Provinciaal blad van Zuid-Holland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2016, 6788 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2016, 6788 | Verordeningen |
Besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 9 november 2016, tot vaststelling van de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland, met nummer 6949
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 13 september 2016, PZH-2016-564555511 (DOS-2015-0004556);
Gelet op artikel 143 van de Provinciewet, en de artikelen 1.1, eerste en tweede lid, 1.3, zevende lid, 2.9, derde lid, 3.1, eerste, tweede en derde lid, 3.3, tweede en vierde lid, 3.5, eerste tot en met vierde lid, 3.8, tweede, vierde en vijfde lid, 3.10, tweede lid, 3.12, eerste, vierde, achtste en negende lid, 3.13, eerste lid, 3.14, 3.15, derde en zesde lid, 3.16, derde en vierde lid, 3.16, 3.17, eerste, tweede en derde lid,3.23, 3.25, tweede lid, 4.1, 4.2, 4.3, 4.5, vierde lid, 4.6 van de Wet natuurbescherming, en de artikelen 3.9, eerste lid en 3.16, eerste lid van het Besluit natuurbescherming;
Besluiten vast te stellen de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren: het geheel aan handelingen dat gericht is op het beïnvloeden van de omvang van die populatie en de demografie op dusdanige wijze wordt beinvloed dat er ook op de lange termijn sprake blijft van een levensvatbare populatie die niet in het voortbestaan wordt bedreigd.
Hoofdstuk 2 Faunabeheereenheden
Artikel 2.2 Bestuurssamenstelling
In aanvulling op artikel 3.12, tweede en negende lid van de wet, en naast de vertegenwoordigers als bedoeld in het eerste lid, zit in het bestuur van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland een vertegenwoordiger van een of meer maatschappelijke organisatie(s) die het doel nastreeft van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in Zuid-Holland, waarbij de vertegenwoordiger spreekt namens een gezamenlijke achterban van ten minste 2.500 leden of donateurs woonachtig in de provincie Zuid-Holland.
Hoofdstuk 3 Faunabeheerplannen
Artikel 3.1 Geldigheidsduur faunabeheerplan
Een faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes jaren.
Artikel 3.3 Eisen aan een faunabeheerplan – duurzaam beheer van populaties
In aanvulling op artikel 3.2 bevat een faunabeheerplan met betrekking tot duurzaam beheerde populaties in ieder geval per diersoort:
per gebied een beschrijving van de handelingen die in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn verricht om schade aan de in onder c bedoelde belangen te voorkomen, en voorzover die kwantitatieve gegevens redelijkerwijs kunnen worden verkregen, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;
Artikel 3.4 Eisen aan een faunabeheerplan - schadebestrijding
In aanvulling op artikel 3.2 bevat het faunabeheerplan met betrekking tot bestrijding van schadeveroorzakende dieren in ieder geval per diersoort:
per gebied een beschrijving van de handelingen die in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan, zijn verricht om schade als bedoeld onder c te voorkomen, en voorzover die kwantitatieve gegevens redelijkerwijs kunnen worden verkregen, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;
Artikel 3.5 Eisen aan een faunabeheerplan – uitoefening jacht
In aanvulling op artikel 3.2 bevat het faunabeheerplan, met betrekking tot de uitoefening van de jacht:
Hoofdstuk 4 Wildbeheereenheden
Artikel 4.1 Statuten en verplichtingen wildbeheereenheden
De statuten van een wildbeheereenheid bevatten in ieder geval de bepaling dat het lidmaatschap van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer het lid bij de uitoefening van de jacht, schadebestrijding of populatiebeheer niet handelt conform de faunabeheerplannen of ontheffingen, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord de Faunabeheereenheid Zuid-Holland.
Artikel 5.1 Nestbehandeling vogels
Op grond van de mogelijkheid van artikel 3.3, tweede lid, van de wet, is het de grondgebruiker op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen toegestaan om van de in de bijlage 1 aangewezen vogels en kruisingen daarvan opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, in het belang van:
Op grond van de mogelijkheid van artikel 3.8, tweede lid, van de wet, is het de grondgebruiker, op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen, toegestaan om van de brandgans opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, in het belang van:
Artikel 5.2 Directe schadebestrijding
Krachtens artikel 3.25, vierde lid, onderdeel b van de wet in samenhang met artikel 3.24, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en in afwijking van het bepaalde in artikel 3.16, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit natuurbescherming en onverminderd het bepaalde in het vierde lid, is het toegestaan om, voor de in de bijlage 3 aangewezen soorten, de handelingen als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid uitsluitend uit te voeren gedurende de periode vanaf een half uur voor zonsopgang tot een half uur na zonsondergang.
