Provincie Zeeland – Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water

Besluit van gedeputeerde staten van 15 november 2016, kenmerk 16017854 houdende vaststelling Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water.

 

Gedeputeerde staten van Zeeland,

Gelet op artikel 1.3 van de Verordening subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) 2014-2020 Zeeland

 

Besluiten vast te stellen Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water Zeeland 2016.

 

I.

 

Gedeputeerde Staten stellen open hoofdstuk 2, paragraaf 6 niet-productieve investeringen water van de Verordening subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) 2014-2020 Zeeland, verder te noemen de verordening;

II.

 

Gedeputeerde Staten bepalen het subsidieplafond voor het jaar 2016 met betrekking tot het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) pijler 2 ten behoeve van de openstelling, op € 800.000,--;

 

III.

 

De ELFPO-middelen moeten met eenzelfde bedrag aan overheidsmiddelen aangevuld worden.

 

VI.

 

Gedeputeerde Staten stellen de volgende nadere regels vast:

 

Artikel 1. Aanvraagperiode

Een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in paragraaf 2.6 van de verordening kan worden ingediend in de periode van 12 december 2016 tot en met 12 februari 2017. Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de voornoemde periode is ontvangen.

 

Artikel 2. Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in het landelijk gebied van Zeeland ten behoeve van een meer robuuste zoetwatersituatie met het oog op klimaatverandering en toenemende verzilting. Concreet moeten deze investeringen bijdragen aan: (a) voorkoming of beperking van wateroverlast, watertekort en/of verzilting van grond- en/of oppervlaktewater, en/of (b) kwaliteitsverbetering van grond- en/of oppervlaktewater.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet-productieve investeringen als bedoeld in het eerste lid, met een directe link met de landbouw.

Aangezien de benodigde nationale publieke financiering niet in het openstellingbesluit beschikbaar wordt gesteld, dient een aanvraag voorzien te zijn van een subsidie-intentie of subsidiebeschikking van een nationale overheid (zoals bijvoorbeeld waterschap, provincie en/of gemeente).

Artikel 3. Doelgroep

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    landbouwers;

  • b.

    grondeigenaren;

  • c.

    grondgebruikers;

  • d.

    landbouworganisaties;

  • e.

    natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

    provincies;

  • g.

    waterschappen

  • h.

    gemeenten;

  • i.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 4 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    De minimale subsidie bedraagt € 400.000

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa ;

    • c.

      de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • d.

      de kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • e.

      de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • f.

      de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • g.

      niet verrekenbare of compensabele BTW

    • h.

      personeelskosten.

  • 2.

    Voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.12 lid 2 van de verordening, komen voor subsidie in aanmerking indien zij zijn gemaakt na 1 oktober 2016.

Artikel 6 Selectiecriteria

Gedeputeerde staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 van Verordening subsidies POP3 2014-2020 Zeeland de volgende criteria:

  • a.

    De kosteneffectiviteit;

    Kosteneffectiviteit wordt beoordeeld door gebruik te maken van de toelichting bij het openstellingsbesluit, met name de mate waarin de beleidsdoelstellingen worden behaald

    Score:

    • 1 punt: de totale subsidiabele kosten zijn zeer hoog ten opzichte van het effect op de doelstellingen:

    • 2 punten: de totale subsidiabele kosten zijn hoog ten opzichte van het effect op de doelstellingen;

    • 3 punten: de totale subsidiabele kosten zijn redelijk ten opzichte van het effect op de doelstellingen;

    • 4 punten: de totale subsidiabele kosten zijn zeer redelijk ten opzichte van het effect op de doelstellingen.

  • b.

    Effectiviteit van de activiteit. De effectiviteit van de activiteit is afhankelijk van de mate waarin de activiteit bijdraagt aan verwezenlijking van de doelstellingen zoals genoemd in artikel 2 lid 1.

    Score:

    • 1 punt: de resultaten van het project dragen matig bij aan de doelstellingen;

    • 2 punten: de resultaten van het project dragen voldoende bij aan de doelstellingen;

    • 3 punten: de resultaten van het project dragen goed bij aan de doelstellingen;

    • 4 punten: de resultaten van het project dragen zeer goed bij aan de doelstellingen.

  • c.

    Kans op succes/haalbaarheid. Op basis van het projectplan worden de volgende aspecten in samenhang bezien: de kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider, de uitvoerbaarheid van het projectplan, de betrokkenheid van relevante partijen bij de uitvoering van het project, het realiteitsgehalte van de planning, opzet en begroting, de mate waarin het project al is voorbereid/snel in uitvoering kan worden genomen, het draagvlak voor het plan en de mate waarin eventueel noodzakelijke vergunningen reeds zijn verkregen.

