Tiende wijziging Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Bekendmaking van het besluit van 06-12- 2016 zaaknummer 2016-014776 tot wijziging van een regeling

 

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

 

Gelet op artikel 3, zesde lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

 

BESLUITEN

 

Vast te stellen de volgende regeling tot wijziging van de Regels Ruimte voor Gelderland 2016:

Artikel I  

 

De Regels Ruimte voor Gelderland 2016 worden als volgt gewijzigd:

 

A

Onder toevoeging van een onderdeel o komen de onderdelen m tot en met o van artikel 1.1.1 te luiden:

  • m.

    onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden;

  • n.

    publiekrechtelijke rechtspersoon: rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • o.

    rechtspersoon met een wettelijke taak: rechtspersoon voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daartoe geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen.

 

B

Artikel 1.3.3 komt te luiden:

 

Artikel 1.3.3 Communautair toetsingskader

  • 1.

    Indien de verstrekking van subsidie als een steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VwEU moet worden aangemerkt en er geen andere staatssteunoplossing voor handen is, wordt de subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).

  • 2.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien tegen een subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt onder toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de Landbouw groepsvrijstellingsverordening aan ondernemingen in moeilijkheden als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

 

C

In het tweede en het vijfde lid van artikel 1/3/9 wordt ‘onder g’ vervangen door: onder i.

 

D

Paragraaf 2.4 komt te luiden:

 

Paragraaf 2.4 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap

 

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor :

  • a.

    het opstellen van een projectplan voor de realisatie van een CPO-woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding; of

  • b.

    het opstellen van een programma van eisen, een voorlopig ontwerp, een definitief ontwerp en een bestek, voor het realiseren van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding.

 

Artikel 2.4.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente verklaard heeft geen bezwaar te hebben tegen de realisering van het CPO-woningbouwproject op de betreffende locatie; en

    • b.

      de procesbegeleiding wordt uitgevoerd door een onafhankelijke begeleider met ervaring in procesbegeleiding.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, slechts verstrekt indien de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen of te verhuren.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien:

    • a.

      er een projectplan is waarin een conclusie over de haalbaarheid van het CPO-woningbouwproject is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject;

    • b.

      voor de individuele leden van het collectief een financieringstoets door een bank is uitgevoerd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het CPO-woningbouwproject;

    • c.

      de maximale stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt;

    • d.

      de gemiddelde maximale stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met €30.000 ligt; en

    • e.

      de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen.

 

Artikel 2.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een collectief.

 

Artikel 2.4.4 Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een verklaring van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente dat het geen bezwaar heeft tegen de realisering van het CPO-woningbouwproject op de betreffende locatie;

    • b.

      een verklaring van de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, waaruit blijkt dat hij de intentie heeft de grond of het gebouw te verkopen of te verhuren aan de leden van het collectief; en

    • c.

      een lijst van deelnemers aan het collectief.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.2.3 en het eerste lid worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een projectplan waaruit de haalbaarheid van het CPO-woningbouwproject blijkt;

    • b.

      een opgave van het aantal te realiseren woningen;

    • c.

      een overzicht waaruit blijkt dat de maximale koopprijs van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien het nieuwbouw betreft, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt;

    • d.

      een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde maximale koopprijs van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met €30.000 ligt;

    • e.

      een verklaring van het collectief dat iedere deelnemer een toets heeft ingeleverd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het CPO-woningbouwproject; en

    • f.

      een beschrijving van de wijze waarop de lening afgelost gaat worden.

 

Artikel 2.4.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, bedraagt maximaal 50% van de kosten en ten hoogste:

    • a.

      €1.000 per woning tot een maximum van €10.000 per CPO-woningbouwproject indien het nieuwbouw betreft;

    • b.

      €1.250 per woning tot een maximum van €12.500 per CPO-woningbouwproject indien het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening, met een looptijd van maximaal twee jaar, voor een bedrag van maximaal 65% van de kosten en ten hoogste:

    • a.

      €7.500 per woning tot een maximum van €150.000 per CPO-woningbouwproject indien het nieuwbouw betreft;

    • b.

      €10.000 per woning tot een maximum van €200.000 per CPO-woningbouwproject indien het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

 

Artikel 2.4.6 Verplichtingen

  • 1.

    Het projectplan als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, dient binnen één jaar na het verlenen van de subsidie te zijn voltooid en na voltooiing aan de provincie te worden overlegd.

  • 2.

    Met betrekking tot de subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, is de ontvanger verplicht:

    • a.

      binnen twee jaar na het verlenen van de subsidie, te starten met de bouw van het CPO-woningbouwproject en dit te melden aan de provincie;

    • b.

      de lening af te lossen op het moment dat wordt gestart met de bouw van het CPO-woningbouwproject dan wel, indien niet tijdig wordt gestart met de bouw, uiterlijk twee jaar na het verlenen van de subsidie;

    • c.

      binnen drie jaar na het verlenen van de subsidie het CPO-woningbouwproject te hebben voltooid.

 

Artikel 2.4.7 Weigeringsgronden

De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, wordt geweigerd indien niet is gebleken dat de realisering van het CPO-woningbouwproject haalbaar is.

 

E

Artikel 2.8.6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel h, komt te luiden:

    • h.

      door onafhankelijke taxateurs opgestelde taxatierapporten van de gronden en opstallen die verband houden met de realisering van het project;

  • 2.

    Onderdeel j komt te luiden:

    • j.

      informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden; en.

  • 3.

    In onderdeel k wordt ‘2.8.3’ vervangen door: 2.8.5.

 

F

Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt aan artikel 2.9.3 een lid toegevoegd dat luidt:

  • 2.

    Ter uitvoering van artikel 4 van de AsG bevat de lijst ten aanzien van elke activiteit het maximale bedrag waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

 

G

Na paragraaf 2.10 wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd die luidt:

 

Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden

 

Artikel 2.11.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

 

  • a.

    bestuursovereenkomst: de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 – 2021 regio Oost, zoals gepubliceerd in de Staatscourant op 16 december 2015;

  • b.

    initiatiefnemer: de partij die maatregelen uit het werkprogramma uitvoert;

  • c.

    penvoerder: de partij die namens een groep van initiatiefnemers de subsidie aanvraagt;

  • d.

    RBO: Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-Oost;

  • e.

    Rijksbijdrage: de decentrale uitkering Deltafondsmiddelen voor Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden, zoals overeengekomen in de bestuursovereenkomst;

  • f.

    werkprogramma: het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 – 2021, “Wel goed water geven!”.

 

Artikel 2.11.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van maatregelen die zijn opgenomen in het werkprogramma.

 

Artikel 2.11.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd in de periode 2016-2021 en binnen de provincie Gelderland, tenzij de provincie de Rijksbijdrage heeft ontvangen voor een initiatiefnemer buiten Gelderland;

  • b.

    de aanvrager zijn toegezegde aandeel in het investeringsvolume realiseert, zijnde het Regionaal Bod zoals opgenomen in bijlage 3 van de bestuursovereenkomst.

 

Artikel 2.11.4 Voorwaarde

  • 1.

    De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op subsidies tot €25.000.

 

Artikel 2.11.5 Niet-subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor personeelskosten van de aanvrager.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.5, onderdelen b en f, kan subsidie worden verstrekt voor:

    • a.

      kosten die zijn gemaakt vanaf 1 januari 2016 en voordat de aanvraag is ontvangen;

    • b.

      legeskosten.

 

Artikel 2.11.6 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan een waterschap of gemeente die in het werkprogramma is aangewezen als initiatiefnemer van een activiteit.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan subsidie ook worden verstrekt aan een groep van initiatiefnemers, waarbij één partij als penvoerder optreedt.

 

Artikel 2.11.7 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend tot 1 juli 2021.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.3 kunnen de bij de aanvraag verstrekte gegevens bestaan uit een verwijzing naar het werkprogramma.

  • 3.

    Er kunnen meerdere aanvragen om subsidie worden ingediend tot het maximum van de beschikbare subsidie voor die subsidieontvanger.

 

Artikel 2.11.8 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met de volgende maxima per subsidieontvanger:

    • a.

      Waterschap Rijn en IJssel €2.220.000;

    • b.

      Waterschap Vallei en Veluwe €880.000;

    • c.

      Gemeente Aalten €4.930;

    • d.

      Gemeente Apeldoorn €276.715;

    • e.

      Gemeente Barneveld €25.716;

    • f.

      Gemeente Bronckhorst €15.117;

    • g.

      Gemeente Doetinchem €91.362;

    • h.

      Gemeente Ede €86.186;

    • i.

      Gemeente Elburg €60.388;

    • j.

      Gemeente Harderwijk €50.364;

    • k.

      Gemeente Montferland €63.181;

    • l.

      Gemeente Nunspeet €25.141;

    • m.

      Gemeente Putten €100.646;

    • n.

      Gemeente Renstwoude (Utrecht) € 9.120;

    • o.

      Gemeente Rhenen (Utrecht) € 24.402;

    • p.

      Gemeente Soest (Utrecht) € 15.117;

    • q.

      Gemeente Voorst €45.270;

    • r.

      Gemeente Winterswijk €84.296;

    • s.

      Gemeente Zutphen €28.345.

  • 2.

    De subsidie wordt jaarlijks conform de kasreeks voor de Rijksbijdrage naar rato bevoorschot.

  • 3.

    Het tweede lid geldt niet voor een subsidie tot €25.000.

 

Artikel 2.11.9 Verplichtingen

Artikel 1.4.1, eerste lid, is niet van toepassing.