Tenzij sprake is van het duurzaam beheer van populaties zoals bedoeld in artikel 3.3 van deze verordening, mag het vangen of doden van dieren als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, slechts plaatsvinden nadat de in het faunabeheerplan opgenomen passende en doeltreffende preventieve maatregelen zijn ingezet overeenkomstig de beschrijving in het faunabeheerplan.
Artikel 5.3 Melding en rapportage uitvoering vrijstellingen schadebestrijding
De grondgebruiker, dan wel degene die handelt op basis van een toestemming als bedoeld in artikel 3.15, zevende lid, van de wet, maakt melding van en rapporteert over de in de artikelen 5.1 en 5.2 genoemde handelingen op de in het faunabeheerplan vastgestelde wijze.
Hoofdstuk 6 Tegemoetkomingen faunaschade
Artikel 6.2 Taxatie van de schade
De aanvrager zal het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming betrekking heeft, niet eerder oogsten of anderszins van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade is getaxeerd door de taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.
Artikel 7.2 Eisen aan herbeplanting
Van een bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3 van de wet is sprake indien:
Artikel 7.3 Eisen aan herbeplanting op andere gronden
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verplichting tot herbeplanting van dezelfde grond als bedoeld in artikel 4.3, eerste en tweede lid, van de wet, ten behoeve van herbeplanting op andere grond, indien de andere grond:
Artikel 7.4 Vrijstellingen meldingsplicht
De volgende activiteiten zijn vrijgesteld van de verplichting tot melden als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet:
Hoofdstuk 8 Vrijstelling bestendig beheer of onderhoud, bestendig gebruik en de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden
Artikel 8.1 vrijstelling ten behoeve van bestendig beheer of onderhoud en de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden
Artikel 8.2 Vrijstellingen Natura 2000 gebieden
Het verbod bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de wet is niet van toepassing op de activiteiten en categorieën van activiteiten die genoemd zijn in bijlage 8, tenzij aan deze activiteiten beperkingen zijn gesteld in een door Gedeputeerde Staten vastgesteld beheerplan als bedoeld in artikel 2.3 van de wet.
Hoofdstuk 9 Handhaving, delegatie en slotbepalingen
Een gedraging in strijd met artikel 5.1, derde lid, artikel 5.2 vierde tot en met het tiende lid, artikel 5.3, artikel 7.2, eerste lid en artikel 7.3, is een strafbaar feit.
Artikel 9.2 Delegatie aan Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde Staten kunnen ter uitwerking van de artikelen 5.1, 5.2, 8.1 en 8.2, gewijzigde bijlagen vaststellen.
Gedeputeerde Staten kunnen de bepalingen bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige besluitvorming, naar hun oordeel tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.
Andere beschermde soorten als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid:
Voorschriften ten behoeve van de bestrijding van soorten zoals bedoeld in artikel 5.1 en 5.2.
Het bewerken van eieren en nesten van kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw kan slechts plaatsvinden in de periode van 1 april tot en met 31 juli, binnen de havengebieden van Rotterdam, Dordrecht en Alblasserdam ten behoeve van de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de veiligheid van het luchtverkeer.
Beperkingen aan de bestrijding van ganzen in de winterperiode
Beperkingen aan de bestrijding van knobbelzwanen
Afschot van knobbelzwanen zoals bedoeld onder 7 is slechts toegestaan, indien de ter plaatse aanwezige groep knobbelzwanen uit ten minste 15 exemplaren bestaat. Uit een groep tot 50 knobbelzwanen mogen maximaal 5 knobbelzwanen worden gedood. Indien de groep bestaat uit meer dan 50 knobbelzwanen geldt een maximum van 10% dat mag worden gedood.
Paartjes broedende knobbelzwanen en de erbij lopende (niet vliegende) jongen mogen niet worden gedood, tenzij de knobbelzwanen zich in de onmiddellijke nabijheid van wegen of fietspaden bevinden en er sprake is van een risico voor de openbare veiligheid, zulks ter beoordeling van de politie of de burgemeester van de desbetreffende gemeente.
