Regeling van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant houdende regels ter bescherming van de natuur (Regeling natuurbescherming Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2.9, derde lid, van de Wet natuurbescherming;

 

Gelet op de artikelen 1.2, tweede lid en 3.3, eerste lid, van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 1 juli 2014 de Beleidsregel Natuurbeschermingswet 1998 beregenen uit grondwater hebben vastgesteld op basis waarvan beoordeeld werd of beregenen vergunningplichtig was op grond van de Natuurbeschermingswet 1998;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 12 juli 2016, op grond van de Verordening vrijstellingen ex artikel 65 Flora- en faunawet 2007 van de provincie Noord-Brabant, de Regeling aanwijzing rust- en foerageergebieden ganzen en smienten Noord-Brabant hebben vastgesteld;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 18 oktober 2016 de Compensatieregeling ganzenrust- en foerageergebieden Noord-Brabant hebben vastgesteld;

 

Overwegende dat op 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming in werking treden en daarmee de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet worden ingetrokken en de daarop gebaseerde regelingen van rechtswege komen te vervallen;

 

Overwegende dat op grond van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant, door Provinciale Staten op 16 december 2016 vastgesteld op grond van de Wet natuurbescherming, agrarische beregening uit grondwater is vrijgesteld van de vergunningplicht, mits voldaan wordt aan door Gedeputeerde Staten nader vast stellen regels;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten, op grond van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant, rust- en foerageergebieden voor ganzen en smienten kunnen aanwijzen;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten daarbij het bestaande uitvoeringsbeleid met betrekking tot natuur wensen voort te zetten;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

 

§ 1 Beregening uit grondwater

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarische beregening: onttrekking van grondwater voor de beregening van grasland, akkerbouw, vollegronds tuinbouw en vollegronds boomteelt;

  • b.

    bedrijfswaterplan: plan van waterconserverende of waterbesparende maatregelen dat is opgesteld door de houder van een onttrekkingsinrichting overeenkomstig een door het bestuur van het waterschap vastgesteld model;

  • c.

    beperkte invloedgebieden: beperkte invloedgebieden Natura 2000 die als zodanig zijn aangewezen krachtens de keur van waterschap De Dommel;

  • d.

    beschermingszone: invloedgebieden Natura 2000 die als zodanig zijn aangewezen krachtens de keur van het waterschap, alsmede de beschermde gebieden waterhuishouding, de attentiegebieden en de natte natuurparels, bedoeld in artikel 3.8 van de Verordening water Noord-Brabant;

  • e.

    voorjaars- en urenverbod: verbod op beregenen van grasland in de maanden april en mei; alsmede in juni en juli tussen 11.00 en 17.00 uur;

  • f.

    waterschap: waterschap Aa en Maas, waterschap Brabantse Delta of waterschap De Dommel.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze nadere regels zijn van toepassing op handelingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant, voor zover het handelingen betreft die betrekking hebben op het inrichten, in stand houden, veranderen of in bedrijf hebben van onttrekkingsinrichtingen van grondwater voor agrarische beregening.

  • 2.

    Deze nadere regels zijn niet van toepassing op agrarische beregening:

    • a.

      waarvoor op het moment van in werking treden van deze regeling reeds een vergunning als bedoeld in artikel19d van de Natuurbeschermingswet is verleend; of

    • b.

      die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend.

Artikel 1.3 Vereisten agrarische beregening

  • 1.

    Handelingen als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, mogen geen significant negatief effect op een Natura2000-gebied veroorzaken.

  • 2.

    Van het bepaalde in het eerste lid is sprake, indien wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de onttrekkingsinrichting ligt binnen de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      de onttrekkingsinrichting ligt binnen het beheersgebied van het waterschap;

    • c.

      de onttrekkingsinrichting ligt buiten de beschermingszones;

    • d.

      de onttrekkingsinrichting heeft een maximale pompcapaciteit van 70 m3 per uur als het gaat om de beregening van grasland en van 100 m3 per uur als het gaat om de beregening van akkerbouw, vollegronds tuinbouw en de vollegrond boomteelt;

    • e.

      er is niet meer dan een put per vijf hectare aanwezig;

    • f.

      de putten zijn niet dieper dan de maximale diepte, opgenomen in de gebiedsaanwijzing overeenkomstig de toepasselijke algemene regels krachtens de keur van het waterschap;

    • g.

