Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 27 september 2016, nummer 834073-834170, tot vaststelling van het Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water Noord-Holland 2016

 

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

 

Gelet op artikel 1.3 van de Uitvoeringsregeling POP3 subsidies Noord-Holland;

 

 

Besluiten vast te stellen:

 

Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water Noord-Holland 2016

 

I. Gedeputeerde Staten stellen open hoofdstuk 2, paragraaf 6 niet-productieve investeringen water van de Uitvoeringsregeling POP3 subsidies Noord-Holland, verder te noemen de uitvoeringsregeling;

 

II. Gedeputeerde Staten bepalen het subsidieplafond voor het jaar 2016 met betrekking tot de voor 100% uit ELFPO pijler 1 afkomstige middelen, ten behoeve van de openstelling, op € 7.620.000,-;

 

III. Gedeputeerde Staten bepalen het subsidieplafond voor het jaar 2016 met betrekking tot de voor 50% uit ELFPO pijler 2 en voor 50% van de waterschappen afkomstige middelen, ten behoeve van de openstelling, op € 6.880.000,-;

 

IV. Gedeputeerde Staten stellen de volgende nadere regels vast:

 

Artikel 1. Aanvraagperiode

Een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in paragraaf 2.6 van de uitvoeringsregeling kan worden ingediend in de periode van 5 oktober 2016 tot en met 21 december 2016. Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen deze periode is ontvangen.

 

Artikel 2. Deelplafonds subsidie

Als het subsidieplafond als genoemd in Besluit II is uitgeput, wordt het subsidieplafond genoemd in Besluit III, voor wat betreft de van de waterschappen afkomstige middelen, voor het beheergebied van:

a. het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht: € 260.000,-;

b. het Hoogheemraadschap van Rijnland: € 300.000,-;

c. het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier: € 2.880.000,-.

 

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten

1. Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve bovenwettelijke investeringen in het landelijk gebied van Noord-Holland die leiden tot:

a. het voorkomen of beperken van wateroverlast, watertekort en/of verzilting van grond- en/of oppervlaktewater (waterkwantiteit), en/of

b. een verbeterde kwaliteit van grond- en/of oppervlaktewater.

2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet-productieve investeringen als bedoeld in het eerste lid, met een directe link met de landbouw.

 

Artikel 4. Doelgroep

Subsidie kan worden verstrekt aan:

a. landbouwers;

b. grondeigenaren;

c. grondgebruikers;

d. landbouworganisaties;

e. natuur- en landschapsorganisaties;

f. waterschappen;

g. gemeenten;

h. samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

 

Artikel 5. Subsidiehoogte

1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

2. De minimale subsidie bedraagt € 500.000,- voor aanvragen voor projecten in de beheergebieden van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en € 200.000,- voor aanvragen voor projecten in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

 

Artikel 6. Subsidiabele kosten

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende kosten:

a. de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

b. de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c. de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

d. de kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

e. de kosten van haalbaarheidsstudies.

f. de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

g. niet verrekenbare of compensabele BTW.

2. Voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.12 lid 2 van de uitvoeringsregeling, komen voor subsidie in aanmerking indien zij zijn gemaakt na 1 januari 2014.

 

Artikel 7. Selectiecriteria

Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking van subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 1.15 en artikel 2.6.5 van de uitvoeringsregeling de volgende criteria:

a. Kosteneffectiviteit. Deze wordt bepaald door de subsidiabele kosten te relateren aan de mate waarin met de activiteit de doelstellingen zoals genoemd in artikel 3 lid 1 worden behaald.

Score:

1 punt: de totale subsidiabele kosten zijn zeer hoog ten opzichte van het effect op de doelstellingen;

2 punten: de totale subsidiabele kosten zijn hoog ten opzichte van het effect op de doelstellingen;

3 punten: de totale subsidiabele kosten zijn redelijk ten opzichte van het effect op de doelstellingen;

4 punten: de totale subsidiabele kosten zijn zeer redelijk ten opzichte van het effect op de doelstellingen.