 

Artikel 2.11.10 Vaststelling

  • 1.

    De subsidieontvanger dient voor 1 april 2022 een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten beslissen op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie naar beschikbaarheid van de Rijksbijdrage en op volgorde van binnenkomst.

  • 3.

    Indien de aanvrager zijn toegezegde aandeel in het investeringsvolume niet heeft gerealiseerd, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten gaan niet eerder over tot een lagere vaststelling van de subsidie dan na advies van het RBO.

 

H

Artikel 3.1.1 komt te luiden:

 

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    eigenaar-bewoner: een persoon die op grond van artikel 1 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek eigenaar is van een koopwoning en zelf deze koopwoning bewoont;

  • b.

    bodem en ondergrond: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen en antropogene resten van eertijdse bewoning en grondgebruik, inclusief het grondwater;

  • c.

    bodem- en ondergrondaspecten: informatie over de karakteristieken van de bodem en ondergrond, de gebruiksmogelijkheden en de effecten van het mogelijke gebruik op andere functies van de bodem en ondergrond en de effecten van bovengronds ruimtegebruik op ondergrondse functies en omgekeerd;

  • d.

    bodemverontreinigingsgegevens: gegevens afkomstig uit een bodemonderzoeksrapport dat is opgesteld door een erkende persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit Bodemkwaliteit;

  • e.

    energielabelsprong: een verbetering van het energielabel als bedoeld in het Besluit Energieprestatie Gebouwen

  • f.

    hernieuwbare energie: niet-fossiele energie zoals windenergie, zonne-energie, geothermische energie, golfenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

  • g.

    lokaal duurzaam energiebedrijf: een onderneming die hernieuwbare energie produceert waarbij de afnemers zijn gevestigd binnen een straal van 30 kilometer ten opzichte van een productielocatie van de onderneming;

  • h.

    NOM-ready: de situatie waarin een woning direct verbeterd wordt en verantwoord voorbereid is op een NOM-renovatie door middel van latere ingrepen;

  • i.

    NOM-renovatie: een renovatie van een woning die als rechtstreeks gevolg heeft dat de ingaande en uitgaande energiestromen voor gebouw gebonden energie (ruimteverwarming, comfort-koeling, ventilatie, monitoring, regelingen en hulpenergie voor deze installaties) bij een normaal leefpatroon op jaarbasis gelijk zijn aan of lager zijn dan nul;

  • j.

    scan: onderzoek waar uit moet blijken of NOM-renovatie of een NOM-Ready aanpak voor een VvE een realistische optie is dan wel, indien op basis van de scan komt vast te staan dat dit niet het geval is, een advies over welke maatregelen en welke energielabelsprong haalbaar zijn en op welke wijze dit kan worden aangepakt;

  • k.

    terugverdientijd: de subsidiabele kosten gedeeld door de verwachte jaarlijkse besparing;

  • l.

    rd-waarde: het warmte-isolerend vermogen van een materiaallaag;

  • m.

    VvE: vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 5:124 van het Burgerlijk Wetboek.

 

I

Paragraaf 3.2 vervalt.

 

J

Paragraaf 3.3 komt te luiden:

 

Paragraaf 3.3 Lokale hernieuwbare energieprojecten en participatie door natuurlijke personen en VvE’s

 

Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van lokale hernieuwbare energieprojecten.

 

Artikel 3.3.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie aan lokale duurzame energiebedrijven wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      minimaal 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen deelnemen door middel van een financiële bijdrage;

    • b.

      de financiële deelname van voornoemde personen gezamenlijk ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      de bijdrage per natuurlijk persoon minimaal €50 bedraagt; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar.

  • 2.

    Subsidie aan VvE’s wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de VvE bestaat uit ten minste 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen;

    • b.

      de financiële deelname van de VvE ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject onderdeel vormt van (aard en nagelvast is verbonden met) het gebouw of groep van gebouwen van de VvE.

 

Artikel 3.3.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan lokale duurzame energiebedrijven en VvE’s.

 

Artikel 3.3.4 Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een lokaal duurzaam energiebedrijf een document verstrekt met een overzicht van NAW-gegevens van de deelnemende natuurlijke personen, de hoogte van het ingezette bedrag per natuurlijke persoon en een opgave van het project of de projecten waaraan de ingezette bedragen worden of zijn besteed.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een VvE verstrekt:

    • a.

      een document met een overzicht van NAW-gegevens van haar leden en van de hoogte van het gezamenlijk via de VvE ingezette bedrag;

    • b.

      een besluit van de VvE tot financiële deelname met een bedrag dat ten minste 25% van de kosten van het lokale duurzame energieproject bedraagt.

 

Artikel 3.3.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de kosten, met een minimum van €3.500 en een maximum van €100.000.

 

Artikel 3.3.6 Verplichtingen

  • 1.

    Het lokale duurzame energiebedrijf is verplicht om ervoor zorg te dragen dat de bijdragen van natuurlijke personen ten minste 5 jaar beschikbaar blijven voor de subsidiabele activiteit.

  • 2.

    De VvE is verplicht om ervoor zorg te dragen dat haar bijdrage ten minste 5 jaar beschikbaar blijft voor de subsidiabele activiteit.

 

K

Paragraaf 3.4 komt te luiden:

 

Paragraaf 3.4 Scan VvE

 

Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het laten uitvoeren van een scan.

 

Artikel 3.4.2 Criteria

De scan dient ten minste inzicht te geven in:

  • a.

    de financiële positie van de VvE;

  • b.

    de bouwkundige staat van het gebouw;

  • c.

    het organiserend vermogen van de VvE;

  • d.

    de bouwkundige en technische maatregelen die genomen kunnen worden om een energielabelsprong te bewerkstelligen;

  • e.

    de bouwkundige en technische maatregelen die nodig zijn voor NOM-renovatie;

  • f.

    een indicatie van de kosten van de maatregelen als bedoeld onder d en e;

  • g.

    een beschrijving van de haalbaarheid van NOM in één keer of in stappen, waarbij de organisatorische en juridische bevindingen op basis van de splitsingsakte worden meegenomen;

  • h.

    een beschrijving van het proces dat nodig is om de maatregelen onder e toe te passen of te implementeren;

  • i.

    de energetische effecten door het uitvoeren van de maatregelen als bedoeld onder d en e;

  • j.

    het effect van de maatregelen als bedoeld onder d en e op de financiële positie van de VvE.

 

Artikel 3.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een VvE.

 

Artikel 3.4.4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt aan indien de VvE ten minste 15 wooneenheden omvat.

  • 2.

    Subsidie wordt alleen verstrekt indien het gebouw waarvoor de scan wordt gemaakt is gebouwd en opgeleverd voor 1990.

  • 3.

    Subsidie wordt alleen verstrekt indien de VvE is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

 

Artikel 3.4.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een bewijs van inschrijving van de VvE bij de Kamer van Koophandel;

  • b.

    een afschrift van het besluit van ledenvergadering van de VvE op grond waarvan de aanvraag kan worden ingediend;

  • c.

    documenten waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de criteria als bedoeld in artikel 3.4.2;

  • d.

    het aantal wooneenheden dat de VvE omvat; en

  • e.

    een bewijs dat het gebouw is opgeleverd vóór 1990.

 

Artikel 3.4.6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van de inhuur van de deskundige die de scan uitvoert.

 

Artikel 3.4.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste €4.000.

 

L

Paragraaf 3.5 vervalt.

 

M

Artikel 4.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel z komt te luiden:

    • z.

      grote onderneming: onderneming, niet zijnde een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, bijlage I, van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening;

  • 2.

    Onderdeel bbb vervalt.

 

N

In artikel 4.4.3, derde lid, onder b, wordt na ‘taxatie’ toegevoegd: door een onafhankelijke taxateur.

 

O

Na artikel 4.4.8 wordt een nieuw artikel toegevoegd dat luidt:

 

Artikel 4.4.9 Communautair toetsingskader

  • 1.

    Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011, (C2011) 4945, met betrekking tot steunmaatregel N308/2010.

 

P

Het vierde lid van artikel 4.6.2 vervalt.

 

Q

Paragraaf 4.10 vervalt.

 

R

Onder vernummering van de artikelen 4.12.2 tot en met 4.12.7 tot 4.12.3 tot en met 4.12.8 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:

 

Artikel 4.12.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, wordt slechts verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op een openbaar toegankelijk terrein.

 

S

Onder verlettering van de onderdelen c tot en met k naar d tot en met l wordt in artikel 5.1.1 een onderdeel c ingevoegd dat luidt:

  • c.

    Bestedingsplan DU: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan, waarin de besteding is vastgelegd van de decentralisatie-uitkering Projecten verkeer en vervoer;

 

T

Artikel 5.2.1, onderdeel b, komt te luiden:

  • b.

    infrastructurele projecten waarvoor in de bestedingsplannen BDU en de bestedingsplannen DU middelen beschikbaar zijn gesteld.

 

U

Onder vernummering van de artikelen 5.4.2, 5.4.3 en 5.4.4 naar 5.4.3, 5.4.5 en 5.4.6 worden een artikel 5.4.2 en een artikel 5.4.4 ingevoegd, die luiden:

 

Artikel 5.4.2 Criteria

Subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die:

  • a.

    een bijdrage leveren aan de doelstellingen van het OV-beleid van de provincie, zoals vastgelegd in de OV-visie (PS 2016-374) en in het coalitieakkoord 2015-2019 “Ruimte voor Gelderland” d.d. 20 april 2015;

  • b.

    een aantoonbare meerwaarde hebben voor het gebruik en de functie van het regionale openbaar vervoer, die blijkt uit:

    • i.

      verlaging van de kosten dan wel verbetering van de opbrengsten;

    • ii.

      verbetering van de kwaliteit en uitstraling; of

    • iii.

      verbetering van de betrouwbaarheid van de dienstregeling; en

  • c.

    uitvoerbaar zijn.

