Uitvoeringsregeling provinciale belastingen Drenthe

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 20 december 2016, kenmerk 5.1/2016004394, team Financiële en Personele Ondersteuning, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling provinciale belastingen Drenthe

 

 

 

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

overwegende dat het wenselijk is om voor de uitvoering van de heffing van provinciale belastingen nadere regels vast stellen;

 

gelet op de volgende wetgeving behorende bij de Uitvoeringsregeling provinciale belastingen:

- de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

- artikel 31 van de Invorderingswet 1990;

- de artikelen 158, eerste lid, onderdeel b, 227a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 228a van de Provinciewet, alsmede artikel 1.2 van de Belastingverordening provincie Drenthe, waarin aan het college van Gedeputeerde Staten de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden provinciale belastingen;

 

 

BESLUITEN:

 

 

vast te stellen de Uitvoeringsregeling provinciale belastingen Drenthe.

 

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

dr.h.c. J. Tichelaar, voorzitter

mevrouw mr. A.M. van Schreven, secretaris

 

 

 

 

Uitgegeven 28 december 2016

 

 

 

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1.

    Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 158, eerste lid, onderdeel b, van de Provinciewet en artikel 1.2 van de Belastingverordening provincie Drenthe waarin aan het college van Gedeputeerde Staten bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de provinciale belastingen.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als provinciale belastingen.

  • 3.

    De op andere wijze geheven provinciale belastingen bedoeld in artikel 227d van de Provinciewet, worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag. Artikel 2 blijft bij de op andere wijze geheven provinciale belastingen buiten toepassing.

 

Artikel 2 Aangifte en voorlopige betaling (betreft grondwaterheffing)

  • 1.

    De belastingplichtige, aan wie niet reeds een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden voor het tijdvak waarop de heffing moet worden betaald bij de provincieambtenaar, bedoeld in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b van de Provinciewet, schriftelijk een verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2.

    De belastingplichtige doet op vordering van de ambtenaar belast met de invordering in de tweede en derde maand van een kalenderkwartaal een voorlopige betaling ter grootte van 30% van de over het vorige kalenderkwartaal verschuldigde belasting.

  • 3.

    Het formulier van het aangiftebiljet en het formulier voor voorlopige betalingen worden bij afzonderlijk besluit van Gedeputeerde Staten vastgesteld.

  • 4.

    Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dienen de in het aangiftebiljet gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden ingevuld. Het aangiftebiljet wordt ondertekend en met de daarbij gevraagde bescheiden ingeleverd of toegezonden.

  • 5.

    De verstrekte gegevens kunnen mede worden aangewend voor het grondwaterbeheer.

 

Artikel 3 Voorlopige aanslag

De in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, van de Provinciewet bedoelde provincieambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld zulks naar zijn mening rechtvaardigt, na verrekening van reeds opgelegde voorlopige aanslagen.

 

Artikel 4 Rechtsbescherming

De Verordening rechtsbescherming is van overeenkomstige toepassing op de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten van en klachten over gedragingen van of toe te rekenen aan de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, van de Provinciewet bedoelde provincieambtenaar.

 

Artikel 5 Nadere regels met betrekking tot artikel 2.3.1 van de Belastingverordening Drenthe

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen bepalen dat de retributie als bedoeld in artikel 2.3.1 van de Belastingverordening Drenthe wordt gerestitueerd.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5.1 vindt geen restitutie plaats als de aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade als bedoeld in artikel 6.1 Wet natuurbescherming wordt ingetrokken en er al een taxatie van de schade heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    In afwijking van lid 5.1 vindt geen restitutie plaats indien de aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade als bedoeld in artikel 6.1 Wet natuurbescherming wordt afgewezen of geweigerd.

  • 4.

    De retributie als bedoeld in artikel 2.3.1 van de Belastingverordening Drenthe wordt gerestitueerd als het gaat om:

    • a.

      schade die is aangericht in een ganzenrustgebied in de periode dat de schadeveroorzakende diersoort niet mag worden verontrust of gedood;

    • b.

      schade die is veroorzaakt door de otter, de bever, de wolf, de wilde kat en/of de lynx.

 

Artikel 6 Rente

Ingeval op de voet van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 uitstel van betaling is verleend, wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien alle op één kennisgeving vermelde gevorderde bedragen, gerekend over de volledige looptijd van het genoten uitstel, in totaal een bedrag van € 45,-- niet te boven gaan.

 

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling provinciale belastingen Drenthe.

 

Naar boven