Provincie Noord-Holland; Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland.

 

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland.

Provinciale Staten van Noord-Holland;

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 6 september 2016, met kenmerk 836711/836731;

Gelet op de artikelen 3.3, tweede lid, 3.8, tweede lid, 3.10, tweede lid, 3.15, derde lid en 3.16, derde lid, van de Wet natuurbescherming;

Overwegende dat het wenselijk is vrijstellingen te verlenen van verboden ter bescherming van soorten dieren op grond van de Wet natuurbescherming;

Besluiten vast te stellen:

Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen  

Artikel 1 Begripsbepalingen  

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet natuurbescherming;

  • b.

    gronden: gronden gelegen in de provincie Noord-Holland;

  • c.

    kwetsbaar gewas: de onder ‘landbouw’ en ‘vollegrondsgroenteteelt’ beschreven teelten, met uitzondering van niet kwetsbare gewassen;

  • d.

    niet kwetsbaar gewas: weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad tot afrijping (uiterlijk 1 juni);

  • e.

    landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur in Nederland;

  • f.

    opstal: opstal gelegen in de provincie Noord-Holland;

  • g.

    preventie f middel: middel dat kan worden ingezet om de in het geding zijnde belangen te beschermen zonder de betrokken dieren te doden of te verwonden;

  • h.

    schade aan gewassen: schade aan bedrijfsmatige teelt van landbouwgewassen;

  • i.

    vollegrondsgroenteteelt: de teelt in open grond van groentegewassen.

Hoofdstuk 2 Vrijstellingen

Artikel 2 Nestbehandeling vogels

  • 1.

    Van het verbod in artikel 3.1, tweede en derde lid, van de wet is vrijgesteld het door de grondgebruiker op de bij hem in gebruik zijnde gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied, nesten en eieren van de in bijlage 1 aangewezen soorten rapen, opzettelijk vernielen en beschadigen, en wegnemen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 3°, van de wet.

  • 2.

    Van het verbod in artikel 3.5, derde en vierde lid, van de wet is vrijgesteld het door de grondgebruiker op de bij hem in gebruik zijnde gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied, eieren van brandganzen (Branta leucopsis) rapen, opzettelijk vernielen en beschadigen en wegnemen en de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet.

Artikel 3 Directe schadebestrijding

  • 1.

    Van het verbod van artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van de wet is vrijgesteld het door de grondgebruiker op de bij hem in gebruik zijnde gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, opzettelijk doden van de in bijlage 2 aangewezen soorten ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 3°, van de wet.

  • 2.

    Van het verbod van artikel 3.5, eerste en tweede lid, van de wet is vrijgesteld het door de grondgebruiker op de bij hem in gebruik zijnde gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, opzettelijk verstoren en doden van brandganzen (Branta leucopsis) ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, van de wet.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid genoemde soorten worden op grond van eerste en tweede lid slechts gedood ter ondersteuning van verjaging.

  • 4.

    De handelingen bedoeld in het eerste en tweede lid worden uitsluitend uitgevoerd ter voorkoming van de, per soort in bijlage 2 benoemde, schades.

  • 5.

    De handelingen bedoeld in het eerste en tweede lid worden uitsluitend uitgevoerd in de, per soort in bijlage 2 benoemde, periode.

  • 6.

    De handelingen bedoeld in het eerste en tweede lid worden, voor zover het kwetsbare gewassen betreft, uitsluitend uitgevoerd in aanvulling op het in werking hebben van tenminste twee preventieve middelen.

  • 7.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de door de grondgebruiker gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen zijn gelegen in, door Gedeputeerde Staten aangewezen rustgebieden.

  • 8.

    Totdat rustgebieden zijn aangewezen door Gedeputeerde Staten geldt voor foerageergebieden, zoals genoemd in het zevende lid, een geldigheidsperiode van 1 november tot 1 april.

  • 9.

    Bij de handelingen bedoeld in het eerste en tweede lid wordt uitsluitend gebruik gemaakt van het geweer en eventueel een hond zoals genoemd in artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming.

  • 10.

    Van het verbod als bedoeld in 3.16, eerste lid, onder a van het Besluit natuurbescherming zijn vrijgesteld de handelingen bedoeld in het eerste en tweede lid vanaf één uur voor zonsopkomst tot één uur na zonsondergang uit te voeren.

  • 11.

    De handelingen bedoeld in het eerste en tweede lid worden uitsluitend uitgevoerd op de percelen waarop schade is ontstaan, dreigt te ontstaan of de direct daaraan grenzende percelen of wateren.

  • 12.

    Gedode dieren worden voor het verlaten van het veld opgeruimd.

  • 13.

    Voor zover de handelingen bedoeld in het eerste en tweede lid worden uitgevoerd, worden op de percelen waarop schade is ontstaan, dreigt te ontstaan of de direct daaraan grenzende percelen of wateren, per verjaagactie:

    • a.

      niet meer dan vier dieren per ingezet geweer gedood. Als de te verjagen dieren zijn verdreven, wordt een verjaagactie geacht te zijn beëindigd en vangt een nieuwe verjaagactie aan.

    • b.

      maximaal vijf geweerdragers ingezet.

Artikel 4 Ruimtelijke inrichting of bestendig beheer

  • 1.

    Van de verboden als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het verrichten van handelingen door de eigenaar of de grondgebruiker in het kader van:

    • a.

      de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;

    • b.

      het bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde vrijstelling is van toepassing op de diersoorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening.

  • 3.

    De vliegvelden genoemd in het eerste lid onder b betreffen permanente luchthavens zoals bedoeld in de artikelen 8.43, eerste en tweede lid, 8.70, eerste lid, of 10.15 van de Wet luchtvaart, en permanente luchthavens zoals bedoeld in de artikelen 8.64, eerste lid, 8.77, eerste lid, of 10.39, eerste lid van de Wet luchtvaart.

Hoofdstuk 3 Voorschriften en beperkingen

Artikel 5 Melding en rapportage

  • 1.

    Direct voorafgaand aan de uitvoering van de in de artikelen 2, 3 en 4 bedoelde handelingen maakt de eigenaar of grondgebruiker of degene aan wie namens hem conform artikel 3.15, zevende lid, van de wet toestemming is verleend, hiervan melding met gebruikmaking van een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld elektronisch meldingsformulier;

  • 2.