    Score:

    • 1 punt: er wordt onvoldoende gescoord op genoemde aspecten;

    • 2 punten: er wordt redelijk gescoord op genoemde aspecten;

    • 3 punten: er wordt goed gescoord op genoemde aspecten;

    • 4 punten: er wordt zeer goed gescoord op genoemde aspecten.

  • d.

    de urgentie. Dit criterium beoordeelt in hoeverre de opgave(n) die met de activiteit bediend wordt/worden een spoedeisend karakter heeft/hebben.

    Score:

    • 1 punt: wanneer de opschaling van de in de aanvraag beschreven activiteit niet realistisch lijkt voor 2030;

    • 2 punten: wanneer de opschaling van de in de aanvraag beschreven activiteit realistisch lijkt vanaf 2025;

    • 3 punten: wanneer de opschaling van de in de aanvraag beschreven activiteit realistisch lijkt vanaf 2020;

    • 4 punten: wanneer de opschaling van de in de aanvraag beschreven activiteit realistisch lijkt voor 2020.

Artikel 7 Puntenmethodiek

Na sluiting van de openstellingstermijn worden alle aanvragen beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 6 gerangschikt naar score. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek:

Criterium 6.a: 0-4 punten, gewicht 2

Criterium 6.b: 0-4 punten, gewicht 3

Criterium 6.c: 0-4 punten, gewicht 2

Criterium 6.d: 0-4 punten, gewicht 1

 

Artikel 8 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten stellen voor de rangschikking van de subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7 een adviescommissie in als bedoeld in artikel 1.14 van de verordening.

 

Artikel 9 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van de verordening wordt subsidie geweigerd als:

  • a.

    de te verstrekken subsidie van het project lager is dan € 400.000;

  • b.

    het gewogen aantal behaalde punten, zoals berekend op basis van artikel 7, lager is dan 18.

 

Artikel 10 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit wordt aangehaald als Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water Zeeland 2016 en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin hij wordt geplaatst.

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 15 november 2016.

 

 

Voorzitter, Drs. J.M.M. Polman

A.W. Smit, secretaris

 

Uitgegeven 18 november 2016

De secretaris, A.W. Smit

 

 

Toelichting bij het Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water Zeeland

De basis van het openstellingsbesluit wordt gevormd door de Verordening POP3 subsidies Zeeland. In artikel 1.3 van deze regeling is bepaald dat Gedeputeerde Staten een openstellingsbesluit kunnen vaststellen. Het onderhavige besluit betreft de openstelling van een subsidieregeling met betrekking tot paragraaf 2.6 van de verordening, niet-productieve investeringen water. Subsidiëring is mogelijk voor projecten op het gebied van waterkwantiteit en waterkwaliteit (zie toelichting artikel 2).

 

Artikel 2. Subsidiabele activiteiten

Lid 1. Het begrip niet-productieve investering betekent dat de investering niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming.

De term zoetwatersituatie wordt gebruikt in plaats van de meer gebruikelijke term zoetwatervoorziening, om te accentueren dat de regeling specifiek van toepassing is op het gebied zonder (grootschalige) aanvoer van extern water. Dit gebied wordt niet of nauwelijks voorzien van zoet water van elders en is voor haar zoetwaterbehoefte aangewezen op natuurlijke neerslag.

Inrichting van het gebied en/of toepassing van innovatieve technieken of methodes kan de robuustheid van die zoetwatersituatie positief beïnvloeden. Dat is van belang omdat door klimaatverandering (in elk geval hogere temperaturen en daardoor meer verdamping) en zeespiegelstijging, droogtestress en verzilting toenemen. Daarnaast tendeert de landbouwkundige ontwikkeling naar een stringentere zoetwaterbehoefte. Al met al wordt het lastiger de balans tussen zoetwaterbehoefte en -beschikbaarheid te behouden.

Het is een expliciet beleidsdoel van de provincie Zeeland deze balans te bewaren door de natuurlijke neerslag optimaal te benutten, maar tevens ruimte te bieden voor het bergen van zware regenbuien. Dit wordt aangeduid als robuuste zoetwatersituatie. Het zichtjaar dat daarbij wordt gehanteerd is 2030, dus de middellange termijn. Aanpassing van de zoetwatersituatie is niet een proces met een scherpe begin- en eindpunt, maar een voortdurend proces. Niettemin kan 2030 goed als zichtjaar dienen, omdat tegen die tijd er een significante optimalisatieslag uitgevoerd dient te zijn. De regeling wordt opengesteld voor activiteiten en investeringen die erop zijn gericht dit beleidsdoel te helpen verwezenlijken. Expliciet wordt opgemerkt dat deze activiteiten en investeringen niet beperkt hoeven te blijven tot technische voorzieningen, zolang maar duidelijk is dat zij bijdragen aan het bereiken van een robuuster zoetwatersituatie.