      de houder van de inrichting beschikt over een bedrijfswaterplan overeenkomstig de toepasselijke algemene regels krachtens de keur van het waterschap en de in dit plan opgenomen maatregelen zijn uitgevoerd;

    • h.

      het onttrokken grondwater wordt alleen gebruikt voor het agrarisch beregeningsdoel overeenkomstig de bij of krachtens de Waterwet gestelde regels, met inachtneming van door het waterschap ingestelde tijdelijke onttrekkingsverboden bij droogte of schaarste;

    • i.

      er wordt niet meer grondwater onttrokken dan noodzakelijk is voor het beoogde gebruik.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is, voor zover de onttrekkingsinrichting ligt binnen de beperkte invloedgebieden, van het bepaalde in het eerste lid sprake indien:

    • a.

      het een bestaande inrichting betreft die rechtmatig in gebruik is;

    • b.

      de onttrekkingsinrichting uitsluitend wordt gebruikt voor het beregenen van grasland binnen de periode van het voorjaars- en urenverbod;

    • c.

      wordt voldaan aan de in het tweede lid, onder a, b en d tot en met i opgenomen vereisten.

       

§ 2 Aanwijzing rust- en foerageergebieden ganzen en smienten

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    ganzen en smienten: ganzen en smienten als genoemd in artikel 3.3, eerste lid, van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant;

  • b.

    rust- en foerageergebied: een begrensd gebied, bestaande uit agrarische cultuurgrond en natuurgrond, waar het niet is toegestaan om ganzen en smienten opzettelijk te verontrusten;

  • c.

    Verordening: Verordening natuurbescherming Noord-Brabant.

Artikel 2.2 Aanwijzing rust- foerageergebieden

  • 1.

    Als rust- en foerageergebied voor ganzen en smienten als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid van de Verordening, worden de volgende gebieden aangewezen:

    • a.

      De Brabantse Wal;

    • b.

      Buitengorzen;

    • c.

      St. Antoniegorzen;

    • d.

      Drimmelen;

    • e.

      Beerse Overlaat;

    • f.

      Uiterwaarden Ooijen en Megen.

  • 2.

    De gebieden, genoemd in het eerste lid, zijn weergeven op de kaarten in bijlage 1.

     

§ 3 Compensatie ganzenrust- en foerageergebieden

Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (Pb L 352 van 24 december 2013, blz. 1);

  • b.

    ganzenrust- en foerageergebieden: gebieden aangewezen in artikel 2.2;

  • c.

    gewasperceel: stuk landbouwgrond dat in gebruik is bij een grondgebruiker, een gebruikstitel heeft en wordt beteeld met een gewas;

  • d.

    grondgebruiker: degene die gerechtigd is de grond te gebruiken, hetzij als eigenaar, hetzij krachtens een beperkt recht, hetzij krachtens een pachtovereenkomst;

  • e.

    onderneming: onderneming als gedefinieerd in artikel 2 van de verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013.

Artikel 3.2 Doel

Deze paragraaf heeft tot doel een vergoeding te verlenen aan grondgebruikers van wie gewaspercelen zijn aangewezen als ganzenrust- en foerageergebied, gedurende de periode waarvoor deze aanwijzing geldt en waarop gedurende deze periode daadwerkelijk schade is opgetreden.

Artikel 3.3 Periode

Een vergoeding kan worden verleend over de periode 1 november tot 1 april.

Artikel 3.4 Verleningsvereisten

  • 1.

    De vergoeding hoeft niet te worden aangevraagd maar wordt automatisch door Gedeputeerde Staten verleend indien aan de toetsingscriteria wordt voldaan.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten is bevoegd nadere gegevens te vragen die naar haar oordeel nodig zijn voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding of om te beoordelen of wordt voldaan aan de eisen van staatssteun, als bedoeld in artikel 107 van het Werkingsverdrag.

Artikel 3.5 Toetsingscriteria

Om voor een vergoeding in aanmerking te komen, wordt getoetst aan de volgende vereisten:

  • a.

    op gewaspercelen binnen de aangewezen ganzenrust- en foerageergebieden is door Gedeputeerde Staten, gerekend over de periode dat de gebieden operationeel zijn, door beschermde inheemse ganzen en smienten veroorzaakte schade vastgesteld en getaxeerd;

  • b.

    de gewaspercelen voldoen aan de in paragraaf 4 van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant gestelde normen om voor vergoeding in aanmerking te komen.

Artikel 3.6 Hoogte vergoeding

  • 1.