 

Artikel 5.4.4 Beoordelingscriteria infrastructurele openbaarvervoervoorzieningen

  • 1.

    Aan de activiteiten als bedoeld in artikel 5.4.2 wordt een score van maximaal 12 punten toegekend.

  • 2.

    De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel i;

    • b.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel ii;

    • c.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel iii;

    • d.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c.

  • 3.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het tweede lid aanhef en onder d, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien de uitvoering binnen een jaar gereed is na het besluit tot subsidieverlening 3 punten;

    • b.

      indien de uitvoering binnen twee jaar gereed is na het besluit tot subsidieverlening 2 punten;

    • c.

      indien de uitvoering binnen drie jaar gereed is na het besluit tot subsidieverlening 1 punt.

  • 4.

    De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      er geen punten worden toegekend voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c; of

    • b.

      aan de activiteiten niet ten minste een score van 5 punten wordt toegekend.

 

V

Na artikel 5.7.4 worden twee artikelen toegevoegd, die luiden:

 

Artikel 5.7.5 Beoordelingscriteria infrastructurele fietsvoorzieningen

  • 1.

    Activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op:

    • a.

      het doel van de infrastructurele fietsvoorziening;

    • b.

      de lengte van de aan te leggen of te verbeteren infrastructurele fietsvoorziening;

    • c.

      het aantal fietsers per etmaal;

    • d.

      of er sprake is van een geheel nieuwe infrastructurele fietsvoorziening;

    • e.

      de mate van verbetering van de bestaande infrastructurele fietsvoorziening;

    • f.

      de mate waarin de infrastructurele fietsvoorziening wordt verkort;

    • g.

      de mate waarin de nieuwe infrastructurele fietsvoorziening wordt gescheiden van de overige infrastructuur;

    • h.

      de mate waarin kruisingen of oversteken worden gereduceerd; en

    • i.

      de mate waarin fietsongevallen in de periode 2010-2015 worden aangepakt.

  • 2.

    Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 3.

    De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e.

    • f.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder f;

    • g.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder g;

    • h.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder h;

    • i.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder i.

  • 4.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-werkverkeer 2 punten;

    • b.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-verkeer en recreatief fietsverkeer 3 punten;

    • c.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-verkeer en schoolfietsverkeer 4 punten;

    • d.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-werkverkeer, recreatief en schoolfietsverkeer 5 punten.

  • 5.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte tot en met 100 meter 1 punt;

    • b.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 100 en tot en met 500 meter 2 punten;

    • c.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 500 tot en met 1000 meter 3 punten;

    • d.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 1000 tot en met 2000 meter 4 punten;

    • e.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 2000 5 punten.

  • 6.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening tot 200 potentiële fietsers per etmaal 1 punt;

    • b.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 200 en tot 500 fietsers per etmaal 2 punten;

    • c.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 500 en tot 1000 fietsers per etmaal 3 punten;

    • d.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 1000 en tot 2000 fietsers per etmaal 4 punten;

    • e.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 2000 fietsers per etmaal 5 punten.

  • 7.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d, is 20 punten indien het een geheel nieuwe fietsvoorziening betreft;

  • 8.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van een verbreding van de infrastructurele fietsvoorziening van 25 tot 50 cm: 5 punten;

    • b.

      indien er sprake is van een verbreding van de infrastructurele fietsvoorziening van 50 tot 75 cm: 10 punten;

    • c.

      indien er sprake is van een verbreding van de infrastructurele fietsvoorziening vanaf 75 cm: 15 punten.

  • 9.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder f, is 10 punten indien er sprake is van een verkorting van de infrastructurele fietsvoorziening;

  • 10.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder g, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van een fietsstrook 3 punten;

    • b.

      indien er sprake is van een aanliggende fietsverbinding 6 punten;

    • c.

      indien er sprake is van een fietsstraat 9 punten;

    • d.

      indien er sprake is van een vrijliggend tweerichtingenfietspad 12 punten;

    • e.

      indien er sprake is van vrijliggende eenrichtingsfietspad aan weerszijde van de weg 15 punten;

  • 11.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder h, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van de vermindering van één kruising of oversteek 2 punten;

    • b.

      indien er sprake is van de vermindering van twee kruisingen of oversteken 4 punten;

    • c.

      indien er sprake is van de vermindering van drie kruisingen of oversteken 6 punten;

    • d.

      indien er sprake is van de vermindering van vier kruisingen of oversteken 8 punten;

    • e.

      indien er sprake is van de vermindering van vijf kruisingen of oversteken 10 punten.

  • 12.

    De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder i, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van één fietsongeval 3 punten;

    • b.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van twee fietsongevallen 6 punten;

    • c.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van drie fietsongevallen 9 punten;

    • d.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van vier fietsongevallen 12 punten;

    • e.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van meer dan vier fietsongevallen 15 punten.

 

Artikel 5.7.6. Beoordelingscriteria pilotprojecten

  • 1.

    Activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op:

    • a.

      de mate waarin het project vernieuwend is;

    • b.

      de mate waarin het project bijdraagt aan het provinciaal fietsbeleid.

  • 2.

    Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 30 punten toegekend.

  • 3.

    De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 10 punten voor het criterium genoemd in het eerste lid aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 15 punten voor het criterium genoemd in het eerste lid aanhef en onder b.

 

W

Het opschrift van paragraaf 5.2 komt te luiden:

Paragraaf 5.2 Infrastructuurprojecten

 

X

Artikel 6.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel gg wordt geletterd als ff.

  • 2.

    Er wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

    • gg.

      multisportevenement: een sportevenement, dat bestaat uit wedstrijden tussen georganiseerde teams of individuele sporters in meer dan twee verschillende sporten.

  • 3.

    In onderdeel kk wordt ‘potentiele’ vervangen door: potentiële.

 

Y

Het opschrift van paragraaf 6.10 komt te luiden:

Paragraaf 6.10 Kwaliteitsverbetering routes voor wandelen, hardlopen, fietsen, mountainbiken, varen, paardrijden en mennen

 

Z

Artikel 6.10 komt te luiden:

 

Artikel 6.10.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verbeteren van de kwaliteit van regionaal dekkende routestructuren voor wandelen, hardlopen, fietsen, mountainbiken, varen, paardrijden of mennen;

  • b.

    het maken van nieuwe aanlegplaatsen voor recreatieve vaartuigen;

  • c.

    de aanleg van ontbrekende schakels tussen bestaande wandel-, fiets- of ruiterrroutes indien:

    • i.

      er binnen een straal van twee kilometer geen alternatieve mogelijkheden bestaan voor recreatief wandelen;

    • ii.

      er binnen een straal van vijf kilometer geen alternatieve mogelijkheden bestaan voor recreatief fietsen of paardrijden.

 

AA

Artikel 6.10.2 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1’ voor het eerste lid vervallen.

 

BB

Artikel 6.10.3 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1’ voor het eerste lid vervallen.

 

CC

Artikel 6.10.4 komt te luiden:

 

Artikel 6.10.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag om subsidie onderbouwd hoe het bepaalde in artikel 6.10.2 geborgd is.

 

DD

In artikel 6.10.5 wordt ‘€200.000’ vervangen door: €50.000.

 

EE

Artikel 6.10.6 komt te luiden:

 

Artikel 6.10.6 Weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt geweigerd indien de subsidiabele activiteit:

    • 1.

      de aanleg van nieuwe wandel-, fiets- of ruiterroutes betreft;

    • 2.

      reguliere onderhoudswerkzaamheden betreft; en

    • 3.

      geheel of gedeeltelijk bestaat uit marketing en promotie.

  • 2.

    Subsidie zoals bedoeld in artikel 6.10.1, onder a, wordt geweigerd indien de activiteit wordt verricht in een gebied waarvoor in de tien jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag voor eenzelfde type routestructuur overheidssubsidie is verleend.

 

FF

Paragraaf 6.22 komt te luiden:

 

Paragraaf 6.22 Herstructurering van een bedrijventerrein

 

Artikel 6.22.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een herstructureringsplan voor een bedrijventerrein;

  • b.

    de uitvoering van maatregelen op het bedrijventerrein, zoals omschreven in het herstructureringsplan.

 

Artikel 6.22.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 6.22.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien er sprake is van door ondernemers en gemeente gesignaleerde ruimtelijke knelpunten op een bedrijventerrein die het optimaal functioneren van bedrijven op het bedrijventerrein bemoeilijken.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 6.22,1 onder b, wordt slechts verstrekt indien

    • a.

      sprake is van aantoonbare betrokkenheid van betrokken ondernemers bij de uitvoering van de maatregelen; en

    • b.

      aan de activiteit een herstructureringsplan ten grondslag ligt dat de volgende elementen bevat:

      • i.

        een beschrijving van de ruimtelijke knelpunten op het bedrijventerrein;

      • ii.

        de uit te voeren maatregelen;

      • iii.

        een financieringsplan; en

      • iv.

        een planning van de uitvoering.

 

Artikel 6.22.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

 

Artikel 6.22.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste:

  • a.

    50% van de kosten tot een maximum van €25.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.22.1,onder a;

  • b.

    50% van de kosten tot een maximum van €500.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.22.1, onder b.

 

Artikel 6.22.5 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.5 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    regulier onderhoud; en

  • b.

    de aanleg van of onderhoud aan de riolering.