Beperkingen aan de bestrijding van smienten
Het doden van smienten ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen kan slechts plaatsvinden gedurende de periode van 1 oktober tot en met 31 maart op percelen met gras, ingezaaid gras, graszoden, graszaad, overige akkerbouwgewassen en vollegrondgroenten, maar niet op percelen die gelegen zijn in de volgende Natura 2000-gebieden:
[1] Voor de definitie van kwetsbaar gewas wordt verwezen naar de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
[2] De grens tussen de regio Noordelijke Delta en de overige regio’s wordt gevormd door de Nieuwe Waterweg, de Nieuwe Maas, de Noord en de Beneden-Merwede (van west naar oost).
Activiteiten en categorieën van activiteiten waarvoor een vrijstelling geldt als bedoeld in artikel 8.2.
De Wet natuurbescherming (Wnb) vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet (Ffw) en de Boswet. Met de Wnb zijn de verantwoordelijkheden voor het beleidsveld natuur overgedragen van het Rijk aan provinciale staten en gedeputeerde staten. Provinciale staten stellen via deze verordening regels vast voor de onderdelen faunabeleid, houtopstanden, tegemoetkoming faunaschade, soortenbeleid en Natura 2000. Tevens worden diverse vrijstellingen verleend.
Zuid-Holland is de dichtstbevolkte provincie van Nederland: op korte afstand van elkaar bevinden zich grote steden, verkeersaders, de Rotterdamse haven, luchthaven Rotterdam The Hague Airport en ook Schiphol ligt dichtbij. Daarnaast heeft Zuid-Holland een toenemend oppervlak aan natuurgebieden. Zowel economie - welvaart en werkgelegenheid - als natuur zijn belangrijk voor onze inwoners. Maar mens en natuur kunnen soms ook op gespannen voet staan met elkaar. Zo leveren te grote aantallen konijnen gevaar op voor taluds en dijken en de aanwezigheid van vogels bij start- en landingsbanen levert gevaar op voor het vliegverkeer. Te grote populaties kunnen ook weer andere dieren of planten verdringen. Daarnaast zorgen bijvoorbeeld de groeiende ganzenpopulaties jaarlijks voor honderdduizenden euro’s aan schade-uitkeringen doordat zij landbouwgewassen opeten.
Met de decentralisatie van het natuurbeleid heeft de provincie de zorg voor de natuur overgenomen van het Rijk. Daarbij hoort de taak om in deze drukke provincie belangen in evenwicht te brengen en te houden. Voor het faunabeleid doen provinciale staten dat volgens de onderstaande uitgangspunten.
Verantwoordelijkheidsverdeling provinciale staten / gedeputeerde staten
De systematiek van de Wnb is dat provinciale staten eisen stellen aan de faunabeheereenheid, het faunabeheerplan en wildbeheereenheden. Gedeputeerde staten kunnen nadere eisen aan het faunabeheerplan stellen. Op basis van alle eisen stelt de faunabeheereenheid het faunabeheerplan op. Gedeputeerde staten toetsen dat plan en keuren het goed. Voor het goedkeuringsbesluit leggen gedeputeerde staten het plan ter inzage. De Faunabeheereenheid Zuid-Holland (FBE) coördineert vervolgens de uitvoering van het plan en rapporteert hierover jaarlijks aan gedeputeerde staten.
Het door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplan vormt het kader voor:
Schadebestrijding of populatiebeheer
De Wnb maakt onderscheid tussen de bestrijding van schade en het duurzaam beheren van populaties. Conform de systematiek van de wet zijn provinciale staten verantwoordelijk voor de bestrijding van schade en kunnen provinciale staten bij verordening een vrijstelling verlenen. Gedeputeerde staten zijn verantwoordelijk voor het duurzaam beheer van populaties en vanwege grootschalige dreigende schade of gevaar kunnen gedeputeerde staten ontheffing daarvoor verlenen. Tenslotte kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen voor incidenteel optredende schades of specifieke gevallen.
Uitvoering van de vrijstelling
De bestrijding van schade vindt plaats op de locatie waar de schade optreedt. Conform de systematiek van de Wnb verlenen provinciale staten voor de uitvoering hiervan een vrijstelling. Omdat er in dat geval geen ontheffingen en daarop gebaseerde uitvoeringsmachtigingen behoeven te worden verleend, blijven de administratieve lasten zo laag mogelijk. Aan de uitvoering van de vrijstelling zijn wel voorschriften verbonden, zoals de eventuele inzet van preventieve maatregelen, meld- en rapportageplicht. Deze voorschriften zijn beschreven in het goedgekeurde faunabeheerplan. De mogelijkheden en verplichtingen voor de uitvoerders zijn vergelijkbaar met de situatie onder de Ffw waarbij ontheffingen werden verleend door gedeputeerde staten.