    De hoogte van de vergoeding bedraagt € 50,00 per hectare voor de als ganzenrust- en foerageergebied begrensde percelen die aan de toetsingscriteria voldoen.

  • 2.

    De vergoeding wordt verleend in de vorm van de-minimissteun en bedraagt, tezamen met eventueel andere verleende de-minimissteun, maximaal € 15.000,00 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming.

Artikel 3.7 Verplichtingen van de grondgebruiker

  • 1.

    De grondgebruiker is verplicht zich te houden aan de regels welke binnen de ganzenrust- en foerageergebieden van toepassing zijn.

  • 2.

    De grondgebruiker is verplicht aan Gedeputeerde Staten nadere gegevens te verstrekken die naar haar oordeel nodig zijn voor de beoordeling van de vergoeding of om te beoordelen of wordt voldaan aan de eisen van staatssteun, als bedoeld in artikel 107 van het Werkingsverdrag.

  • 3.

    De grondgebruiker vult een de-minimisverklaring in om te bepalen of de vergoeding met toepassing van de de-minimisverordening kan worden verstrekt.

Artikel 3.8 Betaling

Betaling vindt plaats nadat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld dat aan de toetsingscriteria is voldaan en de grondgebruiker voor een vergoeding in aanmerking komt. Er wordt geen voorschot verleend.

Artikel 3.9 Staatssteun

  • 1.

    De vergoeding met toepassing van de de-minimissteun mag nooit hoger zijn dan € 15.000 over een periode van drie belastingjaren per zelfstandige onderneming en dient ook anderszins te voldoen aan de voorwaarden voor de-minimissteun.

  • 2.

    De de-minimissteun, bedoeld in het eerste lid, betreft het bruto subsidie-equivalent zoals omschreven in de de-minimisverordening.

     

§ 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1 Intrekking

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • a.

    Regeling aanwijzing rust- en foerageergebieden ganzen en smienten Noord-Brabant;

  • b.

    Compensatieregeling ganzenrust- en foerageergebieden Noord-Brabant.

Artikel 4.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2017.

Artikel 4.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling natuurbescherming Noord-Brabant.

’s-Hertogenbosch, 20 december 2016

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

mw. ir. A.M. Burger

Bijlage 1 behorende bij artikel 2.2 van de Regeling natuurbescherming Noord-Brabant

 

 

 

 

 

 

Toelichting behorende bij de Regeling natuurbescherming Noord-Brabant

 

Algemeen

 

§ 1 Beregening uit grondwater

 

De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel streven naar een flexibeler beleid voor agrarische beregening. Een flexibeler en meer gebiedsgedifferentieerd beleid sluit beter aan bij zowel de uitgangspunten van landbouworganisaties als die van natuurorganisaties. Ook kan daarmee de grondwatervoorraad beter beschermd worden. De waterschappen hebben met de Zuidelijke Land- en Tuinorganisatie, de Brabantse Milieu Federatie en de terreinbeheerders op 31 januari 2014 een intentieovereenkomst getekend waarin de uitgangspunten van het beleid zijn bekrachtigd. De waterschappen Aa en Maas en Brabantse Delta hebben medio 2014 de hiervoor bedoelde regelgeving vastgesteld, waterschap De Dommel deed dat in het eerste kwartaal van 2015. Per 1 maart 2015 gelden uniforme keuren en algemene regels in de waterschappen, waarbij elk waterschap de onderscheiden gebieden voor zijn beheersgebied heeft vastgesteld. Daarin is het beleid voor agrarische beregening uit grondwater voortgezet.

 

Om de Natura 2000-gebieden voldoende te beschermen zijn robuuste beschermingzones rondom Natura 2000-gebieden vastgelegd.

Er zijn meerdere Natura 2000-gebieden aanwezig in de provincie Noord-Brabant en aangrenzende provincies alsook in België. Per gebied zijn door het Rijk instandhoudingsdoelen vastgesteld. Bij deze instandhoudingsdoelen gaat het om behoud of uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van habitattypen en het leefgebied van soorten en broedvogels. In veel Natura 2000-gebieden in de provincie Noord-Brabant is de grondwaterstand een belangrijke randvoorwaarde voor de instandhoudingsdoelen. Daarom hebben de Brabantse waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta, respectievelijk De Dommel een passende beoordeling (“de Passende Beoordeling beregeningsbeleid Noord-Brabant” en “nadere passende beoordeling voor waterschap De Dommel”) opgesteld waarin de mogelijke significant negatieve effecten van het nieuwe beregeningsbeleid op de Natura 2000-gebieden zijn beoordeeld.