    Wijzigingen van het conform eerste lid gemelde worden voorafgaand aan de uitvoering elektronisch gemeld via een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld elektronisch meldingsformulier;

  • 3.

    Uiterlijk een maand na uitvoering wordt door de grondgebruiker of degene aan wie namens hem, conform artikel 3.15, zevende lid van de wet, toestemming is verleend, aan een faunabeheereenheid gerapporteerd over de uitvoering van de handelingen onder vermelding van de locatie, de afschotcijfers of aantal behandelde nesten en eieren en de data waarop uitvoering van de handelingen heeft plaatsgevonden;

  • 4.

    Uitvoering van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde handelingen vindt plaats overeenkomstig het daartoe door Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland vastgestelde, door Gedeputeerde Staten conform artikel 3.12, zevende lid, van de wet goedgekeurd faunabeheerplan.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Intrekking

De Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2014 wordt ingetrokken.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) (Stb. 2016, 34), in werking treedt.

Artikel 8 Titel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening vrijstelling soorten Noord-Holland.

Haarlem, 3 oktober 2016.

Provinciale Staten van Noord-Holland,

J.W. Remkes, voorzitter.

K.Bolt, statengriffier.

Uitgegeven op 10 november 2016 .

 

Bijlage 1 – Soorten als bedoeld in artikel 2 van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland (nestbehandeling)

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Brandgans*

Branta leucopsis

Grauwe gans*

Anser anser

Knobbelzwaan

Cygnus olor

Kolgans*

Anser albifrons

*Inclusief iedere gans die niet voor 100% alle kenmerken vertoont van één van de wilde diersoorten brandgans, grauwe gans en kolgans.

Bijlage 2 – Soorten als bedoeld in artikel 3 van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland (directe schadebestrijding)

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Soort schade

Periode

Brandgans*

Branta leucopsis

Grasland, graan, suikerbieten, graszaad, maïs, aardappelen en vollegrondsgroenten in bedrijfsmatige teelt

Gehele jaar met uitzondering van overjarig grasland in de periode van 1 november tot 1 maart

Brandgans*

Branta leucopsis

Kwetsbare gewassen

Vanaf 1 november tot 1 maart

Ekster

Pica pica

Fruit in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 15 juni tot beëindigen van de oogst, en in ieder geval eindigend op 15 november

Gaai

Garrulus glandarius

Appel- en perenbomen in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 15 juni tot beëindigen van de oogst, en in ieder geval eindigend op 15 november

Grauwe gans*

Anser anser

Grasland, graan, suikerbieten, graszaad, maïs, aardappelen en vollegrondsgroenten in bedrijfsmatige teelt

Gehele jaar met uitzondering van overjarig grasland in de periode van 1 november tot 1 maart

Grauwe gans*

Anser anser

Kwetsbare gewassen in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 november tot 1 maart

Knobbelzwaan

Cygnus olor

Grasland, graszaad, graan, mais en groenten in bedrijfsmatige teelt

Gehele jaar

Kolgans*

Anser albifrons

Grasland, graan, suikerbieten, graszaad, maïs, aardappelen en vollegrondsgroenten in bedrijfsmatige teelt

Gehele jaar met uitzondering van overjarig grasland in de periode van 1 november tot 1 maart

Kolgans*

Anser albifrons

Kwetsbare gewassen in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 november tot 1 maart

Meerkoet

Fulica atra

Grasland en graan in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 oktober tot 1 juni

Spreeuw

Sturnus vulgaris

Fruitbomen in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 juli tot beëindigen van de oogst, en in ieder geval eindigend op 1 november

Wilde eend

Anas platyrhynchos

Graan in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 juli tot 15 augustus

*Inclusief iedere gans die niet voor 100% alle kenmerken vertoont van één van de wilde diersoorten grauwe gans, brandgans en kolgans.

Bijlage 3 – Soorten als bedoeld in artikel 4 van de Verordening vrijstellingen soorten Noord-Holland (ruimtelijke ingrepen)

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Zoogdieren

 

Aardmuis

Microtus agrestis

Bosmuis

Apodemus sylvaticus

Dwergmuis

Micromys minutus

Dwergspitsmuis

Sorex minutus

Egel

Erinaceus europaeus

Gewone bosspitsmuis

Sorex araneus

Haas

Lepus europeus

Huisspitsmuis

Crocidura russula

Konijn

Oryctolagus cuniculus

Ondergrondse woelmuis

Pitymys subterraneus

Ree

Capreolus capreolus

Rosse woelmuis

Clethrionomys glareolus

Tweekleurige bosspitsmuis

Sorex coronatus

Veldmuis

Microtus arvalis

Vos

Vulpes vulpes

Woelrat

Arvicola terrestris

 

 

Amfibieën

 

Bruine kikker

Rana temporaria

Gewone pad

Bufo bufo

Kleine watersalamander

Triturus vulgaris

Meerkikker

Rana ridibunda

Middelste groene kikker

Rana esculenta

Toelichting

Korte voorgeschiedenis

Zowel op grond van de Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming (hierna: wet) is het mogelijk om, ter bescherming van de in de wet genoemde belangen, vrijstelling te verlenen van de verschillende verboden uit deze wetten.

Op grond van de Flora- en faunawet waren deze vrijstellingen in de “Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2014” opgenomen waarvan de laatste versie op 22 september 2014 is vastgesteld.

In deze verordening werd onder andere het opzettelijk verontrusten en onklaar maken van eieren van diverse vogelsoorten, onder voorwaarden, vrijgesteld ter voorkoming van landbouwschade. Hiernaast was het doden van spreeuwen ter voorkoming van schade aan fruitbomen en doden van eenden ter voorkoming van schade aan granen, onder voorwaarden, vrijgesteld.

Naast de hierboven beschreven vrijstellingen waren er een groot aantal ontheffingen van kracht die het grondgebruikers mogelijk maakte om schade te bestrijden en te voorkomen. Onder de gelding van de wet zal de voorkoming en bestrijding van schade door grondgebruikers niet meer door middel van een ontheffing maar door middel van een vrijstelling worden toegestaan.