 

b. Effectiviteit van de activiteit. De effectiviteit van de activiteit is afhankelijk van de mate waarin de activiteit beoogt bij te dragen aan de doelstellingen zoals genoemd in artikel 3 lid 1.

Score:

1 punt: de resultaten van het project dragen matig bij aan de doelstellingen;

2 punten: de resultaten van het project dragen voldoende bij aan de doelstellingen;

3 punten: de resultaten van het project dragen goed bij aan de doelstellingen;

4 punten: de resultaten van het project dragen zeer goed bij aan de doelstellingen.

 

c. Kans op succes/haalbaarheid. Op basis van het projectplan worden de volgende aspecten in samenhang bezien: de kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider, het realiteitsgehalte van het projectplan, de mate waarin relevante partijen bij de uitvoering van het plan zijn betrokken, het realiteitsgehalte van planning, opzet en begroting, en de mate waarin het project al is voorbereid / snel in uitvoering kan worden genomen, waarbij wordt gekeken naar het al dan niet reeds verworven zijn van benodigde gronden, het draagvlak voor het plan en de mate waarin vergunningen reeds zijn verkregen.

Score:

1 punt: er wordt onvoldoende gescoord op genoemde aspecten;

2 punten: er wordt redelijk gescoord op genoemde aspecten;

3 punten: er wordt goed gescoord op genoemde aspecten;

4 punten: er wordt zeer goed gescoord op genoemde aspecten.

 

 

d. Urgentie. Bij dit criterium gaat het er om in hoeverre de opgave(n) die met de activiteit aangepakt worden, geïdentificeerd zijn als opgaven die noodzakelijk aangepakt dienen te worden, en op welke termijn die aanpak noodzakelijk is.

Score:

1 punt: er is sprake van een op grond van provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen pas op langere termijn aangepakt hoeft te worden;

2 punten: er is sprake van een op grond van provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen binnen afzienbare termijn aangepakt moet worden;

3 punten: er is sprake van een op grond van provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen op korte termijn aangepakt moet worden;

4 punten: er is sprake van een op grond van provinciale plannen noodzakelijke opgave die op grond van die plannen onmiddellijk aangepakt moet worden.

 

 

Artikel 8. De puntensystematiek

Na sluiting van de openstellingstermijn worden alle aanvragen beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 7 en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek:

Criterium 7.a: 0-4 punten, gewicht 2

Criterium 7.b: 0-4 punten, gewicht 3

Criterium 7.c: 0-4 punten, gewicht 2

Criterium 7.d: 0-4 punten, gewicht 1

 

Artikel 9. Adviescommissie

Gedeputeerde Staten stellen voor de rangschikking van de subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 8 een adviescommissie in als bedoeld in artikel 1.14 van de uitvoeringsregeling.

 

Artikel 10. Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van de uitvoeringsregeling wordt subsidie geweigerd

a. als de te verstrekken subsidie van het project lager is dan € 500.000,- voor aanvragen voor projecten in de beheergebieden van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier of lager is dan € 200.000,- voor aanvragen voor projecten in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland;

b. als het gewogen aantal behaalde punten, zoals berekend op basis van artikel 8, lager is dan 18.

 

Artikel 11. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit wordt aangehaald als Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water Noord-Holland 2016 en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin hij wordt geplaatst.

 

 

Haarlem, 27 september 2016.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

 

J.W. Remkes, voorzitter.

 

H.J. Schartman, waarnemend provinciesecretaris.

 

 

 

Toelichting bij het Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water Noord-Holland 2016

De basis van het openstellingsbesluit wordt gevormd door de Uitvoeringsregeling POP3 subsidies Noord-Holland. In artikel 1.3 van deze regeling is bepaald dat Gedeputeerde Staten een openstellingsbesluit kunnen vaststellen. Het onderhavige besluit betreft de openstelling van een subsidieregeling met betrekking tot paragraaf 2.6 van de uitvoeringsregeling, niet-productieve investeringen water.