Vrijstelling bij omvangrijke schade
Provinciale staten verlenen alleen een vrijstelling (zoals bedoeld in artikel 5.2) wanneer sprake is van substantiële schade. Pas als een diersoort naar verwachting meer dan € 10.000 schade per jaar in Zuid-Holland zal gaan veroorzaken in het geval er geen bestrijding of beheer plaatsvindt, wordt een vrijstelling verleend. Voor de overige diersoorten kan bij het lokaal optreden van schade incidenteel door gedeputeerde staten een ontheffing worden verleend. Om een beeld te vormen van de potentiële schade is een onderzoek uitgevoerd door het CLM. Hieruit blijkt dat de soorten die genoemd zijn in bijlage 2 per soort naar verwachting meer dan € 10.000 aan schade per jaar zullen gaan veroorzaken indien er wel preventieve middelen worden ingezet, maar er geen directe bestrijding of beheer van deze soorten zou plaatsvinden. Op grond daarvan is er voor deze soorten een vrijstelling van kracht.
De Wnb beschrijft limitatief in het kader van welke belangen vrijstelling of ontheffing kan worden verleend voor het doden van dieren. Provinciale staten vinden het belangrijk dat zo zorgvuldig mogelijk met dieren wordt omgegaan. Daarom wordt het doden van dieren alleen toegestaan als goed onderbouwd is dat vanwege de in de wet genoemde belangen er schade is of dreigt, en er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Provinciale staten hanteren daarbij de volgende escalatieladder: als eerste moeten diervriendelijke methodes worden toegepast om schade of risico’s te voorkomen, pas als dat onvoldoende effect heeft wordt afschot toegestaan. In de praktijk betekent dit dat in eerste instantie preventieve maatregelen moeten worden genomen zoals het plaatsen van vlaggen en akoestische middelen. Tegelijkertijd kunnen de eieren van de desbetreffende soort(en) worden bewerkt. Pas indien eieren bewerken én het nemen van preventieve maatregelen onvoldoende soelaas biedt, kan worden overgegaan tot directe schadebestrijding door middel van vangen of doden. Dit geldt dan voor de locatie waar schade optreedt of -dreigt op te treden. Als het gaat om het voorkomen van schade is populatiebeheer door middel van vangen of doden in feite de laatste stap. Daarbij worden dieren gevangen of gedood om de populatie op een bepaald niveau te houden of te brengen. Dit gebeurt onafhankelijk van de locaties waar schade is of dreigt. Populatiebeheer gebeurt alleen op basis van een door gedeputeerde staten te verlenen ontheffing, op basis van een goedgekeurd faunabeheerplan.
Provinciale staten willen onderzoek stimuleren naar nieuwe diervriendelijke of efficiënte middelen om schade of risico’s te voorkomen. Daarbij kan een gebiedsgerichte aanpak, waarbij de verschillende regionaal betrokken partijen samenwerken, een belangrijke rol spelen.
Provinciale staten vinden draagvlak voor het faunabeleid belangrijk, daarom is het nodig dat er een goed onderbouwd en breed gedragen faunabeheerplan is. Provinciale staten kiezen voor één faunabeheereenheid die een faunabeheerplan opstelt voor de gehele provincie. Het bestuur van de faunabeheereenheid is breed samengesteld, en bestaat uit vertegenwoordigers van agrariërs, particuliere grondeigenaren, terreinbeherende organisaties en jachtaktehouders. Daarnaast komt een extra zetel beschikbaar voor een vertegenwoordiger van één of meer maatschappelijke organisaties die het doel nastreven van een duurzaam beheer van populaties in het wild levende dieren in Zuid-Holland.
Uitvoering overeenkomstig faunabeheerplan
In het faunabeheerplan wordt de uitvoering van het landelijke faunabeheer (jacht, landelijke vrijstelling) en het provinciale faunabeheer (provinciale vrijstelling, ontheffingverlening voor populatiebeheer en schadebestrijding) integraal beschreven. Dat is van belang, omdat diverse diersoorten onder verschillende regimes vallen. Op deze manier wordt de samenhang tussen de verschillende regimes bevorderd en wordt de uitvoering van het totale faunabeheer in Zuid-Holland vooraf transparant. En door regels te stellen over monitoring en rapportage zorgen provinciale staten ook voor een adequate verantwoording achteraf. Zo kan tijdig bijgestuurd worden.