 

GG

Paragraaf 6.23 vervalt.

 

HH

Aan artikel 6.25.1 wordt een nieuw lid toegevoegd dat luidt:

  • 3.

    Onverminderd het tweede lid worden op de evenementenkalender multisportevenementen voor mensen met een verstandelijke beperking opgenomen, die een nationaal of internationaal karakter hebben.

 

II

Aan artikel 6.25.3 wordt een nieuw lid toegevoegd dat luidt:

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, en het tweede lid, aanhef en onder d, zijn niet van toepassing voor multisportevenementen voor mensen met een verstandelijke beperking.

 

JJ

Artikel 6.25.6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onderdeel c, wordt de punt aan het slot gewijzigd in een puntkomma.

  • 2.

    In het eerste lid wordt na onderdeel c een nieuw onderdeel toegevoegd, dat luidt:

    • d.

      €130.000 voor een nationaal of internationaal multisportevenement voor mensen met een verstandelijke beperking.

  • 3.

    In het tweede lid, onderdeel c, wordt de punt aan het slot gewijzigd in een puntkomma.

  • 4.

    In het tweede lid wordt na onderdeel c een nieuw onderdeel toegevoegd, dat luidt:

    • d.

      €30.000 voor een nationaal of internationaal multisportevenement voor mensen met een verstandelijke beperking.

  • 5.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een vergelijkbaar aansprekend evenement als bedoeld in artikel 6.25.1, tweede lid, onder b.

 

KK

Aan artikel 6.25.7 wordt een nieuw lid toegevoegd dat luidt:

  • 3.

    Subsidie voor een multisportevenement voor mensen met een verstandelijke beperking wordt geweigerd indien:

    • i.

      het aantal deelnemers minder dan 500 bedraagt;

    • ii.

      het aantal bezoekers naar verwachting minder dan 500 bedraagt; of

    • iii.

      het aantal zorg- en andere maatschappelijke organisaties, gemeenten en sportverenigingen, actief in de regio, dat betrokken is bij de organisatie, minder dan vijf bedraagt.

 

LL

Artikel 6.25.8, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    De subsidieontvanger legt bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.25.2, onderdeel a, een rapport over, waarin de resultaten van een onderzoek staan beschreven naar de economische impact van het sportevenement voor het bedrijfsleven in Gelderland. Het onderzoek moet zijn uitgevoerd met toepassing van de WESP-methodiek. Deze verplichting geldt niet als de activiteit een multisportevenement betreft als bedoeld in artikel 6.25.1, derde lid.

 

MM

Paragraaf 6.26 vervalt.

 

NN

Artikel 6.27.2, eerste lid, onderdeel c, onder iv, komt te luiden:

  • iv.

    het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking of de ontwikkeling van een regionaal zorgpact; en.

 

OO

Artikel 6.27.6, eerste tot en met het derde lid, komen te luiden:

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, bedraagt maximaal €200.000.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bedraagt de subsidie voor kosten:

    • a.

      genoemd in artikel 1.3.7, onder a ten hoogste 100%;

    • b.

      genoemd in artikel 1.3.7 onder b, c en d ten hoogste 75%.

  • 3.

    Indien de activiteit als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b is opgenomen in een lijst met initiatieven als bedoeld in artikel 2.9.2, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing.

 

PP

Hoofdstuk 7 komt te luiden:

 

Hoofdstuk 7 Cultuur en erfgoed

 

Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen

 

Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    artistieke productie: creatie, ontwikkeling of uitvoering van een uiting op het terrein van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    begeleider: persoon die de professional begeleidt in zijn artistieke ontwikkeling en die aantoonbaar in staat is tot deze begeleiding;

  • c.

    cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;

  • d.

    duurzaam: een wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard dan wel opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevorderd;

  • e.

    erfgoed: onroerende zaak, niet zijnde een woonhuis, die door de Rijksoverheid of een gemeente is aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening;

  • f.

    festival: een evenement op het terrein van cultuur of erfgoed, dat gericht is op de samenhangende presentatie van meerdere uitingen op het gebied van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media en literaire cultuur of op het gebied van erfgoed;

  • g.

    functioneel gebruik van een erfgoed: gebruik dat bijdraagt aan de instandhouding van een erfgoed;

  • h.

    gemeentelijk monument: onroerende zaak die door de gemeente is aangewezen als beschermd monument op grond van een gemeentelijke verordening;

  • i.

    grote musea: musea die cultuursubsidies krijgen van het ministerie van OCW en die een bijdrage leveren aan de basisinfrastructuur voor cultuur (BIS)

  • j.

    historische molen: een door wind, water of ros aangedreven krachtwerktuig inclusief het bouwwerk, geschikt of bedoeld voor een historisch maal- productieactiviteitbedrijf;

  • k.

    historische organisaties: organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland;

  • l.

    middelgrote musea: musea met een vaste personele bezetting gelijk aan of groter dan 3 FTE, vrijwilligers niet meegerekend;

  • m.

    professional: artistiek talent wonende in Gelderland, op het gebied van muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur, dat zijn talent bewezen heeft blijkend uit diploma’s of curriculum vitae;

  • n.

    kleine musea: musea met een personele bezetting van minder dan 3 FTE, vrijwilligers niet meegerekend.

 

Paragraaf 7.2 Producties en festivals

 

Artikel 7.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    kwaliteit van de productie of het festival: de kwaliteit van de artistieke dan wel de cultuurhistorische uitgangspunten en visie op de creatie, ontwikkeling en uitvoering van de productie of het festival, het vakmanschap van de uitvoerenden en inhoudelijke beschrijving van de productie of het festival;

  • b.

    toegankelijkheid van de productie of het festival: de mate waarin de productie of het festival past bij de beoogde doelgroep en de wijze waarop de aanvrager deze doelgroep wil bereiken door de keuze van plaats, promotie en toegangsprijs;

  • c.

    cultureel ondernemerschap: de mate waarin de aanvrager de artistieke doelstellingen bereikt met een optimale inzet van middelen.

 

Artikel 7.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het maken van een productie op het gebied van muziek, theater, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    het maken van een productie op het gebied van beeldende kunst of vormgeving;

  • c.

    het organiseren van een festival op het gebied van muziek, theater, film, nieuwe media of literaire cultuur; of

  • d.

    het organiseren van een festival op het gebied van erfgoed.

 

Artikel 7.2.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de productie of het festival een bovenlokaal karakter heeft.

 

Artikel 7.2.4 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten, met een maximum tot €25.000 per jaar per productie of festival.

  • 2.

    De subsidie kan voor maximaal twee jaar verleend worden.

 

Artikel 7.2.5 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2, aanhef en onder a, b en c, wordt verstrekt aan de producenten of organisatoren van de productie of het festival die afkomstig zijn uit Gelderland of Overijssel.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2, aanhef en eerste lid onder d, wordt verstrekt aan organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland.

  • 3.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 4.

    Een aanvrager kan één aanvraag per jaar indienen.

  • 5.

    Voor een productie of een festival kan één keer subsidie worden verstrekt.

 

Artikel 7.2.6 Aanvraag

  • 1.

    De aanvragen voor 2017 kunnen worden ingediend voor 1 maart 2017. De aanvragen voor de overige jaren kunnen worden ingediend voor 1 oktober voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

    • a.

      een plan waarin beschreven wordt de wijze waarop de productie of het festival tot stand gaat komen of georganiseerd wordt, op welke doelgroep de productie of het festival zich richt, hoe de promotie plaatsvindt, alsmede de locatiekeus;

    • b.

      informatie waarop de te verwachten artistieke kwaliteit van de productie of het festival gebaseerd is;

    • c.

      een beschrijving van de toegankelijkheid van de productie of het festival; en

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager blijk geeft van cultureel ondernemerschap.

 

Artikel 7.2.7 Wijze van verdeling

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 2.

    De rangorde wordt bepaald door toepassing van de in artikel 7.2.8 opgenomen selectiecriteria met de daaraan gegeven weging van die criteria. Het totaal aantal punten dat na toepassing van deze criteria wordt behaald, bepaalt de plaats in de rangorde.

 

Artikel 7.2.8 Selectiecriteria

  • 1.

    Bij de verdeling van de beschikbare middelen gelden de volgende selectiecriteria:

    • a.

      de kwaliteit van het festival of de productie;

    • b.

      de toegankelijkheid van de productie of het festival; en

    • c.

      cultureel ondernemerschap.

  • 2.

    De weging van de criteria als bedoeld in het eerste lid is:

    • a.

      onderdeel a: 40;

    • b.

      onderdeel b: 40; en

    • c.

      onderdeel c: 20.

 

Artikel 7.2.9 Adviescommissie

  • 1.

    Aanvragen worden voor advies voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten voor deze regeling ingestelde adviescommissie.

  • 2.

    De adviescommissie toetst de ingediende subsidieaanvragen en brengt aan Gedeputeerde Staten, aan de hand van de in artikel 7.2.8 opgenomen criteria en wegingsfactoren een advies uit over de in artikel 7.2.7 bedoelde rangorde.

 

Artikel 7.2.10 Verplichtingen

Een impressie van de productie of het festival wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk met geluid.

 

Artikel 7.2.11 Weigeringsgrond

Voor het maken van een productie of het organiseren van een festival waar sprake is van een herhaling of een heropvoering van een muziek- of een theatervoorstelling, wordt geen subsidie verstrekt.

 

Artikel 7.2.12 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. 

