en omvat het „aandelenkapitaal" ook het eventuele agio;
in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde:
wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming" met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;
subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awb, die voor een bepaalde termijn wordt verstrekt.
Toelichting: De provincie verstrekt geen structurele subsidies. Afdeling 4.2.8 Awb ‘Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen’ is om die reden op provinciale subsidies niet van toepassing. De ‘bepaalde termijn’ wordt opgenomen in de subsidiebeschikking en is afhankelijk van de soort activiteit; dat kan om die reden variëren van een dag tot een aantal jaren voor grotere (infrastructurele) projecten. Als het gaat om jaarlijks min of meer doorlopende activiteiten is de gebruikelijke ‘bepaalde termijn’ maximaal vier jaar. Voor de periode van vier jaar is gekozen, omdat deze termijn én aansluit bij de zittingstermijn van Provinciale Staten (hoewel die termijnen uiteraard niet helemaal gelijk hoeven te lopen), alsmede de looptijd van beleidsnota’s én het een goede termijn is om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en, zo ja, die nog steeds met de verstrekte subsidies worden gediend. Een subsidie kan ook in de vorm van een garantstelling of een niet-marktconforme lening worden verstrekt; in dat geval is in de subsidieparagraaf of in de verleningsbeschikking vermeld hoe die garantstelling of gunstiger leningvoorwaarden er uit zien.]
Artikel 1.1.2. Toepassingsbereik
Toelichting: Omdat het vereiste van een wettelijke grondslag niet in alle gevallen kan worden gesteld, maakt het derde lid van artikel 4:23 Awb enkele belangrijke uitzonderingen, de zogenaamde buitenwettelijke subsidies. Om ervoor te zorgen dat naast de Awb ook de bepalingen van de Algemene subsidieverordening of dit Uitvoeringsbesluit subsidies gelden voor het verstrekken van deze subsidies is de reikwijdte hiervan uitdrukkelijk benoemd.
In artikel 6 van de Algemene subsidieverordening zijn afwijkingsmogelijkheden van bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening opgenomen. Wanneer naast de provincie ook andere overheden of derden subsidiëren, kan een subsidieontvanger te maken krijgen met niet op elkaar afgestemde subsidiebepalingen. Elke subsidiënt heeft immers vaak zijn eigen specifieke bepalingen.
In dat geval wordt bij de behandeling van Europese subsidies de Europese regelgeving gevolgd. Voor alle overige subsidies geldt dat Gedeputeerde Staten in de subsidiebeschikking door maatwerk één of meerdere bepalingen van de verordening of het uitvoeringsbesluit buiten toepassing kunnen laten om de toepassing van conflicterende bepalingen te voorkomen.
De van de algemene reikwijdte uitgezonderde wettelijke grondslagen hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat zij door hun aard niet aansluiten bij de bepalingen in dit Uitvoeringsbesluit subsidies.
Dit Uitvoeringsbesluit subsidies is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van subsidies op basis van de volgende wettelijke grondslagen:
Artikel 1.1.3. Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieplafond vaststellen.
Toelichting: Artikel 5 van de Algemene subsidieverordening bepaalt dat Gedeputeerde Staten een subsidieplafond kunnen vaststellen en dat dit kan worden onderverdeeld in deelplafonds per subsidietijdvak of per onderdeel van provinciaal beleid. Genoemd artikel is de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:25 Awb. Gedeputeerde Staten zullen voor de in dit uitvoeringsbesluit geregelde subsidieparagrafen een subsidieplafond vaststellen dat voor een heel kalenderjaar geldt. De Awb gaat er van uit dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóór dat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is.
Artikel 1.1.4 Wijze van verlening
Toelichting: Hoofdregel is dat subsidieaanvragen worden beoordeeld op volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag. In het aanvraagformulieren worden gegevens gevraagd die nodig zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. In het aanvraagformulier kan ook om mee te sturen bijlagen worden gevraagd. Als daaraan is voldaan, is een aanvraag volledig. Wanneer een aanvraag niet volledig is wordt om aanvulling gevraagd. Als ook na de gevraagde aanvulling sprake is van onvoldoende gegevens om de aanvraag te kunnen beoordelen, wordt de aanvraag op basis van artikel 4:5 Awb buiten behandeling gelaten. De datum waarop de gevraagde gegevens zijn ontvangen, is de datum waarop de aanvraag als volledig wordt beschouwd. Deze datum is van belang om te bepalen welke aanvraag als eerst inhoudelijk beoordeeld wordt en daarmee ook bepalend voor de volgorde waarin de subsidies verleend worden. Bij de inhoudelijk beoordeling kan blijken dat er nog een toelichting op de gegevens nodig is; de aanvrager wordt in dat geval daartoe in de gelegenheid gesteld. Komt die toelichting er niet of is er na ontvangst daarvan nog steeds onduidelijkheid, dan kan de aanvraag gemotiveerd worden afgewezen omdat onvoldoende duidelijk aan de regels uit dit Uitvoeringsbesluit subsidies is voldaan.Omdat de aanvraag al eerder als volledig is beschouwd heeft het vragen van een nadere toelichting geen invloed op de volgorde waarin de subsidies worden verstrekt.
Gedeputeerde Staten kunnen in een bijzondere subsidieparagraaf afwijken van de hoofdwijze van verlening van de subsidie, door bijvoorbeeld te kiezen voor een verlening op basis van een vastgestelde kwaliteitsvolgorde, de zogenoemde tendersystematiek. Bij een tendersystematiek worden alle aanvragen die op de sluitingsdatum van de tender volledig waren met elkaar vergeleken en de hoogst scorenden in de ranking krijgen subsidie totdat het beschikbare subsidieplafond bereikt is. Bij de tendersystematiek kan een onvolledige aanvraag na sluitingsdatum om die reden alleen nog aangevuld worden voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft. Het gaat dan om bijvoorbeeld een ontbrekende handtekening onder de aanvraag, een bankrekeningbewijs of andere gegevens die geen invloed hebben op de inhoud van de activteiten of de financiering ervan.
Artikel 1.1.5. Subsidiabele kosten
Loonkosten van medewerkers in dienst van de aanvrager zijn subsidiabel als deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, doelmatig en aantoonbaar zijn én de berekening ervan gebaseerd is op één van de volgende systematieken:
Toelichting: Loonkosten zijn subsidiabel, indien de urenadministratie en de toerekening van kosten een getrouw beeld geven. Dat wil zeggen dat aangetoond moet kunnen worden dat de verantwoorde uren ook voor de gesubsidieerde activiteiten zijn gewerkt. Voor de berekening van de loonkosten wordt waar het kan aangesloten bij de praktijk en administratie van de subsidieontvanger. Dat brengt met zich mee dat ook de gangbare invulling daarvan geldt: onder ‘directe loonkosten’ vallen dan het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen. De keuze is aan de subsidieaanvrager welk van de in het eerste lid onder sub a of b genoemde systematieken gehanteerd wordt. Wanneer sub a niet van toepassing zijn dan kan op basis van sub b een vast uurtarief van € 35 gehanteerd worden.
volgens de loonkosten plus opslag. Voor de berekening van de loonkosten op deze wijze wordt de volgende formule gehanteerd: directe loonkosten per jaar delen door 1.600 uren per fulltime medewerker, vermeerderd met maximaal 40% als vergoeding voor de indirecte kosten; Toelichting: Hierbij vormen de loonstaten per medewerker die deelneemt aan het project de basis voor de berekening van de subsidiabele loonkosten. Het aantal productieve uren en percentage indirecte kosten (overhead) opslag waarmee het uurtarief mag worden berekend is maximaal 40%. .
het hanteren van een vast uurtarief van € 35 voor eigen werkzaamheden, directe loonkosten of voor arbeidskosten van personen waarvan het loon niet eenduidig bepaald kan worden. Toelichting: De subsidieaanvrager kan een vast uurtarief van € 35 hanteren voor loonkosten van personen waarvan het loon niet eenduidig bepaald kan worden.Dit uurtarief geldt ook voor bijvoorbeeld zzp-ers en andere vormen van inzet van arbeid die noch in loondienst zijn gemaakt noch als kosten derden zijn aan te merken..
Kosten voor het gebruik van machines en apparatuur, zijn naar rato van het gebruik subsidiabel indien deze rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn. Dit geldt voor zowel machines en apparatuur die in bezit zijn als voor machines en apparatuur die nog worden aangeschaft ten behoeve van de te subsidiëren activiteit.
Toelichting: Kosten die gemaakt worden voor gebruik van apparatuur ten behoeve van de subsidiabele activiteit zijn subsidiabel . Onder apparatuur vallen apparaten en machines, maar bijvoorbeeld ook bijkomende kosten zoals licenties voor software maar ook de eventuele onderhoudskosten van een machine of apparatuur. De kosten voor het gebruik van de apparatuur zijn naar rato van gebruik subsidiabel. Dit betekent dat de kosten niet volledig opgevoerd mogen worden indien de apparatuur breder ingezet wordt dan alleen voor de subsidiabele activiteit. Ook de eventuele afschrijvingskosten worden naar rato van gebruik opgenomen als kosten.
Kosten van derden zijn subsidiabel indien deze kosten op factuur aantoonbaar aan een onafhankelijke derde verschuldigd zijn, rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit zijn toe te rekenen zijn, doelmatig zijn en binnen de subsidieperiode gemaakt zijn. Het maximaal subsidiabele uurtarief van derden is € 130 exclusief Btw.
Toelichting: Dit zijn de op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt en doelmatig zijn, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit of in de vorm van kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde materialen, diensten en inhuur personeel. Doelmatig betekent onder andere dat het resultaat geleverd wordt tegen zo min mogelijke kosten. Daarnaast moeten de kosten worden gemaakt en de dienst of producten worden geleverd door een onafhankelijke derde. Er is bijvoorbeeld sprake van onafhankelijkheid als er:
Kosten voor de inzet van vrijwilligers zijn alleen subsidiabel als ze op factuur aantoonbaar zijn.
Toelichting: Te denken valt bijvoorbeeld aan kosten als verzekeringspremie voor vrijwilligerinzet, lunches en andere kosten die door de aanvrager gemaakt worden om inzet van vrijwilligers te faciliteren. Het gaat hierbij niet om een vergoeding voor de inzet in uren van vrijwilligers, die is immers meestal niet op factuur aantoonbaar.
De subsidie voor het verkrijgen van een controleverklaring bedraagt 100% van de kosten indien deze door Gedeputeerde Staten verplicht wordt gesteld en de kosten ervan op factuur aantoonbaar aan een onafhankelijke accountant zijn verschuldigd.
Toelichting: Een controleverklaring is een verklaring die afgegeven wordt door een accountant waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt zijn uitgevoerd en de kosten zijn gemaakt. Wanneer Gedeputeerde Staten een controleverklaring verplicht stellen, wordt dit in de verleningsbeschikking opgenomen
Artikel 1.1.6 Niet subsidiabele kosten
Toelichting: Deze kosten worden niet meegenomen bij de berekening van de subsidie omdat ze niet aangemerkt zijn als kosten die direct aan de subsidiabele activiteiten toe te rekenen zijn.
De in de begroting bij de subsidiabele activiteiten opgenomen kostenpost Onvoorzien, kosten die niet rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, boetes, gerechtskosten, kosten voor financieringen, debetrente, leges, kosten voor het inhuren van een subsidieadviesbureau of andere subsidiebemiddelaar en vergoedingen voor de inzet in uren van vrijwilligers zijn niet subsidiabel;
Toelichting: In dit artikel is geregeld dat gangbare apparaatskosten van medeoverheden niet subsidiabel zijn. Conform artikel 1.1.1 worden onder medeoverheden gemeenten, waterschappen en provincies verstaan.
Gangbare apparaatskosten zijn over het algemeen de overheadkosten. Ook inzet van ambtelijke capaciteit is hiermee beperkt subsidiabel. Indien sprake is van inzet van vast personeel wat gedekt is in de gemeentelijke begroting en tot de reguliere formatie behoort, is dit niet subsidiabel. Ook worden geen capaciteitstekorten bij de gemeenten gesubsidieerd, omdat de gemeenten hier zelf verantwoordelijk voor zijn.
Dat betekent dus dat inzet van ambtelijke capaciteit alleen subsidiabel is als:
Uit de aanvraag moet blijken dat van een of meer van deze uitzonderingen sprake is.]
Artikel 1.1.7 Algemene weigeringsgronden
Toelichting: Met dit artikel worden de weigeringsgronden uit artikel 4:35 Awb aangevuld. Dat wetsartikel maakt het bijvoorbeeld mogelijk een subsidie te weigeren als naar verwachting het gesubsidieerde project niet wordt uitgevoerd of als de aanvrager failliet is verklaard. In een subsidieparagraaf kunnen aanvullend of afwijkend bijzondere weigeringsgronden worden genoemd.
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten de subsidie geheel of gedeeltelijk te weigeren indien de kosten van de subsidiabele activiteit naar haar oordeel als niet doelmatig kunnen worden aangemerkt of redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt.
Toelichting: Omdat subsidies met gemeenschapsgelden worden gefinancierd, is een doelmatige uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten van belang. Een activiteit doelmatig uitvoeren betekent dat naar mening van Gedeputeerde Staten de betreffende inspanningen en uitgaven voor de te subsidiëren activiteiten daadwerkelijk bijdragen aan de realisatie van het beoogde doel en de hiervoor ingezette middelen en kosten daarmee in verhouding staan. Uit het gebruik van het woord ’kunnen’ blijkt dat het een facultatieve weigeringsgrond is. Gedeputeerde Staten zullen hierbij een belangenafweging maken en kunnen de subsidie weigeren als de activiteit ook zonder de gevraagde subsidie gerealiseerd kan worden.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien sprake is van stapeling van subsidie. Er is sprake van stapeling van subsidie als voor dezelfde activiteit of dezelfde kosten al subsidie is verstrekt op grond van het Ubs of de Asv. Dit geldt niet indien sprake is van subsidie die verstrekt is uit Europese Fondsen of een subsidie in die verstrekt is in de vorm van een geldlening.
Toelichting: Voor veel activiteiten geldt dat een combinatie van financiële bronnen bij elkaar wordt gebracht om realisering van die activiteiten mogelijk te maken. Een provinciale subsidie is daar vaak één van. Andere bronnen zijn onder andere subsidies van andere (semi-)overheden en/of Europese subsidies (vaak ook cofinanciering genoemd), private fondsen als het Oranjefonds of VSB-fonds, leningen van banken of revolverende overheidsfondsen, sponsoring, eigen middelen aanvrager of deelnemersbijdragen. Voor een provinciale subsidie geldt dat wanneer, zoals gebruikelijk, deze geen 100% van de subsidiabele kosten bedraagt, de aanvrager zelf het resterende deel gefinancierd moet krijgen uit andere bronnen dan provinciale subsidies. Gedeputeerde Staten vinden een dergelijke financiële betrokkenheid van de aanvrager van belang voor de realisatie van de activiteiten. Toelichting: Uitgangspunt is dat voor een activiteit één subsidieparagraaf is opgenomen in het Ubs. Toch kan het soms voorkomen dat meerder subsidieparagrafen of subsidiebronnen van de provincie ingezet kunnen worden. In dat geval kiest de aanvrager de meest passende of voor de aanvrager meest gunstige subsidieparagraaf of subsidiebron. Het is niet mogelijk om voor dezelfde activiteit of dezelfde kosten meerdere provinciale subsidies te ontvangen.
Artikel 1.2.1. Bij aanvraag in te dienen gegevens
De aanvraag om een subsidie wordt schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend door gebruik te maken van het beschikbaar gestelde digitale aanvraagformulier.
Toelichting: Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door het invullen van een door of namens Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde digitaal aanvraagformulier op www.overijssel.nl/subsidie . Er zijn digitale formulieren voor subsidies op basis van subsidieparagrafen in dit Uitvoeringsbesluit, maar ook voor zogeheten ASV-subsidies die niet binnen het bereik van een subsidieparagraaf vallen. Doel van het aanvraagformulier is om aan de aanvrager te verduidelijken welke informatie hij bij de aanvraag moet geven zodat de behandeling van de aanvraag vlotter kan plaatsvinden. De volgende gegevens worden in ieder geval gevraagd in het aanvraagformulier:
Een aanvraag om subsidie bevat in ieder geval de volgende gegevens:
Toelichting: Volgens artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in Afdeling 4.1.1. van de Awb. In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn aanvraag voor subsidie. In dit artikellid is geregeld welke stukken en gegevens ingediend moeten worden bij een aanvraag voor subsidie. Het kan voorkomen dat voor bepaalde subsidies ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag aanvullende gegevens worden gevraagd. Dan zal dan blijken uit de betreffende subsidieparagraaf.
Artikel 1.2.2. Indieningstermijn aanvraag
Een aanvraag voor subsidie kan het hele kalenderjaar worden ingediend.
Toelichting: De in dit artikel genoemde termijnen zijn maximale beslistermijnen. Indien mogelijk zullen Gedeputeerde Staten eerder beslissen. Indien in een subsidieparagraaf een uiterste indieningstermijn is bepaald, dan wordt een aanvraag die na die datum is ontvangen afgewezen.Gedurende de termijn dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, wordt de beslistermijn opgeschort (artikel 4:15 Awb).
Paragraaf 1.3 Verlening van de subsidie
Toelichting: Het subsidiesysteem gaat uit van een drietal arrangementen:
Bij deze arrangementen hangt de zwaarte van de verantwoordingseisen voornamelijk af van het subsidiebedrag. Gedeputeerde Staten bepalen op basis van de geldende arrangement subsidieverlening hoe de verantwoording plaatsvindt. Uitgangspunt is het subsidiebedrag. Hogere regelgeving of aanvullende verplichtingen kunnen tot een zwaardere verantwoording leiden. Doordat bij de verlening wordt aangegeven welk verantwoordingsregime van toepassing is, weet de subsidieontvanger tijdig wat van hem wordt verwacht.
Artikel 1.3.2. Betaling en bevoorschotting
Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 1.5.1. wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.
Toelichting: Als subsidie wordt verstrekt zonder dat daar een subsidieverlening aan vooraf is gegaan, dan vindt na vaststelling van de subsidie betaling van de subsidie in één bedrag plaats. Hierdoor is bevoorschotting niet aan de orde. Indien in de subsidiebeschikking het voorbehoud is gemaakt dat eerst een benodigde vergunning moet worden gekregen, kan betaling na ontvangst daarvan plaatsvinden omdat eerst aan het voorbehoud moet worden voldaan.
Als een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 1.5.2. of artikel 1.5.3. wordt gegeven, kunnen Gedeputeerde Staten aan de subsidieontvanger voorschotten tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag verstrekken.
Toelichting: Gebruikelijk is dat Gedeputeerde Staten niet meer dan 90% bevoorschotten en de voorschotten in één of meer termijnen beschikbaar stellen, waarbij het aantal termijnen vaak zal afhangen van de looptijd en/of het te verwachten bestedingsritme van de gesubsidieerde activiteiten. In de verleningsbeschikking wordt de omvang en wijze van bevoorschotting opgenomen. Het woord ‘maximaal’ geeft aan dat het ook voor kan komen dat er geen voorschot wordt verstrekt. Dat kan het geval zijn als bijvoorbeeld de te subsidiëren activiteit nog afhankelijk is van een nog te krijgen vergunning. Voor het moment waarop de vergunning is ontvangen kan immers nog niet worden begonnen met de realisering van de activiteiten.
Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Toelichting: De meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot € 25.000,– het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze informatieplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval passend worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan dit Ubs.
De subsidieontvanger doet binnen vier weken via een digitaal formulier melding aan Gedeputeerde Staten, zodra:
Artikel 1.4.2. Bestuursverklaring
Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000 én de kosten en baten van de te verrichten prestaties in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan de verplichting worden opgelegd dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en baten mag aantonen dat de activiteiten zijn verricht. De subsidieontvanger maakt hierbij gebruik van het beschikbaar gestelde format.
Artikel 1.4.3. Tussenrapportage
Indien het verleende subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt en de verlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.
Artikel 1.4.4. Instandhouding activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen de verplichting opleggen dat de resultaten van de activiteiten in stand worden gehouden voor een periode van maximaal vijf jaar.
Toelichting: Bij veel subsidies gaat het effect ervan zich pas voordoen als de gesubsidieerde activiteiten zijn gerealiseerd. Het kan daarom van belang zijn expliciet in de verleningsbeschikking of bij de directe vaststellingsbeschikking vast te leggen dat voor een bepaalde periode de de resultaten van de activiteiten in stand moet worden gehouden. Dat kan bijvoorbeeld het actief houden van een gesubsidieerde website zijn of het gebruiken van een met provinciale subsidie aangeschaft apparaat of voertuig.
Omdat de variëteit aan te subsidiëren activiteiten groot is, is één uniforme termijn niet goed uitvoerbaar. Daarom wordt in de betreffende subsidieparagraaf dan wel, bij ASV-subsidies, in het betreffende besluit bepaald of er sprake is van zo’n termijn en zo ja, voor hoe lang. Daarbij geldt vijf jaar instandhouding als maximale termijn.
Als de aard van de activiteiten zich daartegen verzet, wordt een dergelijke instandhoudingsverplichting niet opgenomen.
Toelichting: De subsidieperiode is de periode vanaf datum van de ontvangst van de aanvraag tot en met de in de verleningsbeschikking of vaststellingsbeschikking opgenomen datum waarop de subsidiabele prestatie moet zijn afgerond. Omdat de subsidiabele kosten op die periode betrekking hebben (met uitzondering van de accountantsverklaring) is het van belang die termijn die voor het realiseren van de activiteiten nodig is, realistisch te schatten
Artikel 1.4.6. Deugdelijke administratie
Toelichting: De subsidieontvanger voert een deugdelijke administratie, zodat bij vaststelling of een eventuele controle van de subsidie kan worden aangetoond dat de activiteit is uitgevoerd en wat aantoonbaar de daarmee samenhangende kosten en (eventuele) baten zijn. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit een urenadministratie of andere gangbare manieren van inzichtelijk maken.
Paragraaf 1.5 Vaststelling van de subsidie
Artikel 1.5.1. Subsidies tot € 25.000
Indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 25.000,– wordt de subsidie door Gedeputeerde Staten direct vastgesteld, tenzij de subsidie wordt verstrekt op grond van de AGVV, LVV of de de-minimisverordening, dan wordt de subsidie vastgesteld op de werkelijk gemaakte kosten overeenkomstig artikel 1.5.2.
Artikel 1.5.2. Subsidies vanaf € 25.000 tot € 125.000
Indien de subsidieverlening € 25.000,– of meer bedraagt, maar minder dan € 125.000,–, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het realiseren van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
Indien de activiteiten zijn gerealiseerd, wordt de subsidie vastgesteld op het verleende bedrag, tenzij bij de verlening is bepaald dat een verklaring als bedoeld in artikel 1.4.2 moet worden overlegd. In dat geval wordt de subsidie vastgesteld op basis van de werkelijke subsidiabele kosten en werkelijke baten, met als maximum het verleende bedrag.
Toelichting: Uit het derde lid volgt dat wanneer de activiteiten niet of niet geheel of niet volgens de voorschriften zijn gerealiseerd, de subsidie naar redelijkheid lager of op nihil wordt vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met eventuele bijzondere omstandigheden. Redelijk kan ook zijn het naar rato lager vaststellen van de subsidie overeenkomstig de verhouding tussen de niet of niet helemaal gerealiseerde activiteiten en het daarmee samenhangende begrote bedrag.
Artikel 1.5.3. Subsidies vanaf € 125.000
Indien de subsidieverlening € 125.000,- of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, of binnen een in de regeling of verleningsbeschikking op te nemen afwijkende termijn, een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.
De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, een kostenverantwoording en, indien in de subsidieparagraaf of de verleningsbeschikking als zodanig verplicht, een accountantsverklaring conform het controleprotocol.
Toelichting: Het controleprotocol is volgens een door Gedeputeerde Staten voorgeschreven model en te vinden op www.overijssel.nl/subsidie . Niet in alle gevallen wordt een accountantsverklaring gevraagd: in de subsidieparagraaf of de verleningsbeschikking wordt expliciet opgenomen wanneer het wel aan de orde is.
Uit het inhoudelijk verslag als bedoeld in het tweede lid blijkt in welke mate de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn gerealiseerd.
Toelichting: Het inhoudelijk verslag is vormvrij en mag daarmee een al voor andere doeleinden opgesteld verslag zijn, zolang het maar voldoende informatie geeft om vast te kunnen stellen in welke mate de activiteiten zijn gerealiseerd. Uitgangspunt is vanzelfsprekend volledige realisatie, maar er kunnen omstandigheden zijn waardoor dat niet haalbaar was. De verklaring van die omstandigheden bepaalt mede of en in welke mate de vast te stellen subsidie verlaagt wordt nu niet alle gesubsidieerde activiteiten zijn gerealiseerd.
Indien de activiteiten zijn gerealiseerd, wordt de subsidie vastgesteld op basis van de werkelijke subsidiabele kosten. Daarbij wordt uitgegaan van het in de subsidieparagraaf of de verleningsbeschikking genoemde subsidiepercentage, met als maximum het verleende bedrag.
Toelichting: Indien de subsidiabele kosten lager uitvallen, dan zal de subsidie lager worden vastgesteld. De subsidie is een maximale bijdrage waarbij de provincie optreedt als (mede)financier. Meer subsidie ontvangen dan nodig is, is om die reden niet aan de orde. Is in de verleningsbeschikking bijvoorbeeld opgenomen dat de subsidie 40% van de begrote kosten bedraagt, dan geldt dat percentage ook bij de vaststelling van de subsidie. Vanuit financiële beheersbaarheid is de subsidie uiteindelijk nooit meer dan het maximaal verleende bedrag.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer
Paragraaf 2.1 Effectuering Ruimtelijk beleid
Artikel 2.1.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor onderzoek, visie- en planontwikkeling van ruimtelijke projecten die van provinciaal belang zijn op het gebied van ruimtelijke ordening en wonen.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.1 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 2.1.4 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.6 derde lid zijn kosten die voortvloeien uit financiele verplichtingen, aangegaan voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel.
Toelichting: De start van het project kan eerder hebben plaatsgevonden dan de indiening van de subsidieaanvraag. Dit betekent dat de kosten kosten die voortvloeien uit financiele verplichtingen, aangegaan voordat de aanvraag is ontvangen wel subsidiabel zijn.
Paragraaf 2.2 Leefbare kleine kernen
Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
sociale kwaliteit: sociale kwaliteit in Overijssel gaat over noaberschap, onder andere te zien aan de inzet van vrijwilligers, lokale initiatieven voor de eigen leefomgeving en coöperaties op het gebied van leefbaarheid waarbij het zelf organiseren van allerlei activiteiten door inwoners een impuls krijgt, en het bestaat uit de onderdelen delen en leren, zelfstandig leven, gezond bewegen en Overijssels noaberschap;
Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen die de ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit, identiteit en leefbaarheid van de kleine kernen versterken.
Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor fysieke maatregelen die zichtbaar en tastbaar zijn in kleine kernen. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden ten behoeve van deze fysieke maatregel subsidiabel zijn. Planvormingsactiviteiten en onderzoek worden niet gezien als fysieke maatregel en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie.
De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 2.2.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,– per aanvraag.
Artikel 2.2.5 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.5 vierde lid zijn kosten van vrijwilligers subsidiabel tot een maximum tarief van € 15,– per uur.
Artikel 2.2.8 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Artikel 2.2.9 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening te starten met de uitvoering van de activiteit en deze binnen drie jaar na datum van subsidieverlening te hebben uitgevoerd.