Ten tijde van de Flora- en faunawet was er een door de Minister verleende vrijstelling van kracht waarmee een aantal verboden van de wet niet van toepassing waren voor algemeen voorkomende soorten bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen. Daarnaast was er een vrijstelling welke was gekoppeld aan diverse gedragscodes. Het eerste onderwerp is met de invoering van de wet een bevoegdheid geworden van de provincie terwijl het tweede deel bij de minister blijft.

Wettelijke context

De wet kent drie beschermingsregimes:

  • 1.

    De bescherming van vogels die onder de Vogelrichtlijn vallen (artikel 3.1);

  • 2.

    De bescherming van dieren en planten die in de verschillende bijlagen van de Habitatrichtlijn (artikel 3.5), het Verdrag van Bonn en Bern zijn genoemd en;

  • 3.

    De bescherming van dieren die worden genoemd in de bijlage van de wet (artikel 3.10).

In artikel 3.15, lid 6, van de wet wordt bepaald dat de te bestrijden, door vogels aangerichte, schade (beschermingsregime 1) uitsluitend betrekking heeft op belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij, wateren, of schade aan flora of fauna. Voor diersoorten die worden genoemd in de bijlagen van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bonn en Bern (beschermingsregime 2) geldt dat de te bestrijden schade uitsluitend betrekking heeft op schade aan de wilde flora of fauna, of natuurlijke habitats of, ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom. Voor de bestrijding van schade veroorzaakte door de in de bijlage bij de wet genoemde soorten (beschermingsregime 3) wordt schade aan de in artikel 3.10 van de wet genoemde belangen aangewezen als schade waarvoor een vrijstelling kan worden verleend.

De wet geeft de Minister, op grond van artikel 3.15, lid 2, ook de bevoegdheid om een landelijk geldende vrijstelling te verlenen. Met artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming heeft de minister een dergelijke vrijstelling afgegeven voor de soorten Canadese gans, houtduif, kauw, zwarte kraai, konijn en vos. Hiermee is het de grondgebruiker mogelijk gemaakt om op de door hem gebruikte gronden onder meer gewasschade, actueel en dreigend, te bestrijden door middel van doden, vangen en opzettelijk verstoren.

Het verstoren van vogels (beschermingsregime 1) is in beginsel, op grond van artikel 3.1, eerste lid, verboden. Dit verbod geldt echter niet wanneer de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort, zo bepaalt artikel 3.1, vijfde lid van de wet. Vrijstelling van het verstoringsverbod is in dergelijke gevallen dus niet nodig.

Uitzondering hierop is de brandgans aangezien deze soort ook onder beschermingsregime 2 valt. Voor deze soort geldt daarom niet de uitzondering dat ze verstoord mogen worden wanneer de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding.

Provinciale context

De wet hanteert een systematiek waarin de vrijstelling het primaire instrument is waarmee provincies de bestrijding van schadeveroorzakende soorten door grondgebruikers mogelijk kan maken. Dit blijkt onder andere uit de Memorie van toelichting (pagina 230: “In de gevallen dat de vrijstelling voor schadebestrijding door de grondgebruiker en de jacht (zie hierna) onvoldoende soelaas bieden, kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen voor populatiebeheer met het oog op de belangen waarvoor in het kader van de onderscheiden beschermingsregimes kan worden afgeweken van de verboden op onder meer het vangen en doden van dieren“ en pagina 239: “Het zijn de provincies die bevoegd zijn voor de verlening van vrijstellingen voor schadebestrijding door grondgebruikers (voorgesteld artikel 3.14, derde lid), voor de verlening van ontheffingen voor populatiebeheer en voor het geven van opdrachten voor populatiebeheer en voor bestrijding van verwilderde ganzen en exoten (voorgestelde artikelen 3.15 en 3.16).

Provinciale staten hebben op grond van de artikelen 3.3, 3.8 en 3.10 van de wet dan ook de bevoegdheid om, wanneer aan een aantal voorwaarden is voldaan, bij verordening vrijstelling te verlenen van de verschillende in de wet genoemde verboden. Deze Verordening vrijstelling soorten is hiervan de uitwerking.

Op grond van de Verordening vrijstellingen soorten wordt het grondgebruikers mogelijk gemaakt om, wanneer aan de voorwaarden in de verordening is voldaan, schade veroorzaakt door een aantal in het wild levende diersoorten te voorkomen en bestrijden. Deze verordening is een voortzetting van het beleid op grond van de Flora- en faunawet. Onder de oude wet was ook nestbehandeling van de in de voorliggende verordening opgenomen vogelsoorten vrijgesteld. Daarnaast waren er een groot aantal ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet van kracht die het voor grondgebruikers mogelijk maakten om schade veroorzaakt door een aantal veel voorkomende diersoorten te bestrijden middels aan verjaging ondersteunend afschot.

Artikel 3.8 van de wet geeft provinciale staten de bevoegdheid een vrijstelling te verlenen ter voorkoming van schade veroorzaakt door soorten die onder beschermingsregime 2 vallen. Hiervan wordt in deze verordening, met uitzondering van de brandgans, geen gebruik gemaakt. Dit vanwege het feit dat de diersoorten die onder beschermingsregime 2 vallen in Noord-Holland geen zodanige schade veroorzaken die rechtvaardigt dat voor deze diersoorten een algemene afwijking van het wettelijke beschermingsregime aangewezen is.

Aanvullend op de met deze verordening verleende vrijstellingen hebben Gedeputeerde Staten op grond van de artikelen 3.3, 3.8 en 3.10 van de wet tevens de eigenstandige bevoegdheid om ontheffingen of opdrachten te verlenen.

Toelichting per diersoort

Van de in deze verordening opgenomen diersoorten is de afgelopen jaren vast komen te staan dat ze in de in Noord-Holland, in sommige gevallen op specifieke gewassen, veelvuldig schade veroorzaken, dat de maatregelen niet zorgen voor een verslechtering van de staat van instandhouding en dat er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn.

Brandgans (Branta leucopsis)

Schade

In de periode 2009-2013 werd er gemiddeld ca. € 139.000,- aan schade uitgekeerd per jaar. Hierbij was zeer duidelijk een toename zichtbaar samenhangend met de groei van de standpopulatie maar ook de schadecijfers in de winter namen exponentieel toe (van ca. € 30.000,- in 2009 tot ca. € 190.000,- in 2013). Ingrijpen in de overwinterende populatie (populatiebeheer) is ongewenst en ineffectief. Verjagen met ondersteunend afschot is daarmee het enige middel om weren en verjagen te intensiveren. Met de toename in schade is het mogelijk maken van gebruik van het geweer ter ondersteuning aan verjaging dan ook noodzakelijk.