 

Lid 1 sub a. Realiseren beleidsdoel waterkwantiteit

In praktische zin vertaalt het beperken van waterschaarste en verzilting zich in twee sporen, nl. investeringen in (i) de vergroting van zoetwatervoorraden in het gebied en daarmee de beschikbaarheid van zoet water en (ii) het verminderen van de (piek)zoetwaterbehoefte. Daarbij geldt als randvoorwaarde dat deze investeringen het vigerende beleid ten aanzien van de beperking van wateroverlast dienen te respecteren, wat erop neerkomt dat zij moeten matchen met de maatregelen die waterschap Scheldestromen in het kader van de Planvorming Wateropgave treft.

 

Lid 1 sub b. Realiseren beleidsdoel waterkwaliteit

Hoewel de nadruk van de regeling ligt op het realiseren van het beleidsdoel waterkwantiteit, komen ook investeringen in verbetering van de (grond)waterkwaliteit voor subsidiëring in aanmerking. Zeker wanneer die een positieve uitwerking hebben op de lokale biodiversiteit. Een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve maatregelen geldt uiteraard als extra aanbeveling.

 

Lid 2. Link met de landbouw.

Projecten dienen een direct verband met landbouwactiviteiten te hebben. Dit verband moet expliciet beschreven worden in de subsidieaanvraag.

 

Artikel 3. Doelgroep

De doelgroep is conform artikel 2.6.2. van de verordening.

 

Artikel 4. Subsidiehoogte

Om projecten van enige omvang te verkrijgen, en aldus de uitvoeringskosten van de regeling te beperken, is ten aanzien van de subsidiabele kosten een minimumgrens opgenomen van € 400.000.

 

Artikel 5. Subsidiabele kosten

Lid 1. Kosten waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

Het aantal subsidiabele kostencategorieën is minder dan de in artikel 2.6.3. lid 1 en lid 2 van de verordening genoemde lijst. Daarbij wordt vermeld dat grondkosten vallen onder kosten van onroerende goederen (lid 1 onderdeel a) en maximaal 10% van de subsidiabele kosten mogen bedragen.

Er wordt geen subsidie verstrekt in:

  • -

    de kosten van tweedehands installaties: de marktwaarde van deze goederen is zeer lastig vast te stellen.

  • -

    de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken, omdat de doelstelling van de regeling publiek van aard is, terwijl octrooien, licenties, auteursrechten en merken alle zijn aan te merken als privaat belang.

  • -

    afschrijvingskosten, omdat zij zeer moeilijk zijn te becijferen. De bewijskosten zijn vaak hoger dan de POP3-opbrengsten in subsidiegeld, de kans op fouten en dus boetes is groot.

Lid 2. Voorbereidingskosten

Ook voorbereidingskosten kunnen gesubsidieerd worden, mits zij zijn gemaakt na 1 oktober 2016.

 

Artikel 6. Selectiecriteria en artikel 7. Puntensystematiek

De selectie van projecten zal plaatsvinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in artikel 1 genoemde periode ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidievoorwaarden, gescoord. Indien de score tenminste gelijk is aan het minimum aantal punten (artikel 9 lid 2) komen de projecten voor subsidie in aanmerking. Is het beschikbare subsidieplafond ontoereikend dan gaan projecten met hogere scores voor.

De subsidieaanvraag dient voldoende informatie te bevatten om de toetsing aan de subsidiecriteria te kunnen uitvoeren. Bij meerdere projecten met gelijke score prevaleren projecten die hoger scoren op criterium 6b (Effectiviteit van de activiteit). Voor zover dit onvoldoende onderscheidend is, kan loting plaatsvinden. Conform artikel 2.6.5. lid 1 van de verordening worden voor de selectie in ieder geval de criteria kosteneffectiviteit (criterium 6a) en bijdrage aan de beleidsdoelen (criterium 6b) gehanteerd. Toegevoegd zijn kans op succes/haalbaarheid (criterium 6c) en urgentie (criterium 6d). De motivering voor de wijze van selectie is derhalve dat deze goed aansluit op de verordening.