Paragraaf 2.3 Verbeteren van de haveninfrastructuur en -faciliteiten
Artikel 2.3.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 sub a aan het criterium dat de activiteit is gericht op het verbeteren van de haveninfrastructuur ter bevordering van het gebruik van een rivier of een kanaal voor goederenvervoer, met uitsluiting van de opwaardering van het Twentekanaal of de zijtak daarvan.
Toelichting: Opwaardering van het Twentekanaal of de zijtak daarvan is uitgesloten omdat hiervoor reeds subsidie is verstrekt door het Rijk.
Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Artikel 2.3.7 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de te verstrekken subsidie lager is dan € 25.000,–.
Paragraaf 2.4 Investeringsimpuls verduurzaming goederenvervoer over water
Artikel 2.4.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Artikel 2.4.8 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien voor de activiteit al subsidie is verstrekt op basis van paragraaf 8.1 van het Uitvoeringsbesluit subsidies 2011 dan wel paragraaf 3.1 van dit Uitvoeringsbesluit.
Paragraaf 2.5 Waterveiligheid en klimaatbestendigheid IJssel-Vechtdelta
Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan waterveiligheid dan wel klimaatbestendigheid van de IJssel-Vechtdelta.
Toelichting: Uit de definitie van klimaatbestendigheid en waterveiligheid en de criteria onder artikel 2.5.3 sub c en sub d valt af te leiden dat niet alle activiteiten die bijdragen aan klimaatbestendigheid en waterveiligheid in aanmerking komen voor de subsidie. Bij klimaatbestendigheid gaat het uitsluitend om maatregelen ter voorkoming van wateroverlast, droogte of hittestress. Energiemaatregelen vallen hier dus niet onder. Bij waterveiligheid moet het gaan om het treffen van maatregelen die zich richten op preventie, waterrobuuste inrichting of crisisbeheersing.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 voldoet aan de volgende criteria:
er is sprake van samenwerking met ten minste één andere partij;
toelichting: een aanvraag voor subsidie kan door iedereen worden ingediend. Wel moet de aanvrager aantonen dat sprake is van samenwerking. Er is sprake van samenwerking als ten minste één andere partij betrokken is bij de activiteit. Bij samenwerking valt te denken aan samenwerking met burgers, (overheids-)organisaties, ondernemingen en onderwijs etc. De vorm is vrij. Het kan een samenwerking zijn waarbij partijen afspraken met elkaar maken over de uitvoering van de activiteiten. Ook is sprake van samenwerking als er meerdere partijen financieel bijdragen aan de kosten. De aanvrager van de subsidie hoeft niet een samenwerkingsverband te zijn. Eén van de partijen kan als aanvrager de subsidie aanvragen.
de activiteit is innovatief in de IJssel-Vechtdelta; toelichting: De aanvrager moet aantonen waarom de activiteit innovatief is. Bij innovatie is vaak sprake van een nieuw(e) product, techniek of proces welke toegepast wordt. Ook een reeds eerder uitgevoerde activiteit welke wel nieuw is in de IJssel-Vechtdelta wordt aangemerkt als innovatief.
activiteiten die bijdragen aan waterveiligheid zijn gebaseerd op het principe van meerlaagsveiligheid, dit betekent dat de activiteiten zich richten op preventie, waterrobuuste inrichting of crisisbeheersing;
toelichting: In het rapport ‘Leven met water’ staat dat waterveiligheid gebaseerd is op het principe van meerlaagsveiligheid:
Duurzame ruimtelijke inrichting; dit is een ruimtelijke inrichting door bij voorbeeld compartimentering waarbij bestaande hoogten in het landschap worden opgehoogd of verbonden door nieuwe dijken/wallen aan te leggen. Ook het bouwen op terpen of aanleg van waterrobuuste bouwwerken/infrastructuur valt onder deze laag. Ook bij deze tweede laag voor de waterveiligheid wordt de inrichting gebaseerd op overstromingsrisico’s.
de activiteiten dragen bij aan de ambities en kaders zoals verwoord in het rapport ‘Leven met water, Strategie waterveiligheid en klimaatbestendigheid in de IJssel-Vechtdelta’;
toelichting: In het rapport ‘Leven met water’ staat wat nodig is om een robuuste, waterveilige en klimaatbestendige IJssel-Vechtdelta te krijgen. Dit is verwoord aan de hand van een panorama, een realisatiestrategie en een uitvoeringsprogramma. Bij de realisatie van de opgave en hoofdambitie dienen de acht leidende principes als handvatten. Het gaat om de volgende principes:
Paragraaf 2.6 Ruimtelijke kwaliteit groene omgeving
De provincie zet in op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen zoals nieuwe functies en voorzieningen moeten daar aan bijdragen. Om dit samen met gemeenten te stimuleren is de werkwijze Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving ontwikkeld. Deze is inmiddels breed in gebruik. Belangrijke drager is deelname vanuit de samenleving.
Gedeputeerde Staten willen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de investeringen in ruimtelijke kwaliteit versterken met inbreng van ideeën van omwonenden en daarmee belangen bij elkaar brengen. Daarnaast streven Gedeputeerde Staten ernaar om afzonderlijke investeringen in ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe functies en voorzieningen te bundelen. Met deze subsidieregeling worden beide aspecten gestimuleerd. Met als resultaat voor een groter gebied een groter effect op de ruimtelijke kwaliteit, die beter aansluit bij wensen uit de samenleving.
Artikel 2.6.5 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.5 vierde lid zijn kosten van vrijwilligers subsidiabel tot een maximum tarief van € 15,– per uur.
Artikel 2.6.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Ruimtelijke kwaliteit groene omgeving.
Paragraaf 2.7 Huisvesting statushouders
De huisvestingstaakstelling legt een grote druk op de sociale huurwoningmarkt. Mede vanwege de schommelingen in de huisvestingstaakstelling en de toekomstige regionale woningbehoefte is het voor gemeenten lastig om hier steeds opnieuw op in te spelen.
Gedeputeerde Staten willen gemeenten ondersteunen met het realiseren van tijdelijke en flexibele woonvormen voor statushouders. Dit met als doel om bij te dragen aan passende woonvormen voor statushouders.
Artikel 2.7.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
zelfstandige woonvoorziening: een woning met eigen toegang, eigen keuken, eigen badkamer en toilet;
toelichting: voorbeelden zijn eengezinswoningen (vrijstaande woningen, hoekwoningen, tussenwoningen), appartementen, portiekwoningen, maisonnettes, galerijflats, containerwoningen en onvrije woningen. Bij een onvrije woning komen de huurwoningen uit op een gemeenschappelijke hal, maar is er wel sprake van de eigen voorzieningen zoals eerder genoemd.
Artikel 2.7.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een tijdelijke woonvoorziening, via nieuwbouw, transformatie of verbouw, voor statushouders met een maximale huurprijs van €586,86 per maand.
Toelichting: de woning is gerealiseerd indien deze gebruiksklaar is om in te wonen en de sleuteloverdracht heeft plaatsgevonden.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 2.7.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief per gerealiseerde woning met een maximum van € 100.000,– per aanvraag. De tarieven zijn als volgt onderverdeeld:
Toelichting: de subsidie wordt als volgt berekend: aantal gerealiseerde woningen x prijs.
In de woonvoorziening mogen ook andere doelgroepen worden gehuisvest, zodat er een mix van bewoners ontstaat. De aanvrager ontvangt alleen subsidie voor de gerealiseerde woonvoorzieningen voor statushouders.
Artikel 2.7.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 betreft de subsidie een forfaitair bedrag.
Paragraaf 3.1 Duurzame energieopwekking en energiebesparing
Toelichting: De ambitie van het programma Nieuwe Energie Overijssel is het aandeel nieuwe energie te vergroten naar 20% in 2023
Artikel 3.1.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval, conform Richtlijn2009/28/EG;
energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing 2001;
toelichting: Het protocol Monitoring energiebesparing 2001 is de vinden op de website http://www.ecn.nl/ (publicatienummer: ECN-C-01-129).
energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie;
toelichting: Het protocol monitoring Hernieuwbare Energie 2010 is te vinden op de website http://www.agentschapnl.nl/ (publicatienummer: 2DENB1013).
energielijst: lijst met de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, als bedoeld in de brochure Energie en bedrijven, energielijst, van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO);
toelichting: De energielijst is een overzicht van RVO van energie-investeringen die voor de fiscale EnergieInvesteringsaftrek regeling (EIA) in aanmerking komen. Deze lijst wordt elk jaar opnieuw opgesteld. De energielijst is te vinden op de website http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/aftrekbare-investeringen-eia.
investering: de aanschaf van duurzaam kapitaalgoed, zijnde een machine, installatie of een gebouw, die op de balans worden opgevoerd als vaste activa. Investeringen in gronden of voertuigen op de openbare weg vallen niet onder deze definitie. Een kenmerk van een investering is dat het nut zich over meerdere jaren voor doet;
vermeden primaire energie: de theoretische energie-inhoud bepaald op basis van een referentietechnologie, als bedoeld in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie;
toelichting: De hoeveelheid vermeden primaire energie is de theoretische energie-inhoud van de conventionele energiedrager die men nu niet heeft hoeven gebruiken. De theoretische energie-inhoud wordt bepaald op basis van een referentietechnologie. De referentietechnologie is de conventionele methode waarmee dat energieproduct anders zou zijn opgewekt. Voor iedere referentietechnologie is het rendement bekend waarmee de primaire energiedrager wordt omgezet in een secondaire energiedrager, oftewel de energieproducten elektriciteit, warmte en (verschillende soorten) brandstof. De referentietechnologieën en rendementen staan beschreven in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie.
Artikel 3.1.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1.2 voldoet aan de volgende criteria:
de investering heeft betrekking op één adres, tenzij er sprake is van investeringen op meerdere adressen die technisch met elkaar samenhangen.
toelichting: Voorbeelden van een subsidiabele aanvraag voor meerdere adressen zijn projecten waarin energie wordt gedistribueerd of waarin meerdere energieneutrale woningen worden gerealiseerd als beschreven onder lid 2 sub a.
In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1.2 sub a aan de volgende criteria:
de energiebesparende voorzieningen voor bestaande utiliteitsgebouwen bereiken tenminste een energieprestatie van label A++ of voldoen aan minimaal 4 labelstappen of voldoen aan minimaal de eisen uit het bouwbesluit zoals die gelden voor nieuwbouw.
toelichting: Indien een utiliteitsgebouw een andere bestemming krijgt, dat wil zeggen omgevormd wordt voor een andere gebruiksfunctie, dan moet de aanvraag voldoen aan de criteria voor de uiteindelijke bestemming. Een voorbeeld: als een leegstaand kantoor wordt omgevormd tot woningen, dan moet worden voldaan aan de eisen voor nieuwbouw van woningen zoals opgenomen in deze regeling, bijvoorbeeld het feit dat deze energieneutraal moeten zijn.
Artikel 3.1.4 Grondslag subsidie
Toelichting: Bij de berekening van de subsidie worden de Europese verordeningen als genoemd onder artikel 3.1.3 eerste lid onder sub e in acht genomen. Dit kan onder andere betekenen dat de maximale subsidie minder bedraagt dan de genoemde 50%.
Artikel 3.1.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend de volgende kosten van derden, conform artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel:
Artikel 3.1.6 Indieningstermijn aanvraag tot subsidieverlening
Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Artikel 3.1.9 Volgorde van behandeling
Toelichting: De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem’. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het subsidieplafond dat toelaat. Gedeputeerde Staten zullen bij de beoordeling onder meer gebruik maken van externe advisering.
De subsidieaanvragen worden gerangschikt onder meer op basis van de verwachte hoeveelheid vermeden primaire energie in Gigajoule per te subsidiëren euro.
De bijdrage aan de doelen wordt beoordeeld op de bijdrage aan de vermindering van GJ fossiele brandstoffen ten opzichte van een opgave over de in het voorgaande jaar opgewekte en/of verbruikte energie op basis van fossiele brandstoffen, herhaalpotentieel voor het project en de kans dat dit wordt benut. Bij economisch risico kan worden gedacht aan de robuustheid van het perspectief van een technologie ten opzichte van de te verwachten kostprijsontwikkeling; de mate waarin het project leidt tot kostenbesparing ten opzichte van referentie technologie en de mate waarin marktverwachtingen realistisch zijn.]
In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 3.1.3 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van de score die de investering haalt voor de volgende onderdelen:
hoeveelheid vermeden primaire energiegebruik in GigaJoule. De score wordt bepaald aan de hand van de Score tabel investeringen. Bij de berekening van de hoeveelheid vermeden primaire energie wordt uitgegaan van een technische levensduur van 15 jaar. De berekening is als volgt: toegekende rapportcijfer vermeden primaire energie*15 (30%) + toegekende rapportcijfer kosteneffectiviteit*15 (30%) + toegekende rapportcijfer de mate van slaagkans*10 (20%) + toegekende rapportcijfer praktische navolging *5 (10%) + toegekende cijfer de mate van combinatie subsidiabele activiteiten*5 (10%). De totale som wordt gedeeld door 50, zodat een cijfer tussen de 0 en 10 wordt verkregen.
de mate van slaagkans van het project, afhankelijk van de kwaliteit, kennis en expertise in de organisatie alsmede de technische, financiële en juridische haalbaarheid van de activiteit;
toelichting: Bij slaagkans valt te denken aan de helderheid van de doelstellingen en de gekozen aanpak van het projectvoorstel, aan de kwaliteit van de aanvrager(s) en aan de kwaliteit van de organisatie, die zich uit in beschikbare kennis, middelen en expertise. De score op de mate van slaagkans kan mede op grond van expertise en ervaring worden gegeven.
praktische navolging van het project, afhankelijk van de openbaarheid van de toegepaste technologie, voorbeeldwerking en herhaalpotentieel van de activiteit;
toelichting: Bij praktische navolging gaat het om de mate waarin de organisatie inzicht geeft in de manieren waarop het aan ontwikkeling van de technologie na afronding van het project werkt en aan anderen kan worden overgedragen waarbij ook niet-technologische aspecten een belangrijke rol spelen. Voorbeelden van praktische navolging zijn de mogelijkheden voor vergelijkbare organisaties om vergelijkbare projecten uit te voeren en het doorontwikkelen van techniek.
Artikel 3.1.10 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Artikel 3.1.11 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en en 1.4.6 is de subsdieontvanger verplicht de investeringen uiterlijk drie jaar na datum van subsidieverlening te hebben gerealiseerd.
Artikel 3.1.12 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidievaststelling
In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid of artikel 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling tevens:
een ingevuld factsheet Subsidieregeling Duurzame energieopwekking en energiebesparing.
toelichting: Het factsheet is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie.
Paragraaf 3.2 Haalbaarheidsstudies nieuwe energie en energiescans
Artikel 3.2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
energiebesparing: energiebesparing: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing 2001;
toelichting: Het protocol Monitoring energiebesparing 2001 is de vinden op de website http://www.ecn.nl/ (publicatienummer: ECN-C-01-129).
energieopwekking: duurzame energie opwekkingsvoorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie;
toelichting: Het protocol monitoring Hernieuwbare Energie is te vinden op de website http://www.agentschapnl.nl/ (publicatienummer: 2DENB1013).
energiescan: een energieonderzoek dat inzicht geeft in het energieverbruik van een onderneming;
toelichting: Informatie over de energiescan is te vinden op http://www.energiescanoverijssel.nl/ .]
haalbaarheidsstudie: een studie naar de toepassing van innovatieve technieken gericht op één of meerdere energiebesparende maatregelen of duurzame energie opwekkingsvoorzieningen waarvan het onduidelijk is, of deze toepassing technisch inpasbaar of economisch rendabel is. De studie richt zich zowel op bouwkundige, technische, logistieke en organisatorische aspecten als het industriële verbruik;
Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.2.2 onder sub b voldoet aan de volgende criteria:
het project is aanvullende op de faciliteiten die MKB Nederland biedt via http://www.energiescanoverijssel.nl.
Artikel 3.2.4. Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000,– per aanvraag.
Paragraaf 3.3 Energiebesparende maatregelen (geld terug actie)
Toelichting: Het programma Nieuwe Energie is gericht op duurzame energie en energiebesparing met als doel het fossiele energiegebruik te verminderen. Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan het deelprogramma ‘Energiebesparing bij bedrijven en -terreinen'. Ondernemingen die een energieonderzoek hebben laten uitvoeren, kunnen een subsidieaanvraag indienen voor het uitvoeren van de maatregelen die voorgesteld worden in het energieonderzoek.
Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
energiebesparende maatregelen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals deze naar voren komen in het energieonderzoek en gedefinieerd is in het protocol Monitoring energiebesparing. De energiebesparende maatregelen zijn gebaseerd op de erkende maatregelen voor energiebesparing en de aanvullingen daarop van Infomil;
toelichting: Zonnepanelen worden aangemerkt als energieopwekking en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie.
energieonderzoek: een onderzoek naar energiebesparingsmogelijkheden in gebouwen en industriële processen. Het onderzoek richt zich zowel op bouwkundige, technische en organisatorische aspecten als het industriële gebruik.
toelichting: Een eenvoudige energiescan, zoals de digitale NZOscan, geeft niet alle mogelijke maatregelen weer. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar een energieonderzoek door een energieadviseur.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.2 voldoet aan de volgende criteria:
de minimale investering in een gerealiseerde energiebesparende maatregel per aanvraag bedraagt € 4.000. Bij een gezamenlijke aanvraag kan één van de MKB ondernemingen of een onafhankelijke energieadviseur, als aanvrager aangewezen worden. Deze aanvrgaer is de subsidieontvanger en draagt zorg voor de verdeling van de subsidie.
toelichting: Gedeputeerde Staten willen het mogelijk maken dat partijen een gezamenlijke aanvraag kunnen indienen. De totale investering per aanvraag moet dan € 4.000 of meer bedragen.
Paragraaf 3.4 Logistieke biomassaprojecten
Artikel 3.4.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval (conform Richtlijn2009/28/EG);
logistiek biomassaproject: een project voor het realiseren van een nieuwe biomassaketen met de activiteiten organiseren, plannen, besturen en uitvoeren van de goederenstroom biomassa. Onderdelen van een logistiek project zijn stappen als inzameling van biomassa, voorbewerking, tussenopslag, transport, bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of biobrandstoffen naar de eindafnemer. Doel van deze projecten is om tegen optimale kosten en kapitaalgebruik de biomassawaardeketen te sluiten en nieuwe energie uit biomassa te produceren;
toelichting: Van oudsher zijn er twee omvangrijke afzetmarkten voor biomassa: de voedselmarkt en de bestaande markt voor onder meer hout, olie, vezels, veevoer en compost. Hier komt een groeiende waardeketen bij, namelijk voor het gebruik van biomassa als groene materialen, als groene grondstof voor specifieke toepassingen in de chemie, als transportbrandstof en voor opwekking van duurzame energie. Biomassa inzetten voor duurzame energie is economisch gezien de meest laagwaardige toepassing, maar vanuit het oogpunt van benutting van de energie-inhoud is energieopwekking thans de meest toegepaste verwerking van biomassa. Voor energieopwekking zijn de meeste productiehoeveelheden biomassa beschikbaar. De biomassaketen is een productketen en bestaat uit een aantal schakels die optimaal op elkaar afgestemd moeten worden.
Biomassa kan tot waarde worden gebracht door het opzetten van een biomassaketen. Daarom spreek je ook van een biomassawaardeketen. De economische waarde binnen de keten neemt met elke schakel toe. Bijvoorbeeld gestapelde en gedroogde biomassa, en op maat verkleinde biomassa, heeft toenemend meer waarde voor de handel of de verwerker, dan verspreid liggende biomassa die nog ingezameld en voorbewerkt moet worden. Projecten worden opgezet met het doel om samenwerking in de biomassaketen te bevorderen. Er is nu nog weinig of geen samenwerking in de waardeketen en biomassa wordt daarom niet geoogst, verhandeld en ingezet. Er is dringend behoefte aan het verbindingen maken tussen de schakels van de biomassaketen, opdat er een volwaardige markt voor biomassa tot stand komt. Het sluiten van ketens vergt een nauwe samenwerking tussen partijen, een sterke logistieke organisatie, en een rendabele manier van (her)gebruik van reststromen.
Artikel 3.4.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor logistieke biomassaprojecten.
toelichting: Deze regeling is bedoeld om ketenprocessen bij nieuwe biomassaprojecten te sluiten en te optimaliseren. Onderdelen van een biomassaproject zijn stappen als inzameling, voorbewerking, tussenopslag, transport en bewerking van biomassa (transitie) en distributie van warmte, elektriciteit of brandstoffen naar een eindafnemer. Daar hoort ook bij het oogsten, eventueel voorbewerken (om kwaliteit te leveren) en tussenopslag (massa, continuïteit).
De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 3.4.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,– per aanvraag.
Paragraaf 3.5 Energielening Overijssel
Artikel 3.5.1. Begripsbepalingen
energielijst: lijst met de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, als bedoeld in de actuele energielijst, van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), met uitzondering van windturbines en ongeacht of de betreffende energiemaatregel met of zonder SDE is.
toelichting: De geldende Energielijst is te vinden op rvo.nl. De energielijst is een overzicht van RVO van energie-investeringen die voor de fiscale Energie Investeringsaftrek regeling (EIA)in aanmerking komen. Deze lijst wordt elk jaar opnieuw opgesteld. De aangepaste lijst wordt elk jaar in april opgenomen in de regeling van de provincie Overijssel. Het overzicht van de energie-investeringen is opgedeeld in 5 categorieën. Deze subsidieparagraaf richt zich op categorie A bedrijfsgebouwen, B processen en D duurzame energie. Dit betekent dat een onderneming een energielening kan aanvragen bij de provincie voor investeringen die genoemd worden onder categorie A, B en D van de energielijst, met uitzondering van windturbines.
Artikel 3.5.2 Subsidiabele activiteit
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie in de vorm van rentekorting verstrekken voor een bij het SVn afgesloten, energielening ten behoeve van energiemaatregelen uit de energielijst.
Artikel 3.5.4 Grondslag subsidie
De rentekorting bedraagt in beginsel 3% en is gebaseerd op de geldende 5 jaars marktrente of 10 jaars marktrente die geldt op het moment dat de aanvraag voor de energielening is ontvangen door SvN.De in rekening gebrachte rente bedraagt minimaal 1,5%.
Artikel 3.5.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend de aanschafkosten, inclusief de kosten die betaald worden aan derden om de energiemaatregel bedrijfsklaar te krijgen zijn subsidiabel, conform artikel 1.1.5 derde lid.
Artikel 3.5.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de benodigde vergunningen voor de energiemaatregel niet zijn verkregen.
Paragraaf 3.6 Lokale energie-initiatieven
Artikel 3.6.1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
bedrijfsplan: een plan voor het starten van een nieuwe lokale energie-onderneming of het professionaliseren van een lokaal energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming, en die voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze paragraaf.
toelichting: Bijlage 1 is te vinden in de rechterkolom op deze webpagina, onder het kopje bijlagen.
business case: een plan voor het starten van een energieproject, waarmee de haalbaarheid van het project wordt aangetoond en die voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze paragraaf;
toelichting: Bijlage 2 is te vinden in de rechterkolom op deze webpagina, onder het kopje bijlagen.
Artikel 3.6.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een lokaal energie-initiatief, waarbij subsidie kan worden verstrekt voor 3 verschillende fases van het lokaal energie-initiatief:
Fase 1: de activiteiten in de idee- en ontwerpfase van een energieproject.
Toelichting: Het gaat hierbij om activiteiten als het organiseren van bijeenkomsten, ideeën uitwerken, juridisch en financieel advies vragen, onderzoek naar haalbaarheid, aanvragen van vergunningen en de voorbereiding en het opstellen van een businesscase voor het energieproject.
Fase 3: de professionalisering van het lokale energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming;
Toelichting: Hieronder vallen activiteiten die nodig zijn om een onderneming te starten en alle activiteiten die nodig zijn om het lokale energie-initiatief te verbreden naar meerdere activiteiten, meerdere bronnen, meerdere doelgroepen en/of meerdere wijken.]
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 voldoet aan de volgende criteria:
een aanvraag of het idee om een lokaal energie-initiatief te starten, is vooraf besproken met een beleidsmedewerker Programma Nieuwe Energie van de provincie.
toelichting: Gedeputeerde Staten willen vanaf het begin van een lokaal energie-initiatief betrokken zijn, om indien nodig deskundigheid in te brengen en te helpen om het lokaal energie-initiatief van de grond te kunnen krijgen. Gedeputeerde Staten zijn ondersteunend en niet sturend. De initiatiefnemers moeten uiteindelijk zelf de keuzes maken die nodig zijn om het initiatief van de grond te krijgen.
Artikel 3.6.5 Grondslag subsidie
De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub a en b bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,– per lokaal energie-initiatief waarbij het maximum voor de activiteit als bedoeld in artikel 3.6.2 sub a € 20.000,– bedraagt. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken indien sprake is van een energie-initiatief waarbij in fase 1 meer dan € 20.000,– aan kosten derden gemaakt gaat worden.
De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub c bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximale subsidie van € 50.000,– per lokaal energie-initiatief. Indien het ingediende bedrijfsplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende onderbouwd is en haalbaar lijkt, maar verdere uitwerking behoeft dan kan maximaal € 3.000,– van de subsidie gebruikt worden voor de begeleiding door een externe deskundige om het bedrijfsplan te optimaliseren.
Artikel 3.6.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Lokale energie-initiatieven.
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de aanvraag uitsluitend:
betrekking heeft op subsidie voor het opstellen van een bedrijfsplan.
toelichting: Gedeputeerde Staten verlenen geen subsidie aan uitsluitend ideevorming en onderzoek naar de haalbaarheid van een Lokaal duurzaam energie-initiatief. Een idee en onderzoek naar haalbaarheid moet uiteindelijk leiden tot een businesscase.
Artikel 3.6.8 Voorschotverlening
In aanvulling op artikel 1.3.2 verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot op basis van de voortgang, behaalde resultaten en de benodigde financiële middelen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub b, moet de subsidieontvanger een businesscase overleggen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub c, moet de subsidieontvanger een bedrijfsplan overleggen. Er wordt geen voorschot verleend aan een subsidieontvanger die in oprichting is.
Toelichting: Gedeputeerde Staten verlenen een subsidie van maximaal € 100.000. Op basis van artikel 1.3.2 kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot van maximaal 100% uitbetalen. Echter gezien de aard van de subsidie, is dit niet wenselijk. Het kan immers ook zijn dat na fase 1, de idee en ontwerpfase, blijkt dat het energieproject niet uitgevoerd kan worden. In de verleningsbeschikking worden go-or nogo momenten opgenomen en op basis van een tussengesprek met de provincie of een tussenrapportage besluiten Gedeputeerde Staten of een voorschot wordt verleend. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub b (uitvoeren van een energieproject), moet de subsidieontvanger een businesscase overleggen. Om een voorschot te kunnen ontvangen voor de subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2 sub c (professionalisering van het lokale energie-initiatief tot een toekomstbestendige onderneming) moet de subsidieontvanger een bedrijfsplan overleggen.
Paragraaf 3.7 Duurzame voucher energieaanbod
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie in de vorm van een voucher verstrekken aan MKB ondernemingen (individueel of in clusters), lokale energieorganisaties of intermediairs of adviseurs. De subsidie is bedoeld voor procesbegeleiding voorafgaand aan het ontwikkelen van een energiepropositie in de vorm van een straat-, wijk- of doelgroepbenadering voor verduurzaming van particuliere woningen.