 

Paragraaf 7.3 Talentontwikkeling van professionals

 

Artikel 7.3.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het begeleiden of laten begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van ten minste één artistieke productie.

 

Artikel 7.3.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    er een plan is waarin beschreven staat welke ontwikkelstap wordt beoogd en hoe de professional hierin begeleid wordt;

  • b.

    de ontwikkelstap past binnen de beoogde ontwikkeling van de professional;

  • c.

    in het plan van het ontwikkeltraject blijkt dat evaluatie en borging van het ontwikkeltraject belangrijke elementen vormen van de begeleiding;

  • d.

    het ontwikkeltraject leidt tot een artistieke productie; en

  • e.

    de artistieke productie geen herhaling of een heropvoering van een muziek- of een theatervoorstelling betreft.

 

Artikel 7.3.3 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten met een maximum van €5.000 indien de aanvrager een professional is.

  • 2.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten, met een maximum van €5000 per begeleide professional indien de aanvrager een begeleider is of de rechtspersoon waarbij de begeleider werkzaam is, met een totaal maximum tot €25.000.

 

Artikel 7.3.4 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan een professional, een begeleider of de rechtspersoon waarbij de begeleider werkzaam is.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 3.

    Aan instellingen die in het beleidsprogramma “Beleef het mee” (PS 2016-382) zijn benoemd als behorend tot de Gelderse Basis, wordt geen subsidie verstrekt.

 

Artikel 7.3.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

  • a

    diploma’s en curriculum vitae van de betreffende professional en de begeleider; en

  • b

    een plan voor het ontwikkeltraject.

 

Artikel 7.3.6 Verplichtingen

  • 1.

    De artistieke productie moet binnen 2 jaar gerealiseerd of uitgevoerd zijn.

  • 2.

    Een verslag van de begeleiding en de artistieke productie moet binnen twee maanden na afronding van de productie geplaatst worden op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk geluid, of op een ander door de provincie aan te wijzen forum.

 

Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed

 

Artikel 7.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de kosten van het uitvoeren van onderzoek naar het verbeteren van het functioneel gebruik van erfgoed; of

  • b.

    de kosten van restauratie van erfgoed.

 

Artikel 7.4.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    met de restauratie het functioneel gebruik van dat erfgoed verbetert of bestendigt;

  • b.

    de voor de uitvoering van de activiteiten noodzakelijke omgevingsvergunning is verleend of voor de start van de activiteiten is aangevraagd;

  • c.

    het erfgoed zijn cultuurhistorische waarde behoudt;

  • d.

    de activiteiten een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving als gevolg zullen hebben;

  • e.

    de activiteiten duurzaam worden uitgevoerd;

  • f.

    het erfgoed beleefbaar is;

  • g.

    door de activiteiten leegstand wordt voorkomen of opgeheven; en

  • h.

    er een sluitende investerings- en exploitatiebegroting is.

 

Artikel 7.4.3 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, bedraagt maximaal 75% van de kosten, met een minimum van €3.000 en een maximum van €50.000.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, bedraagt maximaal 60% van de kosten, met een minimum van €25.000 en een maximum van €500.000.

  • 3.

    Per aanvrager wordt maximaal €500.000 subsidie per jaar verstrekt.

 

Artikel 7.4.4 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van of de rechthebbende op een erfgoed.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

 

Artikel 7.4.5 Vooroverleg

Voordat een aanvraag wordt ingediend voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, kan een vooroverleg plaatsvinden aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

 

Artikel 7.4.6 Aanvraag

  • 1.

    Aanvragen kunnen jaarlijks worden ingediend tot 1 oktober.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b:

    • a.

      een projectplan waarin de criteria van artikel 7.4.2 zijn uitgewerkt en onderbouwd;

    • b.

      indien de aanvraag wordt ingediend door een rechthebbende niet zijnde de eigenaar, van een erfgoed, een verklaring van de eigenaar van het erfgoed waaruit blijkt dat hij instemt met de activiteiten; en

    • c.

      een afschrift van de verleende omgevingsvergunning of een bewijs dat deze is aangevraagd.

 

Artikel 7.4.7 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor de kosten van het exploiteren of beheren van een erfgoed.

 

Artikel 7.4.8 Verplichtingen

  • 1.

    Het onderzoek als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, is binnen twee jaar na datum van de verleningsbeschikking uitgevoerd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2.

    De activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, zijn binnen drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking gerealiseerd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 3.

    Bij werkzaamheden aan een erfgoed wordt voldaan aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden, of de daarvoor in de plaats tredende voorschriften.

  • 4.

    Werkzaamheden aan een erfgoed worden uitgevoerd door een erkend aannemer in de restauratiebouw of een aannemer die zijn restauratiedeskundigheid in de praktijk bewezen heeft.

  • 5.

    Indien de werkzaamheden betrekking hebben op groenvoorzieningen, dan worden deze uitgevoerd door een erkend hovenier, dan wel door een hovenier die zijn deskundigheid in de praktijk bewezen heeft.

  • 6.

    Bij de uitvoering van de werkzaamheden worden een of meerdere leerwerkplaatsen gerealiseerd. 7. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het zesde lid.

 

Artikel 7.4.9 Communautair toetsingskader

Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

 

Paragraaf 7.5 Instandhouding gemeentelijke monumenten

 

Artikel 7.5.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening op grond waarvan eigenaren van gemeentelijke monumenten subsidie kunnen aanvragen voor de instandhouding daarvan.

 

Artikel 7.5.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de gemeente op het moment van het indienen van de aanvraag, een geldende verordening heeft voor het verstrekken van subsidies aan eigenaren van gemeentelijke monumenten voor de instandhouding van die monumenten; en

  • b.

    de gemeente voor het onder a bedoelde doel een budget heeft opgenomen in de vastgestelde begroting.

 

Artikel 7.5.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

 

Artikel 7.5.4 Aanvraag

  • 1.

    Aanvragen kunnen worden ingediend voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor het budget als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder b, is vastgelegd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid worden aanvragen voor 2017 ingediend voor 1 maart 2017.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend.

 

Artikel 7.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag wat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten. Dit is de hoogte van de subsidie per gemeente.

  • 2.

    De procentuele bijdrage gebaseerd op de uitkomst van lid 1 bedraagt maximaal 100%, waarbij tevens geldt dat de hoogte van de subsidie per gemeente nooit meer dan €200.000 bedraagt.

 

Artikel 7.5.6 Verplichtingen

  • 1.

    De aanvrager is verplicht om in de subsidieverordening als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder a, bepaald te hebben dat:

    • a.

      de subsidie aangevraagd wordt door de eigenaar van het monument waaraan de subsidie ten goede komt;

    • b.

      de subsidie uitsluitend wordt verstrekt voor de instandhouding van monumenten;

    • c.

      geen subsidie wordt verstrekt voor instandhouding van monumenten die in eigendom zijn van de gemeente, de Staat of een provincie.

  • 2.

    De activiteiten waarvoor de gemeente subsidie verstrekt, dienen beschreven te staan in de Lijst Subsidiabele Kosten en Werkzaamheden ten behoeve van de berekening van de subsidiabele instandhoudingskosten (PB 2006/18 ) of daarvoor in de plaats vastgestelde lijst.

  • 3.

    De gemeente dient te bepalen dat bij werkzaamheden aan een gemeentelijk monument voldaan moet worden aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden (PB 2006/17) of daarvoor in de plaats vastgestelde voorschriften.

  • 4.

    De gemeente dient te bepalen dat werkzaamheden aan een gemeentelijk monument worden uitgevoerd door een erkend aannemer werkzaam in de restauratiebouw of een aannemer die zijn restauratiedeskundigheid in de praktijk heeft bewezen.

 

Paragraaf 7.6 Historische molens en stoomgemalen

 

Artikel 7.6.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.

 

Artikel 7.6.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de historische molen of het stoomgemaal:

  • a.

    is aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument; en

  • b.

    draaivaardig is.

 

Artikel 7.6.3 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van historische molens of stoomgemalen.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

 

Artikel 7.6.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een afschrift van de beschikking van het Rijk die de eigenaar heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten of, in het geval het een gemeentelijk monument betreft, een meerjarig onderhoudsplan.

 

Artikel 7.6.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per historische molen of stoomgemaal €2.000 per jaar.

 

Artikel 7.6.6 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt indien:

  • a.

    de historische molen of stoomgemaal in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem is gelegen; of

  • b.

    voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 7.5.

 

Paragraaf 7.7 Cultuur- en erfgoedpacten

 

Artikel 7.7.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een intergemeentelijk programma 2017-2020 dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie.

 

Artikel 7.7.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de aanvrager samen met één of meer andere gemeenten uitvoering geeft aan de subsidiabele activiteit;

  • b.

    het programma de gezamenlijke doelen en resultaten van de samenwerkende gemeenten, gericht op de versterking van de cultuur- en erfgoedparticipatie beschrijft;

  • c.

    het programma beschrijft hoe de gemeenten de in onderdeel b genoemde doelen met inzet van cultuur of erfgoed willen realiseren;

  • d.

    het programma beschrijft hoe de provincie wordt geïnformeerd over de voortgang en resultaten; en

  • e.

    de samenwerkende gemeenten hun afspraken inzake het intergemeentelijk programma en hun samenwerking daarin vast hebben gelegd in een overeenkomt.

 

Artikel 7.7.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.

 

Artikel 7.7.4 Aanvraag

  • 1.

    Aanvragen worden ingediend voor de samenwerking in de periode tot en met 2020.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

    • a.

      een intergemeentelijk programma dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie;

    • b.

      een overeenkomst waarin de samenwerkende gemeenten hun afspraken inzake het intergemeentelijk programma en hun samenwerking daarin hebben vastgelegd.