 

De grenzen van de beschermingszones zijn getrokken op basis van een worst-case scenario aan de hand van de meteorologische gegevens over langere termijn en daaruit de extremen en maximaal toelaatbare daling van stijghoogten of fluxen. Buiten deze begrenzingen kunnen de mogelijkheden van het nieuwe, meer flexibele beregeningsbeleid worden benut. Binnen de zones blijft het oorspronkelijke beleid van de waterschappen, te weten geen nieuwe onttrekkingen en verplaatsingen, urenverbod en voorjaarsverbod grasland, van kracht.

Buiten deze zones kan meer flexibel beregend worden mits voorafgaand waterbesparende maatregelen zijn getroffen, vastgelegd in een bedrijfswaterplan en de randvoorwaarden in de algemene regels op basis van de keuren worden nageleefd.

De flexibiliteit die momenteel vanuit de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel wordt geboden bestaat hoofdzakelijk uit het:

  • a.

    buiten de beschermingszones opheffen van het voorjaarsverbod voor wat betreft de beregening van grasland in de maanden april en mei en opheffing van het urenverbod (geen beregening van grasland in de maanden juni en juli tussen 11.00 en 17.00 uur); en

  • b.

    toestaan van nieuwe onttrekkingen van grondwater en het verplaatsen van bestaande onttrekkingsputten.

 

Bij waterschap De Dommel is aanvullend een beleidsvariant uitgewerkt waarbij de ruimtelijke overgang van flexibiliteit naar “stand still” meer geleidelijk gaat door binnen de beschermingszone een overgangszone in te stellen. In deze overgangszone, aangeduid als ‘beperkte invloedgebieden Natura 2000’, bestaat de flexibiliteit uitsluitend uit het opheffen van het voorjaars- en urenverbod voor het beregenen van grasland. Dit leidt tot een genuanceerde benadering binnen de beschermingszones rond de Natura 2000-gebieden. Nieuwe onttrekkingen zijn er niet toegestaan. Voor deze beleidsvariant is een aanvullende passende beoordeling uitgevoerd.

Ook hier geldt dat het voorjaars- en urenverbod voor beregenen van grasland komen te vervallen mits er waterbesparende- en waterconserverende maatregelen zijn uitgevoerd die zijn vastgelegd in een bedrijfswaterplan.

 

Met de beschermingszones en de voorwaarden aan het beleid zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-instandhoudingsdoelen uitgesloten. Daarom kunnen de beschermingszones en voorwaarden van het waterschapsbeleid ook dienen als basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet natuurbescherming.

 

In de Wet natuurbescherming is in artikel 2.9, derde lid, de mogelijkheid opgenomen om bij verordening aangewezen categorieën van projecten of handelingen vrij te stellen van de vergunningplicht, indien voldaan wordt aan bij of krachtens de verordening gestelde regels.

In artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant is agrarische beregening uit grondwater aangewezen als handeling. Indien voldaan wordt aan de vereisten in artikel 3 van deze nadere regels is geen vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming nodig.

Hiermee wordt het beleid opgenomen in de Beleidsregel Natuurbeschermingswet 1998 beregenen uit grondwater voortgezet en verbreed naar het beheergebied van waterschap De Dommel.

 

§ 2 Aanwijzing rust- en foerageergebieden ganzen en smienten

De ganzenrust- en foerageergebieden zijn op 12 juli 2016 door Gedeputeerde Staten aangewezen op basis van het advies dat door de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Brabant in oktober 2015 aan Gedeputeerde Staten is uitgebracht. Gedeputeerde Staten wensen het in 2016, in de Regeling aanwijzing rust- en foerageergebieden ganzen en smienten Noord-Brabant, vastgestelde beleid voort te zetten.

Belangrijk onderdeel van het ganzenbeleid is dat de in ons land verblijvende beschermde inheemse ganzen gedurende de winter binnen de ganzenrust- en foerageergebieden rust wordt geboden. Binnen de aangewezen gebieden moet zoveel mogelijk rust heersen en mogen de daar aanwezige ganzen niet worden verjaagd, gevangen of geschoten.