Voor het maatschappelijk draagvlak is het cruciaal dat de uitvoering van de schadebestrijding in het veld zo diervriendelijk mogelijk en conform de regels uitgevoerd wordt. De provincie zorgt voor adequate handhaving en toezicht. En als dat nodig is kunnen gedeputeerde staten een ontheffing intrekken of de FBE opdragen een verleende toestemming in te trekken. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de faunabeheereenheid om te bevorderen dat de uitvoering van het faunabeheerplan conform de regels gebeurt. Ook de regionale wildbeheereenheden hebben hierbij een belangrijke rol. De statuten van de wildbeheereenheden moeten de bepaling bevatten dat het lidmaatschap van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer een lid bij de uitoefening van de jacht, schadebestrijding of populatiebeheer niet handelt conform de faunabeheerplannen of ontheffingen, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord de faunabeheereenheid. Het opzeggen van het lidmaatschap heeft verstrekkende gevolgen, omdat het voor de uitvoering van het faunabeheer in Zuid-Holland een vereiste is dat de uitvoerder lid is van een wildbeheereenheid.
De Wnb legt aan gedeputeerde staten de verplichting op om bij landbouwschade die door beschermde dieren is veroorzaakt een tegemoetkoming te verlenen. De Wnb heeft als uitgangspunt dat een tegemoetkoming slechts wordt verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt aangericht door beschermde diersoorten, waarbij die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald. Provinciale staten stellen in deze verordening regels vast met betrekking tot het indienen van een verzoek om tegemoetkoming en de bepaling van de omvang van de schade.
De door gedeputeerde staten vast te stellen beleidsregels ten aanzien van het verlenen van tegemoetkomingen geven aan dat er geen sprake zal zijn van het verlenen van tegemoetkomingen in het geval er sprake is van een algemene vrijstelling voor het bestrijden van de desbetreffende soort. Met andere woorden: indien een bepaalde soort zonder restricties bestreden kan worden, zal er door gedeputeerde staten geen tegemoetkoming verleend worden in de door deze soort veroorzaakte schade.
Deze verordening stelt regels met betrekking tot het vellen van houtopstanden, het melden van vellingen en het herbeplanten van de gronden. Om de administratieve lasten te beperken wordt voor een aantal activiteiten vrijstelling verleend van de meldplicht en herplantplicht.
In artikel 2.7, tweede lid, Wnb is een verbod opgenomen om zonder vergunning van gedeputeerde staten, of in uitzonderingsgevallen de Minister, handelingen te verrichten of projecten te realiseren die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Op grond van artikel 2.9, tweede lid, Wnb geldt een uitzondering op de vergunningplicht voor 'bestaand gebruik'. Veelal is sprake van sinds jaar en dag bestaand gebruik van de betrokken percelen. Provinciale staten kunnen daarnaast, onder de voorwaarde dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000 gebied niet worden aangetast, een vrijstelling van de vergunningplicht verlenen.
Vrijstelling voor beweiden en bemesten
Op grond van artikel 2.9, derde lid, van de Wnb wordt in de verordening opgenomen dat de vergunningplicht als voorzien in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb niet van toepassing is op het weiden van vee en het gebruik van meststoffen. Deze vrijstelling kent de volgende achtergrond.
Op 4 februari 2015, zaaknummer 201305073, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak gedaan waaruit blijkt dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het weiden van koeien en het uitrijden van mest nabij een Natura 2000-gebied vergunningplichtig is, omdat deze activiteiten kunnen leiden tot verslechtering van de kwaliteit van de habitats in het Natura 2000-gebied. Veelal is sprake van sinds jaar en dag bestaand gebruik van de betrokken percelen. Onduidelijk is echter welke onderbouwing noodzakelijk is om een beroep te kunnen doen op de vrijstelling van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.9, tweede lid, Wnb. In de gebiedsanalyses van de Programmatische Aanpak Stikstof 2015-2021 is rekening gehouden met de stikstofdepositie als gevolg van bestaande beweiding en bemesting, en is vastgesteld dat deze depositie in het licht van de voorziene maatregelen in het programma niet leidt tot verslechtering van de kwaliteit van de stikstofgevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden die in het programma zijn opgenomen. Ook op basis van het programma is echter nog discussie mogelijk over al dan niet gewijzigd gebruik en nieuw gebruik. Voorgaande betekent dat in veel gevallen een vergunningprocedure aangewezen kan zijn. Deze onzekerheid voor de agrarische sector en de lasten voor de sector en de bevoegde gezagen zijn voor de staatssecretaris van Economische Zaken aanleiding geweest om op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 het weiden van vee en het gebruik van meststoffen vrij te stellen van de vergunningplicht in het Besluit van 9 februari 2016, houdende wijziging van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 in verband met vrijstelling van de vergunningplicht voor weiden van vee en gebruiken van meststoffen. Dit besluit wordt echter met de inwerkingtreding van de Wnb op 1 januari 2017 ingetrokken. Voorliggende verordening voorziet in een continuering van de vrijstelling zoals deze was opgenomen in voornoemd besluit.