 

Artikel 7.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per gemeente ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van €15.000 per jaar.

 

Paragraaf 7.8 Versterken maatschappelijke rol kleine musea

 

Artikel 7.8.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die vernieuwend zijn voor een museum op een of meer van de volgende aspecten:

    • i.

      het versterken van de inhoudelijk museale kwaliteit met betrekking tot vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

    • ii.

      het vergroten van het publieksbereik door maatregelen op het gebied van toegankelijkheid, bedrijfsvoering, automatisering, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid;

    • iii.

      het versterken van het netwerk door samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen in de gemeente of in de regio aan te gaan of door samen te werken met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijd- of welzijnssector; of

  • b.

    activiteiten die betrekking hebben op het versterken van de Gelderse identiteit en geschiedenis in de regio, niet zijnde festivals als bedoeld in artikel 7.2.1, aanhef en onder d.

 

Artikel 7.8.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, aanhef en onder a, wordt slechts verstrekt indien

het museum geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.

 

Artikel 7.8.3 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan kleine musea.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, aanhef en onder b, wordt ook verstrekt aan historische organisaties, niet zijnde musea.

 

Artikel 7.8.4 Aanvraag

Aanvragen kunnen een keer per kalenderjaar worden ingediend.

 

Artikel 7.8.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €10.000.

 

Artikel 7.8.6 Verplichtingen

De resultaten van de activiteit worden binnen twee maanden na afronding geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl , ondersteund met beeld en zo mogelijk met geluid.

 

Paragraaf 7.9 Versterken maatschappelijke rol middelgrote en grote musea

 

Artikel 7.9.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die vernieuwend zijn voor een museum op een of meer van de volgende aspecten:

    • i.

      het versterken van de inhoudelijk museale kwaliteit met betrekking tot vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

    • ii.

      het vergroten van het publieksbereik door maatregelen op het gebied van toegankelijkheid, bedrijfsvoering, automatisering, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid;

    • iii.

      het versterken van het netwerk door samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen in de gemeente of in de regio aan te gaan of door samen te werken met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijd- of welzijnssector;

  • b.

    het organiseren van grote spraakmakende tentoonstellingen in Gelderland; of

  • c.

    activiteiten die betrekking hebben op het versterken van de Gelderse identiteit en het beleefbaar maken van de Gelderse geschiedenis.

 

Artikel 7.9.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien het museum geregistreerd staat in het Museumregister.

 

Artikel 7.9.3 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder a, wordt verstrekt aan middelgrote en grote musea.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder b, wordt verstrekt aan middelgrote musea.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder c, wordt verstrekt aan middelgrote en grote musea en aan historische organisaties niet zijnde musea.

 

Artikel 7.9.4 Aanvraag

  • 1.

    Aanvragen kunnen een keer per kalenderjaar worden ingediend.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een marketingplan, waarin de wijze wordt beschreven waarop de PR, marketing en communicatie over de activiteiten plaatsvindt.

 

Artikel 7.9.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €100.000.

  • 2.

    De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder b, bedraagt ten hoogste 25% van de kosten met een maximum van €100.000.

  • 3.

    De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder c, bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €100.000.

 

Artikel 7.9.6 Verplichtingen

De activiteit wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo nodig geluid.

 

Artikel 7.9.7 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

 

QQ

Onder verlettering van onderdeel e naar onderdeel f wordt in artikel 8.1.2 een nieuw onderdeel e ingevoegd dat luidt:

  • e.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een onderzoek als bedoeld onder a, b of d in de ambtelijke organisatie; of.

 

RR

Artikel 8.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In onderdeel b van het eerste lid wordt ‘programma’ gewijzigd in: Programma.

  • 2.

    Onderdeel c van het eerste lid komt als volgt te luiden:

    • c.

      de activiteiten, bedoeld in artikel 8.1.2, onder a tot en met d, worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij.

  • 3.

    Het tweede lid vervalt.

  • 4.

    Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

 

SS

Artikel 8.1.5 komt te luiden:

 

Artikel 8.1.5 Inhoud aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 8.1.4, onder b, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling of een bij privaatrechtelijke overeenkomst geregelde samenwerking, een door de betrokken colleges vastgestelde verklaring en beschrijving van de samenwerking verstrekt.

 

TT

Artikel 8.1.6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt ‘als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder a tot en met d’ gewijzigd in: als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder a tot en met e. Tevens wordt achter ‘kosten’ een komma ingevoegd.

  • 2.

    In het tweede lid wordt ‘als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder e’ gewijzigd in: als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder f. Tevens wordt achter ‘kosten’ een komma ingevoegd.

 

UU

In het eerste lid, onderdeel a, van artikel 8.1.7 vervallen de woorden ’op grond van deze paragraaf’ en wordt na ’activiteit’ en na ’artikel 8.1.2’ een komma ingevoegd.

Artikel II  

 

De toelichting bij de Regels Ruimte voor Gelderland wordt als volgt gewijzigd:

 

A

De toelichting bij het onderdeel Staatssteun komt te luiden:

 

Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels omtrent staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Alvorens te toetsen aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:

  • a.

    er is sprake van een steunmaatregel die een voordeel verschaft, in welke vorm dan ook;

  • b.

    dit voordeel wordt direct of indirect bekostigd uit overheidsmiddelen;

  • c.

    hierdoor worden één of meer specifieke ondernemingen begunstigd;

  • d.

    dit vervalst de mededinging of dreigt dat te doen; en

  • e.

    hierdoor wordt de handel tussen de Europese lidstaten ongunstig beïnvloed.

 

Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.

 

Er is geen sprake van staatssteun als er geen economische activiteiten worden gesubsidieerd of als het grensoverschrijdend effect van de subsidie ontbreekt. Dit is het geval bij de paragrafen 2.7, 3.6, 3.7, 4.3, 4.6, 4.11, 5.6, 6.11, 6.28, 6.30, 6.31, 6.32, 7.5, 7.6, 7.7, 7.8 en 8.1.

 

De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden dan wel door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 2.11 en 5.3.

 

De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 2.6, 5.2, 5.4, 5.5, 5.7 en 5.10.

 

In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de relatie met genoemde derden zo moeten vormgeven dat geen ongeoorloofde staatssteun of schending van de aanbestedingsregels of de Wet Markt en Overheid optreedt.

 

Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw groepsvrijstellingsverordening en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2, 2.3, 4.5, 4.7, 6.12, 6.15, 6.16, 6.18, 7.2, 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder b) en 7.9

 

In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels omtrent staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeurend besluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 4.4, 4.8 en 4.9. Voor aanvragen onder de paragrafen 2.8, 2.9 en 6.25 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.

 

Voor alle overige paragrafen geldt dat indien de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal €200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.4, 2.5, 2.10, 3.3, 3.4, 4.2, 5.8, 5.9, 6.8, 6.9, 6.10, 6.12a, 6.22, 6.24, 6.27, 6.29, 7.3 en 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder a) geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.3, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.

 

B

Na de toelichting bij artikel 2.6.2 wordt een nieuw onderdeel toegevoegd dat luidt:

 

Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden

 

Algemeen

De middelen voor deze subsidieregeling ontvangt de provincie van het Rijk. Dat gebeurt op grond van de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021. De contractpartners, waaronder de provincie Gelderland, krijgen op grond van deze overeenkomst een decentralisatie-uitkering zoetwatermaatregelen, ook wel Deltafondsmiddelen Zoetwater of Klimaatgelden genoemd. Deze middelen zijn bedoeld voor uitvoering van de klimaat-projecten die zijn opgenomen in “Wel goed water geven!”, het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.

 

De provincie Gelderland ontvangt over de periode 2016 – 2021 in totaal € 8.347.000 aan Deltafondsmiddelen Zoetwater. De provincie heeft het op zich genomen om met gebruikmaking van een subsidieregeling daarvan conform de bestuursovereenkomst € 880.000 beschikbaar te stellen aan Waterschap Vallei en Veluwe, € 2.220.000 aan Waterschap Rijn en IJssel en in totaal ruim € 1,0 miljoen aan veertien Gelderse en drie Utrechtse gemeenten (zie artikel 2.11.8 voor de verdeling). Paragraaf 2.11 voorziet hierin.

 

Subsidieverlening geschiedt onder voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld. De bevoorschotting houdt gelijke tred met het uitbetalingsritme van het Rijk aan de provincie, met uitzondering van subsidies tot €25.000. De provincie verleent de subsidie en stelt deze vast. Het RBO rapporteert over de voortgang en de eindresultaten aan het Rijk.

 

Artikel 2.11.3

In de overeenkomst is afgesproken dat Gelderland ook de Rijksbijdrage ontvangt voor en beschikbaar stelt aan drie Utrechtse gemeenten. Onderdeel a van dit artikel maakt dat mogelijk.

 

Artikel 2.11.4

Subsidies tot €25.000 worden direct vastgesteld, daarom geldt hiervoor niet de opschortende voorwaarde uit het eerste lid van dit artikel.

 

Artikel 2.11.5

De Rijksbijdrage is op grond van de overeenkomst bedoeld voor activiteiten die worden uitgevoerd in de periode 2016-2021. Onderhavige regels, op basis waarvan aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend, zijn echter na 1 januari 2016 in werking getreden. Kosten gemaakt vanaf 1 januari 2016 worden daarom expliciet subsidiabel geacht.

 

Artikel 2.11.6

Namens een groep van meerdere gemeenten kan één gemeente penvoerder zijn, maar bijvoorbeeld ook de regio.