Subsidiëring is mogelijk voor projecten op het gebied van waterkwantiteit en waterkwaliteit (zie toelichting artikel 3).

 

Artikel 2. (Deel)plafonds subsidie

ELFPO is het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling. Dit fonds bestaat uit zogeheten pijler 1-gelden en pijler 2-gelden. Onderhavige openstelling wordt gefinancierd uit pijler 1-gelden, pijler 2-gelden en middelen van de Noord-Hollandse waterschappen; de laatstbedoelde middelen zijn uitsluitend gekoppeld aan de pijler 2-gelden (50% - 50%). De waterschappen betalen mee op basis van landelijke afspraken en naar rato van het landbouwareaal in hun beheergebied. In verband met deze cofinanciering is anderzijds ook het subsidieplafond afkomstig uit deze cofinanciering verdeeld over de beheergebieden van de waterschappen.

 

Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd betrekking hebben op meer dan één waterschapsbeheergebied, dient in het projectplan te worden aangegeven hoe het beoogde resultaat percentueel over de beheergebieden is verdeeld.

 

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten

Lid 1. Het begrip niet-productieve investering betekent dat de investering niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming. Het begrip bovenwettelijk houdt in dat geen maatregelen worden gesubsidieerd die de begunstigde niet al op grond van of voortvloeiende uit geldende Europese en nationale wet- en regelgeving verplicht is uit te voeren. Een voorbeelden hiervan is de aanleg van waterbergingen als compensatie voor verhardingen.

 

Lid 1 sub a. Realiseren beleidsdoel waterkwantiteit

Maatregelen dienen een noodzakelijke bijdrage te leveren aan de realisatie van waterkwantiteitsdoelen, zoals vastgesteld in de Watervisie 2021 van de provincie Noord-Holland en de waterplannen van de Noord-Hollandse waterschappen . Voorbeelden zijn waterbergende maatregelen, maatregelen die het bestaande waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, maatregelen gericht op vasthouden en afvoeren van water en maatregelen die verzilting tegengaan. Naast investeringen in een robuustere waterbeheersing (bijv. anticiperend op klimaatverandering en de vermindering van risico’s voor de landbouw), kan ook worden gedacht aan de aanleg en inrichting van natuurvriendelijke oevers, peilaanpassingen (verwijderen of plaatsen van stuwen) en vernatting van gronden.

 

Lid 1 sub b. Realiseren beleidsdoel waterkwaliteit

Maatregelen dienen een noodzakelijke bijdrage te leveren aan de realisatie van KRW-doelen (waterkwaliteit in termen van ecologie en chemie) van KRW-waterlichamen, zoals vastgesteld in de provinciale Watervisie 2021 en de waterbeheerplannen van de waterschappen. Ook de kwaliteitsverbetering van niet KRW-waterlichamen (‘overig water’) kan subsidiabel zijn. Het betreft onder meer maatregelen die gericht zijn op het beperken/voorkomen van uitspoeling van name nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater en grondwater. Voorbeelden: perceels- of erfinrichtingsmaatregelen die emissie richting oppervlaktewater verminderen of afspoeling tegengaan, zorgen dat er geen ongezuiverde lozingen plaatsvinden, zuiveren van drainagewater, aanleg van mest- en spuitvrije bufferstroken langs watergangen, aanleg van een infiltratiegreppel, aanleg en inrichting van natuurvriendelijke oevers en het herstellen van migratiemogelijkheden.

Om het mogelijk te maken om activiteiten met elkaar te vergelijken, hanteert de adviescommissie enkele instrumenten. Zo wordt gekeken naar de KRW-factsheets die onderdeel uitmaken van de waterbeheerplannen en de maatregelen die daarin worden genoemd. Bovendien wordt onder meer gebruik gemaakt van de zogenoemde KRW-maatlat op basis van de STOWA-publicatie Omschrijving MEP en maatlatten voor Sloten en Kanalen voor de Kaderrichtlijn Water 2015-2021 (rapportnummer 2012-34, ISBN 978.90.5773.571.434).