Ruimtelijke ingrepen en beschermde soorten
De Wnb bepaalt dat ruimtelijke ingrepen die een nadelig effect hebben op beschermde soorten ontheffingplichtig zijn. Provinciale staten kunnen een vrijstelling van de ontheffingplicht verlenen. Onder de Flora- en faunawet was via een Algemene maatregel van bestuur (Amvb) een landelijke vrijstelling van kracht voor een aantal algemeen voorkomende diersoorten. Deze Amvb is met de inwerkingtreding van de Wnb vervallen. Ter voorkoming van extra administratieve lasten is in deze verordening een vrijstelling opgenomen ter continuering van de vervallen Amvb. Hierbij zijn echter wel enkele wijzigingen opgenomen.
Een belangrijk verschil met de Ffw is dat de Wnb voor elke categorie aparte verboden heeft, waar de Ffw een uniform verbodsstelsel kent. Provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen voor verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.1, 3.5 en 3.10. Vrijstelling van verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.1 en 3.5 kan slechts worden verleend voor in de Europese Vogelrichtlijn (art. 3.1) of Europese Habitatrichtlijn (art. 3.5) genoemde belangen. Ruimtelijke ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van de in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn genoemde belangen. Vrijstelling van verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.1 en 3.5 ten behoeve van ruimtelijke ingrepen is wettelijk gezien dus niet mogelijk. Een generieke vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling of bestendig beheer en onderhoud, kan slechts worden verleend voor verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.10 en daarmee van de bijbehorende andere beschermde soorten.
Selectie van soorten voor de vrijstelling
In totaal zijn 160 soorten opgenomen in de bijlagen, behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Van deze soorten waren er 77 beschermd door de Ffw. Hiervan gold voor 25 soorten op grond van de Ffw een landelijke vrijstelling. Bij de implementatie van de Wet natuurbescherming binnen de provincie Zuid-Holland is ervoor gekozen om dat beleidsarm te doen. Uitgangspunt is dus om de landelijke vrijstelling zoals die gold onder de Ffw, binnen de provincie Zuid-Holland voort te zetten onder de Wnb.
Deze soorten betreffen alleen zoogdieren en amfibieën. Om te beoordelen of genoemde 25 soorten in aanmerking komen voor een provinciale vrijstelling is per soort gekeken naar o.a de verspreiding en talrijkheid van de soort in de provincie Zuid-Holland. Hieruit blijkt dat de soorten molmuis, ondergrondse woelmuis en tweekleurige bosspitsmuis, niet of nauwelijks voorkomen in Zuid-Holland zodat een provinciale vrijstelling voor die soorten niet opportuun is.
Programmatische aanpak voor soorten
De Wnb biedt in artikel 1.13 de mogelijkheid voor provinciale staten om bij verordening een programma vast te stellen dat tot doel heeft, mede met het oog op een evenwichtige, duurzame economische ontwikkeling, de staat van instandhouding van beschermde soorten dieren of planten of de in Nederland voorkomende typen natuurlijke habitats of habitats van soorten te verbeteren. De mogelijkheden die deze bevoegdheid biedt zullen in een later stadium verkend worden.
Artikel 2.2 Bestuurssamenstelling
Het bestuur van de faunabeheereenheid bestaat uit vertegenwoordigers van de agrarische sector, de jachtaktehouders, particuliere grondeigenaren en de terreinbeherende organisaties.