Artikel 3.7.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:
Een aanvraag voor subsidie als bedoel in artikel 3.7.2 voldoet aan de volgende criteria:
de ondernemer of het cluster is in staat om na besteding van de subsidie zelfstandig een energiepropositie te realiseren;
toelichting: Om dit te beoordelen kunnen Gedeputeerde Staten één van de samenwerkingspartners van de Overijsselse Aanpak, te weten: Uneto VNI, Bouwend Nederland, Kamer van Koophandel, Kennispoort regio Zwolle of Stichting Pioneering consulteren.
Artikel 3.7.4 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Artikel 3.7.5 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,– per aanvrager.
Paragraaf 3.8 Stimulering actieve marktaanpak verduurzaming woningen
Artikel 3.8.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder particuliere woningeigenaar: een meerderjarig natuurlijk persoon die volgens het kadaster de bestaande woning waarvoor een aanvraag wordt ingediend in eigendom heeft.
Artikel 3.8.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten waarbij woningeigenaren geactiveerd worden om hun eigen woning in Overijssel te verduurzamen en daarbij het energielabel van hun woning op ten minste label B te brengen.
Toelichting: Het activeren van woningeigenaren kan door bijvoorbeeld in contact te komen met woningeigenaren, ze actief op te zoeken dan wel via een andere benadering, en ze te stimuleren om energiemaatregelen te treffen. De subsidie is niet bedoeld voor de investeringen in de energiemaatregelen.
Artikel 3.8.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt 70% van de subsidiabele kosten indien de aanvraag betrekking heeft op een innovatieve aanpak. Er worden maximaal twee subsidies per jaar verstrekt voor een innovatieve aanpak.
Toelichting: Indien sprake is van een innovatieve aanpak dan dient de aanvrager in het aanvraagformulier te onderbouwen waarom sprake is van een innovatieve aanpak.
Artikel 3.8.5 Niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.6 sub d zijn gemeentelijke apparaatskosten in welke vorm dan ook, niet subsidiabel.
Artikel 3.8.9 Indieningstermijn aanvraag
In aanvulling op artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie uiterlijk op 1 oktober 2019 ontvangen moet zijn.
Artikel 3.8.10 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Paragraaf 3.9 Hernieuwbare energie en energie-efficiëntie
Artikel 3.9.1 Begripsbepalingen en uitsluitingsgronden
Toelichting: In dit artikel wordt in het eerste lid een aantal begrippen verduidelijkt die in deze paragraaf van het Uitvoeringsbesluit worden gehanteerd.
Onder andere biomassa wordt in het kader van deze subsidie-paragraaf als hernieuwbare energiebron aangemerkt.
De AGVV stelt geen eisen aan energie-installaties die biomassa gebruiken als brandstof om energie op te wekken. Om die reden is er in deze subsidie-paragraaf voor gekozen om alleen steun te verlenen aan het gebruik van energie-installaties die biomassa gebruiken als brandstof om energie op te wekken. Steun voor de productie van biobrandstoffen valt niet onder de onderhavige subsidie-paragraaf.
Biobrandstoffen zijn vloeibare of gasvormige producten die gewonnen worden uit plantaardig of dierlijk materiaal (biomassa) en worden gebruikt om energie op te wekken of als brandstof te dienen. Er bestaan al drie generaties biomassa. Tot biomassa van de eerste generatie worden voedselgewassen gerekend, zoals maïs, koolzaad, oliepalm, soja, suikerbiet, suikerriet en ook graan. Biomassa die niet aan voedsel zijn gerelateerd worden meestal de tweede generatie genoemd. Voorbeelden hiervan zijn houtsnippers, stro, de oneetbare gedeelten van voedselgewassen, dierlijk vet, gebruikt frituurvet en afval. Onder de derde generatie biomassa wordt in Nederland vooral algen verstaan. Algen worden overigens als bron voor biomassa niet op de markt verwacht voor het jaar 2020.
Naar verwachting levert de realisatie van een energieproject een aantal nieuwe arbeidsplaatsen op of kunnen als gevolg van het energieproject nieuwe arbeidsplaatsen worden behouden. De provincie wil daarin inzicht hebben.
De subsidie-aanvrager moet in het projectplan aangeven wat de effecten zijn ten aanzien van energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie. Indien de subsidie-aanvrager een grote onderneming is, moet zij, naast het voorgaande, aantonen dat de subsidie een stimulerend effect op het energieproject heeft. Hierbij moet aan één of meer van de volgende criteria worden/zijn voldaan:
Een eenvoudige verklaring van grote ondernemingen dat de subsidie de reikwijdte en omvang van het project vergroot volstaat niet om een stimulerend effect aan te tonen. Grote ondernemingen moeten de levensvatbaarheid van het project aan de hand van een vergelijking tussen scenario's met en zonder subsidie aantonen en daaruit moet blijken dat aan één of meer van de voorgaande criteria is voldaan.
Gedeputeerde Staten zullen de analyse van de grote onderneming en de door haar verstrekte bewijsstukken op hun geloofwaardigheid toetsen.
AGVVbank: een bank zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht of een aan een bank gelieerd beleggingsfonds, al dan niet via een beheerder, zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht waarbij de bank of het beleggingsfonds handelt op grond van een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten;
basisniveau schilisolatie: per mogelijke soort woning is een basisniveau voor de schilisolatie vastgesteld; basisniveau van woninggebonden energieverbruik voor een: (a) rijwoning is 0,55 Gigajoule per m2, (b) galerijwoning 0,45 Gigajoule per m2, (c) portiekwoning 0,45 Gigajoule per m2 en voor (d) twee-onder-een-kap woning 0,50 Gigajoule per m2;
biomassa: de energie-installatie die biomassa gebruikt als brandstof om energie op te wekken, waarbij de invoer voor de energie-installatie per kalenderjaar voor maximaal 20% mag bestaan uit eerste generatie biomassa, mits deze biomassa geheel afkomstig is uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installate is gevestigd. De overige invoer dient te bestaan uit tweede of derde generatie biomassa, waarbij ten aanzien van de tweede generatie geldt dat deze per kalenderjaar voor minimaal 50% afkomstig moet zijn uit een gebied binnen een straal van 150 kilometer rondom de locatie waar de bio-energie-installatie is gevestigd. De biomassa (zowel eerste, tweede als derde generatie) dient te allen tijde te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de NTA 8080-1: 2015.nl en NTA 8080-2: 2015.nl (Nederlandse Technische Afspraak). Voor houtige biomassa geldt dat deze voor 100% afkomstig moet zijn uit een van de lidstaten van de Europese Unie, waar bosbouw wordt geacht duurzaam plaats te vinden;
de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU om de beste beschikbare technieken (BAT's) te gebruiken en ervoor te zorgen dat de emissieniveaus van verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan bij de toepassing van de BAT's. Voor de gevallen waarin de met de BAT's geassocieerde emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden. Wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waar de BAT het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;
energie-efficiëntiemaatregelen: maatregelen die een subsidie-aanvrager in staat stellen zijn energieverbruik, met name in zijn productiecyclus, - of in geval van woningcorporaties van hun huurders - te verminderen, waaronder in het geval van woningcorporaties mede wordt begrepen de bouwkundige aanpassingen aan woningen die nodig zijn om de energiemaatregelen te realiseren of andere onderhoud- of verbetermaatregelen die fysieke samenhang hebben met de te realiseren energie-efficiëntiemaatregelen;
hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken;
kleine onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGVV, met minder dan 50 werknemers, met een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van maximaal € 10 miljoen. Een onderneming wordt niet als een kleine onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGVV bedoelde gevallen;
middelgrote onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGVV, met minder dan 250 werknemers, met een jaaromzet van maximaal € 50 miljoen, of een balanstotaal van maximaal € 43 miljoen. Een onderneming wordt niet als een middelgrote onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGVV bedoelde gevallen;
projectplan: een inhoudelijk werkplan waarin onder andere een beschrijving c.q. gemotiveerde inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energie-efficiëntie c.q. toename van hernieuwbare energie is opgenomen. Grote ondernemingen tonen in dit projectplan aan dat de subsidie een stimulerend effect, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, van de AGV, op het energieproject heeft;
ratingverklaring: een door GS geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages en Mededeling-garanties, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;
bij energie-efficiëntiemaatregelen: een technisch vergelijkbare investering aan het energieproject die een lager niveau van milieubescherming biedt die overeenstemt met de verplichte EU-normen (voor zover die bestaan) en waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd. Een technisch vergelijkbare investering is een investering met dezelfde productiecapaciteit en alle andere technische eigenschappen (met uitzondering van die welke rechtstreeks op de extra investering voor milieubescherming betrekking hebben) die uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief is voor het energieproject.
bij hernieuwbare energie: wanneer de kosten van investeringen in de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen kunnen worden vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht, levert dit verschil tussen de kosten van beide investeringen de met hernieuwbare energie verband houdende kosten op en geldt dit als de in aanmerking komende kosten;
website: http://www.energiefondsoverijssel.nl/;
Van subsidie zijn expliciet uitgesloten: Toelichting: In het tweede lid is aangegeven dat het verstrekken van subsidie voor bepaalde vormen van activiteiten dan wel bepaalde sectoren niet toegestaan is. Deze uitsluitingsgronden, met uitzondering van sub c (kolenindustrie) en e (wind- en kernenergie), vloeien voort uit artikel 1, lid 2, sub c, lid 3, sub a, en lid 4, sub c, van de AGVV. Om te bepalen of er sprake is van één van deze vormen van steun, dient dan ook acht te worden geslagen op het bepaalde in de AGVV, waarbij ook de definities van bepaalde begrippen in dat artikel in de AGVV zijn opgenomen. Subsidiëring voor wind-en kernenergie acht de provincie Overijssel niet wenselijk in het kader van de uitvoering van het Ubs.
De uitvoering van deze paragraaf is door Gedeputeerde Staten gemandateerd aan de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V.
Toelichting: In het derde lid is bepaald dat Gedeputeerde Staten de uitvoering van deze paragraaf hebben gemandateerd aan de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V. Provinciale Staten van de Provincie Overijssel hebben op 21 september 2011 (PS 2011/461) besloten tot uitwerking van een fonds genaamd "Energiefonds Overijssel". Het Energiefonds Overijssel biedt ondernemers en woningcorporaties de mogelijkheid om hun projecten op het gebied van energie-efficiëntie en het produceren van nieuwe energie te financieren. Niet op de traditionele manier met subsidies maar door participaties, leningen en garanties. Het Energiefonds Overijssel kent een totale omvang van maximaal door de Provincie Overijssel ter beschikking gestelde financiële middelen van 250 miljoen EURO; Voor de uitvoering van de activiteiten van het Energiefonds Overijssel heeft de provincie Overijssel de besloten vennootschap Energiefonds Overijssel I B.V. opgericht, welke vennootschap op haar beurt Energiefonds Overijssel II B.V. heeft opgericht. De besloten vennootschap Energiefonds Overijssel II B.V. is namens het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Overijssel op basis van het GS-mandaat verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze paragraaf. Energiefonds Overijssel I B.V. houdt zich bezig met risicokapitaal.
Subparagraaf 3.9.1 Hernieuwbare energie door ondernemingen
Deze subsidieparagraaf ziet op subsidies in de vorm van een geldlening of garantie voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject voor de opwekking van hernieuwbare energie aan ondernemingen. De Provincie Overijssel beoogt daarmee ondernemingen te stimuleren om een energieproject voor de opwekking van hernieuwbare energie te ontwikkelen.
Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de staatssteunregels. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten' moet worden verstaan.
Artikel 3.9.1.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van
Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 3.9.1.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.
Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 3.9.1.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.
Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd.
Een aanvraag voor een geldlening of garantie als bedoeld in artikel 3.9.1.1 eerste lid voldoet aan de volgende criteria:
de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGVV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGVV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.
De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan Gedeputeerde Staten verschaft ter zekerheid van de subsidie.
[Toelichting: Artikel 4:36 van de Awb maakt het sluiten van een zogenaamde uitvoeringsovereenkomst mogelijk met name met het oog op subsidies die worden verleend in de vorm van een garantie of een lening. In sub d van dit artikel is in overeenstemming met artikel 4:33 sub a van de Awb het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst als voorwaarde voor subsidieverlening opgenomen. In artikel 3.9.1.15, eerste lid, is opgenomen dat de uitvoeringsovereenkomst uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie wordt aangegaan. In artikel 3.9.1.11 zijn de belangrijkste uitgangspunten van de uitvoeringsovereenkomst opgenomen.]
De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 41, lid 7, van de AGVV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGVV.
Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html ) waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is . Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGVV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.
In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie")en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGVV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.]
De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde – elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende – in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan € 15 miljoen.
[Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 41, lid 7, van de AGVV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGVV.
Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme rente") en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html ), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGVV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.
In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie") en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGVV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.]
Artikel 3.9.1.3 Grondslag subsidie
Toelichting: Gedeputeerde Staten kiezen ervoor om niet de volledige in aanmerking komende kosten te subsidiëren. De provincie Overijssel wil dat de aanvrager ook zelf bijdraagt aan de financiering van het energieproject. De 80% genoemd in lid 3 is gebaseerd op de Mededeling-garanties.
Artikel 3.9.1.4 Subsidiabele kosten
Toelichting: Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen.
Artikel 3.9.1.5 Indieningstermijn aanvraag
Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt voor een bepaald subsidietijdvak. De verwachting is dat het er in de praktijk behoefte zal zijn om gedurende het gehele subsidietijdvak aanvragen om subsidie in te kunnen dienen. Om aanvragen toch zoveel mogelijk binnen het subsidietijdvak af te kunnen handelen, is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de subsidieaanvraag tot dertien weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft kan worden ingediend. In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag vier weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig moet zijn.
Artikel 3.9.1.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. Dit artikel dient in samenhang te worden gelezen met artikel 1.2.1. In aanvulling op de gegevens die een aanvrager op grond van artikel 1.2.1 bij de aanvraag moet indienen, dient de aanvrager aanvullende gegevens te overleggen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag.
Indien de aanvrager voor dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende- in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.
In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.
Toelichting: Het bedrijfsplan moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:
Ten slotte wordt in het bedrijfsplan verwacht dat de subsidieaanvrager zal aangeven welke werkgelegenheidseffecten door realisering van het energieproject te realiseren dan wel te verwachten zijn. Om die reden wordt van de subsidieaanvrager verwacht dat hij inzicht geeft in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen. Dit begrip is toegelicht in de definities. Daarbij moet tevens inzicht worden gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan.
In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.
Toelichting: Bij documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence moet, afhankelijk van de aard van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden gedacht aan een zonurenanalyse, een technische analyse van de gebruikte technologie, taxatierapporten, identificatiebewijzen van bestuurders en aandeelhouders, een organisatieschema, projectcontracten, zoals afnamecontracten, inkoopcontracten en onderhoudscontracten.
Artikel 3.9.1.7 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 3.9.1.7 geeft deze wettelijke grondslag.
De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Artikel 3.9.1.8 Volgorde van behandeling
Toelichting: In artikel 4:26 van de Awb is voorgeschreven dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld. Artikel 3.9.1.8 geeft deze wettelijke grondslag.
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.
Artikel 3.9.1.9 Adviescommissie
Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9.1.1, nadat de aanvraag volledig is, ter advies voor aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben bij besluit van 13 november 2012 een adviescommissie ingesteld die advies uitbrengt over elke aanvraag die is ingediend op grond van deze paragraaf.
Indien door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op grond van artikel 3.9.1.8, derde lid, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie. Ook over deze prioritering brengt de adviescommissie advies uit.]
Artikel 3.9.1.10 Weigeringsgronden
Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.1.7. De weigeringsgronden in artikel 1.1.7 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 3.9.1.10 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen. De afwijzingsgronden in sub c-h, k-l, vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGVV: sub c is gebaseerd op artikel 41 van de AGVV; sub d is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub b, van de AGVV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van leningen; sub e is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub c, onder i), van de AGVV jo. de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub f is gebaseerd op paragraaf 3.3. van de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub g is gebaseerd op artikel 1, vierde lid, sub a, van de AGVV; sub h is gebaseerd op 1, tweede lid, sub c, van de AGVV; sub k is gebaseerd op artikel 6, tweede lid, van de AGVV; sub l is gebaseerd op artikel 6, tweede en derde lid, van de AGVV. In de overige gevallen heeft een subsidie van de provincie Overijssel naar de mening van de provincie Overijssel geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a-b en i-j opgesomd. Voor deze gevallen wordt ook geen subsidie verleend door de provincie Overijssel.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag lager is dan € 1.000.000 is per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 3.9.2, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.
Indien de aanvraag ziet op een subsidie voor een zonne-energieproject weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag lager is dan € 500.000 per energieproject, het zonne-energieproject niet dupliceerbaar is én de som van toegekende subsidies aan zonne-energieprojecten lager is dan € 1.000.000 en meer is dan € 2.500.000.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:
het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar of uitvoerbaar is.
Toelichting: Voor deze weigeringsgrond geldt dat daar in ieder geval wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een door een expert uitgevoerde financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is.
de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;
Toelichting: De aanvrager beschikt niet over voldoende financiële middelen om het energieproject uit te voeren als er geen bankfinanciering voor de dekking van de kosten van het energieproject die niet voor subsidiëring op grond van deze regeling in aanmerking komen.
Artikel 3.9.1.11 Kenmerken van uitvoeringsovereenkomst, kredietovereenkomst en garantie
Toelichting: Zie toelichting artikel 3.9.1.2 over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.
Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.
Artikel 3.9.1.12 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.
Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen.
Artikel 3.9.1.13 Ambtshalve vaststellen subsidie
Ingeval van een garantie kan deze ambtshalve worden vastgesteld zodra:
ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de ontvanger van de garantie is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.
Toelichting: Onderdeel a van dit artikel geeft aan dat de garantie wordt vastgesteld op het moment dat de lening is afgelost. Dit geldt ook als de lening voortijdig is afgelost. Verder geeft dit artikel aan dat de garantie tevens zal worden vastgesteld als de bank de garantie heeft ingeroepen. Verder is opgenomen dat de garantie wordt vastgesteld als er geen vorderingen meer zijn ten aanzien van de aanvrager. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden als de provincie Overijssel de restschuld van de bank overneemt nadat de bank de garantie heeft ingeroepen. In de beschikking tot verlening van de garantie kunnen Gedeputeerde Staten voorwaarden vastleggen over de vaststelling.
Artikel 3.9.1.14 Terugvordering
Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 3.9.1.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terugvorderen.
Toelichting: In dit artikel is opgenomen dat de provincie Overijssel een premie zal terugvorderen als blijkt dat de ontvanger van de subsidie zijn energieproject niet of op een ander manier gaat uitvoeren. Deze subsidieparagraaf is uiteindelijk bedoeld ter stimulering van hernieuwbare energie. Als gedurende de looptijd van het energieproject de activiteiten dusdanig wijzigen dat er geen sprake meer is van de opwekking van hernieuwbare energie, dan bereikt de provincie haar beleidsdoel niet. De provincie Overijssel had dan ook geen garantie af willen geven voor het project. De provincie Overijssel kan de garantie niet intrekken, omdat dan de bank met een risico wordt opgezadeld. Om deze reden wil de provincie Overijssel een deel van het premievoordeel dat een ontvanger van de garantie heeft terugvorderen.
Artikel 3.9.1.15 Verplichtingen subsidieontvanger
Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 3.9.1.15 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.
De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.
De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert de subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.
Artikel 3.9.1.16 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 3.9.1.15 vierde lid. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 3.9.1.15 vijfde lid.
Artikel 3.9.1.17 Europese regelgeving
Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze subsidieparagraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGVV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGVV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen en garanties. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 3.9.1.2, sub a, tweede zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 3.9.1.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGVV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van hernieuwbare energie en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 3.9.1.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels.
De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:
Artikel 3.9.1.18 Bevoorschotting
In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
Toelichting: De bevoorschotting moet een wettelijke grondslag hebben. De aard van de subsidie noopt ertoe af te wijken van artikel 1.3.2. tweede lid, waarin een beperking is gegeven aan het te bevoorschotten subsidiebedrag.
Subparagraaf 3.9.2 Energie-efficiëntie door ondernemingen
Toelichting: Deze subparagraaf ziet op subsidies in de vorm van een geldlening of garantie aan ondernemingen voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen. De provincie Overijssel beoogt daarmee ondernemingen te stimuleren om energie-efficiëntiemaatregelen te nemen.
Alleen de in aanmerking komende kosten kunnen worden gesubsidieerd. Dit is een eis die voortvloeit uit de staatssteunregels. In de begripsbepalingen is gedefinieerd wat onder ‘in aanmerking komende kosten’ moet worden verstaan.
Artikel 3.9.2.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van
Ingeval van een geldlening wordt de subsidie conform artikel 3.9.2.15, eerste, derde en vierde lid terugbetaald.
Ingeval een garantie door de bank wordt ingeroepen, wordt hetgeen de provincie aan de bank moet betalen door de onderneming aan de provincie conform artikel 3.9.2.15, eerste, tweede en vijfde lid terugbetaald.
Subsidie voor een energieproject op grond van deze paragraaf wordt niet verleend, indien voor dat energieproject al subsidie is verleend of aangevraagd op grond van paragraaf 8.20.1 "Hernieuwbare energie en energie-efficiëntie door woningcorporaties"van Uitvoeringbesluit subsidies Overijssel 2011.
Toelichting: Lid 4 houdt verband met de trend dat zogenoemde ESCO's (Energy Service Companies) de aanleg, het beheer en onderhoud van energie-installaties of zelfs van hele gebouwen overnemen. De provincie Overijssel wil bij deze trend aansluiten door de mogelijkheid te bieden dat onder deze subsidieparagraaf subsidie kan worden verstrekt aan ESCO's. Met het bepaalde in lid 4 wil de provincie Overijssel stapeling van subsidies door woningcorporaties voorkomen.
Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen beleidsregels opstellen over de vraag in welke gevallen tot melding bij de Europese Commissie dient te worden overgegaan. Gedurende de meldingsprocedure kan de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie worden verleend. De subsidie mag echter, voorafgaande aan de goedkeuring, niet worden uitgekeerd.
Een aanvraag voor een geldlening of garantie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvraag voldoet, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aan de voorwaarden van de de-minimisverordening of de AGVV. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGVV aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van energie-efficiëntiemaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen.
De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan haar verschaft ter zekerheid van de subsidie.
De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
50% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is.
Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 38, lid 4 en 5, van de AGVV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGVV. Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is.
In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als ‘marktconforme rente’) en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging- rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html ), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGVV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.
In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als "marktconforme premie") en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGVV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen.
De subsidie wordt slechts verleend voor zover, in geval van een geldlening, door de rentekorting, en, in geval van een garantie, door de premiekorting, de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde – elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende – in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan € 15 miljoen.
Toelichting: Bij de verlening van de rentekorting en de premiekorting verlenen Gedeputeerde Staten staatssteun aan de aanvrager. De steun die de aanvrager per project geniet mag niet hoger uitkomen dan de genoemde steunpercentages en het steunplafond van € 15 miljoen. Daarbij is het van belang dat bij de beoordeling of de steunpercentages en het steunplafond zijn overschreden, alle steun, ongeacht uit welke bron (lokaal, regionaal, nationaal) de steun afkomstig is, die de aanvrager voor het project heeft ontvangen, meegeteld wordt. Als de aanvrager financiering van de EU heeft ontvangen wordt deze niet meegeteld voor de berekening van de steunpercentages en het steunplafond, mits die financiering niet direct of indirect onder de controle van de overheid staat of stond (bijvoorbeeld: EFRO-gelden staan onder controle van de overheid ook al is dit EU-financiering, en om die reden moeten zij meegeteld worden bij genoemde berekening als de aanvrager EFRO-subsidie heeft ontvangen voor dezelfde kosten). Gedeputeerde Staten zullen vóór de subsidieverlening toetsen of de subsidieverlening door Gedeputeerde Staten tot overschrijding van genoemde steunpercentages en/of steunplafond leidt. De steunpercentages zijn gebaseerd op artikel 38, lid 4 en 5, van de AGVV. Het steunplafond van € 15 miljoen vloeit voort uit artikel 4, lid 1, sub s, van de AGVV.
Om te kunnen bepalen of het maximum steunpercentage en het steunplafond niet worden overschreden, dient per te verlenen subsidie te worden bepaald wat het steunbedrag is. In het geval de subsidie uit een lening bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om te bepalen wat het steunbedrag is dat wordt verleend aan een aanvrager dient het verschil te worden vastgesteld tussen de rente die conform de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als ‘marktconforme rente’) en de rente die daadwerkelijk wordt betaald door de aanvrager, waarbij van dit verschil de contante waarde moet worden berekend. Bij het vaststellen van de rente die op grond van de Mededinging-rentepercentages geldt, moet het rentepercentage worden vastgesteld dat van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening. Concreet wil dat zeggen dat steeds moet worden nagegaan welk basisrentepercentage van toepassing is op het moment van het verstrekken van de lening (zie http://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html ), waarna vervolgens het basisrentepercentage met een opslag moet worden verhoogd. De hoogte van de opslag is afhankelijk van de rating van de aanvrager en de door de aanvrager verschafte zekerheden. De opslag varieert tussen 60 basispunten (0,6%) en 1000 basispunten (10%). Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat het basisrentepercentage met minstens 4% moet worden verhoogd, maar de opslag kan nooit lager zijn dan de opslag die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is. Deze methode die in de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld dient verplicht te worden toegepast op grond van de AGVV. Wanneer de rente die op grond van de Mededeling-rentepercentages geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen rente. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen rente over de lening en de rente die betaald zou moeten worden als het rentepercentage zou worden toegepast dat op grond van de Mededeling-rentepercentages is vastgesteld, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 15 miljoen. In het geval de subsidie uit een garantie bestaat, dient het steunbedrag als volgt te worden bepaald. Om het steunbedrag te kunnen berekenen dat voortvloeit uit een garantie, dient het verschil te worden berekend tussen de marktconforme premie die wordt bepaald op grond van de Mededeling-garanties (dit is in de definities in deze paragraaf gedefinieerd als ‘marktconforme premie’) en de daadwerkelijk door de begunstigde te betalen premie, waarbij de netto contante waarde van het premievoordeel moet worden berekend. De hoogte van de marktconforme premie is afhankelijk van de rating van de aanvrager. Voor startende ondernemingen zonder kredietverleden, zoals special-purpose vehicles, geldt dat de marktconforme premie minstens 3,8% is, en nooit lager kan zijn dan de premie die geldt voor de moedermaatschappij als deze aanwezig is.
Om de marktconforme premie te bepalen dient op grond van de AGVV verplicht te worden uitgegaan van de Mededeling-garantie. Wanneer de marktconforme premie die op grond van de Mededeling-garantie geldt, is vastgesteld, kan deze worden afgezet tegen de daadwerkelijk te betalen premie. Van het verschil tussen de daadwerkelijk te betalen premie over de garantie en de marktconforme premie die is vastgesteld conform de Mededeling-garanties, moet de contante waarde worden berekend. Voor de berekening van de contante waarde dient te worden uitgegaan van een percentage dat bestaat uit het basisrentepercentage dat de Europese Commissie publiceert op de website waarvan hiervoor een link is gegeven, vermeerderd met een opslag van 100 basispunten. Het is niet geoorloofd om een basisrente te gebruiken die op een andere manier is vastgesteld.
Het steunbedrag dat op bovengenoemde wijze is berekend moet worden afgezet tegen de in aanmerking komende kosten om vast te stellen of het betreffende maximum steunpercentage niet wordt overschreden. Het steunbedrag mag voorts ook niet hoger zijn dan € 7,5 miljoen.