 

Lid 2. Link met de landbouw.

Projecten moeten op enigerlei wijze een direct verband met landbouwactiviteiten hebben. Dit verband moet in de subsidieaanvraag worden aangegeven.

 

Artikel 4. Doelgroep

De doelgroep is conform artikel 2.6.2. van de uitvoeringsregeling, met uitzondering van ‘provincies’. Provincies komen dus niet voor subsidie in aanmerking. Dit is gedaan om zoveel mogelijk andere groepen voor subsidie in aanmerking te laten komen.

 

Artikel 5. Subsidiehoogte

Om projecten van enige omvang te verkrijgen, en aldus de uitvoeringskosten van de regeling te beperken, is ten aanzien van de subsidiabele kosten een minimumgrens opgenomen. Gelet op de verwachte omvang van de projecten in het beheergebied van Hoogheemraadschap Rijnland wordt voor aanvragen uit dat beheergebied een lagere minimumgrens opgenomen.

 

Artikel 6. Subsidiabele kosten

Lid 1. Kosten waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

Het aantal subsidiabele kostencategorieën is minder dan de in artikel 2.6.3. lid 1 en lid 2 van de uitvoeringsregeling genoemde lijst. Er wordt geen subsidie verstrekt in:

- de kosten van tweedehands installaties: de marktwaarde van deze goederen is zeer lastig vast te stellen.

- de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken: dit komt weinig tot niet voor.

- afschrijvingskosten: zijn zeer moeilijk aan te tonen. De bewijskosten zijn vaak hoger dan de POP3-opbrengsten in subsidiegeld, de kans op fouten en dus boetes is groot.

- personeelskosten: ook deze kosten zijn moeilijk aan te tonen.

Subsidiëring in bijdragen in natura is evenmin mogelijk. Deze kostencategorie is niet opgenomen in de uitvoeringsregeling. De verantwoording hiervan is zeer ingewikkeld, met een grote kans op fouten en dus boetes. Ook de uitvoeringskosten worden hiermee sterk verhoogd, hetgeen onwenselijk is.

 

Grondkosten vallen onder kosten van onroerende goederen (lid 1 onderdeel a) en mogen maximaal 10% van de subsidiabele kosten bedragen.

 

Lid 2. Voorbereidingskosten

Ook voorbereidingskosten kunnen gesubsidieerd worden, mits zij zijn gemaakt na 1 januari 2014. De voorbereidingskosten kunnen bestaan uit kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs, kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied en kosten van haalbaarheidsstudies. Personeelskosten zijn dus ook hier van subsidiëring uitgesloten.

 

Artikel 7. Selectiecriteria en artikel 8. Puntensystematiek

De selectie van projecten zal plaatsvinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in artikel 1 genoemde periode ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidievoorwaarden, gescoord. Indien de score tenminste gelijk is dan het minimum aantal punten (artikel 10 lid 2) komen de projecten voor subsidie in aanmerking. Is het beschikbare subsidieplafond ontoereikend dan gaan projecten met hogere scores voor. Bij meerdere projecten met gelijke score prevaleren projecten die hoger scoren op criterium 7b. Voor zover dit onvoldoende onderscheidend is kan loting plaatsvinden.

 

Conform artikel 2.6.5. lid 1 van de uitvoeringsregeling worden voor de selectie in ieder geval de criteria kosteneffectiviteit (criterium 7a) en bijdrage aan de beleidsdoelen (is gelijk aan ‘effectiviteit van de activiteit’; criterium 7b) gehanteerd. Toegevoegd zijn kans op succes / haalbaarheid (criterium 7c) en urgentie (criterium 7d). De motivering voor de wijze van selectie is derhalve dat deze goed aansluit op de uitvoeringsregeling.