Vanuit het oogpunt van het creëren van maatschappelijk draagvlak wordt een extra bestuurszetel beschikbaar gesteld voor een vertegenwoordiger van een of meer maatschappelijke organisatie(s) die het doel behartig(t/en) van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in Zuid-Holland. Hierbij is de eis gesteld dat de doelstelling van de Faunabeheereenheid om schade aangericht door wilde dieren te voorkomen of te beperken wordt onderschreven. Daarnaast moet er sprake zijn van een (gezamenlijke) achterban van ten minste 2.500 leden woonachtig is in de provincie Zuid-Holland. Dit laatste is bepaald omwille van de maatschappelijke draagkracht binnen de provincie.
Artikel 3.2 Eisen aan een faunabeheerplan - algemeen
De Faunabeheereenheid dient per faunabeheerplan (een) wetenschapper(s) te betrekken die ten aanzien van de desbetreffende soort of - problematiek specifieke deskundigheid bezit. Het kan zo zijn dat er ten behoeve van het opstellen van een faunabeheerplan meerdere vertegenwoordigers vanuit de wetenschap worden betrokken. Uiteraard moet uit de uiteindelijke tekst van het faunabeheerplan blijken welke wetenschapper is betrokken en wat zijn of haar inbreng is geweest.
Artikel 3.3 Eisen aan een faunabeheerplan – duurzaam beheer van populaties
Artikel 3.4 Eisen aan een faunabeheerplan - schadebestrijding door grondgebruikers
Een faunabeheerplan moet een onderbouwing van de schade bevatten. Hierbij is aangegeven dat het moet gaan om de schade in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan. Voor zover mogelijk gaat het hierbij om de schadegegevens van de zes jaren die vooraf gaan aan het ter goedkeuring indienen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de beschikbaarheid van schadecijfers bij het Faunafonds soms enige maanden na het seizoen op zich laat wachten. Het is daarom niet altijd mogelijk om bij het schrijven van het faunabeheerplan te beschikken over de schadecijfers van het laatste voorafgaande jaar.
Onder preventieve maatregelen worden maatregelen verstaan, welke kunnen worden ingezet om de in het geding zijnde belangen te beschermen zonder de schadeveroorzakende dieren te doden of te verwonden.
De tel- of trendgegevens moeten zien op het gebied waar de te beheren populaties zich bevinden. Dat is niet in alle gevallen de gehele provincie. Voor te bestrijden soorten ter voorkoming van schade geldt dat hiervoor gebruik kan worden gemaakt van provinciebrede gegevens.
Artikel 4.3 Omvang en begrenzing werkgebied wildbeheereenheden
De wildbeheereenheden hebben een belangrijke rol bij de uitvoering van het faunabeleid en de rapportage daarover aan de faunabeheereenheid. Om deze taken professioneel uit te kunnen voeren is het van belang dat (het werkgebied van) een wildbeheereenheid voldoende omvang heeft. Daarbij is van belang dat in Zuid-Holland relatief veel bebouwd oppervlak aanwezig is in de werkgebieden van de wildbeheereenheden. Omdat een aantal wildbeheereenheden tijd nodig zal hebben om het werkgebied te vergroten is vastgesteld dat de omvang van het werkgebied per 1 januari 2018 minimaal 5.000 hectare moet zijn. Hierdoor ontstaat een overgangsperiode van één jaar.
Artikel 5.1 Nestbehandeling vogels
Voor een aantal vogelsoorten die veelvuldig schade veroorzaakt wordt een vrijstelling verleend voor het opzettelijk vernielen van nesten, rustplaatsen en eieren. Ter voorkoming van administratieve lasten is hiervoor geen ontheffing nodig. In de praktijk gebeurt het ‘bewerken’ van eieren veelal door de eieren lek te prikken of in te smeren of te besproeien met een plantaardige olie. Deze methoden hebben alle tot gevolg dat de eieren niet zullen uitkomen. Het bewerken van de eieren in plaats van deze mee te nemen, voorkomt dat de broedende vogels snel weer een nieuw legsel zullen produceren.
Van de vrijstelling mag alleen gebruik gemaakt worden conform het faunabeheerplan. Via deze verordening en de door gedeputeerde staten vastgestelde beleidsregel Uitvoering Wet natuurbescherming zijn de eisen bepaald waaraan het faunabeheerplan moet voldoen. In het faunabeheerplan worden de voorwaarden opgenomen waaronder gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling voor het bewerken van eieren.
De vrijstelling wordt weliswaar verleend aan de grondgebruikers, maar deze kunnen de handelingen op grond van artikel 3.15, zevende lid, Wnb door anderen laten uitvoeren. Het ligt voor de hand dat hiervoor leden van de wildbeheereenheid worden ingeschakeld, omdat bijvoorbeeld de rapportage ook via de wildbeheereenheid en faunabeheereenheid zal moeten plaatsvinden.