Artikel 3.9.2.3 Grondslag subsidie
Toelichting: De provincie Overijssel heeft ervoor gekozen om niet de volledige in aanmerking komende kosten te subsidiëren. De provincie Overijssel wil dat de aanvrager ook zelf bijdraagt aan de financiering van het energieproject. De 80% genoemd in lid 3 is gebaseerd op de Mededeling-garanties.
Artikel 3.9.2.4 Subsidiabele kosten
Bij de berekening van de steunintensiteit zijn alle gebruikte cijfers de cijfers vóór aftrek van belastingen en andere heffingen.
Artikel 3.9.2.5 Indieningstermijn aanvraag
Toelichting: Op grond van artikel 1.2.2 kan gedurende het gehele kalenderjaar een subsidieaanvraag worden ingediend. Afwijking van artikel 1.2.2 is wenselijk omdat in de onderhavige regeling met subsidieplafonds wordt gewerkt voor een bepaald subsidietijdvak. De verwachting is dat het er in de praktijk behoefte zal zijn om gedurende het gehele subsidietijdvak aanvragen om subsidie in te kunnen dienen. Om aanvragen toch zoveel mogelijk binnen het subsidietijdvak af te kunnen handelen, is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de subsidieaanvraag tot dertien weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft kan worden ingediend. In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag vier weken voor het einde van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig moet zijn.
Artikel 3.9.2.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
Toelichting: Dit artikel geeft voorschriften voor een aanvraag voor subsidie. Dit artikel dient in samenhang te worden gelezen met artikel 1.2.1. In aanvulling op de gegevens die een aanvrager op grond van artikel 1.2.1 bij de aanvraag moet indienen, dient de aanvrager aanvullende gegevens te overleggen ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag.
Indien de aanvrager voor dezelfde – elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende – in aanmerking komende kosten waarvoor zij subsidie aanvraagt reeds van het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie een vergoeding c.q. subsidie heeft ontvangen, overlegt zij de bewijsstukken waaruit deze vergoeding c.q. subsidie blijkt.
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan;
Toelichting: Het bedrijfsplan moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten:
Ten slotte wordt in het bedrijfsplan verwacht dat de subsidieaanvrager zal aangeven welke werkgelegenheidseffecten door realisering van het energieproject te realiseren dan wel te verwachten zijn. Om die reden wordt van de subsidieaanvrager verwacht dat hij inzicht geeft in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen. Dit begrip is toegelicht in de definities. Daarbij moet tevens inzicht worden gegeven in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat na uitvoering van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd zal blijven bestaan.
Indien de aanvraag een energieproject betreft waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen door aanpassing of vervanging van bedrijfsruimten, wordt een taxatierapport van een taxateur, die is ingeschreven bij één van de taxatieregisters VastgoedCERT of SCVM, overgelegd dat bij aanvraag niet ouder is dan drie maanden.
Toelichting: Bij documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence moet, afhankelijk van de aard van het energieproject waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden gedacht aan een zonurenanalyse, een technische analyse van de gebruikte technologie, taxatierapporten, identificatiebewijzen van bestuurders en aandeelhouders, een organisatieschema, projectcontracten, zoals afnamecontracten, inkoopcontracten en onderhoudscontracten.
Artikel 3.9.2.7 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Toelichting: Ingevolge artikel 4:22 van de Awb wordt onder subsidieplafond verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Artikel 4:25 van de Awb schrijft voor dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Artikel 3.9.2.7 geeft deze wettelijke grondslag.
De Awb eist dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt voordat de periode waarop het betrekking heeft ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb moet een aanvraag om subsidie worden geweigerd, als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Artikel 3.9.2.8 Volgorde van behandeling
Toelichting: In artikel 4:26 van de Awb is voorgeschreven dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wort verdeeld. Artikel 3.9.2.8 geeft deze wettelijke grondslag.
Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie.
Artikel 3.9.2.9 Adviescommissie
Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in arikel 3.9.2.1, nadat de aanvraag volledig is, ter advies voor aan de adviescommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.
Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben bij besluit van 13 november 2012 een adviescommissie ingesteld die advies uitbrengt over elke aanvraag die is ingediend op grond van deze paragraaf.
Indien door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op grond van artikel 3.9.2.8, derde lid, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie dan wel toename van hernieuwbare energie per aangevraagde Euro aan subsidie. Ook over deze prioritering brengt de adviescommissie advies uit.
Artikel 3.9.2.10 Weigeringsgronden
Toelichting: Deze weigeringsgronden gelden in aanvulling op artikel 1.1.7. De weigeringsgronden in artikel 1.1.7 zijn facultatief. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als die weigeringsgronden zich voordoen. In dit artikel 3.9.2.10 zijn de weigeringsgronden imperatief geformuleerd. Als een van deze afwijzingsgronden zich voordoen, dan moeten Gedeputeerde Staten de aanvraag afwijzen. De afwijzingsgronden in sub c-h, k-m, vloeien voort uit de staatssteunregels. Deze afwijzingsgronden zijn gebaseerd op de AGVV: sub c is gebaseerd op artikel 38 van de AGVV; sub d is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub b, van de AGVV jo. de Mededeling-rentepercentages die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van leningen; sub e is gebaseerd op artikel 5, tweede lid, sub c, onder i), van de AGVV jo. de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub f is gebaseerd op paragraaf 3.3. van de Mededeling-garanties die, zoals hiervoor is toegelicht, op grond van de AGVV verplicht toegepast moet worden om het steunbedrag te kunnen berekenen in geval van garanties; sub g is gebaseerd op artikel 1, vierde lid, sub a, van de AGVV; sub h is gebaseerd op 1, vierde lid, sub c, van de AGVV; sub k is gebaseerd op artikel 6, tweede lid, van de AGVV; sub l is gebaseerd op artikel 6, tweede en derde lid, van de AGVV; sub m is gebaseerd op artikel 38, lid 2, van de AGVV. In de overige gevallen heeft een subsidie van de provincie Overijssel naar de mening van de provincie Overijssel geen toegevoegde waarde. Deze gevallen zijn in lid 2 sub a, b, i en j opgesomd. Voor deze gevallen wordt ook geen subsidie verleend door de provincie Overijssel.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie als op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag lager is dan € 1.000.000,- per energieproject. Indien de aanvrager op dezelfde dag subsidie aanvraagt op grond van paragraaf 3.9.1, wordt voor het bepalen van het minimum tevens het te verlenen subsidiebedrag van die aanvraag betrokken.
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:
het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar of uitvoerbaar is.
toelichting: Voor deze weigeringsgrond geldt dat daar in ieder geval wordt verstaan de situatie waarin de uitkomst van een door een expert uitgevoerde financiële, technische, juridische of fiscale due diligence negatief is.
de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het energieproject uit te voeren;
toelichting: De aanvrager beschikt niet over voldoende financiële middelen om het energieproject uit te voeren als er geen bankfinanciering voor de dekking van de kosten van het energieproject die niet voor subsidiëring op grond van deze regeling in aanmerking komen.
Artikel 3.9.2.11 Kenmerken van uitvoeringsovereenkomst, kredietovereenkomst en garantie
Toelichting: Zie toelichting artikel 3.9.2.2 over de achtergronden van de uitvoeringsovereenkomst.
Afgezien van de staatssteunrechtelijke beperkingen aan het geboden rentevoordeel, is de provincie Overijssel van mening dat het geboden rentevoordeel niet te groot mag zijn, omdat dan de afstand naar de markt te groot wordt en daarmee minder goede projecten worden gefaciliteerd. Dat geeft overstimulering en bemoeilijkt de transitie naar hernieuwbare energie en een normale markt zonder stimulering van de overheid.
Artikel 3.9.2.12 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In afwijking van 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken voor aflossing van de lening of het einde van de garantie.
Toelichting: In dit artikel is aangegeven dat en wanneer de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen.
Artikel 3.9.2.13 Ambtshalve subsidievaststelling
Ingeval van een garantie kan deze worden vastgesteld zodra:
Toelichting: Onderdeel a van dit artikel geeft aan dat de garantie wordt vastgesteld op het moment dat de lening is afgelost. Dit geldt ook als de lening voortijdig is afgelost. Verder geeft dit artikel aan dat de garantie tevens zal worden vastgesteld als de bank de garantie heeft ingeroepen. Verder is opgenomen dat de garantie wordt vastgesteld als er geen vorderingen meer zijn ten aanzien van de aanvrager. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden als de provincie Overijssel de restschuld van de bank overneemt nadat de bank de garantie heeft ingeroepen. In de beschikking tot verlening van de garantie kunnen Gedeputeerde Staten voorwaarden vastleggen over de vaststelling.
Artikel 3.9.2.14 Terugvordering
Als de ontvanger van de subsidie het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd bij de beschikking tot het verlenen van de subsidie en niet heeft voldaan aan artikel 3.9.2.15 kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de ontvanger van de garantie terug te vorderen.
Toelichting: In dit artikel is opgenomen dat de provincie Overijssel een premie zal terugvorderen als blijkt dat de ontvanger van de subsidie zijn energieproject niet of op een ander manier gaat uitvoeren. Deze subsidieparagraaf is uiteindelijk bedoeld ter stimulering van energie-efficiëntie. Als gedurende de looptijd van het energieproject de activiteiten dusdanig wijzigen dat er geen sprake meer is van energie-efficiëntie, dan bereikt de provincie Overijssel haar beleidsdoel niet. De provincie Overijssel had dan ook geen garantie af willen geven voor het project. De provincie Overijssel kan de garantie niet intrekken, omdat dan de bank met een risico wordt opgezadeld. Om deze reden wil de provincie Overijssel een deel van het premievoordeel dat een ontvanger van de garantie heeft terugvorderen.
Artikel 3.9.2.15 Verplichtingen subsidieontvanger
Toelichting: Dit artikel bevat de belangrijkste subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger zullen worden opgelegd. Op grond van artikel 4:37 van de Awb kunnen de in dat artikel genoemde verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd zonder wettelijk voorschrift. Een aantal subsidieverplichtingen kunnen vanwege het bepaalde in artikel 4:38 en 4:39 van de Awb slechts worden opgelegd als dat in een wettelijke regeling, zoals dit Uitvoeringsbesluit, is bepaald. Om die reden zijn in dit artikel 3.9.2.15 een aantal subsidieverplichtingen geformuleerd.
De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject. De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.
De subsidie-ontvanger dient uiterlijk na verloop van de duur van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de aanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert subsidie-ontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project.
Artikel 3.9.2.16 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting
Ingeval van een geldlening kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 3.9.2.15 vierde lid. Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidie-ontvanger Gedeputeerde Staten deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verleen van de verplichting genoemd in artikel 3.9.2.15 vijfde lid.
Artikel 3.9.2.17 Europese regelgeving
Toelichting: Aangezien het verlenen van de subsidie conform deze paragraaf staatssteun oplevert, is deze subsidieparagraaf gebaseerd op de AGVV en de de-minimisverordening en is zodanig ingericht dat de subsidieverlening moet voldoen aan de regels van de AGVV en de-minimisverordening. De genoemde Europese regelgeving stelt een groot aantal eisen aan het verstrekken van subsidies door Gedeputeerde Staten in de vorm van leningen en garanties. In deze paragraaf zijn niet alle in de Europese regelgeving gestelde eisen overgenomen. Bij de beoordeling van de aanvraag zal echter worden getoetst of de subsidie in overeenstemming met die eisen kan worden verstrekt. Zo niet, dan zal de subsidie worden geweigerd, tenzij het in artikel 3.9.2.2, sub a, twee zin, genoemde geval zich voordoet. In artikel 3.9.2.2 sub c, tweede zin, is aangegeven dat Gedeputeerde Staten in voorkomend geval, het voornemen tot verlening van een subsidie voor een aanvraag die niet voldoet aan de de-minimisverordening of de AGVV kunnen aanmelden bij de Europese Commissie indien de aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een aanzienlijke bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen van de Provincie Overijssel op het gebied van energie-efficiëntiemaatregelen en de kans op goedkeuring door de Europese Commissie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten hoog is. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie dan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie verlenen. Voldoet de subsidie niet aan genoemde eisen en doet het geval in artikel 3.9.2.2 sub c, tweede zin, zich niet voor, dan is subsidieverlening in strijd met de staatssteunregels.
De subsidie wordt verstrekt met inachtneming van:
Artikel 3.9.2.18 Bevoorschotting
In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
Toelichting: De bevoorschotting moet een wettelijke grondslag hebben. De aard van de subsidie noopt ertoe af te wijken van artikel 1.3.2 tweede lid, waarin een beperking is gegeven aan het te bevoorschotten subsidiebedrag.
Paragraaf 4.1 Faunabeheereenheden
Artikel 4.1.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen en uitvoeren van een faunabeheerplan ten aanzien van het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht.
Toelichting: De uitvoering van de faunabeheerplannen is in handen van de Stichting Fauna Beheer Eenheid Overijssel (FBE) te Deventer.
Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een faunabeheerplan voldoet aan de volgende criteria:
Paragraaf 4.2 Opruiming drugsafval
Artikel 4.2.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten:
Artikel 4.2.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het opruimen van drugsafval of de uit de dumping voortvloeiende bodemverontreiniging zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel, voor zover deze niet op een andere wijze zijn vergoed.
Artikel 4.2.6 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn uiterlijk 31 maart 2017 vóór 19.00 uur.
Artikel 4.2.9 Volgorde van behandeling
In afwijking van artikel 1.1.4 verdelen Gedeputeerde Staten het beschikbare bedrag naar evenredigheid over de subsidieaanvragen, indien de binnen de periode als bedoeld in artikel 4.2.6 volledige ingediende subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan.
Artikel 4.3.1.1 Begripsbepalingen
In deze subparagrafen wordt verstaan onder:
doorontwikkeling van een pilot: het uitbreiden of verbeteren van het concept van een reeds gestarte en door de provincie gesubsidieerde pilot op het gebied van Natuur en Samenleving;
toelichting: De reeds gestarte en door de provincie gesubsidieerde pilots voor Natuur en Samenleving zijn onder andere de volgende projecten Groene Lopers, Cool Nature en Zorgend Landschap. Meer informatie over deze pilots is te vinden op http://www.overijssel.nl/ .
Artikel 4.3.1.3 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.5 vierde lid zijn uren van vrijwilligers wel subsidiabel tegen een maximum uurtarief van € 15,-.
Subparagraaf 4.3.2 Plan van aanpak
Artikel 4.3.2.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een plan van aanpak voor het uitvoeren van een pilot.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.3.2.1 voldoet in aanvulling op artikel 4.3.1.2 aan de volgende criteria:
een aanvraag voor subsidie wordt vooraf afgestemd met een beleidsmedewerker voor Natuur en Samenleving van de provincie.
toelichting: Een aanvraag wordt vooraf afgestemd met de beleidsmedewerker van de provincie, zodat de beleidsmedewerker kan adviseren of sprake is van een pilot. Daarnaast zal de mate van de benodigde extra professionele deskundigheid getoetst worden.
Artikel 4.3.2.3 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.000,- per aanvraag.
Artikel 4.3.2.4 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden als bedoel in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Paragraaf 4.3.3 Kinderen en natuur
Artikel 4.3.3.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de relatie tussen kinderen en natuur versterken of de betekenis van natuur bij kinderen vergroten.
Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.3.3.1 voldoet, in aanvulling op artikel 4.3.1.2, aan het concept van Cool Nature indien een aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een natuurspeelplaats.
Toelichting: Bij een concept van Cool Nature wordt een natuurspeelplaats gerealiseerd die kinderen de mogelijkheid biedt in een natuurlijke omgeving te spelen. De natuurspeelplaats moet dichtbij woonwijken liggen en is tenminste twee hectare groot. De natuurspeelplaats draagt bij aan de belevingswaarde en bewustwording van de natuur en versterkt daarnaast ook de natuurkwaliteit, biodiversiteit en mogelijk ook de waterberging.
Artikel 4.3.3.4 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 1 september 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober 2016 vóór 19.00 uur.
Toelichting: Aanvragen die na 15 oktober 2016 niet volledig zijn, worden niet in behandeling genomen.
Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Artikel 4.3.3.6. Volgorde van behandeling
In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 4.3.3.2 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
In aanvulling op het eerste lid geldt voor de prioriteitsvolgorde dat deze wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Aan de hand van scoretabel 1 wordt berekend welke totale score de pilot behaalt op de volgende onderdelen:
de wijze waarop wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen; Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, versterking toerisme en recreatief medegebruik.
Paragraaf 4.3.4 Groen in de stad
Artikel 4.3.4.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die de kwaliteit en de belevingswaarde van de natuur in steden en dorpen vergroten.
In aanvulling op artikel 4.3.1.2 voldoet een aanvraag om subsidie aan de volgende criteria:
Artikel 4.3.4.4 Indieningstermijn aanvraag tot subsidieverlening
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 1 september en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober vóór 19.00 uur.
Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Artikel 4.3.4.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.3.4.1 een projectplan waarin tenminste is uitgewerkt:
de wijze waarop wordt bijgedragen;
toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, biodiversiteit, versterking toerisme en recreatief medegebruik;
Artikel 4.3.4.6 Volgorde van behandeling
In aanvulling op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 2. Aan de hand van scoretabel 2 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
de wijze waarop de pilot bijdraagt aan andere provinciale doelen;
toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, versterking toerisme en recreatief medegebruik.
Bij een gelijke score bepaalt de mate waarin het beheer is geregeld de prioriteitsvolgorde. Mocht dit resulteren in een gelijke score dan bepaalt de mate waarin het proces bijdraagt aan de bewustwording en het op gang brengen van een vergroeningsproces van de directe omgeving de prioriteitsvolgorde.
Subparagraaf 4.3.5 Zorg en groen
Artikel 4.3.5.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de positieve werking van groen op cliënten in de zorg.
Artikel 4.3.5.4 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 1 september en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober vóór 19.00 uur.
Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Artikel 4.3.5.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens een projectplan waarin tenminste is uitgewerkt:
de wijze waarop de pilot bijdraagt aan andere provinciale doelen.
Toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, versterking toerisme en recreatief medegebruik.
Artikel 4.3.5.6 Volgorde van behandeling
In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 4.3.5.2 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.
Subparagraaf 4.3.6 Werken in het groen
Artikel 4.3.6.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt activeren en waar mogelijk kennis laten maken met werken in de groene sector.
Artikel 4.3.6.3 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 1 september 2016 en ontvangen moet zijn uiterlijk op 15 oktober 2016 vóór 19.00 uur. Aanvragen die na 15 oktober 2016 niet volledig zijn, worden niet in behandeling genomen.
Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Artikel 4.3.6.4 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een projectplan waarin tenminste is uitgewerkt:
de wijze waarop wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen.
toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, biodiversiteit, versterking toerisme en recreatief medegebruik.
Artikel 4.3.6.5 Volgorde van behandeling
In aanvulling op het eerste lid geldt voor de subsidieaanvragen dat de prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 4. Aan de hand van scoretabel 4 wordt berekend welke totale score het project behaalt voor de volgende onderdelen:
de mate waarin wordt bijgedragen aan andere provinciale doelen;
toelichting: De provinciale doelen zijn te vinden in de Programmabegroting die jaarlijks door Provinciale Staten wordt vastgesteld (zie http://www.overijssel.nl/ ). Voorbeelden van provinciale doelen zijn waterretentie, behoud en versterken cultureel erfgoed, duurzame ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, biodiversiteit, versterking toerisme en recreatief medegebruik.
Paragraaf 4.4 Ontwikkelopgave Twickel
Artikel 4.4.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
kaders: Ontwikkelingsvisie Twickel en omstreken, het investeringsbesluit Pact van Twickel (PS/2012/89), het gewijzigde Uitvoeringsprogramma Pact van Twickel 2012 - 2015 (PS/2013/830); het Projectplan Landbouw (Stuurgroep Pact van Twickel, 20 november 2014) en de paragraaf ‘Landschap' in de Landbouwvisie van Twickel;
Artikel 4.4.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
Paragraaf 5.1 Mobiliteit Overijssel
Het Rijk, de provincie en de gemeenten beschikken over eigen financiële middelen om maatregelen te realiseren die bijdragen aan mobiliteitsdoelen. De provincie Overijssel beschikt over eigen middelen voor mobiliteit en ontvangt daarnaast ook de Decentralisatie Uitkering Verkeer & Vervoer. Deze gelden zijn bestemd voor projecten die bijdragen aan de bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid in het gebied.
Binnen de gezamenlijke regionale mobiliteitsaanpak Overijssel stelt de provincie koersdocumenten en beleidsimpulsen op. Nadat de koers of impuls is bepaald worden deze lijnen verder uitgewerkt met partners en organisaties die ook willen en kunnen bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen in gezamenlijke inhoudelijke meerjarenprogramma’s van provincie en gemeenten. Deze programma’s worden gevuld met mogelijke projecten voor de komende jaren.
Jaarlijks wordt op basis van de koersdocumenten, beleidsimpulsen en de inhoudelijke programma’s een bestedingsplan opgesteld door de provincie en gemeenten waarna Gedeputeerde Staten dit bestedingsplan uiteindelijk vaststelt. In het plan staat op hoofdlijnen aan welke beleidsprioriteiten, thema’s en projecten mobiliteitsgeld bij voorkeur besteed gaat worden in het erop volgende jaar. Ook worden hierin totaalbedragen genoemd die, op basis van de inhoud uit de koersdocumenten en meerjarenprogramma’s beschikbaar kunnen komen en daarmee richting geven voor het vervolgproces. Uitgangspunt is dat de provincie in gezamenlijkheid met de gemeenten tot een bestedingsplan komt.
Het bestedingsplan geeft inhoudelijk richting voor het aanmelden van projecten bij de provincie. De provincie informeert de gemeenten op welke wijze en voor welke datum de projecten aangemeld kunnen worden. In afzonderlijke gesprekken tussen ambtelijke vertegenwoordigers van aanmeldende partijen en de coördinatoren van de provincie worden de projectideeën besproken. Op basis van deze aanmeldingen wordt jaarlijks in onderling overleg het Uitvoeringsprogramma Mobiliteit (UVP) opgesteld. Hierin zijn de projecten opgenomen die in het daarop volgende jaar voor een financiële bijdrage in aanmerking kunnen komen. De prioritering van aangemelde projecten binnen de themabudgetten uit het bestedingsplan wordt gedaan op basis van criteria die voortvloeien uit de koersdocumenten en programma’s. Tussen de provincie en gemeenten zijn er diverse momenten waarop aanpassingen en prioritering besproken worden om te komen tot het concept UVP dat vervolgens via de reguliere overleggen mobiliteit met regionaal advies wordt voorgelegd aan Gedeputeerde Staten ter vaststelling.
Na vaststelling van het Uitvoeringsprogramma, kunnen gemeenten hun definitieve subsidieaanvraag indienen bij de provincie. De subsidieaanvraag bevat een projectplan en een begroting. Wat kwalificeert als subsidiabele kosten is opgenomen in artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6. De subsidie bedraagt maximaal het bedrag zoals opgenomen in het Uitvoeringsprogramma.
Artikel 5.1.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de voorbereiding en uitvoering van projecten, niet zijnde projecten uit de doorkijktabel, en subsidieprogramma’s die opgenomen zijn in het uitvoeringsprogramma.
Artikel 5.1.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 75% van het eigen aandeel in de subsidiabele kosten met een maximum subsidie ter hoogte van het bedrag als opgenomen in het Uitvoeringprogramma.
Toelichting: Met eigen aandeel wordt bedoeld: het deel van de subsidiabele kosten wat niet gedekt is door opbrengsten of bijdragen van andere partijen. De aanvrager zal voor een project in het uitvoeringsprogramma ook altijd zelf bijdragen aan de totale subsidiabele kosten. Ter illustratie: Als de totale subsidiabele kosten € 500.000,– bedragen, waarvan € 200.000,– al gedekt is door een Rijksbijdrage, dan is het eigen aandeel van de aanvrager € 300.000,–. De subsidie bedraagt dan maximaal 75% van € 300.000,–.
Artikel 5.1.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.6 derde lid, zijn kosten subsidiabel vanaf het moment dat het project of subsidieprogramma is aangemeld bij de provincie ten behoeve van het Uitvoeringsprogramma.
Toelichting: In de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 zijn de subsidiabele en niet subsidiabele kosten opgenomen. Voorbereiding en uitvoeringskosten zijn subsidiabel vanaf het moment dat een project is aangemeld bij de provincie om opgenomen te kunnen worden in het Uitvoeringsprogramma of de daarbijbehorende doorkijktabel..
Artikel 5.1.6 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.1.2 wordt een aanvraag voor subsidie ingediend na vaststelling van het Uitvoeringsprogramma.
Artikel 5.1.8 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht
Artikel 5.1.9 Vaststelling subsidie vanaf € 25.000 tot € 125.000
In afwijking van artikel 1.5.2 derde lid, wordt een subsidie vanaf € 25.000,- tot € 125.000,- vastgesteld op de werkelijk gemaakte kosten. Voor de verantwoording van de kosten wordt een bestuursverklaring als bedoeld in artikel 1.4.2 overlegd.
Toelichting: Voor de vaststelling van de subsidie geldt artikel 1.5.2. Een afwijking van artikel 1.5.2 is nodig, omdat het om projecten gaat waarbij de kosten vooraf moeilijk kunnen worden ingeschat. Het toepassen van een bestuursverklaring als bedoeld in artikel 1.4.2 is dan geëigend.
Paragraaf 5.2 Nieuwe mobiliteit West Overijssel
Artikel 5.2.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van nieuwe mobiliteit in West Overijssel.
Artikel 5.2.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Toelichting: Indien sprake is van aanschaf van machines of apparatuur zijn deze kosten eveneens kosten van derden.
Artikel 5.2.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager:
een businesscase waarin ten minste is opgenomen een beschrijving van de nieuwe mobiliteit, het verwachte aantal reizigers, de vervoerskundige toegevoegde waarde, de doelgroep, een markt- en concurrentieanalyse, de benodigde investeringen, een analyse van de juridische financiële en organisatorische risico's en de eventuele beheersing en aansprakelijkheid ervan, een kosten-batenanalyse en een verdienmodel;
Hoofdstuk 6 Regionale economie
Paragraaf 6.1 Kennisondersteuning agro&food in Overijssel
Het doel van deze subsidieregeling is om innovaties in de agro&foodsector te stimuleren door middel van de inzet van kennis. De innovaties dragen bij aan verduurzaming en versterking van de Overijsselse agro&food sector zoals omschreven in het Uitvoeringsprogramma agro&food in Overijssel 2016-2019.
Artikel 6.1.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
agro&food sector: alle ondernemingen of organisaties in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling, waarbij de afbakening van de bedrijven in de agro&food sector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;
toelichting: In de agro&food draait het om de voedselketen. De kern van de agro&food bestaat uit de primaire productie van (grondstoffen voor) levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie. In de agro&food sector staan de plantaardige en dierlijke economische ketens centraal. Deze ketens hebben verschillende schakels zoals de toeleverende industrie, uitgangsmateriaal, primaire productie, veterinaire dienstverlening, verwerkende (levensmiddelen)industrie, veilingen, handel en retail.
gezamenlijke activiteit: samenwerking tussen ten minste twee onderling onafhankelijke ondernemingen en organisaties, waarvan ten minste één uit de Agro&Food sector, met dezelfde kennisvraag;
toelichting: Ondernemingen of organisaties die met elkaar in een concern zitten of een holding constructie hebben kunnen niet worden aangemerkt als zijnde onderling onafhankelijk.