Staat van instandhouding

De overzomerende populatie van brandganzen bedroeg in 2014 in Noord-Holland ca. 22.000 ganzen. In Noord-Holland maakte de populatie het afgelopen decennium een groei door, waarbij de aanwas sinds 2011 jaarlijks zo rond de 30-40% lag. Door een samenstel van maatregelen is de populatie in 2015 teruggebracht tot 7700 getelde brandganzen. Wanneer de ondergrens van 7000 wordt bereikt, worden de populatiebeperkende maatregelen opgeschort. Gezien het groeipotentieel van de populatie en de beperkte invloed van aan verjaging ondersteunend afschot hoeft voor de gunstige staat van instandhouding niet te worden gevreesd.

Andere bevredigende oplossingen

Brandganzen komen in de gehele provincie voor en veroorzaken schade op veel voorkomende gewassen zoals overjarig grasland. Er is gebleken dat enkel verjagen onvoldoende effect sorteert omdat er gewenning optreedt. Door het geweer ondersteunend bij verjagen in te zetten is de terugkeertijd langer gebleken en bleek er tevens meer sprake van een lerend vermogen, waarbij de ganzen gebieden opzochten waar verstoring niet of minder aan de orde was.

Nestbehandeling – het onklaar maken van eieren en nesten om te voorkomen dat de kuikens uit het ei komen - is op zichzelfstaand geen bevredigende oplossing, omdat dit hoogstens lokaal aanwasbeperkend is. Nu schade ook optreedt door overwinterende vogels en effecten van nestbehandeling op zichzelf staand onvoldoende zijn kan nestbehandeling niet als andere bevredigende oplossing worden gezien.

Ekster (pica pica)

Schade

Eksters komen overal in Noord-Holland voor. Schade aan gewassen concentreert zich echter rondom fruitboomgaarden, en betreft met name schade aan appels en peren. In de periode 2009-2013 werd er gemiddeld ca. € 9500,- aan schade uitgekeerd per jaar. Qua absoluut schadebedrag is dit niet zoveel wanneer vergeleken met provinciebreed schade veroorzakende soorten zoals de verschillende ganzensoorten. Dit komt echter doordat de schade zich slechts regionaal voordoet. Gemiddeld bedroeg de schade € 994,- per geval van belangrijke schade. Hierbij was soortgelijke schadebestrijding reeds mogelijk. Bij het uitblijven van schadebestrijding zal de schade naar verwachting dan ook meer bedragen. De schade zal bij het voorgestelde beheer in de toekomst niet aanmerkelijk toenemen - de territoriums zijn ook nu al bezet en dat zal niet wijzigen bij eventuele populatiegroei- tenzij gewasprijzen flink stijgen en/of het areaal fruitbomen wordt uitgebreid.

Staat van instandhouding

De broedpopulatie van eksters bedraagt landelijk ca. 40.000 tot 60.000 broedparen, daarvan verblijven er ca. 4000 tot 8000 in Noord-Holland . Hoewel de landelijke populatie sterk afnam tussen 1980 en 2000, is deze inmiddels het laatste decennium stabiel. In Noord-Holland maakte de populatie juist een groei door. Met de beperking in locatie (uitvoering enkel bij schade aan fruitbomen) en tijd (tijdens groei en oogstperiode) wordt meteen een geografische beperking opgelegd en een beperking in tijd. Hiermee is de vrijstelling niet beschikbaar simpelweg waar eksters voorkomen, maar enkel daar waar en wanneer er ook schade dreigt. Voor de gunstige staat van instandhouding hoeft bij het voortzetten van hetzelfde kader voor schadebestrijding dan ook niet te worden gevreesd.

Andere bevredigende oplossingen

Eksters leven in paren en zijn zeer territoriaal. Enkel verjagen volstaat daardoor niet, omdat de vogels na verjaging terug zullen keren naar hun territorium.

Nestbehandeling – het onklaar maken van eieren om te voorkomen dat de kuikens uit het ei komen - is geen bevredigende oplossing, omdat de schadeperiode (wanneer het fruit afrijpt) niet overlapt met de periode waarin er sprake is broedsel (maart-mei). Nestbehandeling zou dan hoogstens aanwas- en daarmee mogelijk populatiebeperkend zijn. Dat is niet gewenst, noch noodzakelijk.

Het vernielen van nesten heeft tevens geen zin, aangezien ekster direct in het territorium een ander nest zullen maken, op een veiligere locatie. Hierdoor wordt juist de kans op het succesvol grootbrengen van jonge eksters in het territorium groter, en is de kans op schade tevens groter nu meer ekster in het territorium zullen verblijven tijdens de kwetsbare periode.

Gaai (Garrulus glandarius)

Schade

Gaaien zijn het talrijkst in bosrijke gebieden maar komen overal in Noord-Holland voor. De gaai ontbreekt alleen in de meest boomloze landschappen. Gaaien gebruiken boomgaarden in het open landschap als stapsteen en bosenclave, erfbeplanting in het buitengebied, windsingels en bomenrijen langs wegen als verbindingscorridors. Schade aan gewassen concentreert zich rondom fruitboomgaarden, en betreft met name schade aan appels en peren.

In de periode 2009-2013 werd er gemiddeld ca. € 5000,- aan schade uitgekeerd per jaar. Qua absoluut schadebedrag is dit niet zoveel wanneer vergeleken met provincie breed schade veroorzakende soorten zoals de verschillende ganzensoorten. Dit komt echter doordat de schade zich slechts regionaal voordoet. Gemiddeld bedroeg de schade € 1090,- per geval van belangrijke schade. Voorkomen van schade door gaaien door aan verjaging ondersteunend afschot is pas mogelijk sinds 2 april 2014.

De schade zal bij het voorgestelde beheer in de toekomst niet aanmerkelijk toenemen - de territoriums zijn ook nu al bezet en dat zal niet wijzigen bij eventuele populatiegroei- tenzij gewasprijzen flink stijgen en/of het areaal fruitbomen wordt uitgebreid.