 

Artikel 2.11.7

De activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2016-2021 en daarbij is het mogelijk dat een aanvrager pas na enkele jaren subsidie aanvraagt. Als uiterste datum voor het indienen van een aanvraag geldt 1 juli 2021, omdat wordt aangenomen dat maatregelen die na deze datum worden aangevraagd niet meer in 2021 kunnen worden opgeleverd. Het is tevens mogelijk dat een waterschap of gemeente niet (direct, in een keer) de maximale subsidie aanvraagt.

 

Artikel 2.11.8

In dit artikel zijn de maximale subsidiebedragen per subsidieontvanger opgenomen. De subsidiebedragen per gemeente zijn vastgesteld naar rato van het bod (toegezegde eigen investering) per individuele gemeente. Subsidies tot €25.000 worden direct vastgesteld, daarom geldt hiervoor niet de jaarlijkse bevoorschotting uit het tweede lid van dit artikel.

 

Artikel 2.11.9

Het is niet verplicht om binnen een bepaalde termijn na subsidieverlening dan wel –vaststelling te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.

 

Artikel 2.11.10

Er geldt een uiterste datum voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Op een aanvraag om vaststelling van de subsidie die eerder is ingediend wordt, gelet op de jaarlijkse bevoorschotting conform de kasreeks voor de Rijksbijdrage, besloten naar beschikbaarheid van de Rijksbijdrage op dat moment.

 

C

De toelichting bij de paragrafen 5.8.11, 6.22 en 6.23 vervalt.

 

D

Na de toelichting bij paragraaf 6.24 wordt een nieuw onderdeel toegevoegd dat luidt:

 

Hoofdstuk 7 Cultuur en Erfgoed

 

Art. 7.1.1.

Onderdeel a (artistieke productie): er wordt bijgedragen aan producties (voorstellingen, tentoonstellingen, uitvoeringen) met een hoge artistieke kwaliteit of cultuurhistorische waarde. Artistieke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap van de deelnemers en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager deze zeggingskracht en oorspronkelijkheid denkt te realiseren. Daarvoor is het noodzakelijk dat in de aanvraag duidelijk wordt gemaakt vanuit welke inhoudelijke visie de productie gestalte krijgt. Het vakmanschap van de kunstenaar bestaat niet alleen uit ambachtelijke vaardigheden. Vakmanschap van een kunstenaar is méér dan ambacht, namelijk door de specifieke ingreep van (een) specifieke kunstenaar(s) op materiaal. Dat materiaal kan bestaan uit verf, steen, muziek, taal of wat in de kunsten ook maar als grondstof gebruikt kan worden (ook oorspronkelijk werk van een ander). De specifieke greep van de kunstenaar is wat hij of zij met dat materiaal doet, te vertellen heeft, vorm wil geven, tot uitdrukking wil brengen, met een publiek wil delen: zijn artistieke visie. De combinatie van zijn ambachtelijke vaardigheden en visie vormen het vakmanschap van de kunstenaar. Sterker, dit is wat hem kunstenaar maakt en een kunstwerk doet creëren, in plaats van een producent die een product maakt. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt.

 

Onderdeel e (erfgoed): er wordt hier naast het ‘rode’ gebouwde erfgoed ook begrepen het ‘groene’ erfgoed (beschermde historische tuinen, parken, vestingwerken, begraafplaatsen e.d., en archeologische monumenten). ‘Erfgoed - niet zijnde een woonhuis-’: hieronder worden verstaan de particulier bewoonde woonhuizen die geacht worden rendabel te zijn zoals gedefinieerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van de BRIM-regeling 2013 (Besluit rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten).

 

Onderdeel l (artistiek talent): of er sprake is van professioneel en bewezen artistieke talent wordt beoordeeld op basis van een diploma aan een erkende kunstvakopleiding. Daarnaast kan artistiek talent ook aangetoond worden op basis van een curriculum vitae waaruit ervaring blijkt met de artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van culturele uitingen op het terrein van de genoemde kunstdisciplines. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het leveren van een bijdrage aan artistiek hoogwaardige producties, zoals het deelnemen aan tentoonstellingen in gerenommeerde instellingen e.d.

 

Artikel 7.2.1, onderdelen a en b

Er wordt bijgedragen aan producties (voorstellingen, tentoonstellingen, uitvoeringen) met een hoge artistieke kwaliteit of cultuurhistorische waarde. Artistieke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap van de deelnemers en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid integreert in zijn werk. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt.

 

Artikel 7.2.1, onderdelen c en d

Festivals bieden een podium aan zowel gevestigde als zich ontwikkelende talenten. Het gaat niet alleen om de kwaliteit van de gepresenteerde uitingen, maar vooral ook om de samenhang daartussen: wat is het concept, de achterliggende (artistieke of cultuurhistorische gedachte) van het festival?

 

Artikel 7.2.7, onderdeel c

Cultureel ondernemerschap is meer dan alleen het halen van geld “uit de markt”. Initiatiefnemers in de culturele sector realiseren op allerlei creatieve manieren hun artistieke en cultuurhistorische doelstellingen, binnen de, vaak beperkte, middelen, die zij ter beschikking hebben. Zij doen dit bijvoorbeeld door samenwerkingsverbanden aan te gaan, bijdragen in natura te regelen, cross-overs te realiseren, waardoor ook andere subsidiemogelijkheden ontstaan etc. Cultureel ondernemerschap wordt dan ook niet in enge zin gedefinieerd als bijvoorbeeld – het deel eigen inkomsten of inkomsten uit sponsoring. In plaats daarvan krijgt de sector zelf de mogelijkheid om aan laten geven hoe zij hun cultureel ondernemerschap invult en wat dit betekent voor de artistiek- of cultuurhistorische zakelijke kant van hun productie.

 

Artikel 7.3.4

In deze regeling staat de professional en zijn behoefte of ontwikkelwens centraal. Dat is ook de reden dat deze professionals ook zelf aan kunnen vragen. Soms kan het echter nodig zijn om in een collectief met elkaar te leren en te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat de beoogde ontwikkelstap dit vraagt, omdat de beoogde artistieke productie die uit het ontwikkeltraject voortvloeit dit vraagt of omdat het ontwikkelen in groepsverband een artistieke meerwaarde heeft. Het kan dan handig zijn dat de begeleider of begeleidende instantie de aanvraag coördineert en indient. De aanvraag kan daarom door zowel een professional als een begeleider, dan wel de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam bij is, worden gedaan.

 

Artikel 7.4.1.

Onderdeel b. Regulier onderhoud en beheer van een erfgoed zijn hier uitgesloten. Het gaat om restauratie Op zichzelf staande activiteiten op het vlak van herbestemming, verduurzaming of onderhoud zijn uitgesloten van deze regeling.

 

Artikel 7.4.2.

Onderdeel c. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre de aanwezige cultuurhistorische waarden van een erfgoed behouden blijven en zo optimaal mogelijk worden ingepast in het project. Daarbij geldt als voorwaarde dat het erfgoed een monumentenstatus heeft.

Onderdeel d. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project zal bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een erfgoed staat nooit op zichzelf en heeft de potentie om de directe omgeving een positieve impuls te geven op het woon-, werk-, en verblijfsklimaat. Een goede inpassing en uitstraling naar de omgeving is hier dus van belang.

Onderdeel e. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre het project de eventuele mogelijkheden van verduurzaming benut en inpast in het project. Dit kan breed zijn, variërend van energiebesparende en –opwekkende maatregelen tot hergebruik van grondstoffen, duurzame omgang met water en bodem en toepassing van duurzame en/of hergebruik van materialen in de uitvoering. Hierbij geldt een motiveringsplicht bij de aanvrager. Indien in de aanvraag geen verduurzamingsmaatregelen zijn opgenomen dient de aanvrager aannemelijk te maken dat inpassing daarvan in de gegeven situatie onmogelijk is.

Onderdeel f. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten. Ten eerste de maatschappelijke toegankelijkheid. We vinden het van groot belang dat zoveel mogelijk mensen kunnen meegenieten van het Gelders erfgoed via openstelling van het erfgoed. Ook de participatie van burgers, het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers en/of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt zijn beoordelingsaspecten. De mogelijkheden hiertoe variëren per project. Ook hier geldt een motiveringsplicht. Indien bovengenoemde aspecten van beleefbaarheid in de aanvraag niet of slechts beperkt zijn ingevuld, zal de aanvrager aannemelijk moeten maken dat dat in het gegeven project niet inpasbaar is.

Onderdeel h. Bij dit criterium beoordelen we in ieder geval een de begroting van de geraamde investeringen. Deze begroting moet sober en doelmatig zijn opgesteld. Daarnaast dient een bestekplan van de geraamde werkzaamheden te zijn bijgevoegd en een haalbaarheids- en risicoanalyse van de investering. Tenslotte een motivering waaruit blijkt dat een provinciale cofinanciering het sluitstuk is na maximaal gedane inspanningen om de begroting op eigen kracht rond te krijgen. Daarbij dient aannemelijk gemaakt te zijn dat de exploitatie- en beheerkosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden. Bestendig gebruik moet dus aannemelijk gemaakt worden, op basis van een exploitatiebegroting. Bij aanvragen die betrekking hebben op monumentale groenstructuren dient een instandhoudingsplan te worden bijgevoegd.

 

Artikel 7.4.5.