De subsidieaanvraag dient voldoende informatie te bevatten om de toetsing aan de subsidiecriteria te kunnen uitvoeren.

 

Bij de weging van de genoemde criteria (zie artikel 8) is criterium 7b het grootste gewicht toegekend (wegingsfactor 3), omdat de effectiviteit van de activiteit, oftewel de mate waarin de activiteit aan de beleidsdoelen bijdraagt, als het belangrijkste wordt gezien. Het criterium 7d (urgentie) heeft het laagste gewicht (wegingsfactor 1) omdat het sowieso om noodzakelijke opgaven gaat. De overige twee criteria hebben een wegingsfactor 2.

 

7a. Kosteneffectiviteit

De gekozen invulling van dit criterium maakt het mogelijk dat projecten met de hoogste ‘value for money’ het beste scoren.

 

7b. Effectiviteit van de activiteit.

Dit criterium betreft de mate waarin een bijdrage wordt geleverd aan de beleidsdoelen, zoals genoemd in artikel 3 lid 1. Dit betreft waterkwantiteits- en/of waterkwaliteitsdoelstellingen m.b.t. grond- en/of oppervlaktewater. Het expertoordeel van de adviescommissie (als bedoeld in artikel 9) speelt bij de kwalificatie (matig, voldoende, goed, zeer goed) een beslissende rol. Bij aanvragen die geheel of voornamelijk de waterkwantiteit betreffen (wateroverlast, watertekort en/of verzilting) wordt de kwalificatie indien mogelijk als volgt ingevuld.

• Matig: de overlast/het tekort/de verzilting wordt in beperkte mate teruggedrongen

• Voldoende: de overlast/het tekort/de verzilting wordt in behoorlijke mate teruggedrongen

• Goed: de overlast/het tekort/de verzilting wordt in grote mate teruggedrongen

• Zeer goed: de overlast/het tekort/de verzilting wordt in zeer grote mate teruggedrongen

 

Bij aanvragen die geheel of voornamelijk de waterkwalitiet betreffen wordt de kwalificatie indien mogelijk als volgt ingevuld.

• Matig: indien door de activiteit de waterkwaliteit van een overig water met een beperkte omvang (bijvoorbeeld in één enkele sloot of een beperkt deel van het grondwater) aanzienlijk wordt verbeterd

• Voldoende: indien door de activiteit de waterkwaliteit van een behoorlijk deel van het grondwater of van meerdere overige wateren van beperkte omvang (bijvoorbeeld meerdere sloten) of van overig water van een grotere omvang (bijvoorbeeld een ringvaart van een polder) wordt verbeterd.

• Goed: indien:

- door de activiteit de waterkwaliteit van overig water aanzienlijk wordt verbeterd.

- door de activiteit de waterkwaliteit van een KRW-waterlichaam wordt verbeterd.

• Zeer goed: indien door de activiteit de waterkwaliteit van een KRW-waterlichaam aanzienlijk wordt verbeterd.

 

Overig water is oppervlaktewater dat geen deel uitmaakt van een KRW-waterlichaam. Bij grondwater maakt al het water deel uit van een KRW-waterlichaam.

 

Indien de aanvraag min of meer gelijkwaardig waterkwantiteits- en waterkwaliteitsdoelen dient, wordt dit bij de bepaling van de score in positieve zin meegewogen.

 

 

7c. Kans op succes / haalbaarheid.

Dit criterium betreft de kans dat het project kan worden uitgevoerd conform het projectplan. De aspecten waarop wordt beoordeeld worden in artikel 7c genoemd.

 

7d. Urgentie

Met provinciale opgaven wordt hier gedoeld op opgaven uit de in de toelichting op artikel 3 genoemde Watervisie 2021 van de provincie Noord-Holland en de waterplannen van de Noord-Hollandse waterschappen.

 

 

 

Uitgegeven op 24 november 2016

 

Namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

Mw. mr. R.M. Bergkamp, algemeen directeur

Naar boven