Staat van instandhouding

De broedpopulatie van gaaien bedraagt landelijk ca. 40.000 tot 60.000 broedparen, daarvan verblijven er ca. 2500-4500 in Noord-Holland. De landelijke populatie nam licht toe tussen 1980 en 2010. In Noord-Holland maakte de populatie ook een groei door, tussen 1990 en 2010 verdubbelde de populatie. Met de beperking in locatie (uitvoering enkel bij schade aan fruitbomen) en tijd (tijdens groei en oogstperiode) wordt meteen een geografische beperking opgelegd en een beperking in tijd. Hiermee is de vrijstelling niet beschikbaar simpelweg waar gaaien voorkomen, maar enkel daar waar en wanneer er ook schade dreigt. Voor de gunstige staat van instandhouding hoeft bij het lokaal uitvoeren van schadebestrijding dan ook niet te worden gevreesd.

Andere bevredigende oplossingen

Gaaien zijn eerder solitair dan groeps-/paarvormend maar verblijven delen van het jaar wel in broedparen, soms met concurrerende gaaien. Hierbij zijn ze gebiedsvast. Enkel verjagen volstaat daardoor niet, omdat de vogels na verjaging terug zullen keren.

Nestbehandeling – het onklaar maken van eieren om te voorkomen dat de kuikens uit het ei komen - is geen bevredigende oplossing, omdat de schadeperiode (wanneer het fruit afrijpt) niet overlapt met de periode waarin er sprake is broedsel (april-mei). Nestbehandeling zou dan hoogstens aanwas- en daarmee mogelijk populatiebeperkend zijn. Dat is niet gewenst, noch noodzakelijk.

Het vernielen van nesten heeft tevens geen zin, aangezien gaaien direct in hun gebied een ander nest zullen maken, op een veiligere locatie. Hierdoor wordt juist de kans op het succesvol grootbrengen van jonge gaaien in het territorium groter, en is de kans op schade tevens groter nu meer gaaien in het territorium zullen verblijven tijdens de kwetsbare periode.

Grauwe gans (Anser anser)

Schade

In de periode 2009-2013 werd er gemiddeld ca. € 2.000.000,- aan schade uitgekeerd per jaar. Hierbij was zeer duidelijk een toename zichtbaar samenhangend met de groei van de standpopulatie maar ook de schadecijfers in de winter verdubbelden (van ca. € 1.323.360,- in 2009 tot ca. € 2.823.940,- in 2013). Ingrijpen in de overwinterende populatie is ongewenst en ineffectief. Verjagen met ondersteunend afschot is daarmee het enige middel om de schadebestrijding te intensiveren. Met de toename in schade is het mogelijk maken van gebruik van het geweer ter ondersteuning aan verjaging dan ook noodzakelijk.

Staat van instandhouding

De overzomerende populatie van brandganzen bedroeg in 2014 in Noord-Holland ca. 22.000 ganzen. In Noord-Holland maakte de populatie het afgelopen decennium een groei door, waarbij de aanwas sinds 2011 jaarlijks zo rond de 30-40% lag. Door een samenstel van maatregelen is de populatie in 2015 teruggebracht tot 7700 getelde brandganzen. Wanneer de ondergrens van 7000 wordt bereikt, worden de populatiebeperkende maatregelen opgeschort. Gezien het groeipotentieel van de populatie en de beperkte invloed van aan verjaging ondersteunend afschot hoeft voor de gunstige staat van instandhouding niet te worden gevreesd.

Andere bevredigende oplossingen

Grauwe ganzen komen in de gehele provincie voor en veroorzaken schade op veel voorkomende gewassen zoals overjarig grasland. Er is gebleken dat enkel verjagen onvoldoende effect sorteert omdat er gewenning optreedt. Door het geweer ondersteunend bij verjagen in te zetten is de terugkeertijd langer gebleken en bleek er tevens sprake van een lerend vermogen, waarbij de ganzen gebieden opzochten waar verstoring niet of minder aan de orde was.

Nestbehandeling – het onklaar maken van eieren en nesten om te voorkomen dat de kuikens uit het ei komen - is op zichzelfstaand geen bevredigende oplossing, omdat dit hoogstens lokaal aanwasbeperkend is. Nu schade ook optreedt door overwinterende vogels en effecten van nestbehandeling op zichzelf staand onvoldoende zijn kan nestbehandeling niet als andere bevredigende oplossing worden gezien.

Knobbelzwaan (Cygnus olor)

Schade

Knobbelzwanen komen in een groot deel van Noord-Holland talrijk voor; enkel op Texel, de polders Haarlemmermeer en Wieringermeer en in de duinen nauwelijks tot niet. Schade aan gewassen en dan met name grasland (ca. 90%) treedt vrijwel provinciebreed op, uitgezonderd de genoemde gebieden waar knobbelzwanen niet broeden. In de periode 2009-2013 werd er gemiddeld ca. € 30.000,- aan schade uitgekeerd per jaar. Opvallend is dat schades vooral ontstaan in de eerste 4-6 maanden van het jaar. Hierbij was soortgelijke schadebestrijding reeds mogelijk, maar ontstaat vermoedelijk nog steeds schade omdat de dan territoriale paren steeds terugkeren. Aan verjaging ondersteunend afschot kan dan de verjaging effectiever maken. In de tweede helft van het jaar wordt er ook wel schade gemeld, maar deze is veel lager, vermoedelijk omdat de groepen knobbelzwanen die dan zijn teruggekeerd van de plassen en meren zich beter laten verjagen.

Staat van instandhouding

De populatie van knobbelzwanen maakte sinds de jaren 90 een gestage groei door, waarbij de groei rond 2005 is af gaan vlakken en er nu een lichte afname van de populatie is waar te nemen. De broedpopulatie van knobbelzwanen bedraagt landelijk ca. 6000 broedparen, daarvan verblijven er ca. 1200-1400 in Noord-Holland. Daarnaast is er ook nog sprake van een overwinterende populatie, die voor Noord-Holland ca. 7000-1000 vogels bedraagt. De populatie is gegroeid onder een regime waarin gelijke of verdergaande mogelijkheden bestonden voor schadebestrijding. Voor de gunstige staat van instandhouding hoeft bij het voortzetten van deze schadebestrijding dan ook niet te worden gevreesd.