Er is een specifieke bepaling ten aanzien van de brandgans opgenomen omdat deze soort niet alleen valt onder het beschermingsregime van de vogels (artikel 3.1 Wnb), maar ook onder het regime van de beschermde soorten als bedoeld in artikel 3.5 Wnb, vanwege het feit dat de brandgans is geplaatst op bijlage II van het Verdrag van Bern.
Artikelen 7.4 en 7.5 Vrijstellingen meldingsplicht en herbeplantingsplicht
Onder natuurmaatregelen verstaan wij werkzaamheden, zoals natuurherstel, waardoor een type vegetatie kan ontstaan dat voldoet aan de Natura 2000-doelstellingen ter plaatse en/of de natuurdoeltypen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Er moet dus een redelijk en vastliggend doel zijn om tot het vellen van een houtopstand in het kader van natuurmaatregelen over te gaan
Artikel 8.2 Vrijstelling vergunningplicht
In onderhavige verordening wordt op grond van artikel 2.9, derde lid, Wnb een vrijstelling opgenomen van het verbod om zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Wnb, vee te weiden en meststoffen te gebruiken. De vrijstelling ziet op het weiden van alle soorten vee en het op of in de bodem brengen van organische en dierlijke meststoffen en kunstmest.
Voor dergelijke activiteiten schrijft artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn uitsluitend de verplichting voor om passende maatregelen te treffen ten behoeve van het voorkomen van verslechtering van de kwaliteit van natuurlijke habitats (en van verstoring van soorten) in Natura 2000-gebieden. Dit is de basis voor de generieke vrijstellingsmogelijkheid die is opgenomen in artikel 2.9, derde lid, Wnb. Voor zover een dergelijke verslechtering aan de orde zou kunnen zijn, zijn er voldoende instrumenten naast de vergunningplicht om tijdig te kunnen ingrijpen.
Van de in Bijlage 1 genoemde soorten mogen de eieren en nesten worden vernield of beschadigd. Het gaat om de soorten grauwe gans, brandgans, kolgans, knobbelzwaan,
kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw.
De grauwe gans, brandgans, kolgans en knobbelzwaan veroorzaken belangrijke schade aan gewassen. Ook kunnen genoemde ganzen de veiligheid van het luchtverkeer in gevaar brengen wanneer zij de weg van vliegtuigen kruisen. Knobbelzwanen en ganzen kunnen daarnaast een risico vormen voor het wegverkeer. De drie genoemde ganzensoorten kunnen in grote dichtheden ook leiden tot een ernstige aantasting van de waterkwaliteit als gevolg van uitwerpselen.
De kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw veroorzaken risicovolle situaties in het Rotterdamse havengebied. Broedende meeuwen verdedigen hun nest en –jongen en vertonen daarbij agressief gedrag richting mensen. Ook zijn de uitwerpselen van meeuwen sterk corrosief waardoor installaties beschadigd raken, kunnen de meeuwen besmettelijke ziekten verspreiden en vormen ze een risico bij helikopterlandingsplaatsen.
De risico’s die veroorzaakt worden door grauwe gans, brandgans, kolgans, knobbelzwaan, kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw zijn nader uitgewerkt en toegelicht in de desbetreffende faunabeheerplannen welke zijn goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Dat geldt ook voor een beschouwing van de staat van instandhouding. Voor alle genoemde soorten geldt dat het bewerken van eieren of nesten, overeenkomstig het faunabeheerplan, de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar brengt.
De in bijlage 2 en 3 genoemde soorten mogen door de grondgebruiker bestreden worden, waarbij de grondgebruiker de bestrijding dient te laten uitvoeren door de wildbeheereenheid. De in de bijlage genoemde soorten veroorzaken schade aan met name gewassen. Uit het eerder genoemde onderzoek van CLM blijkt dat, wanneer deze soorten niet bestreden zouden worden door middel van afschot of vangst, de schade zou oplopen tot een bedrag boven de € 10.000 per jaar in de gehele provincie Zuid-Holland, per soort. Een nadere onderbouwing en uitwerking van de schades is terug te vinden in het desbetreffende faunabeheerplan, evenals de onderbouwing van het feit dat de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar komt wanneer de vrijstelling wordt gebruikt in overeenstemming met het faunabeheerplan.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2016-6788.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.