Bij de weging van de genoemde criteria (zie artikel 7) domineert criterium 6b (wegingsfactor 3), omdat aan de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het verwezenlijken van de beleidsdoelen (de effectiviteit van de activiteit), het hoogste gewicht wordt toegekend. Het criterium 6d (urgentie) heeft het laagste gewicht (wegingsfactor 1), omdat de beleidsdoelen weliswaar van groot belang voor Zeeland worden geacht, maar vooral voor de middellange termijn. Om die reden geldt in dit verband nadrukkelijk dat de effectiviteit van groter belang wordt geacht dan de snelheid. De overige twee criteria hebben een wegingsfactor 2.

 

6a. Kosteneffectiviteit

Dit criterium beloont projecten met een hoge ‘value for money’. Binnen het selectiecriterium Kosteneffectiviteit is gekozen voor variant (iii) uit het addendum, zijnde de mate waarin doelstellingen uit het openstellingsbesluit met de subsidiabele kosten worden behaald. Dit is te beschouwen als afgeleide naar de kosten van het volgende criterium 6b, de effectiviteit van de activiteit. De beoordeling van deze kosten zal waar mogelijk plaatsvinden op basis van normkosten. Er wordt echter vanuit gegaan dat aanvragen vanwege het gewenste innovatieve karakter betrekkelijk weinig componenten zullen bevatten waarvoor normkosten beschikbaar zijn. Dat compliceert de gedegen beoordeling van de absolute kosten, vandaar dat ook getoetst zal worden hoe groot de bijdrage aan het behalen van de beleidsdoelen is in relatie tot de gevraagde subsidie. In praktische zin betekent dit dat private projectbijdragen die buiten de aanvraag worden gehouden, maar wel bijdragen aan het projectresultaat de score op dit criterium positief zullen beïnvloeden. Niettemin zullen de scores op dit criterium veel meer dan op de volgende drie worden bepaald op basis van onderlinge vergelijking van de ingediende aanvragen.

 

6b. Effectiviteit van de activiteit

Dit criterium beoordeelt de mate waarin een activiteit of investering bijdraagt aan het dominante beleidsdoel van de meer robuuste zoetwatersituatie, zoals beschreven in artikel 2 lid 1. Aanvragers wordt verzocht expliciet toe te lichten op welke manier hun project bij zal dragen aan de meer robuuste zoetwatersituatie (kwalitatief aspect) en daarbij een indicatie te geven van de omvang van die bijdrage (kwantitatieve score). Voor de beoordeling van dit criterium worden de volgende drie deelaspecten gehanteerd, die gezamenlijk goed zijn voor een maximale score van 4 punten:

  • Ruimtelijke toepasbaarheid - hoe breder toepasbaar een activiteit is hoe meer hij bij kan dragen aan de robuustere zoetwatersituatie. Indien een activiteit dus weliswaar de waterbeschikbaarheid verhoogt of de waterbehoefte verlaagt, maar slechts een klein toepassingsgebied kent, dan zal de score voor deze activiteit matig zijn. Een maatregel die alleen in de duinen kan worden toegepast, scoort minder dan één die in het hele gebied zonder externe aanvoer kan worden toegepast. Al naar gelang de ruimtelijke toepasbaarheid toeneemt, zal de score voor dit aspect oplopen tot zeer goed.

    • -

      1/12 punt wordt toegekend aan een activiteit die slechts op één plaats kan worden toegepast en/of een potentieel toepassingsareaal van maximaal 5 hectare kent

    • -

      2/12 punt wordt toegekend aan een activiteit die slechts op enkele plaatsen kan worden toegepast en/of een potentieel toepassingsareaal van maximaal 25 hectare kent.

    • -

      3/12 punt wordt toegekend aan een activiteit die in verschillende delen van Zeeland kan worden toegepast en/of een potentieel toepassingsareaal van maximaal 1000 hectare kent.

    • -

      4/12 punt wordt toegekend aan een activiteit die wijdverspreid in Zeeland kan worden toegepast en/of een potentieel toepassingsareaal van minimaal 1000 hectare kent.

  • Combinatie van techniek en sociaalmaatschappelijke elementen - verbetering van een zoetwatersituatie is niet alleen een technische aangelegenheid, maar ook mensenwerk. Indien een project zowel technische als sociaalmaatschappelijke elementen bevat, wordt dat positief beoordeeld. Een voorbeeld van een gedragselement is dat mensen of instanties voor wie het project potentieel handelingsperspectief biedt, worden betrokken bij de uitvoering. Dat kan variëren van het summier informeren van deze externen tot het ze actief betrekken bij de uitvoering. Hoe hoger de graad van actieve betrokkenheid, hoe hoger de score op dit deelaspect.

    • -

      1/12 punt wordt toegekend aan een activiteit waarbij alleen in de vorm van een incidentele schriftelijke kennisgeving met een lage frequentie (eenmaal per jaar) extern over de voortgang van het project wordt gecommuniceerd.