Andere bevredigende oplossingen

Knobbelzwanen leven tijdens het broeden in paren en zijn zeer territoriaal. Enkel verjagen volstaat daardoor niet, omdat de vogels na verjaging terug zullen keren naar hun territorium. Na de broedperiode houden knobbelzwanen zich in groepen op. Verjaging lijkt dan effectiever te zijn.

Nestbehandeling – het onklaar maken van eieren en nesten om te voorkomen dat de kuikens uit het ei komen - is op zichzelfstaand geen bevredigende oplossing, omdat dit hoogstens lokaal aanwasbeperkend is. Nu schade ook optreedt door overwinterende vogels en effecten van nestbehandeling op zichzelf staand onvoldoende zijn kan nestbehandeling niet als andere bevredigende oplossing worden gezien.

Kolgans (Anser albifrons)

Schade

In de periode 2009-2013 werd er gemiddeld ca. € 312.000,- aan schade uitgekeerd per jaar. Hierbij was het met name de winterperiode waarin schade optrad (gemiddeld ca. € 299.000,- tegenover ca. € 13.000,- zomerschade). Hierbij was een toename zichtbaar van ca. 213.000,- in 2009 tot ca. € 371.000,- in 2013. Ingrijpen in de overwinterende populatie (populatiebeheer) is ongewenst en ineffectief. Verjagen met ondersteunend afschot is daarmee het enige middel om de schadebestrijding te intensiveren. Met de toename in schade is het mogelijk maken van gebruik van het geweer ter ondersteuning aan verjaging in de winterperiode dan ook noodzakelijk.

Staat van instandhouding

Van de overzomerende populatie van kolganzen werden in 2014 slechts 11 ganzen geteld. Eerdere jaren zagen het aantal beneden de 80 vogels blijven. In Noord-Holland is de kolgans dan ook geen broedvogel van betekenis. Om te voorkomen dat hier zich een broedpopulatie vestigt – zoals eerder gebeurd is met brandgans – is nestbehandeling gewenst. Wanneer we het hebben over de Noord-Hollandse populatie kolganzen betreft het echter overwinterende ganzen. Omdat het hier overwinterende vogels betreft en gezien de beperkte invloed van aan verjaging ondersteunend afschot hoeft voor de gunstige staat van instandhouding niet te worden gevreesd.

Andere bevredigende oplossingen

Kolganzen komen gedurende de winter in de gehele provincie voor en veroorzaken provinciebreed schade. Er is gebleken dat enkel verjagen onvoldoende effect sorteert omdat er gewenning optreedt. Door het geweer ondersteunend bij verjagen in te zetten is de terugkeertijd langer gebleken en bleek er tevens sprake van een lerend vermogen, waarbij de ganzen gebieden opzochten waar verstoring niet of minder aan de orde was.

Nestbehandeling – het onklaar maken van eieren en nesten om te voorkomen dat de kuikens uit het ei komen - is op zichzelfstaand geen bevredigende oplossing, omdat dit hoogstens lokaal aanwasbeperkend is. Nu schade met name optreedt door overwinterende ganzen kan nestbehandeling niet als andere bevredigende oplossing worden gezien.

Meerkoet

Schade

Meerkoeten komen met name in grote getallen voor in de lager gelegen, waterrijke provincies, waaronder Noord-Holland. Hoewel de populatie omvangrijk is, blijft de schade beperkt. Op basis van de Provinciale vrijstelling (2009 en 2014) was verjaging van meerkoeten reeds toegestaan. Tevens waren er ontheffingen geldig voor aan verjaging ondersteunend afschot ter voorkoming van schade aan landbouwgewassen. Dit is effectief gebleken; schademeldingen zijn incidenteel, gemiddeld circa € 2600,- per jaar in de periode 2009-2013, tegenover > € 76.000 in 2002. Vanwege het schadepotentieel – meerkoeten kunnen vraat- en verslempingschade veroorzaken aan met name grasland en granen vooral in de winter en het voorjaar - is voortzetting van de ingezette schadebestrijding gewenst. Bij uitblijven van deze mogelijkheid zal de schade naar verwachting weer toenemen.

Staat van instandhouding

De landelijke broedpopulatie van de meerkoet bedroeg in 1998-2000 130.000-180.000 broedparen. Sinds de jaren ’60 nam de populatie toe, waarna sinds half jaren ’90 een langzame afname zichtbaar werd. De populatie is echter nog steeds zeer omvangrijk, waarbij deze in Noord-Holland circa 15.000-20.000 telt. Aangezien de populatie stabiel is en het hier enkel om aan verjaging ondersteunend afschot gaat hoeft voor de gunstige staat van instandhouding niet te worden gevreesd.

Andere bevredigende oplossingen

Afschermen van gewassen is gezien de omvang van schadepercelen en de beperkingen die dit oplevert voor (de oogst van) de gewassen niet mogelijk. Enkel verjagen is onvoldoende om schade te beperken omdat gewenning optreedt en de terugkeertijd kort is.

Spreeuw (Sturnus vulgaris)

Schade

Spreeuwen komen overal in Noord-Holland voor, in mindere mate in de Haarlemmermeer en de Noord-kop. Schade kan optreden aan kiemend graan, mais en fruit (o.a. kersen, appels en peren). Op basis van de Provinciale vrijstelling (2009 en 2014) was schadebestrijding in relatie tot de bedrijfsmatige teelt van fruit in de kwetsbare periode reeds mogelijk. Tevens waren enkele ontheffingen geldig, verleend aan individuele grondgebruikers. Dit blijkt effectief; schademeldingen buiten dit kader zijn incidenteel. Vanwege het schadepotentieel – spreeuwen kunnen (pik)schade veroorzaken aan vele soorten gewassen – is voortzetting van deze schadebestrijding gewenst.

Staat van instandhouding

De broedpopulatie van spreeuwen bedroef in 1998-2000 500.000-900.000 broedparen. Hoewel de landelijke broedpopulatie van 1990-2000 aanmerkelijk daalde, is deze het laatste decennium inmiddels stabiel. Voor de gunstige staat van instandhouding hoeft bij het voortzetten van hetzelfde kader voor schadebestrijding dan ook niet te worden gevreesd.