Artikel 6.1.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken ten behoeve van een kennisvraag gericht op versterking en verduurzaming van de Overijsselse agro&food sector.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.1.2 voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een organisatie of een onderneming uit de agro&food sector, met een vestiging in Overijssel of de economische regio Zwolle;
toelichting: De economische regio Zwolle is een samenwerkingsverband van de volgende 19 gemeenten: Dalfsen, Ommen, Hardenberg, Raalte, Olst-Wijhe, Hattem, Oldebroek, Heerde, Kampen, Dronten, Noordoostpolder, Zwartewaterland, Steenwijkerland, Meppel, Staphorst, Urk, Westerveld, De Wolden en Zwolle.
Artikel 6.1.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 6.500,– per aanvrager en een maximum van € 19.500,– per gezamenlijke activiteit.
Artikel 6.1.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Toelichting: De subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.1.5 eerste en tweede lid zijn hiermee uitgesloten.
Artikel 6.1.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager een door de aanvrager en een kennisinstelling getekende offerte waaruit de hoogte van de subsidiabele kosten blijkt.
Toelichting: Met een kennisinstelling wordt onder andere bedoeld een universiteit, hogeschool, ziekenhuis of adviesbureau.
Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.1.2 ter advies voorleggen aan de adviescommissie agro&food die advies geeft over:
Artikel 6.1.9 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de subsidiabele kosten lager zijn dan € 2.500,–.
Artikel 6.1.10 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht binnen drie maanden na datum van de subsidieverlening te zijn gestart met de uitvoering van de subsidiabele activiteit en deze activiteit binnen twaalf maanden na datum van de subsidieverlening te hebben uitgevoerd.
Paragraaf 6.2 Innovatie agro&food in Overijssel
Artikel 6.2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
agro&food sector: alle ondernemingen of organisaties in de voedselketen, inclusief de voor de voedingsmiddelen bestemde logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling, waarbij de afbakening van de bedrijven in de agro&food sector is gebaseerd op de Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset van het CBS;
toelichting: In de agro&food draait het om de voedselketen. De kern van de agro&food bestaat uit de primaire productie van (grondstoffen voor) levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie. In de agro&food sector staan de plantaardige en dierlijke economische ketens centraal. Deze ketens hebben verschillende schakels zoals de toeleverende industrie, uitgangsmateriaal, primaire productie, veterinaire dienstverlening, verwerkende (levensmiddelen)industrie, veilingen, handel en retail.
innovatieproject: een project waarin de ‘proof of concept' van een nieuw product, techniek, dienst of proces wordt uitgeprobeerd in de praktijk om te kijken of het haalbaar en effectief is, waarbij het betreffende product, techniek, dienst of proces reeds is ontwikkeld en getest, maar nog moet worden bewezen op haalbaarheid en effectiviteit in de praktijk;
Artikel 6.2.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een innovatieproject dat bijdraagt aan verduurzaming van de agro&food sector. De subsidie kan worden verstrekt voor:
Een geldlening wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten. Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de geldlening de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden verschaft tot terugbetaling van de geldlening.
Artikel 6.2.5 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000,- per aanvraag.
Toelichting: Bij het berekenen van de maximale subsidie worden, ingeval van een landbouwonderneming die actief is in de primaire productie van landbouwproducten, de artikelen 5, 7, 8 en 14 van de Vrijstellingsverordening Landbouw in acht genomen. Indien de aanvrager een andere onderneming is wordt de subsidie verstrekt met in achtneming van de de-minimisverordening of de de-minimisverordening Visserij (voor zover deze onderneming tot de visserij gerekend kan worden). Dit betekent onder andere dat de subsidie aan een onderneming in de visserij voor drie belastingjaren niet meer dan € 30.000,- mag bedragen en dat de subsidie aan andere ondernemingen dan hiervoor genoemd niet meer dan € 200.000,- mag bedragen. Indien sprake is van een samenwerkingverband met twee ondernemingen kan de subsidie van maximaal € 400.000,- alleen verstrekt worden voor zover beide ondernemingen de toegestane limit van de de-minimisverordening of de de-minimisverordening visserij nog niet hebben bereikt.
Artikel 6.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op het eerste, tweede en derde lid overlegt de aanvrager, indien de adviescommissie als bedoeld in artikel 6.2.9 adviseert om een geldlening te verstrekken, de volgende stukken:
een ratingverklaring indien aanvrager een kredietverleden heeft of stukken die nodig zijn om de ratingcategorie als bedoeld in de Mededeling rentepercentages te kunnen bepalen;
toelichting: Aan de hand van de stukken die nodig zijn om de ratingcategorie zoals bedoeld in de Mededeling-rentepercentages te kunnen bepalen, kunnen Gedeputeerde Staten een ratingcategorie vaststellen. Stukken die overgelegd moeten worden zijn onder meer een recente balans en een lijst met de zekerheden die gesteld worden ten behoeve van de door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidie. Wanneer de aanvrager een special-purpose-vehicle is, worden stukken overgelegd op basis waarvan de rating van de moederonderneming van de aanvrager kan worden vastgesteld. Wanneer een aanvrager zoals bedoeld in de vorige zin geen moedermaatschappij heeft, is het niet nodig deze stukken te overleggen.
de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen van de moedermaatschappij van de aanvrager, tenzij de moedermaatschappij minder dan drie jaar geleden is opgericht, in welk geval het aantal jaarrekeningen gelijk is aan het aantal boekjaren dat is verstreken sinds de oprichting van aanvrager, en tenzij de aanvrager geen moedermaatschappij heeft.
Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2 ter advies voorleggen aan de adviescommissie agro&food, die advies geeft over:
Artikel 6.2.10 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Artikel 6.2.11 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger betaalt in geval van een subsidieverlening in de vorm van een geldlening in ieder geval jaarlijks het overeengekomen aflossingsbedrag en verschuldigde rente met ingang van achttien maanden volgend op de datum van verlening van de subsidie aan Gedeputeerde Staten terug. De rente is verschuldigd vanaf aanvang van de geldlening over het totale uitstaande bedrag. Terzake van de aflossing en de verschuldigde rente wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken en kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidieontvanger.
Artikel 6.2.13 Bevoorschotting
In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie.
Toelichting: Gedeputeerde Staten betalen afhankelijk van de voortgang van het innovatieproject en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger de subsidie in tranches uit.
Artikel 6.2.14 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In afwijking van artikel 1.5.2 dan wel artikel 1.5.3 wordt een aanvraag tot vaststelling van een subsidie in geval van een geldlening ingediend uiterlijk 13 weken na de laatste aflossing van de geldlening.
In aanvulling op 1.5.3 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot vaststelling een overzicht van de exploitatietekorten en de werkelijk gemaakte winst over de subsidieperiode.
Artikel 6.2.16 Vaststelling subsidie
In aanvulling op het eerste lid wordt de verleende subsidie lager vastgesteld indien de verleende subsidie hoger is dan wat nodig is om de exploitatietekorten plus een redelijke winst over subsidieperiode te dekken.
Toelichting: In de subsidieverleningbeschikking wordt op basis van prognoses bepaald wat de redelijke winst is en welk percentage van de winst maximaal teruggevorderd wordt. Winst is volgens artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 'het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming '. Het gaat om de opbrengsten minus kosten.
Paragraaf 6.3 Innovatiedriehoek
Deze subsidieparagraaf is een uitwerking van het programma ‘Innovatie zichtbaar in gebiedsontwikkeling Innovatiedriehoek’. Dit programma heeft een tweeledige doelstelling: enerzijds het vestigingsklimaat in de Innovatiedriehoek te verbeteren en anderzijds een succesvolle marktintroductie te bevorderen van innovaties die aansluiten bij de behoeften van de gebiedsontwikkeling Innovatiedriehoek Twente.
Subparagraaf 6.3.1 Launching customer
Het doel van deze subparagraaf is het stimuleren van de gemeenten Enschede en Hengelo, de regio Twente, ADT en de Universiteit Twente om innovatiegericht in te kopen. Gedeputeerde Staten kunnen deze partijen, die een rol als Launching Customer vervullen, een subsidie verstrekken ofwel in de vorm van een geldlening ofwel in de vorm van een voorwaardelijk te verstrekken geldbedrag dat bepaalde nader gespecificeerde risico's dekt.
De geldlening heeft betrekking op de aanschaf van een innovatief product dat zich vlak voor marktintroductie bevinden (TRL level 8-9: reeds ontwikkeld en getest, marktintroductie moet nog plaats vinden) en dat betrekking heeft op de thema's Mobiliteit, Veiligheid, Duurzaamheid en verblijfskwaliteit. Wanneer de kosten die nodig zijn om een innovatief product gebruiksklaar te maken (aanloop-/instelling- of aanschafkosten) hoger zijn ten opzichte van het conventionele alternatief, verstrekken Gedeputeerde Staten een geldlening van maximaal € 1.000.000,–.
De subsidie in de vorm van een geldbedrag dient ter dekking van risico's die voorkomen in de levenscyclus van een innovatief product en die niet of niet in die mate voorkomen in de levenscyclus van het conventionele alternatief. De subsidie is beperkt tot risico's die niet vermeden of voorkomen kunnen worden en die bovendien niet op een andere wijze kunnen worden beheerst. De subsidieaanvrager is verplicht de risico's te minimaliseren. Deze subsidie bedraagt maximaal € 350.000,– en maximaal 33% van de subsidiabele kosten. Hij treedt alleen in werking als de risico's zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. De financiële dekking van risico's wordt in de verhouding 1:1:1 verdeeld tussen subsidieaanvrager/launching customer, opdrachtnemer/ leverancier en provincie. Risico's die zich in een fase van de levenscyclus niet hebben voorgedaan, worden aan het einde van die fase in mindering gebracht op de verstrekte subsidie.
Artikel 6.3.1.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken in de vorm van een geldlening of in de vorm van een risicodekking voor de aanschaf en in geval van een werk de realisatie van een innovatief product, na het volgen van een proces van innovatiegericht inkopen waarbij de subsidieaanvrager als launching customer optreedt.
Een risicodekking wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat een risico als bedoeld in artikel 6.3.1.3 derde lid sub a zich aantoonbaar heeft verwezenlijkt binnen een fase in de levenscyclus zoals beschreven in de business case.
Artikel 6.3.1.5 Subsidiabele kosten
Voor een geldlening geldt dat overeenkomstig de artikelen 1.1.5 en 1.1.6, uitsluitend het verschil tussen enerzijds de aanschaf, aanloop-, of instellingskosten van het innovatief product en anderzijds diezelfde of vergelijkbare kosten van het conventionele alternatief, subsidiabel is.
Toelichting: Dit betekent dat de aanschaf, aanloop- of instellingskosten één of meerdere van de kostensoorten moeten zijn zoals opgenomen in artikel 1.1.5 en dat er geen kosten opgevoerd kunnen worden die opgenomen zijn in artikel 1.1.6. Een voorbeeld van aanschafkosten en instellingskosten kunnen kosten van derden zijn zoals opgenomen in artikel 1.1.5 vierde lid. Indien sprake is van inzet van gemeentelijke apparaatkosten voor bijvoorbeeld het instellen van het innovatief product, dan zijn deze kosten alleen subsidiabel als dit niet in strijd is met artikel 1.1.6.
Artikel 6.3.1.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.6 geldt voor de risicodekking dat de kosten voortvloeiend uit immateriële schade, schade veroorzaakt door eigen schuld of schuld van een derde, indirecte of gevolgschade en schade die reeds verzekerd of op andere wijze gedekt is, niet subsidiabel zijn.
Toelichting: Dit betekent dat de raming van de risicodekking op basis van de kosten zoals opgenomen in artikel 1.1.5 moet gebeuren. Daarnaast kunnen er geen kosten in de raming opgenomen worden die in artikel 1.1.6 en in dit artikel opgenomen zijn. In de risicoraming kunnen bijvoorbeeld wel kosten van derden worden opgenomen zoals bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid. Indien sprake is van inzet van gemeentelijke apparaatkosten voor bijvoorbeeld het beheer en onderhoud dan zijn deze kosten echter alleen subsidiabel als dit niet in strijd is met artikel 1.1.6.
Artikel 6.3.1.9 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen via publicatie van het subsidieplafond een deelplafond per project binnen de Innovatiedriehoek vaststellen.
Artikel 6.3.1.10 Adviescommissie
Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.3.1.2 ter advies voorleggen aan de adviescommissie Innovatiedriehoek die advies geeft over:
Artikel 6.3.1.11 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Artikel 6.3.1.13 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In afwijking van artikel 1.5.2 eerste lid dan wel artikel 1.5.3 eerste lid wordt een aanvraag tot vaststelling ingediend uiterlijk 13 weken na aflossing van de geldlening dan wel 13 weken na het einde van de risicodekking.
Artikel 6.3.1.14 Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger betaalt in geval van een subsidieverlening in de vorm van een geldlening het overeengekomen aflossingsbedrag en de verschuldigde rente, met ingang van de in de uitvoeringsovereenkomst overeengekomen datum, aan Gedeputeerde Staten terug in de overeengekomen termijnen. Ter zake wordt in de uitvoeringsovereenkomst een betalingsregime afgesproken.
Subparagraaf 6.3.2 Small business innovatie regeling Twente
Het doel van deze subparagraaf is het ondersteunen van de gemeenten Enschede en Hengelo, regio Twente, Area Development Twente (ADT) en de Universiteit Twente in het proces van Innovatiegericht Inkopen om een rol als Launching Customer te vervullen zoals bedoeld in de vorige subparagraaf. Meer specifiek richt deze regeling zich op het ondersteunen van een uitvraag aan de markt door de gemeenten Enschede, Hengelo, regio Twente en de Universiteit Twente om zich te oriënteren op mogelijk innovatieve producten die kunnen aansluiten bij hun opgave. Deze marktoriëntatie maakt onderdeel uit van het proces van Innovatiegericht Inkopen. Gedeputeerde Staten kunnen deze partijen, die een rol als Launching Customer vervullen, een subsidie verlenen.
Artikel 6.3.2.1 Begripsbepalingen
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
innovatiegerichte uitvraag: een marktoriëntatie van de subsidieaanvrager als inkoper naar één of meerdere innovatieve producten met als doel zicht te krijgen op innovatieve oplossingen voor een vraagstuk; het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek, het ontwikkelen en testen van prototypes als onderdeel van de marktoriëntatie valt hier ook onder.
Artikel 6.3.2.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een innovatiegerichte uitvraag.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 6.3.2.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Het doel van deze subparagraaf is tweeledig. Enerzijds gaat het om het stimuleren van innovaties die zich bevinden in de demonstratiefase of fase van testen van systeemintegratie (TRL levels 6-8). En anderzijds gaat het om het zichtbaar maken van innovaties in de Innovatiedriehoek. Partijen met ervaring op het gebied van stimuleren van innovaties bij marktpartijen kunnen een subsidie aanvragen voor het openstellen van een proeftuinfaciliteit. Gedeputeerde Staten kunnen deze partijen, die een coördinerende en faciliterende rol vervullen, een subsidie verstrekken.
Artikel 6.3.3.1 Begripsbepalingen
In deze subparagraaf wordt verstaan onder:
proeftuinfaciliteit: een open innovatie-omgeving voor het testen van technologische of marktinnovatie van nieuwe of vernieuwde producten of diensten (TRL 6 tot en met 8) die zich in het ontwikkelstadium bevinden waarbij ten minste één eindgebruiker en één ondernemer betrokken zijn en die zich kenmerkt door een realistische omgeving, een living lab;
Artikel 6.3.3.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een proeftuinfaciliteit in de Innovatiedriehoek.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.3.3.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 6.3.3.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000,-.
Artikel 6.3.3.5 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast.
Toelichting : Gedeputeerde Staten kunnen via publicatie van het subsidieplafond een deelplafond per project binnen de Innovatiedriehoek vaststellen.
Paragraaf 6.4 Cofinanciering Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Oost Nederland
Gedeputeerde Staten kunnen op grond van deze paragraaf een aanvullende subsidie (provinciale middelen) verstrekken voor projecten die:
EFRO is het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Het operationeel programma (OP) EFRO Oost Nederland is een gezamenlijk subsidieprogramma van de provincies Overijssel en Gelderland en werkt aan structurele versterking van de economie in Gelderland en Overijssel.
Het doel van het OP is dat meer Oost-Nederlandse MKB-bedrijven meer omzet halen uit nieuwe producten. Daarom wordt het MKB direct ondersteund bij de productontwikkeling. Productvernieuwing is de basis voor behoud en vergroting van de concurrentiekracht en daarmee voor behoud van werkgelegenheid in Oost-Nederland. Oost Nederland zet de EFRO-middelen in op innovatiestimulering en koolstofarme economie.
Dit thema richt zich op innovatiestimulering in de sectoren Agro&Food, Health, Hightech Systemen en Materialen (HTSM) en op crossovers tussen deze sectoren en ICT, water, creatieve industrie, chemie en maakindustrie. Oost Nederland wil onderzoek versterken en technologische ontwikkelingen en innovatie bevorderen. De focus ligt op:
Oost Nederland ondersteunt de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken. Daarbij gaat het om zaken als minder Co2 uitstoot en een toenemend gebruik van hernieuwbare energie. Ook kunnen energiebronnen veel efficiënter worden ingezet. Dit thema richt zich op innovatiestimulering in de sector Energie- en Milieutechnologie inclusief biobased economy en crossovers. De focus ligt op:
Het Operationeel Programma EFRO wordt uitgevoerd door de Managementautoriteit Oost-Nederland. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland zijn aangewezen als Managementautoriteit Oost-Nederland: Managementautoriteit Oost-Nederland, Postbus 9090, 6800 GX Arnhem en www.op-oost.eu .
Artikel 6.4.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.
Artikel 6.4.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die subsidie ontvangen op basis van het Operationeel Programma 2014-2020 Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie op 11 november 2014.
Paragraaf 6.5 Samenwerkingsprogramma INTERREG A 2014-2020 Duitsland-Nederland
Het Samenwerkingsprogramma INTERREG A Deutschland-Nederland is een Europees subsidieprogramma dat wordt uitgevoerd door 15 INTERREG-partners. De Managementautoriteit is de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen.
Artikel 6.5.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die passen binnen en die INTERREG-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit het Samenwerkingsprogramma INTERREG A 2014-2020; Deutschland-Nederland.
Paragraaf 6.6 Thematische fondsen 2014-2020
De Europese Commissie kent naast regionale fondsen, waarin provincie Overijssel een (mede)beslisrol heeft over de inzet van Europese middelen, thematische fondsen die subsidie ter beschikking stellen voor thematische projecten.
Artikel 6.6.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die passen binnen en die EU-cofinancieringsmiddelen ontvangen uit de Europese thematische fondsen 2014-2020.
Toelichting: De thematische fondsen zijn: Horizon 2020: Onderzoek en Innovatie, Life: Natuur en Milieu, Creative Europe: Cultuur, Connecting Europe Facility: Mobiliteit.
Paragraaf 6.7 MKB Innovatieve topsectoren (MIT) Oost
Artikel 6.7.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
arm's length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractspartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke instandhouding behelzen, iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;
experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten;
toelichting: Dit kan activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele ontwikkeling, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vaststaan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatie doeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;
haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren; het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;
innovatieadviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie, niet zijnde de aanvrager, verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatiesteun in de vorm van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nummer 94 en 95 van de AGVV;
innovatieve onderneming: een onderneming:
die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, procedés of diensten zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden, of
waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minsten 10% bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;
startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan waarbij voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren geldt dat de periode van vijf jaar geacht kan worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten;
Artikel 6.7.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 zijn voor activiteiten als bedoel in artikel 6.7.2 sub a die betrekking hebben op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek de volgende kosten subsidiabel:
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkend boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
Artikel 6.7.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier MIT Oost. Het aanvraagformulier is te vinden op www.op-oost.eu.
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub a een schriftelijk bewijsstuk waar het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid alsmede de technische en financiële risico's van de te onderzoeken activiteiten uit blijken.
Artikel 6.7.7 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 wordt een aanvraag om subsidie ingediend vanaf 10 mei 2016 en ontvangen uiterlijk op 1 september 2016 om 19.00 uur.
Artikel 6.7.8 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
bij een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.7.2 sub b de aanvrager en de kennisinstelling of adviesorganisatie die het innovatieadviesproject gaan uitvoeren voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag reeds verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan over het innovatieadviesproject.
Paragraaf 6.8 Leren van elkaar kringen (ZP-ers)
Gedeputeerde Staten willen de professionalisering van ZP-ers ondersteunen door subsidie te verstrekken voor het faciliteren van zogenaamde Leren van elkaar kringen. Een Leren van elkaar kring bestaat uit minimaal vijf en maximaal tien ZP-ers, die hun ondernemerskwaliteiten en -vaardigheden willen versterken door van elkaar te leren, onder professionele begeleiding. Het kan gaan om bijvoorbeeld het verbeteren van vakkennis, vermogen om samen te werken, commercieel inzicht, kennis van de markt en financieel inzicht. Maar ook om vaardigheden zoals verkoopvaardigheden, marketingvaardigheden en sociale vaardigheden om nieuwe netwerken aan te boren.
Artikel 6.8.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de professionele begeleiding van een Leren van elkaar kring.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 voldoet aan de volgende criteria:
er is sprake van professionele begeleiding door een onafhankelijke deskundige, niet zijnde een van de deelnemende ZP-ers van de Leren van elkaar kring;
toelichting: Een van de deelnemende ZP-ers kan, ondanks dat die misschien wel de professionele deskundigheid heeft, niet de begeleiding van de betreffende Leren van elkaar kring op zich nemen, omdat deze als deelnemer niet wordt aangemerkt als ‘onafhankelijke’ als bedoeld in artikel 1.1.5 vierde lid .
Artikel 6.8.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,- per aanvraag en per Leren van elkaar kring.
Toelichting: Uit het dekkingsplan moet blijken dat 25% van de kosten van de begeleiding is gedekt, door bijvoorbeeld de deelnemers of andere financiers. Per Leren van elkaar kring bedraagt de subsidie maximaal € 5.000,-. Een Leren van elkaar kring kan maximaal een keer per jaar subsidie aanvragen.
Artikel 6.8.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend de kosten van de professionele begeleider zijn conform artikel 1.1.5 derde lid subsidiabel.
Toelichting: Kosten van deelnemende ondernemers zijn niet subsidiabel. Dit betekent dat inzet van eigen uren en middelen voor eigen rekening zijn.
Artikel 6.8.8 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Paragraaf 6.9 Ondernemend noaberschap
Gedeputeerde Staten willen ondernemersverenigingen en samenwerkende brancheverenigingen in Overijssel stimuleren om plannen te maken en uit te voeren om businessontwikkeling van hun leden in Overijssel te versterken. Op basis van deze subsidieregeling kunnen ondernemersverenigingen en samenwerkende brancheverenigingen in Overijssel subsidie ontvangen voor samenwerkings- en kennisuitwisselingsactiviteiten die bijdragen aan de businessontwikkeling van aaneengesloten ondernemingen.
Artikel 6.9.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
brancheorganisatie: een vereniging of stichting van ondernemers met eenzelfde soort bedrijf, die zich verenigd hebben om collectieve belangen of deelbelangen van groepen leden of individuele belangen van leden te behartigen;
toelichting: Activiteiten die brancheverenigingen uitvoeren zijn onder andere: lobbyactiviteiten, cao-onderhandelingen voeren, innovatieprojecten opzetten, juridisch advies geven, bijeenkomsten organiseren of collectieve inkoop regelen.
ondernemersvereniging: een vereniging van ondernemers met één of meerdere raakvlakken die zich verenigd hebben om op te komen voor hun gezamenlijke belangen;
toelichting: Een ondernemersvereniging kan bestaan uit ondernemers uit verschillende sectoren. Zij worden ook wel bedrijfskringen, ondernemerskringen, netwerkverenigingen, bedrijfsverenigingen, businessclubs, commerciële clubs of winkeliersverenigingen genoemd.
Artikel 6.9.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor samenwerkings- en kennisuitwisselingsactiviteiten tussen ondernemingen met als doel businessontwikkeling van aaneengesloten leden te stimuleren.
Toelichting: Voorbeelden van activiteiten zijn werksessies, studiekringen, excursies of uitwisselingsprogramma's.
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is een ondernemers- of brancheorganisatie;
toelichting: De subsidie wordt verstrekt aan een ondernemers- of een brancheorganisatie. Het is ook mogelijk dat verenigingen samenwerken en gezamenlijk een aanvraag indienen. In dat geval wordt een aanvraag door één van de verenigingen ingediend. De aanvragende vereniging is dan verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten en de verantwoording van de subsidie.
Artikel 6.9.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,– per aanvraag waarvan maximaal € 3.000,– voor het opstellen van een plan van aanpak.
Artikel 6.9.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
toelichting: De ondernemersvereniging of branchevereniging maakt kosten om de activiteiten uit te kunnen voeren. Het kan dan gaan om het inhuren van een adviseur of kosten zoals zaalhuur. Alleen de kosten van derden zijn subsidiabel. Uit artikel 1.1.5 vierde lid blijkt onder andere dat het dan gaat om kosten van onafhankelijke derden, die op factuur aantoonbaar worden gemaakt en betaald.
Artikel 6.9.7 Indieningstermijn aanvraag
Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen aangevuld worden voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag. Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Artikel 6.9.8 Volgorde van behandeling
In afwijking van artikel 1.1.4. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 6.9.3 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1. Uitsluitend subsidieaanvragen die 11 of meer punten scoren worden meegenomen in de prioriteitsvolgorde.
a. mate waarin de activiteiten bijdragen aan businessontwikkeling |
|||
d. hoeveelheid aangesloten Overijsselse ondernemingen die bereikt worden |
|||
Artikel 6.9.10 Adviescommissie
Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.9.2 ter advies voorleggen aan de adviescommissie Ondernemend Noaberschap, die advies geeft over:
Paragraaf 6.10 Product Markt Partner Combinaties (PMPC’s) Toerisme Overijssel 2016
Artikel 6.10.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.10.2 voldoet aan de volgende criteria:
er is sprake van sectoroverstijgende samenwerking wat betekent dat de PMPC bestaat uit ten minste twee samenwerkingspartners uit verschillende sectoren en waarbij de eerste twee cijfers van de SBI codes, op basis van de Standaard Bedrijfsindeling 2008 Versie 2016 CBS/KVK, verschillend zijn;
toelichting: Sectoroverstijgende samenwerking is niet gelimiteerd tot de SBI-codes als bedoeld onder 6.10.3 eerste lid onder sub a. Er is sprake van een samenwerking als een onderneming of organisatie inspanning levert in de PMPC, welke aantoonbaar is door een omschrijving van de geleverde bijdrage en een samenwerkingsverklaring. Kansrijke sectoren zijn sport, zorg, agro/food, natuur en cultuur.
Artikel 6.10.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
Artikel 6.10.8 Indieningstermijn aanvraag
Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen aangevuld worden voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
Toelichting: Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De tijdige volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager. Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem volgt dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Artikel 6.10.9 Volgorde van behandeling
Artikel 6.10.11 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Artikel 6.10.12 Bevoorschotting
In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten de aanvrager een voorschot van maximaal 25% van de verleende subsidie. Op verzoek van de subsidieontvanger kan een tweede voorschot van 50% van de verleende subsidie worden verstrekt indien de subsidieontvanger kan aantonen dat ten minste 50% van de verleende subsidie besteed en betaald is aan de activiteiten waarvoor subsidie verkregen is.
Paragraaf 6.11 Breedbandinfrastructuur Overijssel
Doel van deze regeling is subsidie te verlenen (in de vorm van een garantie of een geldbedrag) teneinde NGA-projecten (Next Generation Access) te realiseren in buitengebieden en op bedrijventerreinen. De regeling is beperkt tot zogenaamde "witte gebieden" (waar de markt niet bereid is breedband aan te leggen) die geografisch gelegen zijn in Overijssel. Op deze wijze beoogt de provincie bij te dragen aan de aansluiting van huishoudens, instellingen en bedrijven op snel breedband.