Voordat een subsidieaanvraag wordt ingediend kan een vooroverleg plaatsvinden. Wij raden dit sterk aan. Op deze manier kan de provincie in het vooroverleg een gericht advies geven m.b.t. het indienen van een volledige en passende aanvraag. Resultaat van het vooroverleg kan natuurlijk ook zijn dat indienen van een aanvraag niet zinvol zal zijn. Dit overleg wordt gevoerd aan de hand van een door de beoogde aanvrager ingevuld vooroverlegformulier.

 

Artikel 7.4.8, tweede lid

Met erkende bedrijven bedoelen wij in deze regeling de in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijven (www.monumentenwacht-gld.nl), dan wel bedrijven die zijn aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie (www.vakgroeprestauratie.nl).

 

Artikel 7.4.8, zesde lid

Het organiseren van leerwerkplekken voor vakopleidingen in de restauratiebouw vinden wij van groot belang. Voor dit aspect geldt een motiveringsplicht voor de aanvrager indien in het project geen leerlingwerkplaatsen zijn opgenomen.

 

Artikel 7.7.3

De penvoerende gemeente is de gemeente die namens de samenwerkende gemeenten de aanvraag doet en voor de provincie de gemeente is waarmee de subsidie wordt vastgesteld en afgerekend.

Een project bevat een bovenlokaal component als er buiten de gemeentelijke grens een doelgroep wordt bereikt en/of kennis en kunde wordt gedeeld met andere geïnteresseerden buiten de gemeente.

 

E

De toelichting bij paragraaf 8.1 komt als volgt te luiden:

 

Algemeen

Deze subsidieregeling heeft tot doel de bestuurskracht van Gelderse gemeenten en regio’s te versterken. Daarmee wil Gelderland vanuit haar wettelijke taak voor de kwaliteit van het openbaar bestuur in de provincie bijdragen aan de verhoging van die kwaliteit.

 

Artikel 8.1.2

In dit artikel worden de activiteiten opgesomd waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Deze activiteiten zijn gericht op het verbeteren van de bestuurskracht binnen de eigen organisatie, het bevorderen of intensiveren van intergemeentelijke samenwerking, of een bredere oriëntatie op de bestuurlijke/ambtelijke toekomst van de betrokken gemeenten. Bestuurlijke fusie (gemeentelijke herindeling) mag niet op voorhand worden uitgesloten en dient mee te worden genomen in het onderzoek naar de mogelijkheden.

 

De activiteiten moeten leiden tot een product dat behulpzaam is bij de bestuurlijke afweging en besluitvorming door gemeenten over intergemeentelijke samenwerking en/of de bestuurlijke toekomst. Hieronder worden ook activiteiten begrepen die zijn gericht op gemeentelijke herindeling en de strategische partnerkeuze in het geval van ambtelijke of bestuurlijke fusie. Belangrijk is dat de onderzoeken voor bestuurskracht of samenwerking/herindeling zoals genoemd onder a t/m d worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij om objectiviteit zoveel mogelijk te waarborgen. Dit geldt niet voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie in de ambtelijke organisatie genoemd onder e, of het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten onder f. Deze bijeenkomsten kunnen door de partijen zelf worden uitgevoerd of georganiseerd.

 

Onder subregionaal wordt verstaan een samenwerking van twee of meer gemeenten, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling op grond van de Wgr.

 

Bij het instrument, zoals genoemd in sub c van dit artikel, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een app ter bevordering van het informeren van raadsleden. Ook een innovatieve vorm van samenwerken kan hier onder worden geschaard. De nadruk ligt op het aanwenden van vernieuwende manieren voor de versterking van de bestuurskracht.

 

De activiteiten moeten leiden tot bestuurlijke besluitvorming door de bevoegde bestuursorganen en respectievelijk tot:

  • a.

    een bestuurlijk rapport waaruit duidelijk blijkt hoe bestuurskrachtig de gemeente of een eventuele samenwerking van gemeenten is;

  • b.

    een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak met voorstellen en aanbevelingen voor een nieuwe inrichting van de intergemeentelijke samenwerking op strategisch niveau;

  • c.

    het in gebruik nemen van het gerealiseerde instrument;

  • d.

    een bestuurlijk rapport waaruit de toekomstige visie op de bestuurlijke en ambtelijke organisatie van de gemeente blijkt;

  • e.

    een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een uitgevoerd onderzoek in de ambtelijke organisatie; dan wel

  • f.

    één of meerdere incidentele regionale bijeenkomsten voor raadsleden of maatschappelijke organisaties met bijbehorende verslaglegging in het kader van het opstellen van een nieuwe visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie.

 

Artikel 8.1.3

In dit artikel worden de criteria gegeven waaraan de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, moeten voldoen. Indien aan een van de activiteiten niet wordt voldaan, wordt de aanvraag om subsidie geweigerd. Voor een duidelijker beeld van hetgeen wordt gevraagd onder sub b van dit artikel verwijzen wij naar de statenbrief ‘Programma Sterk Bestuur - reactie van het college op het advies van de commissie De Graaf’ (PS2015-375 – 8 juli 2015).

 

De subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd door een externe en onafhankelijke partij om zo een onafhankelijk advies te kunnen verkrijgen. Dit geldt niet voor het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten kunnen door zowel externe partijen als de aanvragers zelf worden uitgevoerd. Indien er twijfel bestaat over de onafhankelijkheid van de externe partij kan de subsidieaanvraag worden geweigerd. Ook voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de onderzoeksresultaten wordt die eis niet gesteld.

 

In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen waarbij de aanvrager dient aan te geven in hoeverre en op welke manier zij inwoners en maatschappelijke instellingen betrekt bij de gesubsidieerde activiteit. Vanuit Sterk Bestuur vinden wij het van belang dat ook deze partijen op enig manier worden meegenomen in het proces.

 

Wij kunnen ons voorstellen dat een subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in een aan Gelderland grenzende gemeente. Wij zien hierin geen probleem mits wordt voldaan aan de criteria van het eerste lid.

 

Artikel 8.1.4

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan Gelderse gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en openbare lichamen. Het is wel mogelijk om subsidie aan te vragen voor activiteiten waar ook één of meerdere gemeenten uit andere provincies aan deelnemen, zolang het merendeel zich in Gelderland bevindt. De subsidie dient altijd aangevraagd te worden door een Gelderse gemeente.

 

Artikel 8.1.5

Wanneer er geen sprake is van een samenwerkingsverband dat publiekrechtelijk of privaatrechtelijk is geformaliseerd, dient er een samenwerkingsverklaring door alle deelnemende partijen te worden ondertekend. Dit voorkomt dat er op een later tijdstip door een andere gemeente voor het zelfde bestuurskrachttraject subsidie wordt aangevraagd.

 

Artikel 8.1.6

Als maximale subsidie wordt een bedrag van €35.000 aangehouden. Hierbij is tevens de regel van toepassing dat deze subsidie maximaal 50% van de totale kosten bedraagt. De totale kosten van het onderzoek of het opstellen van het plan van aanpak kunnen wel hoger zijn, maar de bijdrage zal dan niet hoger zijn dan €35.000. Een bijdrage van minimaal 50% van de subsidieaanvrager achten wij van belang omdat daarmee ook het wederzijds belang en verantwoordelijkheid tot uitdrukking komen. Bovendien behoudt een gemeenteraad, samenwerkingsverband of openbaar lichaam, als de aanvrager van de subsidie, ook zijn controlerende functie en eigen verantwoordelijkheid voor het lokale/regionale bestuur.

 

Voor het organiseren van een regionale, subregionale of lokale bijeenkomst voor het opstellen van een (regionale) visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie achten wij een maximale bijdrage van €5.000 voldoende.

 

Artikel 8.1.7

Voor een weigering van de subsidieaanvraag volstaat het van toepassing zijn van één van de in dit artikel genoemde weigeringsgronden.

 

Een aanvrager kan per keer slechts voor één van de in artikel 8.1.2 genoemde subsidiabele activiteiten subsidie aanvragen. Pas als deze activiteit volledig is afgerond, kan opnieuw een aanvraag voor subsidie worden ingediend. Het innovatieve instrument als genoemd in artikel 8.1.2 onder c is hier een uitzondering op. Een aanvraag voor deze activiteit kan ook naast een andere activiteit uit artikel 8.1.2 worden ingediend.

 

In beginsel geldt dat voor ieder bestuurskrachttraject slechts eenmaal subsidie kan worden verleend. Hier kan in enkele gevallen van worden afgeweken.

 

Artikel 8.1.8

Aan de subsidieontvanger wordt de verplichting opgelegd om de activiteit binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening af te ronden. Hiermee wordt afgeweken van de algemene termijn gesteld in artikel 15 van de AsG. Wij hebben hiervoor gekozen om tijdig resultaat te bereiken. Een termijn van één jaar is volgens ons een reële termijn om de subsidiabele activiteiten uit artikel 8.1.2 uit te voeren.

 

Indien een innovatief instrument, zoals genoemd in artikel 8.1.2 onder c, wordt ontwikkeld dient de techniek of werkvorm beschikbaar te worden gesteld aan andere Gelderse gemeenten zodat ook andere Gelderse gemeenten van deze vorm gebruik kunnen maken. Er wordt hier niet gevraagd om het beschikbaar stellen van de persoonlijke of geheime gegevens.

Artikel III  

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

  • 2.

    Artikel I, onderdeel LL, werkt terug tot en met 1 oktober 2016.

     

Gedeputeerde Staten van Gelderland,

Gepubliceerd te Arnhem

Gedeputeerde Staten van Gelderland

C.G.A. Cornielje - Commissaris van de Koning

P.G.G. Hilhorst - secretaris

Naar boven