Andere bevredigende oplossingen

Spreeuwen verplaatsen zich bij het foerageren in grote zwermen. Bij verjaging vliegen de vogels op maar keren snel terug. Gewenning aan bijvoorbeeld knalapparaten treedt snel op. Enkel verjagen volstaat daardoor niet, omdat de vogels na verjaging terug zullen keren naar hun territorium. Afschermen van gewassen is gezien de omvang van schadepercelen en de beperkingen die dit oplevert voor (de oogst van) de gewassen tevens niet mogelijk.

Nestbehandeling is gezien de populatiegrootte en het broedgedrag ineffectief en kan daarmee niet als andere bevredigende oplossing worden beschouwd.

Wilde eend (Anas platyrhynchos)

Schade

Wilde eenden komen in heel Noord-Holland voor. Het behouden van een goede wildstand wordt reeds mogelijk gemaakt door openstelling van de jacht. Buiten de jachtperiode treedt echter –voornamelijk - schade op in gelegerd graan en incidenteel aan overige kwetsbare gewassen en overjarig grasland. Met de beperking in locatie (uitvoering enkel bij dreigende schade aan graan) en tijd (tijdens kwetsbare periode) wordt meteen een geografische beperking opgelegd en een beperking in tijd. Hiermee is de vrijstelling niet beschikbaar simpelweg waar wilde eenden voorkomen, maar enkel daar waar en wanneer er ook schade dreigt. Dit is gezien het beperkte aantal gevallen van getaxeerde belangrijke schade succesvol gebleken. Omdat het hier een voortzetting van de mogelijkheden tot schadebestrijding betreft zal de schade naar verwachting niet toenemen. Bij uitblijven van deze mogelijkheden zal de schade naar verwachting toenemen.

Staat van instandhouding

De landelijke populatie van wilde eend is omvangrijk met schattingen tussen de 350.000 en 500.000, waarvan zo’n 35.000 tot 75.000 in Noord-Holland. De populatie vertoont sinds 1990 een dalende trend. Over het algemeen genomen is de populatie dusdanig groot en weerbaar dat er, ook met voortzetting van de beperkte mogelijkheden tot schadebestrijding, niet gevreesd hoeft te worden voor de gunstige staat van instandhouding.

Andere bevredigende oplossingen

Wilde eenden richten zich naar waar geschikte gewassen staan. Lokaal alternatieve gewassen kweken vormt dan ook geen andere bevredigende oplossing. Het verjagen op zichzelf staand sorteert onvoldoende effect door gewenning.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 zijn omschrijvingen van begrippen opgenomen die in de diverse bepalingen in de verordening worden gehanteerd.

Artikel 2

Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid op grond van artikel 3.3, lid 2, van de wet.

Het is in beginsel verboden om nesten en eieren van vogels te verwijderen die vallen onder de bescherming van de wet. Ter voorkoming en bestrijding van schade aan de in de wet genoemde belangen kan het nuttig zijn om dergelijke handelingen toch toe te staan. Dit artikel voorziet in het vrijstellen van de zogenaamde “nestbehandeling. Door middel van nestbehandeling wordt het aantal uit te komen eieren beperkt en hierdoor schade aan gewassen voorkomen. PS achten het nodig om voor een aantal soorten de nestbehandeling toe te staan. Het betreft hier een aantal vogelsoorten die in de gehele provincie schade aan de in de wet genoemde belangen veroorzaken en waarvan duidelijk is dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is.

In bijlage 1 van de verordening zijn de soorten brandgans, grauwe gans, knobbelzwaan, kolgans en rietgans aangewezen als vogels waarvan vast staat dat ze schade veroorzaken en waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is, of door dit besluit in het geding komt.

Het vrijstellen van de nestbehandeling voor deze soorten is een voortzetting van de onder de Flora- en faunawet geldende provinciale vrijstelling.

Omdat de brandgans zowel onder de bescherming van de Vogelrichtlijn als het verdrag van Bonn valt en er voor deze soort dus een extra verbod van kracht is, is om nestbehandeling toch mogelijk te maken, het 2e lid opgenomen.

Artikel 3

Artikel 3 voorziet in het vrijstellen van handelingen waardoor grondgebruikers dieren mogen doden ter voorkoming en bestrijding van belangrijke schade aan bedrijfsmatige teelten. Dit doden mag uitsluitend gebeuren ter ondersteuning van de verjaging, in bepaalde periodes en ter voorkoming van schade aan bepaalde gewassen.

Lid 1

De vrijstelling heeft tot doel het mogelijk maken van het bestrijden van schade aan landbouwgewassen door middel van, aan verjaging ondersteunend, afschot. In bijlage 2 zijn de soorten opgenomen waarvan de afgelopen jaren duidelijk is geworden dat ze aan specifieke gewassen in Noord-Holland veelvuldig schade veroorzaken. Omdat niet alle soorten aan alle gewassen in het gehele jaar schade veroorzaken is er voor gekozen de vrijstelling per soort te specificeren. Uit de schadehistorie blijkt in welke periode welke gewassen kwetsbaar zijn. Hierop zijn de kolommen “Soort schade” en “Periode” gebaseerd.

Lid 2

Omdat de brandgans (Branta leucopsis) onder twee verschillende beschermingsregimes valt is, om ondersteunend afschot toch mogelijk te maken, het 2e lid opgenomen

Lid 3

In beginsel moet worden geprobeerd dieren die schade veroorzaken te verjagen. Om deze verjaging zo effectief mogelijk te laten zijn is het bij deze verjaging, op grond van deze vrijstelling, toegestaan een aantal soorten te doden. Deze vrijstelling is dus niet bedoeld voor het terugbrengen in aantal van populaties van soorten. Mocht dit voor bepaalde diersoorten wel nodig worden geacht dan kunnen daar de instrumenten “ontheffing” en “opdracht” voor worden ingezet.

Lid 4

Aangezien de vrijstelling uitsluitend bedoeld is voor de bestrijding en voorkoming van schade door grondgebruikers is een koppeling met de schadegevoelige gewassen per diersoort opgenomen. In bijlage 2 is per diersoort benoemd voor welke schades, in welke periodes, de verschillende vrijstellingen gebruikt mogen worden.