Subparagraaf 6.11.1 Algemene bepalingen
Artikel 6.11.1.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Artikel 6.11.1.2 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid voor de aanleg en installatie van passieve NGA-netwerken worden betrokken in de berekening van de grondslag van de subsidie.
Toelichting: Hiermee wordt gedoeld op de aanleg- en installatiekosten van een gecertificeerde kabel- en leidingwerkaannemer.
In afwijking van artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 worden voor de garantie als subsidiabele kosten beschouwd alle investeringskosten van de aanvrager die noodzakelijk zijn om de businesscase uit te voeren en die zijn toe te rekenen aan deze activiteit. Alleen kosten van activiteiten die zijn gestart en uitgevoerd na het indienen van de aanvraag zijn subsidiabel.
De garantie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst is gesloten waarin de rechten en verplichtingen zijn neergelegd die de provincie, kredietgever en subsidieaanvrager over en weer ten opzichte van elkaar hebben.
Artikel 6.11.1.5 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:
met de provincie Overijssel uiterlijk acht weken na het verlenen van de garantie een uitvoeringsovereenkomst te sluiten;
toelichting: De voorwaarden waaronder de uitvoeringsovereenkomst zal worden gesloten zullen worden gepubliceerd op www.overijssel.nl/subsidies .
wholesaletoegang tot het gesubsidieerde netwerk te verlenen voor een periode van tenminste zeven jaar tegen eerlijke en niet-discriminerende voorwaarden en indien van toepassing, volgens de door de ACM vastgestelde beginselen inzake tarifering en toegang tot buizen en masten niet in tijd te beperken, zoals gedefinieerd in de AGVV.
Artikel 6.11.1.6 Bevoorschotting
In afwijking van artikel 1.3.2 tweede lid verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot op een garantie.
Artikel 6.11.1.7 Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling
In aanvulling op artikel 1.5.2 eerste lid en artikel 1.5.3 eerste lid wordt de aanvraag tot vaststelling van de garantie ingediend uiterlijk 13 weken nadat de garantietermijn is verstreken.
Subparagraaf 6.11.2 Grote NGA-projecten in het buitengebied
Artikel 6.11.2.3 Grondslag subsidie
De garantie als bedoeld in artikel 6.11.2.1 eerste lid bevat een passende risicoverdeling tussen de kredietgever en de provincie, waarbij de provincie maximaal 80% garandeert van de investeringskosten minus eventuele door de provincie verstrekte subsidies.
Toelichting: De risicoverdeling wordt bepaald aan de hand van de bij de subsidieaanvraag ingediende business case.
Artikel 6.11.2.5 Procedure vooraanvraag
Na publicatie van de vooraanvraag op de provinciale website kan een ieder binnen een periode van 4 weken aantonen dat er een reeds gefinancierd investerings- en realisatieplan ligt, dat voorzien is van voor de uitvoering benodigde goedkeuringen en dat binnen 3 jaar leidt tot tenminste een vergelijkbaar NGA aanbod. Dit plan wordt ingediend aan de hand van een door de rechtsgeldig vertegenwoordiger van de indiener geaccordeerd voorstel voorzien van een investeringsplanning, een plan voor de vraagbundeling en een projectplanning. De indiener zal contractueel gehouden worden aan de uitvoering van de plannen.
Indien een plan in de zin van het voorgaand lid niet wordt ingediend, zullen Gedeputeerde Staten een ieder, inclusief de vooraanvrager, in staat stellen binnen een periode van acht weken na openstelling van de aanvraagperiode een subsidieaanvraag in te dienen voor een NGA-project in het gebied waarop de vooraanvraag betrekking heeft.
Artikel 6.11.2.6 Volgorde van behandeling
In afwijking van artikel 1.1.4 wordt, als er sprake is van meerdere aanvragen voor een NGA-project in hetzelfde gebied die elk voldoen aan de gestelde criteria, de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld aan de hand van de prioriteringcriteria die in bijlage 1 bij deze paragraaf zijn opgenomen.
Toelichting: Bijlage 1 is te vinden in de rechterkolom op deze webpagina, onder het kopje bijlagen.
Artikel 6.11.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag. Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Artikel 6.11.2.8 Adviescommissie
Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie voor het realiseren van een NGA-project voor een niet-bindend advies voor aan de adviescommissie Breedband, die advies geeft over:.
Artikel 6.11.2.9 Vermogensvorming en terugvordering
Bij verkoop of vervreemding van het NGA-netwerk aan een derde, niet-zijnde een aan de subsidieontvanger verbonden persoon, binnen de looptijd van de garantie en voor zover het bedrag waarvoor de garantie wordt verstrekt en de subsidie tezamen meer dan € 500.000 bedragen, wordt de door vervreemding verkregen bovenmatige winst naar rato van het aandeel van de beschikbaar gestelde garantie en subsidie in de totale financiering, tussen de subsidieontvanger en Gedeputeerde Staten verrekend. Onder bovenmatige winst wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief een redelijk rendement en de transactiewaarde op het moment van vervreemding.
Toelichting: Deze bepaling beoogt te voorkomen dat een marktpartij door verkoop van het door de provincie gesubsidieerde netwerk, onevenredig hoge winsten maakt. In de beschikking tot subsidieverlening of uitvoeringsovereenkomst wordt daartoe een bepaling opgenomen.
Indien de garantie en subsidie tezamen tot staatssteun leiden van meer dan € 10.000.000,-, geldt een terugvorderingsmechanisme in de zin van de AGVV. Deze dient te voorkomen dat er winst wordt gemaakt die een redelijk rendement te boven gaat. Onder winst die het redelijk rendement te boven gaat wordt verstaan het positief verschil tussen de kosten van het netwerk bij aanleg inclusief een redelijk rendement en de actuele waarde op het moment van subsidievaststelling van de Geldlening.
Toelichting: Het terugvorderingsmechanisme moet voorkomen dat met subsidiegeld van de provincie onevenredig hoge winsten worden gemaakt. In de uitvoeringsovereenkomst wordt daartoe een bepaling opgenomen.
Bij het bepalen van de hoogte van een vergoeding op grond van dit artikel wordt de waarde van het NGA-netwerk en het redelijk rendement vastgesteld door een college van deskundigen. Gedeputeerde Staten en de subsidieontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.
Subparagraaf 6.11.3 NGA-projecten van beperkte omvang
Artikel 6.11.3.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het realiseren van een NGA-project van beperkte omvang.
Artikel 6.11.3.3 Grondslag subsidie
De hoogte van het forfaitair tarief wordt bepaald aan de hand van de hoogte van de gemiddelde aanleg- en aansluitingskosten per home activated.
Toelichting: Alleen voor zover de gemiddelde aansluitingskosten een rendabele exploitatie van het NGA-netwerk in de weg staan, is subsidieverlening gerechtvaardigd.
Artikel 6.11.3.4 Weigeringsgronden
In afwijking van artikel 1.1.7 tweede lid weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien deze lager is dan € 5.000,–.
Artikel 6.11.3.5 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In de landelijke Retailagenda zijn de provincies gevraagd regie te voeren over het ruimtelijk-economisch detailhandelsbeleid, gericht op onder andere het terugbrengen van het overaanbod, voorkomen van leegstand en de samenwerking en afstemming tussen partijen te faciliteren. Het ministerie van Economische Zaken heeft in 2015 een Retailagenda opgesteld waarin 20 maatregelen staan beschreven die gericht zijn op het ontwikkelen van sterke winkelgebieden, investeren in mensen en kansen voor ondernemerschap. Eén van de maatregelen is het sluiten van RetailDeals tussen het Ministerie van EZ, mede gesloten namens partijen vertegenwoordigd in de landelijke Retailagenda, en gemeenten. Diverse Overijsselse gemeenten hebben inmiddels een gemeentelijke retaildeal afgesloten, andere zijn voornemens om in een volgende ronde te tekenen. Gemeenten hebben behoefte aan provinciaal procesgeld bij het opstellen en uitvoeren van de gemeentelijke retailagenda.
Gedeputeerde Staten willen bijdragen aan de versnelling van de uitvoering van de acties afgesproken in de gemeentelijke retaildeal en stellen een subsidie van maximaal € 10.000,– per gemeente beschikbaar.
Artikel 6.12.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen of uitvoeren van een gemeentelijke retailagenda ter uitvoering van de retaildeal.
Artikel 6.12.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,– per gemeente.
Artikel 6.12.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Paragraaf 6.13 Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt
De provincie wil samen met regionale partijen, zoals regionale werkbedrijven, onderwijsinstellingen, sociale partners en gemeenten bevorderen dat kwetsbare groepen, (weer) toegang hebben en houden tot de arbeidsmarkt.
Op grond van deze subsidieparagraaf kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor activiteiten die de toegang en behoud van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt bevorderen.
Artikel 6.13.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
kwetsbare jongere: een jongere of jong volwassene tot 27 jaar die moeite hebben met het behalen van een startkwalificatie, dan wel een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt en er niet of nauwelijks in slagen daar een duurzame positie te verwerven. Dit maakt hen kwetsbaar, gezien de complexe eisen die de huidige samenleving stelt;
Regionaal Werkbedrijf: een bestuurlijk netwerk of platform dat gevormd wordt door minimaal de gemeenten, het onderwijs, het UWV en werkgevers- en werknemersorganisatie. De regionale werkbedrijven sluiten aan op de bestaande arbeidsmarktregio’s.
toelichting: De drie arbeidsmarktregio’s in Overijssel zijn Stedendriehoek, Twente en Zwolle.
Artikel 6.13.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
verbreding of doorontwikkeling van een vernieuwende of bewezen succesvolle methodiek of aanpak die de toegang of behoud van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt bevordert;
toelichting: Het kan hierbij gaan om zowel een evidence based dan wel practice based methodiek of aanpak. In de beschrijving van activiteiten is het belangrijk dat duidelijk wordt welke methodiek of aanpak werkt en waarom het werkt.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.13.2 voldoet aan de volgende criteria:
de aanvrager is één van de centrumgemeenten van de drie Regionale Werkbedrijven in Overijssel;
toelichting: De centrumgemeenten Zwolle, Enschede en (voor Regionaal werkbedrijf Stedendriehoek) Deventer dienen de aanvraag in, en zijn daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten en de verantwoording van de subsidie.
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,- per aanvraag en bedraagt niet meer dan 50% van de totale begrote projectkosten.
Artikel 6.13.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Paragraaf 6.14 Scholingsvouchers zelfstandig professionals (ZP-ers)
Op grond van deze subsidieparagraaf kunnen zelfstandige professionals subsidie ontvangen voor bijscholing ten behoeve van de verbetering van beroepskwalificaties. De provincie draagt € 1.000,– bij aan de kosten van een cursus, opleiding of training. De subsidie is bedoeld voor ZP-ers die zich willen laten bijscholen en is niet bedoeld voor omscholing. Ook rechtsvormen die maximaal 1 medewerker in dienst hebben kunnen gebruik maken van deze subsidieparagraaf.
Artikel 6.14.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor bijscholing ten behoeve van de verbetering van beroepskwalificaties.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.14.2 voldoet aan de volgende criteria:
de zelfstandige professional staat op het moment van de aanvraag voor subsidie ten minste twee jaar ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;
toelichting: Dit betekent dat als een aanvraag op 1 januari 2017 wordt ingediend, de inschrijving bij de Kamer van koophandel voor 31 december 2014 moet liggen.
De subsidie bedraagt € 1.000,– per aanvrager.
Toelichting: Voor deze subsidieparagraaf bedraagt de susbidie € 1.000,– omdat een subsidie van € 1.000,– of minder geweigerd wordt op grond van artikel 1.1.7.
Artikel 6.14.8 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Artikel 6.14.9 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht de activiteit als bedoeld in artikel 6.14.2 uiterlijk zes maanden na de datum van verlening van de subsidie te hebben gestart en uiterlijk twee jaar na datum van verlening van de subsidie te hebben uitgevoerd.
Paragraaf 6.15 HRM scholingsregeling MKB
Gedeputeerde Staten willen MKB bedrijven stimuleren om de duurzame inzetbaarheid van werkenden op de arbeidsmarkt te vergroten. Up to date kennis en vaardigheden zijn van groot belang om tot op hoge leeftijd te kunnen blijven werken. De mogelijkheid om opleidingen te volgen en zich te blijven ontwikkelen is noodzakelijk gezien de snelle technische veranderingen. Het heeft een positieve impact op de motivatie van werknemers om langer door te werken.
MKB bedrijven gevestigd in Overijssel kunnen op grond van deze regeling de helft van de kosten voor een HRM-scan en maatwerkontwikkeltrajecten voor medewerkers, die niet hoger dan een MBO niveau 3 opleiding hebben gevolgd, gesubsidieerd krijgen. De regeling is bedoeld voor het MKB dat geen beroep kan doen op scholingsfondsen vanuit de branche of op Europese scholingsprogramma’s, zoals ESF.
Artikel 6.15.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
maatwerkontwikkeltraject: een ontwikkelingstraject voor de medewerkers in dienst bij het MKB bedrijf, gericht op competenties, vaardigheden en kennis met het oog op de snelle technologische ontwikkelingen, met als doel versteviging van de concurrentiepositie van het bedrijf en duurzamere inzetbaarheid van de huidige werknemers;
toelichting: Voorbeelden van technologische ontwikkelingen zijn automatisering, robotisering en 3d-printing. Scholingsontwikkelingstrajecten zijn bijvoorbeeld gericht op vaktechnische of gedragsmatige vaardigheden zoal ssoftskills, organisatorieskills, ICT-skills;
Artikel 6.15.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het uitvoeren van:
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,– per aanvraag.
Artikel 6.15.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 zijn uitsluitend de volgende kosten subsidiabel:
Artikel 6.15.8 Weigeringsgrond
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Paragraaf 6.16 Kiezen voor techniek in het primair en voortgezet onderwijs
Techniek, technologie en de daaruit voortkomende industrieën, producten, kennis en vaardigheden maken een essentieel onderdeel uit van onze samenleving en ons leven. Het aanleren van vaardigheden op het gebied van wetenschap en technologie (W&T) wordt op dit moment in het onderwijs geïmplementeerd. Het is nog onvoldoende zichtbaar, terwijl alle basisscholen wetenschap & technologie structureel in het onderwijsprogramma moeten hebben opgenomen in 2020. Dit is een van de doelstellingen van het Nationaal Techniekpact 2020 en Techniekpact Oost.
Techniekopleidingen en -faciliteiten zijn kostbaar. Er liggen kansen voor het delen van en gezamenlijk investeren in techniekfaciliteiten vanuit het onderwijs, bedrijven en lokale en regionale overheden. In samenwerking met de Techniekpactpartners wil de provincie bijdagen aan de doelstelling van het Techniekpact dat alle PO en VO-scholen in Overijssel eind 2019 een actieve samenwerking hebben met het lokaal respectievelijk regionaal bedrijfsleven in het kader van ‘Kiezen voor Techniek’.
Artikel 6.16.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Techniekpact: Nationaal Techniekpact 2020, Inzet voor 2016 – 2020, en het afsprakenkader Techniekpact Oost.
toelichting: http://www.techniekpact.nl
Artikel 6.16.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de implementatie van wetenschap en technologie in het onderwijsprogramma van de school.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 6.16.2 voldoet aan de volgende criteria:
de activiteiten dragen bij aan de doelstelling van het Techniekpact dat alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs in Overijssel eind 2019 een actieve samenwerking hebben met het regionaal bedrijfsleven in het kader van ‘Kiezen voor Techniek’.
toelichting: Het gaat om bewezen effectieve activiteiten of er wordt onderzoek gedaan naar de werking ervan. Daarnaast wordt er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande wetenschap en technologie faciliteiten.
er wordt aantoonbaar gebruik gemaakt van de expertise uit wetenschappelijk onderzoek;
toelichting: De aanvrager kan hierbij gebruik maken van de expertise van bijvoorbeeld TechYourFuture (TYF) of Kenniscentrum Wetenschap & Technologie Oost (KWTO). TYF/KWTO beschikken over expertise als het gaat om vormgeven van wetenschap & technologie in het primair en voortgezet onderwijs en expertise uit wetenschappelijk onderzoek.
Artikel 6.16.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 33% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,- per aanvraag.
Paragraaf 6.17 (potentieel) Beeldbepalende evenementen 2017 t/m 2019
In het kader van het Evenementenbeleid 2017-2019 hebben Gedeputeerde Staten elf beeldbepalende en zes potentieel beeldbepalende evenementen aangewezen. Deze cultuur -en sportevenementen zetten Overijssel op de kaart als (inter)nationaal aantrekkelijke provincie voor bezoek en verblijf. Gedurende de periode 2017-2019 kunnen deze evenementen op grond van deze subsidieparagraaf subsidie aanvragen.
Artikel 6.17.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
beeldbepalende evenementen: door Gedeputeerde Staten aangewezen cultuur- en sportevenementen in Overijssel met een (inter)nationale of provinciale uitstraling, een groot mediabereik en van kwalitatief hoog niveau. De beeldbepalende evenementen vormen het fundament voor het evenementenbeleid 2017-2019 en blijven Overijssel op de kaart zetten als (inter)nationaal aantrekkelijke provincie voor bezoek en verblijf.
Artikel 6.17.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
de organisatie en uitvoering van de volgende beeldbepalende evenementen: Bevrijdingsfestival Overijssel, Internationaal buitentheaterfestival Deventer Op Stelten, Dickens Festijn, Deventer Boekenmarkt en het Tuinfeest, Kunsten op Straat, Military Boekelo-Enschede, CSI Twente, AA Drink FBK Games, Triathlon Holten, Enschede Marathon en Ronde van Overijssel;
Paragraaf 6.18 Kleinere evenementen 2017
In het kader van het Evenementenbeleid 2017-2019 wensen Gedeputeerde Staten bijzondere kleinere evenementen te ondersteunen zodat zij een bijdrage leveren aan de sociale cohesie, het op de kaart zetten van de eigen omgeving en een bijdrage leveren aan de vernieuwing van de Overijsselse evenementen.
Artikel 6.18.1 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de voorbereiding, uitvoering of verbetering van kleinere evenementen in Overijssel.
Artikel 6.18.3 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,–.
Artikel 6.18.4 Subsidiable kosten
In afwijking van artikel 1.1.6 zijn kosten van uren van vrijwilligers subsidiabel tot maximaal € 15,– per uur.
Artikel 6.18.5 Indieningstermijn aanvraag
Toelichting: Het in de beoordeling van de aanvraag meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in het tendersysteem centraal staat. Uit de aard van het tendersysteem vloeit derhalve voort dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle voor die beoordeling en rangschikking relevante gegevens moeten zijn overlegd en dat daarna geen rekening kan worden gehouden met informatie dat neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag.
Bij onvolledigheid van de aanvraag na de sluitingsdatum is er alleen ruimte voor het herstel van kleinigheden zoals een handtekening, een bankrekeningnummer, kamer van koophandel gegevens e.d., het moet gaan om informatie die niet inhoudelijk betrekking heeft op de beoordelingscriteria zoals opgenomen in deze subsidieparagraaf. De volledigheid/juistheid van de aanvraag is de verantwoordelijkheid van de aanvrager.
Artikel 6.18.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
De aanvrager maakt bij de aanvraag gebruik van het aanvraagformulier Kleinere evenementen 2017.
Artikel 6.18.8 Volgorde van behandeling
Artikel 6.18.9 Adviescommissie
Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie voor aan de Adviescommissie Evenementen Overijssel 2017-2019 die advies geeft over:
Artikel 6.18.10 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
sprake is van een aanvraag voor een kermis, circus, beurs, congres, carnavalsoptocht, braderie, week-jaar-streek-vrij- beestenmarkt, buurt-wijk-dorpsfeest, fair en rommelmarkt, koopzondag, sinterklaasintocht, kerstmarkt of een nieuwjaarsduik, dancefestival, molendag en openmonumentendag, koningsdag, 4 mei-herdenking, uitsluitend een demonstratie of workshop, uitsluitend een concert of voorstelling, planten- dierenshow of een toernooi;
Hoofdstuk 7 Culturele infrastructuur en monumentenzorg
Paragraaf 7.1 Kader culturele instellingen Overijssel
Gedeputeerde Staten kunnen instellingen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de culturele doelstellingen als bedoeld in het uitvoeringsprogramma. Uitsluitend organisaties en instellingen die met naam zijn genoemd in tabel 1 kunnen een aanvraag voor subsidie indienen. In tabel 1 zijn ook de maximale subsidies en de subsidieperiode opgenomen.
Artikel 7.1.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
uitvoeringsprogramma: het uitvoeringsprogramma Cultuur Overijssel 2017-2020 bij de Cultuurnota 2017-2020, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 4 oktober 2016.
toelichting: Het uitvoeringsprogramma is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie
Artikel 7.1.5 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum zoals opgenomen in tabel 1.
Toelichting: In artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn de subsidiabele en niet subsidiabele kosten opgenomen. Het subsidiebedrag is maximaal 100%. Rekening houdend met de eigen inkomsten norm zoals bedoeld in het uitvoeringsprogramma, de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 kan het subsidiepercentage minder dan 100% bedragen.
Artikel 7.1.6 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.5 zijn kosten voor het gebruik van materiaal, kosten voor communicatie, kosten van gebruik van gas, water en energie, kosten van onderhoud, kosten van huur en algemene administratiekosten van de instelling, die toe te rekenen zijn aan het doel van de subsidie, subsidiabel.
Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie aan Rijnbrink Bibliotheken en Kunstvereniging Diepenheim in eerste instantie voor het jaar 2017.
Toelichting: In 2017 wordt bepaald of Rijnbrink Bibliotheken en Kunstvereniging Diepenheim voor de jaren 2018–2020 jaarlijks een aanvraag moeten indienen, of dat met 1 aanvraag voor de jaren 2018–2020 kan worden volstaan.
Artikel 7.1.10 Weigeringsgronden
In afwijking van artikel 1.1.7 vijfde lid kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor ontwikkeling en uitvoering van voorstellingen die tevens worden gefinancierd vanuit de stichting 4 Oost of vanuit de, op basis van deze subsidieparagraaf, verstrekte subsidie aan het OKTO.
Artikel 7.1.11 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:
Artikel 7.1.12 BIS-instellingen en Rijkscultuurfondsen
Indien sprake is van subsidieverlening aan een BIS-instelling of een instelling die subsidie ontvangt van de Rijkscultuurfondsen, kunnen Gedeputeerde Staten bij verlening, vaststelling of eventuele wijziging of intrekking van de subsidie, waar mogelijk aansluiten bij het besluit van het Rijk of de Rijkscultuurfondsen.
Paragraaf 7.2 Restauratie Rijksmonumenten
Met ingang van 2012 heeft het Rijk middelen voor de restauratie van rijksmonumenten overgedragen aan de provincies. Overijssel ontvangt hiervoor jaarlijks een bedrag van € 1.249.181. Met het Rijk is afgesproken dat deze middelen worden aangevuld. Deze regeling is staatssteunproof. De Nationale Monumentenregeling kan gebruikt worden voor steun monumenten. Steunmaatregelen op basis van deze regeling hoeven niet aangemeld te worden bij de Europese Commissie.
Artikel 7.2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
rijksmonument: een van rijkswege beschermd monument of zelfstandig onderdeel, voorzien van een monumentennummer en opgenomen in het landelijke Monumentenregister, niet zijnde een woonhuis;
toelichting: Voor een orgel dat onderdeel is van een rijksmonument kan als zelfstandig onderdeel een aanvraag worden ingediend.
woonhuis: beschermd rijksmonument of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt: gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 voldoet aan de volgende criteria:
de subsidiabele kosten voor restauratie van rijksmonumenten, met uitzondering van molens, groene monumenten en archeologische monumenten, bedragen ten minste 6% van de herbouwwaarde;
toelichting: De Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk, richt zich op planmatig onderhoud. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een rekenmodel dat stelt dat een investering voor sober onderhoud in beginsel gelijk is aan 0,5% van de herbouwwaarde per jaar. Omdat de Sim subsidie verstrekt voor een zesjarig instandhoudingsplan komt dit neer op 3% van de herbouwwaarde in zes jaar. De provinciale regeling richt zich op restauraties die het reguliere onderhoudswerk overstijgen. Hierbij wordt uitgegaan van restauratiewerkzaamheden die niet binnen twee onderhoudsperiodes kunnen worden gerealiseerd. Dat betekent dat de restauratieopgave voor de provinciale subsidieregeling groter moet zijn dan 6% van de herbouwwaarde.
de subsidiabele kosten voor restauratie van rijksmonumentale molens bedragen ten minste € 120.000,–;
toelichting : De Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk, maakt voor het berekenen van de onderhoudskosten aan molens geen gebruik van de herbouwwaarde. Deze methode volstaat bij molens niet, omdat de bewegende onderdelen van molens harder slijten dan ‘gewone’ monumenten. De subsidiabele kosten voor molens in de Sim zijn daarom voor zesjarig onderhoud vastgesteld op maximaal € 60.000,-. De provinciale regeling zich richt op restauratiewerkzaamheden die niet binnen twee onderhoudsperiodes kunnen worden gerealiseerd. Dat betekent dat de restauratieopgave voor molens voor de provinciale subsidie groter moet zijn dan € 120.000,–.
de subsidiabele kosten voor de restauratie van archeologische rijksmonumenten en groene rijksmonumenten bedragen ten minste € 25.000,–;
toelichting: Het gaat hierbij om kosten die het reguliere onderhoud (zoals gesubsidieerd met de Sim) aantoonbaar overstijgen. Ook voor dit type rijksmonumenten geldt dat de provinciale regeling inzet op grote restauratieopgaven, omdat reguliere onderhoudswerkzaamheden gesubsidieerd kunnen worden met de Sim, de instandhoudingsregeling van het Rijk. Omdat hierbij niet gerekend kan worden met de herbouwwaarde, maar de provincie wel hecht aan het onderscheid tussen relatief kleinschalige werkzaamheden en grotere onderhoudsopgaven wordt een ondergrens van € 25.000,– gehanteerd.
op de restauratieplaats wordt ten minste één leerlingplaats voor een leerling in de restauratiebouw gerealiseerd;
toelichting: Om ook in de toekomst vakkundig en kwalitatief hoogstaand restauratiewerk mogelijk te maken is het noodzakelijk dat restauratieleerlingen worden opgeleid voor dit specialistische vak. Zonder de benodigde praktijkervaring is het succesvol afronden van een leertraject niet mogelijk. De provincie hecht er daarom aan dat op projecten die subsidie ontvangen voor restauratie voor ten minste één leerling in de restauratiebouw een leerlingplaats wordt gerealiseerd. Indien de aard van de werkzaamheden de inzet van leerlingen uitsluit overlegt de aanvrager hierover een verklaring van het restauratiebedrijf. Gedeputeerde Staten kunnen deze verklaring ter beoordeling aan de provinciale Monumentencommissie voorleggen.
Artikel 7.2.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 is voor de berekening van de subsidiabele kosten voor activiteiten zoals bedoeld in artikel 7.2.2 sub a artikel 4 en de bijbehorende Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten 2013 van de Sim van toepassing.
Toelichting: Voor de subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 sub b zijn de artikelen 1.1.5 en 1.1.6 van toepassing.