    • -

      2/12 punt wordt toegekend aan een activiteit waarbij middels een regelmatige schriftelijke kennisgeving (enkele malen per jaar) extern over de voortgang van het project wordt gecommuniceerd.

    • -

      3/12 punt wordt toegekend aan een activiteit waarbij in aanvulling op schriftelijke communicatie ook middels informatieavonden of bedrijfsbezoeken extern over de voortgang van het project wordt gecommuniceerd.

    • -

      4/12 punt wordt toegekend aan een activiteit waarbij in aanvulling op schriftelijke communicatie en informatieavonden of bedrijfsbezoeken geïnteresseerden actief betrokken worden bij de uitvoering van het project.

  • Innovatief karakter van de aanpak - voorstellen worden positief beoordeeld wanneer zij een vernieuwend karakter hebben en dus niet slechts een reeds beproefde aanpak op een andere plaats en/of op een andere schaal toepassen. Hiermee wordt niet bedoeld dat een aanpak geen gebruik kan maken van reeds beproefde technieken, concepten of methodieken, maar wel dat een vernieuwend conceptueel karakter leidt tot een hogere score.

    • -

      1/12 punt wordt toegekend aan een activiteit die in de praktijk als demonstratie van een reeds beproefde techniek, concept of methodiek kan worden aangemerkt.

    • -

      2/12 punt wordt toegekend aan een activiteit die in de praktijk als demonstratie van een combinatie van reeds beproefde technieken, concepten of methodieken kan worden aangemerkt.

    • -

      3/12 punt wordt toegekend aan een activiteit waarin reeds beproefde technieken, concepten of methodieken niet slechts naast elkaar worden geplaatst, maar in onderlinge interactie worden gecombineerd.

    • -

      4/12 punt wordt toegekend aan een activiteit met een werkelijk innovatief karakter in de zin dat sprake is van een vernieuwend concept door de eventueel gecombineerde toepassing van reeds beproefde technieken, concepten of methodieken en/of volledig nieuwe technieken of methodieken.

6c. Kans op succes/haalbaarheid

Dit criterium weegt de concreetheid en uitvoerbaarheid van het projectplan en beoordeelt de kwaliteit (reputatie) van de uitvoerende partijen. Met dit criterium worden aanvragers ertoe aangezet hun projectvoorstellen zoveel mogelijk te ontdoen van "gebakken lucht". Hoe realistischer die uitvoeringsplannen, zowel inhoudelijk als qua timing, hoe positiever het oordeel. Er worden vier deelaspecten beschouwd waarop een aanvraag positief kan scoren en daarmee per aspect een punt kan verdienen. De som van de punten behaald op de deelaspecten bepaalt de totaalscore voor dit criterium. De vier aspecten zijn:

  • -

    1 punt wordt toegekend wanneer er sprake is van een team dat over aantoonbare expertise beschikt in de vorm van genoten opleiding en meer dan vijf jaar relevante ervaring m.b.t. de activiteit.

  • -

    1 punt wordt toegekend wanneer de aanvraag reëel perspectief biedt op uitvoering binnen de opgegeven projectduur.

  • -

    1 punt wordt toegekend wanneer de aanvraag een realistische begroting kent.

  • -

    1 punt wordt toegekend wanneer er draagvlak (geen weerstand) in de omgeving bestaat voor uitvoering van de activiteit.

6d. Urgentie

Dit criterium is gereserveerd om het aspect tijd toch een zeker gewicht toe te kennen, hoezeer de openstelling ook geen spoedeisend karakter heeft, zoals al onder artikel 2 lid 1 beschreven is. Het beleidsdoel is immers geprojecteerd op de middellange termijn. Grootschalige implementatie of uitrol van beproefde technieken, concepten of methodieken in 2030 lijkt realistisch. Dat neemt niet weg dat het wenselijk is dat er ook op kortere termijn al stappen richting opschaling gezet kunnen worden. Het zicht hierop wordt middels dit criterium beloond.

  • -

    1 punt wordt toegekend wanneer opschaling van de in het project opgenomen activiteit pas vanaf 2030 realistisch realiseerbaar lijkt.

  • -

    2 punten worden toegekend wanneer opschaling van de in het project opgenomen activiteit vanaf 2025 realiseerbaar lijkt.

  • -

    3 punten worden toegekend wanneer opschaling van de in het project opgenomen activiteit vanaf 2020 realiseerbaar lijkt.

  • -

    4 punten worden toegekend wanneer opschaling van de in het project opgenomen activiteit reeds vóór 2020 realiseerbaar lijkt.

 

Naar boven