Degene die ganzen opzettelijk verstoort in de in deze paragraaf aangewezen ganzenrust- en foerageergebieden, overtreedt het verbod op het opzettelijk storen van vogels, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming, omdat de verstoring geacht wordt van wezenlijke invloed te zijn op de staat van instandhouding van deze soorten.

 

§ 3 Compensatie ganzenrust- en foerageergebieden

Deze paragraaf is gebaseerd op de door Gedeputeerde Staten op 12 juli 2016 vastgestelde beleidsnotitie ‘Hoofdlijnen nieuw ganzenbeleid Noord-Brabant’. Op grond hiervan hebben Gedeputeerde Staten in paragraaf 2 de ganzenrust- en foerageergebieden aangewezen. In deze gebieden mogen de aangewezen ganzensoorten niet opzettelijk worden verstoord.

Op grond van artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming verlenen Gedeputeerde Staten aan grondgebruikers een tegemoetkoming in schade aan landbouwgewassen aangericht door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten. Met het oog daarop hebben Gedeputeerde Staten de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant vastgesteld, waarin o.a. een paragraaf is opgenomen inzake de tegemoetkoming in faunaschade. Deze tegemoetkoming wordt namens Gedeputeerde Staten verstrekt door BIJ12. BIJ12 is een uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg

 

Gedeputeerde Staten zijn echter van oordeel dat grondgebruikers van wie gewaspercelen in het rust- en foerageergebied zijn gelegen, in vergelijking met andere grondgebruikers, een groter risico lopen om met faunaschade geconfronteerd te worden. Het landbouwbelang in de rust- en foerageergebieden is ondergeschikt gemaakt aan het natuurbelang. Daarom achten Gedeputeerde Staten het redelijk en billijk om aan grondgebruikers, van wie gewaspercelen als rust- en foerageergebied zijn aangewezen en waarbij door BIJ12, namens Gedeputeerde Staten, op basis van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant faunaschade is vastgesteld, een aanvullende vergoeding te verstrekken. Deze compensatieregeling dient hiervoor.

Het betreft een vorm van onverplichte compensatie. Aangezien er verder geen activiteiten van de grondgebruiker noodzakelijk zijn voor de verstrekking is er geen sprake van een subsidie in de zin van artikel 4:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant

 

Uit het oogpunt van efficiëntie is er voor gekozen deze compensatieregeling ook door BIJ12 te laten uitvoeren. Daar waar in deze paragraaf of in deze toelichting sprake is van Gedeputeerde Staten moet in veel gevallen dan ook ‘BIJ12’ worden gelezen. In een afzonderlijk besluit worden de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van compensatie gemandateerd aan BIJ12.

 

 

Artikelsgewijs

§ 3 Compensatie ganzenrust- en foerageergebieden

 

Artikel 3.4

Om voor een vergoeding op basis van deze regeling in aanmerking te komen dient de betreffende grondgebruiker eerst de schade, bij voorkeur digitaal, bij BIJ12 te melden via het daarvoor bestemde elektronische systeem. Na taxatie zal, indien aan alle overige vereisten is voldaan, de vergoeding verleend worden.

 

Artikel 3.5

Om voor een vergoeding in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan de vereisten zoals vermeld onder artikel 3.5 Toetsingscriteria. Deze vereisten kunnen slechts door BIJ12 worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle gegevens van de grondgebruiker aanwezig bij BIJ12 en tevens vindt betaling van tegemoetkomingen in aangerichte ganzenschade plaats door BIJ12.

Uitvoering van deze paragraaf door BIJ12 voorkomt dan ook extra (admínistratieve) lasten en bureaucratie voor zowel de provincie als de grondgebruikers.

 

Artikel 3.6, onder b

Het bedrag van € 15.000,- komt overeen met het drempelbedrag dat de Europese Commissie heeft vastgesteld ten aanzien van de-minimissteun. Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun onder deze drempel behoeft niet te worden aangemeld.

Het kan echter in de praktijk voorkomen dat een door ons begunstigde onderneming in de afgelopen drie jaar al eens subsidie of ander voordeel heeft ontvangen binnen het kader van verlening van staatsteun aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.

Dit moet blijken uit de Verklaring de-minimissteun. Indien de te verlenen vergoeding tezamen met die reeds ontvangen steun het bedrag van € 15.000,- overschrijdt, zal in dat specifieke geval de onderhavige verleende vergoeding slechts worden uitgekeerd tot een bedrag dat niet tot overschrijding van het plafond van € 15.000,- leidt.

 

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

mw. ir. A.M. Burger

Naar boven