Artikel 7.2.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager tevens:
een verzekeringspolis waaruit de herbouwwaarde van het rijksmonument blijkt, of voor zover geen verzekering is afgesloten of de herbouwwaarde niet uit de verzekeringspolis blijkt, een door een verzekeraar geaccepteerde taxatie van de herbouwwaarde. Deze bepaling geldt niet voor molens, groene en archeologische monumenten;
een vergunning van de gemeente voor de uit te voeren werkzaamheden, dan wel een verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig zijn. Indien deze stukken bij het indienen van de aanvraag nog niet zijn verkregen, wordt de subsidie verleend onder de opschortende voorwaarde tot het verkrijgen van de betreffende vergunning dan wel verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig zijn;
Artikel 7.2.9 Volgorde van behandeling
In afwijking van artikel 1.1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen voor de restauratie van een rijksmonument die voldoen aan de aan de in artikel 7.2.3 gestelde criteria, in een prioriteitsvolgorde. De prioriteitsvolgorde wordt bepaald op basis van scoretabel 1.
Toelichting: Instandhouding van monumenten is een van de hoofdactiviteiten van de POM's. Met het rijk is afgesproken om zorg te dragen voor de POM's vanwege hun bijzondere rol bij het behoud van monumenten. In deze regeling vertaalt zich dat door per POM aan maximaal twee aanvragen een punt in de scoretabel toe te kennen. Voor groene en archeologische monumenten is het realiseren van een herbestemming geen optie. Ook zal het afsluiten van een lening via het NRF in veel gevallen geen mogelijkheid bieden voor deze categorie monumenten. Om deze monumenten een gelijke kans op subsidie te geven kent de regeling een aanvraag van dit type monument twee punten toe. Indien toch sprake is van een lening via het NRF wordt hiervoor geen extra punt berekend, omdat deze hierbij reeds is toebedeeld.
Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dat toelaat.
Toelichting: Bij het bepalen van de volgorde van behandeling hanteren Gedeputeerde Staten een prioriteitsvolgorde waarbij punten kunnen worden toebedeeld op basis van een aantal kenmerken van de aanvraag. Investeren in een restauratie heeft pas zin als er planmatig onderhoud aan het rijksmonument wordt uitgevoerd. Aanvragers krijgen dan ook voorrang wanneer ze een aanvraag hebben ingediend bij een instandhoudingsregeling van het Rijk. Een eigenaar die maximaal leent via het Nationaal Restauratiefonds toont de bereidheid te investeren in het onderhoud van het monument. Ook deze aanvragers krijgen voorrang.
Artikel 7.2.10 Adviescommissie
Gedeputeerde Staten leggen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2 ter advies voor aan de provinciale Monumentencommissie, die advies geeft en de aanvragen in een prioriteitsvolgorde plaatst.
Artikel 7.2.11 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
het een aanvraag betreft voor een rijksmonument dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
Paragraaf 7.3 Erfgoed ‘Het verhaal van Overijssel’
Artikel 7.3.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
gebundelde aanpak: ten minste twee eigenaren nemen deel aan de activiteit. Voor terreinbeherende organisaties wordt hierop een uitzondering gemaakt als deze eigenaar zijn van een ensemble gebouwen, bouwwerken of cultuurhistorische elementen die bepalend zijn voor de karakteristieke identiteit van het gebied;
Artikel 7.3.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 7.3.4 Grondslag subsidie
In aanvulling op het eerste, tweede en derde lid bedraagt het subsidiepercentage maximaal 60% van de subsidiabele kosten indien de subsidiabele activiteit bijdraagt aan het verhaal van één van de historische thema’s uit de cultuurnota, of als verbinding wordt gezocht met de provinciale doelstellingen op het gebied van duurzaamheid, vrijetijdseconomie, sociale kwaliteit, human capital en werkgelegenheid.
Artikel 7.3.5 Indieningstermijn aanvraag
In aanvulling op artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 1 februari 2017.
Paragraaf 7.4 Versterking productieaanbod Overijssel
Artikel 7.4.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
artistiek inhoudelijke kwaliteit: de artistiek inhoudelijke kwaliteit van een productie blijkt uit het vakmanschap, de zeggingskracht en de oorspronkelijkheid van de productie;
toelichting: Artistieke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap van de deelnemers en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager deze zeggingskracht en oorspronkelijkheid denkt te realiseren. Daarvoor is het noodzakelijk dat in de aanvraag duidelijk wordt gemaakt vanuit welke inhoudelijke visie de productie gestalte krijgt.Het vakmanschap van de kunstenaar bestaat niet alleen uit ambachtelijke vaardigheden. Vakmanschap van een kunstenaar is méér dan ambacht, namelijk door de specifieke ingreep van (een) specifieke kunstenaar(s) op materiaal. Dat materiaal kan bestaan uit verf, steen, muziek, taal of wat in de kunsten ook maar als grondstof gebruikt kan worden (ook oorspronkelijk werk van een ander). De specifieke greep van de kunstenaar is wat hij of zij met dat materiaal doet, te vertellen heeft, vorm wil geven, tot uitdrukking wil brengen, met een publiek wil delen: zijn artistieke visie. De combinatie van zijn ambachtelijke vaardigheden en visie vormen het vakmanschap van de kunstenaar. Sterker, dit is wat hem kunstenaar maakt en een kunstwerk doet creëren, in plaats van een producent die een product maakt. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt.
gevestigd in Overijssel: indien de maker of kunstenaar een bedrijf is dan is dit bedrijf statutair gevestigd in Overijssel tenzij het bedrijf geen rechtspersoonlijkheid heeft, dan moet het bedrijf een bedrijfspand bezitten of huren in Overijssel en vanuit daar ook zijn activiteiten of een deel van de activiteiten uitvoeren;
productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe uiting op het terrein van ten minste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur, niet zijnde een festival, boek, cd- of dvd-uitgave of een tentoonstelling;
Artikel 7.4.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
professionele producties met ten minste een provinciale uitstraling.
toelichting: Op basis van deze regeling kan subsidie aangevraagd worden voor de kosten van professionele producties in alle kunstdisciplines. Het gaat om producties waarvan een hoge artistieke kwaliteit verwacht wordt en ten minste een nationale uitstraling en om producties met ten minste een provinciale uitstraling. Rechtspersonen zoals culturele instellingen kunnen een aanvraag indienen, maar ook natuurlijke personen zoals individuele kunstenaars (beeldend kunstenaars, componisten, auteurs). De subsidiabele kosten zijn alle voor de productie noodzakelijke kosten die aantoonbaar rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de productie binnen de projectperiode. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden voor het voorbereiden, ontwikkelen en uitvoeren van de productie subsidiabel zijn. De aanvrager geeft met behulp van het aanvraagformulier aan of hij subsidie vraagt voor onderdeel a) of onderdeel b). Aanvragen voor festivals, boekuitgaven, tentoonstellingen, cd-dvd uitgaven en aanvragen ter aanvullende bekostiging van de reguliere activiteiten van door de provincie Overijssel gesubsidieerde instellingen komen niet in aanmerking.
In aanvulling op het eerste lid voldoet een subsidie als bedoeld in artikel 7.4.2 sub a aan het criterium dat de productie een overtuigende en aantoonbare binding met Overijssel heeft;
Toelichting: De binding met Overijssel blijkt bijvoorbeeld uit de keuze voor het thema, waarmee het verhaal van Overijssel wordt verteld, de ontwikkeling van de productie in Overijssel en of de inzet van Overijsselse makers en/of bij de productie betrokken kunstenaars.
Artikel 7.4.5 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag in het kalenderjaar 2017 kan worden ingediend vanaf 1 februari 2017
Artikel 7.4.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In afwijking van artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag:
een productieplan betreffende het doel en het artistieke concept van de productie, de wijze waarop de beoogde doelen worden bereikt, de binding met Overijssel, indien sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 7.4.2.sub a, de personen en instellingen die bij de productie zijn betrokken, een beschrijving van een marketingstrategie betreffende de publieksgroep of publieksgroepen die de aanvrager met de productie wil bereiken en de marketinginstrumenten die worden ingezet;
een speellijst of ten minste twee intentieverklaringen waaruit een provinciale c.q. nationale uitstraling zichtbaar blijkt.
toelichting: Een speellijst is een opsomming van alle locaties en speeldata waarvan de verwachting is dat de productie daar zal worden uitgevoerd dan wel het kunstwerk te bezichtigen zal zijn.
Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.4.2 sub a ter advies voorleggen aan de adviescommissie Cultuur die advies geeft over:
de toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Overijssel.
toelichting: Gestreefd wordt om in Oost-Nederlands verband de culturele infrastructuur in Oost-Nederland als geheel te versterken. Ook de provincie Gelderland kent een regeling voor culturele producties. In dit licht wordt de commissie samengesteld in overleg met de provincie Gelderland. Dit gebeurt deels uit efficiency- oogpunt. Maar vooral omdat dit de mogelijkheid biedt om met de commissie te komen tot gedeelde observaties over de culturele infrastructuur in Oost-Nederland. De evaluatie van de regelingen in beide provincies kan dan ook in deze Oost-Nederlandse context worden geplaatst.
Paragraaf 7.7 Cultuurparticipatie
Artikel 7.7.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
innovatieve activiteiten: activiteiten op het gebied van amateurkunst of cultuurparticipatie die nieuw zijn voor de aanvrager met als doel de inhoudelijke of organisatorische innovatie of innovatie op het gebied van talentontwikkeling te stimuleren;
toelichting: Uit de aanvraag moet blijken dat de aanvrager een nieuw doel heeft, een nieuwe doelgroep aanboort of een nieuwe artistiek inhoudelijke keuze maakt, ten opzichte van eerdere projecten of zijn reguliere werkzaamheden.
Artikel 7.7.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die aantoonbaar bijdragen aan de toename en ontwikkeling van cultuurparticipatie of amateurkunst en de culturele ontwikkeling van de deelnemers, in combinatie met ten minste twee van de volgende activiteiten:
innovatieve activiteiten ter verbetering van de deskundigheid van een culturele organisatie op het gebied van ledenwerving, vrijwilligersbeleid, publieksbereik, fondsenwerving, marketing en communicatie;
toelichting: Het gaat hierbij om het borgen en verbreden van kennis en de know how van een organisatie op de genoemde gebieden.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.7.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 7.7.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000,–-.
Paragraaf 7.8 Cultuureducatie ‘cultuur aan de basis’
Artikel 7.8.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
doorgaande leerlijn: de uitwerking per leerjaar van wat een kind aan het eind van het primair onderwijs moet kennen en kunnen. Deze uitwerking is gebaseerd op de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie en geeft daarnaast zicht op de plaats van cultuur binnen andere vakken, de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs en de aansluiting tussen binnenschools en buitenschools leren;
Artikel 7.8.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
activiteiten die bijdragen aan de vakinhoudelijke deskundigheid van leerkrachten inclusief vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie;
toelichting: Het gaat hierbij zowel om pedagogisch-didactische vaardigheden als ook om vaardigheden in de verschillende kunstdisciplines en kennis over het cultureel erfgoed.
activiteiten gericht op het versterken van de meerjarige samenwerking van de school met de lokale culturele omgeving ten behoeve van de kunstzinnige en culturele ontwikkeling van leerlingen.
toelichting: Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een meerjarige samenwerking tussen een culturele organisatie met een onderwijsinstelling.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.8.2 voldoet aan de volgende criteria:
er is aantoonbaar gemaakt door de aanvrager dat het bedrag voor cultuureducatie op de gemeentelijke cultuurbegroting voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 ten minste 75% bedraagt van het bedrag dat in 2016 op de gemeentelijke begroting was opgenomen voor cultuureducatie;
toelichting : De aanvrager overlegt een collegevoorstel waarin burgemeester en wethouders of de gemeenteraad dit voornemen bevestigt.
Artikel 7.8.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt per gemeente maximaal het bedrag zoals opgenomen in tabel 1, waarbij de subsidie voor de activiteit als bedoeld onder 7.8.2 sub a maximaal 60% van de totale subsidie bedraagt.
Toelichting: De maximale subsidie is gebaseerd op het leerlingenaantal per gemeente, volgens de gegevens van DUO, peildatum 1 oktober 2014.
Artikel 7.8.5 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 kan een aanvraag worden ingediend vanaf 2 januari 2017 en moet deze ontvangen zijn uiterlijk op 3 april 2017.
Artikel 7.8.6 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1. tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag:
een intentieverklaring van het schoolbestuur voor deelname aan het gemeentelijke cultuureducatieplan;
toelichting: In de intentieverklaring geeft het schoolbestuur aan dat zij voornemens is een inspanning te verrichten op bijvoorbeeld samenwerking in ontwikkeling doorlopende leerlijn, ontwikkeling van visie op cultuureducatie, activiteiten die bijdragen aan de deskundigheid van leerkrachten, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatieactiviteiten die de relatie tussen school en de lokale culturele omgeving versterken.
een collegevoorstel waarin burgemeester en wethouders of een raadsvoorstel waarin de gemeenteraad bevestigt dat een bedrag voor cultuureducatie op de gemeentelijke cultuurbegroting voor de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020 ten minste 75% bedraagt van het bedrag dat in 2016 op de gemeentelijke begroting was opgenomen voor cultuureducatie.
Paragraaf 7.9 Cultuurmakelaars
Artikel 7.9.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
cultuurmakelaar: een onafhankelijk adviseur, werkzaam voor de cultuursector die in opdracht van gemeenten werkt;
toelichting: De cultuurmakelaar wordt onder andere ingezet om contacten tussen de culturele organisaties te intensiveren, de deskundigheid van culturele organisaties te verbeteren, vernieuwend aanbod te onderzoeken en hierin ondersteuning te bieden.
Artikel 7.9.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een cultuurmakelaar.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.9.2 voldoet aan de volgende criteria:
de activiteiten van de cultuurmakelaar hebben betrekking op ten minste drie cultuurdisciplines binnen het werkterrein van de cultuurmakelaar;
toelichting: Hiermee wordt beoogd dat de cultuurmakelaar als onafhankelijke intermediair op een breed cultureel terrein wordt ingezet met meerdere cultuurdisciplines.
In aanvulling op het eerste lid voldoet een aanvraag voor subsidie voor een activiteit die zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle aan het criterium dat de cultuurmakelaar in ten minste één andere Overijsselse gemeente dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo of Zwolle voor ten minste vier uur per week wordt ingezet.
Artikel 7.9.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 55.000,– per aanvraag.
Artikel 7.9.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden als bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel met een uurtarief van maximaal € 75,–.
Artikel 7.9.6 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag kan worden ingediend:
Paragraaf 7.10 Week van de Amateurkunst
Artikel 7.10.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de voorbereiding en uitvoering van de Week van de Amateurkunst.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.10.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 7.10.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,– per gemeente.
Artikel 7.10.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Artikel 7.10.6 Indieningstermijn aanvraag
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag kan worden ingediend:
Paragraaf 7.11 Nieuwe makers Overijssel
Gedeputeerde Staten willen bijdragen aan de ontwikkeling van beginnende Overijsselse makers tot professionals, binnen de verschillende kunstdisciplines. Daartoe verstrekt zij subsidie voor ontwikkelingstrajecten waarin een Overijsselse maker of een groep van Overijsselse makers zich kan ontwikkelen door onder begeleiding van een professionele organisatie ten minste één artistieke productie te realiseren. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door een professionele organisatie, zijnde de coördinerend begeleider van de nieuwe maker(s) uit Overijssel of Gelderland.
Artikel 7.11.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
nieuwe maker: Overijsselse maker of groep van nieuwe Overijsselse makers die zich nog niet of maar beperkt als professional heeft of hebben gemanifesteerd in de cultuursector;
toelichting: Als indicatie geldt dat, op het moment dat de subsidieaanvraag wordt ingediend, de maker niet langer dan drie jaar als maker actief is. Een nieuwe maker kan wel al langere tijd als uitvoerder (bijv. acteur, danser, musicus) actief zijn geweest.
Artikel 7.11.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het ontwikkelingstraject van een nieuwe maker of een groep van nieuwe makers, waarin ten minste één productie wordt ontwikkeld en uitgevoerd.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 7.11.2 voldoet aan de volgende criteria:
er is aantoonbaar voorzien in deskundige begeleiding voor de duur van ten minste 12 maanden, zowel artistiek, zakelijk als op persoonlijke leerdoelen van de nieuwe maker;
toelichting: In de aanvraag moet op basis van een CV worden aangetoond dat sprake is van deskundigheid op het gebied van het begeleiden van een nieuwe maker.
Artikel 7.11.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,– per aanvraag.
Artikel 7.11.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 eerste lid bedragen de loonkosten maximaal € 2.000,– bruto per maand of maximaal het geldende CAO-loon.
Artikel 7.11.8 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Artikel 7.11.9 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:
Artikel 7.11.10 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie
In aanvulling op artikel 1.5.2 tweede lid bevat een aanvraag voor vaststelling van een subsidie van € 25.000,– of meer een door de nieuwe maker ondertekend evaluatieformulier.
Toelichting: Een format van een evaluatieformulier wordt bij de verlening van de subsidie meegezonden.
Hoofdstuk 8 Kwaliteit openbaar bestuur
Paragraaf 8.1 Dodenherdenking en bevrijdingsfestival
De provincie Overijssel ziet het als haar taak om de Overijsselse burgers bewust te maken van hun verkregen democratische verworvenheden. Daarom vindt de provincie het belangrijk om de nadruk te leggen op de link tussen de dodenherdenking en het bevrijdingfestival.
Artikel 8.1.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
Artikel 8.1.5 Subsidiabele kosten
De subsidie bedraagt een forfaitair vastgesteld tarief per jaar per activiteit. Artikel 1.1.5 en artikel 1.1.6 zijn niet van toepassing.
Paragraaf 8.2 Kwaliteit openbaar bestuur
De veranderende samenleving vraagt om een interactieve en participerende overheid die dichtbij en bereikbaar is en ruimte geeft aan initiatieven van inwoners en bedrijfsleven. De uitdaging is flexibel in te spelen op ontwikkelingen in de samenleving en tegelijkertijd de duurzaamheid van het beleid te waarborgen en de taken effectief en efficiënt uit te voeren.
Gedeputeerde Staten willen dat het vertrouwen van de samenleving in het openbaar bestuur toeneemt of gelijk blijft. Op grond van deze subsidieparagraaf kunnen overheden of semi-overheden subsidie aanvragen voor activiteiten die bijdragen aan de kwaliteit van het openbaar bestuur.
Artikel 8.2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
openbaar bestuur: het geheel van structuren en processen waarbinnen voor de maatschappij bindende beslissingen worden genomen.
toelichting: Beslissingen zijn bindend als degenen op wie zij zich richten zich niet aan de werking ervan kunnen onttrekken. Het openbaar bestuur bevat bestuurlijke gezagsdragers en het ambtelijk apparaat. Het maakt deel uit van het maatschappelijk systeem: het geheel van opvattingen, gedragingen en posities in de maatschappij.
semi-overheid: organisaties die wettelijke taken uitvoeren of een publiek belang dienen en een publieke financiering ontvangen.
toelichting: Semi-overheidsorganisaties bevinden zich onder andere in de volgende sectoren: energie, openbaar vervoer, onderwijs, woningcorporaties, gezondheidszorg en welzijn, media. De overheid oefent invloed uit op semi-overheidsorganisaties doordat zij bijvoorbeeld voorwaarden stelt voor het verkrijgen van overheidsgeld.
Artikel 8.2.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de kwaliteit van het openbaar bestuur in Overijssel.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.2.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 8.2.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000,– per aanvraag.
Paragraaf 8.3 Experimenten bestuursstijl
Een belangrijke ambitie voor de provincie in het coalitieakkoord 2015-2019 "Overijssel werkt' is een modern bestuur te zijn dat goed aangesloten is op de samenleving, ruimte geeft aan initiatieven van inwoners en bedrijfsleven en experimenten met nieuwe vormen van samenwerking stimuleert.
Op grond van deze subsidieparagraaf kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor een experiment bestuursstijl, waarbij het zoeken naar een bestuursstijl of samenwerkingsvorm centraal staat. Daarnaast heeft de provincie procesondersteuners beschikbaar, die de initiatiefnemer hierbij kan faciliteren.
Artikel 8.3.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder experimenten bestuursstijl: het zoeken naar een passende bestuursstijl of samenwerkingsvorm, waarbij centraal staat het ontwerpen van geschikte alternatieve werkvormen, het uitlijnen van nieuwe processen, het hanteren van verschillende rollen afhankelijk van aard, omvang van en fase binnen de maatschappelijke opgaven of het zoeken naar de juiste positie en rol voor zowel democratisch gelegitimeerde organen als samenleving.
Artikel 8.3.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor een experiment bestuursstijl.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.3.2 voldoet aan de volgende criteria:
de aanvraag is, voordat deze wordt ingediend, afgestemd met het programma Experimenten Bestuursstijl;
toelichting: De afstemming is bedoeld om te beoordelen of er sprake is van een experiment bestuursstijl. Er worden afspraken gemaakt over onder andere de aanpak, de duur van het experiment, de vorm en de inzet van betrokken partijen. De aanvrager stuurt bij zijn aanvraag een weerslag van de wederzijdse ambities van de aanvrager en programma Experimenten mee.
Artikel 8.3.4 Grondslag subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000,– per aanvraag.
Artikel 8.3.5 Subsidiabele kosten
Uitsluitend kosten van derden zoals bedoeld in artikel 1.1.5 derde lid zijn subsidiabel.
Artikel 8.3.8 Vaststelling subsidie
In afwijking van artikel 1.5.1 wordt de subsidie eerst verleend en na de subsidieperiode ambtelijk vastgesteld.
Hoofdstuk 9 Gebiedsontwikkeling
Paragraaf 9.1 Uitvoering ontwikkelopgave EHS/Natura 2000
Deze subsidieparagraaf betreft de uitvoering van de EHS en de realisatie van de maatregelen ten behoeve van de Natura 2000-gebieden. De partners, zoals genoemd in artikel 9.1.3 maken gezamenlijk met de provincie afspraken over de uitvoering van gebiedsprocessen die hierbinnen uitgevoerd gaan worden. Tevens is en wordt afgesproken wie welk gebiedsproces trekt.
De subsidieverlening vindt plaats in het kader van de uitvoering van de ontwikkelopgave EHS/Natura 2000. PS hebben de kaders hiervoor op 3 juli 2013 en 23 april 2014 vastgesteld (PS/2013/412, ‘Samen verder aan de slag met de EHS’, en PS/2014/62, ‘Uitvoeringsreserve EHS’). De fases in de gebiedsprocessen en -projecten die door partners worden uitgevoerd, vinden binnen deze ontwikkelopgave en de door PS aangegeven kaders plaats. De Natuurbeschermingswet biedt in artikel 17 tweede lid expliciet de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten subsidies kunnen verstrekken voor activiteiten die verband houden met de uitvoering van beheerplannen.
Artikel 9.1.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
niet-PAS-maatregel: een gebiedsspecifieke maatregel of activiteit die wordt genomen ter realisering van de instandhoudingsdoelstellingen. De maatregel of activiteit is opgenomen in een (ontwerp-)beheerplan voor een Natura 2000-gebied in Overijssel of in het rapport ‘Maatregelen voor Natura 2000-soorten in Overijssel en in De Wieden en Weerribben in het bijzonder’ van 24 augustus 2012, dan wel in een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd(e) aanpassing of alternatief van voornoemde maatregel of activiteit;
PAS (Programma Aanpak Stikstof): de landelijke aanpak die, in overeenstemming met de Minister van Defensie en Gedeputeerde Staten van de provincies, is vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu ingevolge artikel 19kg van de Natuurbeschermingswet 1998. Het programma verbindt economie en ecologie door de realisering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden samen te laten gaan met economische ontwikkelingen;
PAS-maatregel: een gebiedsspecifieke maatregel of activiteit die wordt genomen ter uitvoering van het PAS en die tot doel heeft het herstellen en robuuster maken van de habitattypen en leefgebieden van soorten die gevoelig zijn voor stikstof, zodat deze beter beschermd zijn tegen de hoge stikstofbelasting. De maatregel of activiteit als zodanig is opgenomen in een PAS-gebiedsanalyse, dan wel een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd(e) aanpassing of alternatief van voornoemde maatregel of activiteit;
PAS-gebiedsanalyse: een ecologische analyse van een stikstofgevoelig Natura2000-gebied in Overijssel, deel uitmakend van de passende beoordeling van het PAS. In de analyse zijn maatregelen opgenomen die dienen ter verzekering dat de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten niet verder achteruit gaat of verbetert;
Artikel 9.1.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:
het uitvoeren van een gebiedsplan of -offerte dan wel het realiseren van interne maatregelen voor percelen die opengesteld zijn op de Ambitiekaart (fase 3);
toelichting: Via http://www.overijssel.nl/thema's/natuur-en-landschap/groenloket/natuurbeheerplan/digitale-kaart-0/digitale-kaart/ kunt u de Ambitiekaart raadplegen in de Atlas van Overijssel.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.1.2 voldoet aan de volgende criteria:
een partner van Samen werkt Beter, zijnde Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuurmonumenten, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Overijssels Particulier Grondbezit, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel; een Overijsselse gemeente; VNO-NCW; of de Waterschappen Drents-Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn & IJssel; dan wel
een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, die eigenaar is van gronden die relevant zijn voor de Ontwikkelopgave en waarvan de gronden vallen binnen de begrenzing van de Omgevingsvisie, waarbij de subsidiabele kosten zich beperken tot activiteiten in het kader van fase 2, 3 en 4;
Artikel 9.1.5 Subsidiabele kosten
Artikel 9.1.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
Artikel 9.1.9 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien:
Artikel 9.1.10 Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.6 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:
de uitvoering van de EHS-/Natura2000-maatregelen te realiseren conform de beheerplannen dan wel de door Gedeputeerde Staten daartoe vastgestelde plannen waarin deze maatregelen worden beschreven. Voor zover voor de uitvoering nader onderzoek nodig is naar de vorm en maatvoering van de Natura2000-maatregelen, behoeft het uiteindelijke plan van uitvoering de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
Artikel 9.1.11 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot vaststelling
In aanvulling op de artikelen 1.5.2 en 1.5.3 bevat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een verklaring van de subsidieontvanger of er al dan niet sprake is geweest van inkomsten op grond van economische activiteiten, die een gevolg zijn van de uitvoering van door deze regeling gesubsidieerde PAS- dan wel niet PAS-maatregelen. Deze inkomsten worden in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie.
Paragraaf 9.2 Ruimte voor de Vecht
In het provinciale coalitieakkoord s het programma ‘Ruimte voor de Vecht’ als een van de speerpunten benoemd in het provinciaal beleid. Voor de uitvoering van Ruimte voor de Vecht heeft de provincie Overijssel een vitale coalitie gevormd met de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle, de waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta, Staatsbosbeheer, LTO-Noord, Natuur en Milieu Overijssel, het Overijssels Particulier Grondbezit, Marketing Oost en VNO/NCW. Ruimte voor de Vecht is daarmee een programma van en voor gebiedspartners. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van deze paragraaf subsidie verlenen aan projecten uit het Uitvoeringsprogramma Ruimte voor de Vecht.
Ruimte voor de Vecht is een ambitieus integraal gebiedsontwikkelingsprogramma gebaseerd op prioriteiten en ambities van de gebiedspartners en gericht op het verzilveren van kansen om de ruimtelijke kwaliteit van het Vechtdal te vergroten. De activiteiten vanuit dit programma leiden tot een gedeeld en wenkend perspectief voor de toekomst van het Vechtdal.
In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn de doelen van de vitale coalitie vastgelegd. Deze doelen laten zich samenvatten tot:
In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn vijf statements neergelegd die de inhoudelijke basis voor de visie op de Vecht en het Vechtdal in 2050 vormen. Deze statements bieden aanknopingspunten voor het verbinden van de plannen van verschillende partners en vormen zo de basis waarop de verantwoordelijke partners in het gebied verder willen werken. De vijf statements zijn hierna kort toegelicht.
Ga voor de volle winst van de levende rivier.
De Vecht moet meer ruimte krijgen, zodat de bewoners in het Vechtdal beschermd blijven tegen overstromingen. Dit biedt kansen om de meer natuurlijke loop van de rivier terug te brengen en natuur te ontwikkelen. De volle winst van de levende rivier vraagt om de Vecht te beschouwen als een samenhangend geheel.
Maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap.
Het winterbed is een open landschap en biedt kansen voor landbouw, natuur èn voor toerisme en recreatie. We zoeken naar mogelijkheden om deze functies te verbinden. Hier is het streven om grotere gebieden als geheel te bekijken. Dat vergt innoverende technieken en goede inpassing van landbouw en natuur, zonder daarbij de verschillende belangen uit het oog te verliezen.
Maak de rivier de voorkant van het Vechtdal.
De Vecht kan een verbindende schakel zijn voor wonen, werken en recreëren in het gebied. Op goed gekozen plekken kan de Vecht toegankelijker worden, waardoor bewoners en bezoekers de Vecht meer kunnen ‘beleven’. De Vecht mag op sommige plekken wel nadrukkelijk zichtbaar worden en deel gaan uitmaken van het landschap.
Organiseer de bezoekersstromen.
Verschillende groepen hebben verschillende wensen. Grotere publiekstrekkers moeten de rust en natuur in andere gebieden niet verstoren. Het is denkbaar om zones voor verschillende functies te maken, waarbij zowel rust als drukte en vermaak een plek hebben. Het Vechtdal kan het decor zijn voor de verschillende activiteiten. Het aanbod is gericht op diverse doelgroepen. Daarnaast blijft de natuur rond de Vecht iets om zuinig op te zijn.
De Vecht en het Vechtdal hebben een rijke geschiedenis. De Vecht verbindt plaatsen, mensen en verhalen. Zoveel moois mag bekend worden. Een stevige identiteit kan helpen om duidelijk te maken hoe mooi het Vechtdal is. Het is goed om dat bekend te maken aan bezoekers. Ook voor bewoners heeft de Vecht veel te bieden.
Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht
Om de programmadoelen verder te realiseren is er een Uitvoeringsprogramma 2016–2018 Ruimte voor de Vecht opgesteld. In het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 zijn te realiseren projecten en projectclusters opgenomen, die bijdragen aan de doelstellingen en passen binnen de uitgangspunten van het programma Ruimte voor de Vecht. Het is de bedoeling om, op basis van de onderliggende projectplannen, die in nader uitgewerkte vorm worden ingediend bij de subsidieaanvragen, zichtbare resultaten te bereiken.
Alleen de partners van het programma Ruimte voor de Vecht, zijnde de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle, de waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta, Staatsbosbeheer, het Overijssels Particulier Grondbezit, LTO-Noord, NMO, VNO/NCW en Marketing Oost kunnen subsidie aanvragen. Uitzondering op deze regel is een beperkt aantal ondernemers, dat door de partners van het programma wordt voorgedragen om een bepaald project uit te voeren.
Artikel 9.2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
samenwerkingsverband Ruimte voor de Vecht: het samenwerkingsverband van de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg, de waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen, Overijssels Particulier Grondbezit, Staatsbosbeheer, Natuur en Milieu Overijssel, LTO-Noord, VNO/NCW en Marketing Oost, die zich gezamenlijk verbonden hebben aan de doelstellingen en uitgangspunten zoals verwoord in het Masterplan Ruimte voor de Vecht;
uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht: een programma, inclusief beschrijvingen van projecten en clusters van projecten, dat door het Breed bestuurlijk overleg Ruimte voor de Vecht is vastgesteld op 14 oktober 2015 en door Provinciale Staten is vastgesteld op 20 januari 2016, kenmerk PS/2015/917. In dit uitvoeringsprogramma is eveneens de afronding van projecten, zijnde de inrichting van 95 hectare nieuwe natuur van de uitvoeringsperiode 2012-2015 opgenomen.
Artikel 9.2.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 Ruimte voor de Vecht.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2 voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 9.2.5 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.1.5 betreft de subsidie voor natuurinrichting een forfaitair vastgesteld bedrag van € 12.500,– per hectare.
Artikel 9.2.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn kosten van planschade niet subsidiabel.
Artikel 9.2.8 Weigeringsgronden
In afwijking van artikel 1.1.7 derde lid wordt de subsidie niet geweigerd als de subsidie wordt gestapeld met subsidies verstrekt op basis van hoofdstuk 1A Investeren met Gemeenten van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007.
Artikel 9.2.9 Indieningstermijn aanvraag tot subsidieverlening
In afwijking van artikel 1.2.2 geldt dat een aanvraag voor subsidie ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 juli 2018.
Paragraaf 9.3 Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente 3.0
Deze subsidieregeling heeft tot doel de samenleving aan zet te krijgen in Noordoost-Twente. In aansluiting bij de participatiesamenleving willen de partners van de gebiedsontwikkeling (waterschap Vechtstromen, de gemeenten Losser, Dinkelland, Tubbergen en Oldenzaal en de provincie Overijssel) op een nieuwe manier invulling geven aan hun rol in de samenleving. Deze subsidieregeling is dan ook vooral bedoeld als instrument om cocreatie tussen overheid en samenleving mogelijk te maken.
Artikel 9.3.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
collectief van initiatieven: ten minste vijf individuele aanvragen die gelijktijdig of in ieder geval binnen twee weken nadat de eerste aanvraag is ontvangen door de provincie, worden ingediend voor activiteiten die op ten minste drie thema’s uit de gebiedsvisie elkaar versterken;
toelichting: het gaat om de volgende thema’s uit de gebiedsvisie: Het nieuwe ondernemen, Het nieuwe boeren, Het nieuwe recreëren, Informatiepunten, Unique Selling Points, Ongekende grenzen, Mobiliteit, Anders wonen en werken, Zorg en onderwijs als motor, Ontwikkelingsmogelijkheden natuur- en landschap of Het stromende water.
Artikel 9.3.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de Gebiedsontwikkeling Noordoost Twente.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 voldoet aan de volgende criteria:
de activiteit draagt bij aan de ontwikkeling van Noordoost Twente en past binnen de Gebiedsvisie Noordoost Twente;
toelichting: de gebiedsvisie is te vinden op www.mijnnoordoosttwente.nl/gebiedsontwikkeling.
de aanvraag is vooraf afgestemd met het programmabureau Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente;
toelichting: via www.mijnnoordoosttwente.nl/contactformulier kunt u contact opnemen met het programmabureau Noordoost-Twente.
de stuurgroep Gebiedsontwikkeling Noordoost-Twente heeft vooraf ingestemd met de aanvraag;
toelichting: een collectief van initiatieven kan worden geagendeerd voor een vergadering van de stuurgroep door contact op te nemen met het programmabureau van de gebiedsontwikkeling. Contactgegevens vindt u hier: www.mijnnoordoosttwente.nl/contactformulier.
indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107, eerste lid van het VWEU, dan moet de subsidie voldoen aan de de-minimisverordening, de de-minimisverordening landbouw, de AGVV of de LVV.
toelichting: Alle individuele aanvragen worden getoetst op staatssteun. Gedeputeerde Staten kunnen, in voorkomend geval, de subsidie die niet onder de de-minimisverordening kan worden, onder de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de vrijstellingsverordening landbouw brengen. Dit betekent dat de aanvraag voor subsidie dan ter kennisgeving gemeld moet worden bij de Europese Commissie.
Paragraaf 9.4 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen vanwege de ontwikkelopgave EHS/Natura 2000
Op 3 juli 2013 hebben Provinciale Staten de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld met daarbij de nieuwe begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (PS/2013/413). In deze begrenzing is onder meer het uitwerkingsgebied ontwikkelopgave EHS/Natura2000 opgenomen. Binnen de begrenzing van dit uitwerkingsgebied dienen maatregelen te worden genomen die de realisering van de EHS en de instandhouding van de Natura2000-gebieden bewerkstelligen.
Doel van deze maatregelen is het toekomstbestendig maken van de Natura 2000 gebieden. De neerslag van stikstof (stikstofdepositie) is één van de belangrijkste belemmeringen om de Europese natuurdoelen te halen. De huidige neerslag in een groot aantal Natura 2000-gebieden is veel hoger dan leefgebieden van planten en dieren kunnen verdragen. De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) moet het probleem van teveel stikstof in Nederland, door bijvoorbeeld uitlaatgassen en mest, oplossen. PAS-maatregelen moeten ervoor zorgen dat er een goede balans wordt gevonden tussen behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en de economische ontwikkeling in Overijssel. Op die manier ontstaat weer ontwikkelingsruimte voor de economie (onder andere de landbouw) in Overijssel.
De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van effectgerichte maatregelen in en rond de Natura 2000-gebieden.De gronden binnen het uitwerkingsgebied dienen tijdig beschikbaar te komen zodat de maatregelen ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd binnen de gestelde termijnen. In geval van aankoop van een agrarisch bedrijf geldt als regel dat alleen de gronden binnen de begrenzing van de ontwikkelopgave verworven kunnen worden op basis van volledige schadeloosstelling. Gronden daarbuiten kunnen slechts tegen marktwaarde worden aangekocht. Soms heeft een agrarisch bedrijf een sleutelpositie in de realisering van de ontwikkelopgave, doch is aankoop tegen volledige schadeloosstelling conform onteigeningssystematiek niet mogelijk. Met onderhavige subsidieregeling bestaat de mogelijkheid voor een afgebakende groep van eigenaren om bovenop de marktwaarde een aanvullende vergoeding te krijgen. Aangesloten is bij de mogelijkheden tot staatssteun die de Vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EU) Nr. 702/2014 biedt. Op grond van artikel 16 van deze verordening bestaat de mogelijkheid steun te verlenen voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen. Daar waar sprake is van terminologie waarvoor al een definitie is opgenomen in de verordening wordt voor de betreffende definitie verwezen naar artikel 2 van de verordening.
De bevoorschotting geschiedt conform artikel 1.3.2. Bewust is gekozen om de voorschotverlening in de regeling niet op voorhand te verankeren aan harde momenten. De uitvoering van een verplaatsing (en daarmee gepaard gaande kosten) zal per situatie immers verschillend zijn. De conform artikel 9.4.7 overgelegde investeringsbegroting en plan van uitvoering van werkzaamheden met daaraan gekoppelde tijdsplanning zullen als input dienen voor de door Gedeputeerde Staten te bepalen voorschottermijnen. Aanvrager zal verzocht worden om bepaalde bewijsstukken te overleggen dat voldaan zal worden aan de in artikel 9.4.10 genoemde verplichtingen alvorens tot uitbetaling van voorschotten wordt overgegaan. Welke bewijsstukken dit zijn, zal uit de beschikking subsidieverlening en voorschotverlening blijken.
Artikel 9.4.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.
Toelichting: Dit artikel benoemt enerzijds de activiteit waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, te weten verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw en specificeert anderzijds het algemeen belang dat de steunverlening rechtvaardigt: de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 zoals hierboven uiteengezet in de algemene toelichting. Aankoop van vervangende gronden is niet subsidiabel.
Een aanvraag voor subsidie moet voldoen aan de volgende criteria:
de aanvrager is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die, ten tijde van het sluiten van de onder sub d vermelde overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, het eigendom, regulier pachtrecht of erfpachtrecht heeft van grond behorend bij een landbouwbedrijf dat vanwege de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 wordt verplaatst;
toelichting: Onder pachtrecht wordt geen geliberaliseerde pacht of teeltpacht verstaan.
het landbouwbedrijf dat vanwege de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 wordt verplaatst, heeft een omvang van minimaal 50.000 eenheden Standaard Verdiencapaciteit; toelichting: Met de vereiste minimum omvang wordt tot uitdrukking gebracht dat de regeling slechts van toepassing is op levensvatbare bedrijven.
cultuurgrond behorend tot het landbouwbedrijf is deels gelegen binnen het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000, niet zijnde Nadere Uitwerking Rivierengebied;
toelichting: Door als criterium te stellen dat de gronden deels gelegen dienen te zijn binnen de begrenzing van het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt het doel gewaarborgd waarvoor de regeling bedoeld is: voortgang in de uitvoering van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000. Hieruit vloeit ook de eis voort dat het cultuurgrond, oftewel grond in gebruik voor akkerbouw en/of veeteelt, dient te betreffen.
er is een overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing met de provincie Overijssel gesloten;
toelichting: In het kader van de grondverwerving voert de provincie een analyse van de sleutelposities binnen de deelgebieden uit. Interesse van agrarische bedrijven in de regeling zal worden gepeild waarbij de nadruk zal liggen op de resultaten van de sleutelpositie analyse. Nut, noodzaak en financiële haalbaarheid van de aankoop door de provincie zal dienen te blijken uit een provinciaal opgestelde business case alvorens onderhandelingen over een overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing gevoerd zullen kunnen worden. Over de cultuurgrond binnen het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 dient overeenstemming tot zelfrealisatie ofwel tot levering aan de provincie te bestaan. Indien de agrariër slechts een regulier pacht- of erfpachtrecht heeft tot de grond zal tussen provincie Overijssel, eigenaar en aanvrager overeenstemming dienen te bestaan betreffende de zelfrealisatie en/of levering van de grond almede een regeling betreffende de beëindiging van het gebruikrecht. Dit kan blijken uit een driepartijenovereenkomst dan wel meerdere separate verklaringen.
De overeenstemming tot levering van de tot het bedrijf behorende gronden en opstallen zal meestal zijn beslag krijgen door koop of ruil. Andere voorbeelden van overeenstemming tot levering zijn een Wilg-kavelruilovereenkomst of een overeenkomst inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op een plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet inrichting landelijk gebied. In de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing zal, indien gewenst, een ontbindingsgrond voor het deel gelegen buiten het Uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 worden opgenomen voor het geval de subsidie niet verstrekt wordt.
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het criterium genoemd in het eerste lid onder sub c mits het landbouwbedrijf dat wordt verplaatst een essentiële bijdrage levert aan de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000 in die zin dat het een sleutelpositie inneemt in het kader van de grondverwerving ten behoeve van de Ontwikkelopgave EHS/Natura 2000.
Artikel 9.4.4. Grondslag subsidie
Toelichting: Gezien de maximale bedragen in lid 1 sub c (€ 400.000,–) en lid 2 (€ 100.000,–), zal het bedrag aan subsidie voor verhuizing, opbouw en advieskosten per landbouwbedrijf totaal maximaal € 500.000,– bedragen. In het geval dat tevens demontage op de oude locatie door de provincie wenselijk wordt geacht en dit blijkt uit de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, zal het totaal subsidiebedrag maximaal € 600.000,– kunnen bedragen. Bij de laatste mogelijkheid dient de navolgende kanttekening geplaatst te worden: overeenkomstig art. 9.4.3 lid 1 sub f zal het totale subsidiebedrag binnen de steunmogelijkheden die de Vrijstellingsverordening Landbouw biedt dienen te blijven. Hierin is bepaald dat wanneer een verplaatsing naast demonteren, verhuizen en weer opbouw leidt tot een modernisering van voorzieningen of een verhoging van productiecapaciteit, de kosten van modernisering van de voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit slechts voor 40% subsidiabel zijn en de maximale steun in dat geval € 500.000,– per onderneming per investeringsproject mag bedragen. Er is geen sprake van ‘gepaard gaan met modernisering’ indien het loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen betreft waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd.
voor demonteren: maximaal 100% van de werkelijk gemaakte kosten van demonteren van de bestaande voorzieningen op de oude locatie, doch nooit meer dan € 25,– per m2 te slopen bedrijfsgebouw tot een maximum van totaal € 100.000;
toelichting: Onder kosten van demonteren worden nadrukkelijk alleen de kosten voor het demonteren van bestaande voorzieningen op de oude locatie verstaan. Deze kosten zijn conform artikel 9.26.3 eerste lid sub e alleen subsidiabel als uit de overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing blijkt dat de provincie sloop wenselijk acht.
voor opbouw: maximaal 40% doch nooit meer dan € 400.000 van het navolgende berekende verschil. Het betreft het verschil tussen enerzijds de waarde en eventuele investeringskosten van installaties en bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie, exclusief de bedrijfswoning en de ondergrond en inclusief de sloop van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie, en anderzijds de waarde van installaties en bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning en de ondergrond op de te verlaten locatie. Beide waarden worden vastgesteld door middel van een in opdracht van de provincie uitgevoerde taxatie. Sloopkosten van de niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestiginglocatie zullen tegen maximaal € 25 per m2 te slopen bedrijfsgebouw opgevoerd kunnen worden.
toelichting: Een koopovereenkomst van bestaand onroerend goed geeft regelmatig niet de waarde in het economisch verkeer van de bedrijfsgebouwen weer. Voor een juiste onderbouwing van het subsidiebedrag zal, voor zowel de te verlaten locatie als de hervestigingslocatie, de provincie opdracht geven tot het uitvoeren van een taxatie. Bij taxatie van de installaties geldt dat geen rekening wordt gehouden met een eventuele restwaarde.
Verplaatsing kent de navolgende deelactiviteiten: demontage, verhuizing en opbouw. Voor deze deelactiviteiten kan -indien voldaan wordt aan de criteria- subsidie worden aangevraagd. Voor zover een aanvrager zich laat adviseren door een derde over deze deelactiviteiten, zijn deze advieskosten subsidiabel overeenkomstig de grondslag in dit artikel.
De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk kan nooit meer bedragen dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling op grond van de onteigeningswet indien het fictieve uitgangspunt gehanteerd zou worden dat het landbouwbedrijf in reconstructie zou worden gebracht.
toelichting: Deze regeling voorziet in de gevallen dat verwerving van het landbouwbedrijf tegen volledige schadeloosstelling conform de uitgangspunten van de onteigeningswet niet aan de orde is, omdat niet aan de (wettelijke) vereisten daarvoor wordt voldaan. Het totaalbedrag van de aankoopsom van de gronden en de bedrijfsverplaatsingsubsidie kan nimmer meer bedragen dan het volledige schadeloosstellingbedrag waarop aanvrager recht zou hebben gehad als zijn gronden wel in een onteigeningsprocedure betrokken hadden kunnen worden; dit was immers dan het maximaal wettelijke toegestane bedrag geweest.
Artikel 9.4.5. Subsidiabele kosten
Indien sprake is van interne loonkosten van de aanvrager, dan bedraagt deze overeenkomstig artikel 1.1.5 eerste lid sub b, € 35,– per uur.
Toelichting: In artikel 1.1.5. is de kapstok opgenomen waaraan de subsidiabele kosten worden opgehangen. Voor de demontagekosten, verhuiskosten en opbouwkosten, respectievelijk bedoeld onder artikel 9.4.4. eerste lid onder sub a, b, en c, geldt dat deze overeenkomstig 1.1.5. subsidiabel zijn. Voor een uitleg van het gemaakte onderscheid naar ‘interne loonkosten’, ‘kosten voor gebruik van apparatuur’, ‘kosten voor gebruik van materiaal’ en ‘kosten van derden’ wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1.1.5. Interne loonkosten zijn subsidiabel tegen € 35,- per uur conform artikel 1.1.5. lid 1 sub c.
In afwijking van artikel 1.1.6 sub a wordt voor de grondslag genoemd onder artikel 9.4.4 eerste lid sub c de kostenpost onvoorzien wel als subsidiabele kosten in de zin van artikel 1.1.5 aangemerkt tot een maximum van 15% van de totale investeringskosten.
Toelichting: In de praktijk is het gangbaar bij aanvang in een bouwinvesteringsraming een ‘post onvoorzien’ ter grootte van 15% op te nemen. Om recht te doen aan deze praktijk kan bij de aanvraag deze post tot een maximum van 15% van de totale investeringskosten worden opgevoerd.
Artikel 9.4.6. Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.1.6 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:
kosten die gefinancierd zijn op grond van een Rood voor Rood-regeling.
toelichting: In Overijssel zijn meerdere Rood-voor Rood-regelingen van kracht. Een dergelijke regeling beoogt een impuls te geven aan de ruimtelijke kwaliteit van het platteland. Een aanvrager dient een minimaal voorgeschreven aantal m2 landschapontsierende bedrijfsbebouwing te slopen en te investeren in landschapsverbetering. Ter compensatie wordt hiervoor een bouwkavel toegekend. De financiering van de sloopkosten en investering in de ruimtelijke kwaliteit wordt uit de waarde van deze bouwkavel gefinancierd. De provincie Overijssel kende in het verleden ook een eigen Rood voor Rood regeling. Naast toekenning van een bouwkavel voor sloop en investeringskosten in ruimtelijke kwaliteit was het mogelijk een bouwkavel toegekend te krijgen indien een landbouwbedrijf werd verplaatst. Ofschoon deze regeling inmiddels niet meer van kracht is, dient uitgesloten te zijn dat een aanvrager voor de diverse subsidieonderdelen reeds gebruik heeft gemaakt van nog vigerende gemeentelijke regelingen die eveneens een overlap vertonen met onderhavige regeling.
Artikel 9.4.7 Aanvullende stukken bij de aanvraag tot subsidieverlening
In aanvulling op artikel 1.2.1 tweede lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:
toelichting: De onder sub b, c en d overgelegde stukken zijn noodzakelijk voor het kunnen bepalen van de voorschottermijnen alsmede de hoogtes daarvan. Zie hiervoor ook de algemene toelichting. Voor een toelichting bij sub e wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 9.4.6 sub c.
Artikel 9.4.9 Weigeringgronden
In aanvulling op artikel 1.1.7 wordt de subsidie geweigerd indien aanvrager een onderneming betreft die in één van navolgende financiële moeilijkheden verkeert:
Toelichting: Ter voorkoming van het verstrekken van ongeoorloofde staatssteun dient aanvrager te verklaren dat de onderneming niet in één van de in dit artikel genoemde financiële moeilijkheden verkeert.
in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatieve uitkomst oplevert die groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met ‘vennootschap met beperkte aansprakelijkheid’ met name de in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld en omvat het ‘aandelenkapitaal’ ook het eventuele agio;
in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van het kapitaal van de onderneming zoals dat in de boeken van de onderneming is vermeld, door de gecumuleerde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met ‘een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming’ met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;
Artikel 9.4.10. Verplichtingen subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 1.4.1, 1.4.5 en 1.4.6 is de subsidieontvanger verplicht:
binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in artikel 9.4.3 sub d genoemde overeenkomst inzake bedrijfsverplaatsing, een landbouwbedrijf op een andere plaats te vestigen. Indien door aantoonbare overmacht de hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats binnen de gestelde termijn niet mogelijk is kan de termijn voor hervestiging verlengd worden met maximaal vierentwintig maanden. De hervestiging zal na verlenging nooit later zijn dan zestien maanden na het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de hervestiging van het landbouwbedrijf. Onder overmacht wordt in ieder geval verstaan:
de hervestiging van het landbouwbedrijf op een volwaardige wijze te laten plaatsvinden op een locatie die als duurzaam voor landbouwdoeleinden wordt aangemerkt;
toelichting: Van volwaardige hervestiging is sprake indien het verplaatste bedrijf een omvang heeft van minimaal 50.000 eenheden Standaard Verdiencapaciteit. De locatie wordt als duurzaam voor landbouwdoeleinden aangemerkt indien hervestiging plaats kan vinden zonder juridische en feitelijke obstakels. Achtergrond van deze verplichtingen is dat het onwenselijk wordt geacht dat er een verplaatsingssubsidie wordt toegekend om realisatie van de Ontwikkelopgave EHS/N2000 mogelijk te maken en de opvolgende locatie vervolgens onvoldoende geschikt blijkt om de bedrijvigheid voort te zetten, dan wel op voorhand de levensvatbaarheid van het bedrijf twijfelachtig is omdat het bedrijfsmatig gebruik niet kan worden gecontinueerd.
Hoofdstuk 10 Sociale kwaliteit
Paragraaf 10.1 Kennisinfrastructuur sociale kwaliteit
Gedeputeerde Staten van Overijssel kunnen Arcon, Stimuland, Sportservice Overijssel en de Overijsselse vereniging van kleine kernen (Ovkk), subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan:
Gedeputeerde staten verlenen subsidie aan de hiervoor genoemde organisaties. Deze organisaties hebben expertise opgebouwd, ervaring en een uitgebreid net werk van gemeenten, lokale initiatieven, sociale ondernemingen, ondernemers, maatschappelijke organisaties en professionals.
Artikel 10.1.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
statenvoorstel sociale kwaliteit: het op 28 september 2016 door Provinciale Staten vastgestelde statenvoorstel sociale kwaliteit 2016-2019.
toelichting: Het statenvoorstel is te vinden op www.overijssel.nl/subsidie .
Artikel 10.1.2 Subsidiabele activiteiten
Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het verbeteren of versterken van de kennisinfrastructuur, bestaande uit de volgende activiteiten:
Een aanvraag voor subsidie voldoet aan de volgende criteria:
de activiteiten dragen bij aan de behoeften van de Overijsselse samenleving op het gebied van de kennisinfrastructuur voor sociale kwaliteit.
toelichting: Jaarlijks wordt in samenwerking met de maatschappelijke partners onderzocht wat de behoefte van de Overijsselse samenleving is op het gebied van de kennisinfrastructuur.
Subsidies die zijn aangevraagd, maar nog niet zijn verleend vóór 1 januari 2017 of voor een eventuele wijziging van het Uitvoeringsbesluit 2017 nadien, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel zoals die gelden op de datum van verlening van de subsidie.
In afwijking van het eerste lid geldt voor aanvragers die in 2016 subsidie hebben ontvangen gebaseerd op het integraal kostprijstarief zoals bedoeld in artikel 1.1.5. lid 1 onder a van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011, dat zij voor de daaronder vallende loonkosten behandeld blijven worden overeenkomstig die bepaling uit het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011 zoals dat luidde op 31 december 2016.
Toelichting: De algemeen hoofdregel van overgangsrecht is ‘ onmiddellijke werking’. De geldende regels geven immers actuele keuzes weer op grond van bestuurlijke afwegingen. In het eerste lid is die hoofdregel neergelegd. Voor aanvragers die al een aanvraag hebben ingediend gebaseerd op het IKT, geldt dat zij die nog kunnen toepassen op de nog in 2016 ingediende aanvragen voor 2017 en verder. Voor nieuwe aanvragen na 1 januari 2017 geldt voor hen ook de gewone regels. In verband met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel is voor de situatie dat de subsidie vóór het moment van inwerkingtreding van dit Uitvoeringsbesluit is verleend, maar nog niet is vastgesteld, gekozen voor ‘uitgestelde werking’. Dit betekent dat in de genoemde situatie wijzigingen in de subsidieverlening en de subsidievaststelling plaatsvindt op grond van de regels zoals die golden ten tijde van de subsidieverlening.
Bijlage 1 bij paragraaf 6.11 Breedbandinfrastructuur Overijssel
Prioriteringscriteria bij concurrerende aanvragen NGA financiering
Bijlage 2 bij paragraaf 6.11 Breedbandinfrastructuur Overijssel
De business case bevat tenminste de volgende informatie:
Bijlage 3 bij paragraaf 6.11 Breedbandinfrastructuur Overijssel
De Provincie Overijssel hecht belang aan het stimuleren van de werkgelegenheid.
Om die reden worden subsidieaanvragers verzocht in hun business case aan te geven in hoeverre zij kunnen voldoen aan de navolgende eis:
5 % van de verstrekte subsidie wordt besteed aan werk voor mensen uit de volgende doelgroepen:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2016-7088.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.