Lid 5

Aangezien de vrijstelling uitsluitend bedoeld is voor de bestrijding en voorkoming van schade door grondgebruikers is een koppeling met de periode waarin afschot per diersoort opgenomen.

Lid 6

Het doden van dieren mag uitsluitend als er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is. Naar ons oordeel is dat voor de genoemde soorten het geval. Wel blijft het naar ons oordeel nodig en nuttig om het voorkomen van de soorten op de schadepercelen tot een minimum te beperken door het toepassen van twee preventieve middelen. Punt van aandacht bij het inzetten van preventieve middelen is de gewenning die bij de dieren kan optreden. Als er gewenning op treed zijn de middelen niet meer effectief. Wanneer op alle gewassen (bijvoorbeeld ook gras) altijd werende middelen staat zal op grotere schaal bekeken de effectiviteit van de maatregelen afnemen. Er daarom er voor gekozen om als voorwaarde op te nemen dat tenminste twee preventieve middelen in werking moeten zijn op percelen met kwetsbare gewassen. Hierbij kan gedacht worden aan de middelen welke staan genoemd in de Handreiking Faunaschade van het Faunafonds.

Lid 7

Nederland heeft internationaal een grote rol in de opvang van ganzen die in de winter uit noordelijker gelegen gebieden naar het zuiden trekken. Om in de winter de schade buiten foerageergebieden te verminderen, werd voorheen ingezet op verjaging naar foerageergebieden. Uit de landelijke evaluatie van dit beleid (LNV/Alterra, 2009) en telrapportages tot 2010/2011 (Faunafonds/Sovon) blijkt dat dit uitgangspunt van enerzijds opvangen en anderzijds verjagen, door versnippering van de foerageergebieden en een te gering verschil van rust binnen en onrust buiten de foerageergebieden, niet effectief en efficiënt is. Naar aanleiding van deze evaluatie wordt nu geconcentreerd op de ligging van rustgebieden om de effectiviteit te maximaliseren.

Wij zullen in Noord-Holland rustgebieden aanwijzen voor overwinterende ganzen. Door rustgebieden aan te wijzen bieden wij bescherming en voedsel aan trekganzen en kunnen deze dieren (grauwe, kol-, brand- en rotganzen) voldoende conditie opbouwen om aan de trek terug te beginnen. Om dit te bereiken is afschot ter ondersteuning van verjaging binnen de begrenzing van de foerageer/rustgebieden niet toegestaan.

Lid 8

Zolang nog geen rustgebieden zijn aangewezen mag, om toch voor de in Nederland overwinterende ganzen voldoende rust te bieden, van deze vrijstellingen geen gebruik gemaakt worden binnen de huidige foerageergebieden. Hiervoor geldt de periode waarin Nederland als overwinteringsgebied gebruikt wordt door de verschillende ganzensoorten.

Lid 9

Op grond van artikel 3.3, vijfde lid van de wet moet in de vrijstelling worden benoemd welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden gebruikt mogen worden bij de uitvoering. Wij achten het geweer het meest effectieve middel. De hond mag uitsluitend worden gebruikt voor het apporteren van de geschoten dieren en mag niet als dodingsmiddel worden ingezet.

Lid 10

In beginsel is het, op grond van artikel 3.16 van het Besluit natuurbescherming, niet toegestaan het geweer te hanteren voor zonsopkomst en na zonsondergang. Echter, dieren worden vaak bij het aanbreken van de dag (voor zonsopkomst) al actief aangezien het dan op veel dagen al deels licht is. Het tegenovergestelde geldt voor de zonsondergang; ook kort na de zonsondergang zijn dieren vaak nog actief. Om effectief schade te kunnen voorkomen is het naar ons oordeel nuttig dat er, wanneer voldoende licht beschikbaar, ook in deze periodes (vanaf één uur voor zonsopkomst tot één uur na zonsondergang) gebruik gemaakt kan worden van de vrijstelling.

Lid 11

Aangezien deze vrijstelling dient ter voorkoming en bestrijding van schade aan landbouwgewassen zal de uitvoering voornamelijk plaatsvinden op de percelen met de te beschermen gewassen. Afhankelijk van de lokale situatie kan voor de praktische uitvoering van de schadebestrijding daarnaast nodig zijn om op direct aangrenzende percelen of wateren gebruik te maken van de vrijstelling. Het gaat daarbij niet om het bestrijden van schade op die aangrenzende percelen of wateren maar om het gebruik van het geweer vanaf die percelen of wateren om op het schadeperceel schade te voorkomen.

Lid 12

Dode dieren kunnen een bron zijn van ziekten. Het in het veld achterlaten van de gedode dieren achten wij dan ook een risico. Wij achten het daarom van belang dat gedode dieren bij het verlaten van het veld opgeruimd worden.

Lid 13

Het is van belang te waarborgen dat de gunstige staat van instandhouding van de diersoorten die met deze vrijstelling worden vrijgesteld niet in het geding komt. Aangezien de vrijstelling als doel heeft het “aan verjaging ondersteunend afschot” mogelijk te maken en niet het beperken van populaties van dieren tot doel heeft, achten wij het doden van maximaal vier dieren met maximaal vijf geweerdragers per verjaagactie afdoende. Dit stelt grondgebruikers in staat het afschot in te zetten ter ondersteuning van de verjaging zonder dat, door afschot van grote aantallen dieren, eventueel de gunstige staat van instandhouding in het geding kan komen.

Artikel 4

Op grond van artikel 3.10 van de wet is het mogelijk om de bescherming van bepaalde diersoorten (opgesomd in de Bijlage bij de Wet natuurbescherming) op te heffen door middel van een ontheffing of een vrijstelling. Met artikel 3.10 van de wet wordt het mogelijk gemaakt om die bescherming op te heffen om redenen die onder meer verband houden met ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of verband houden met onder meer het bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen. Met artikel 4 van de verordening wordt een dergelijke vrijstelling gegeven.

De diersoorten waarop de vrijstelling ten behoeve van ruimtelijke ingrepen ziet worden genoemd in de bijlage 2 behorende bij de verordening. Het betreft diersoorten waarvoor onder de gelding van de Flora- en faunawet, op basis van het Besluit vrijstelling beschermde dier en plantensoorten en de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, reeds een vrijstelling gold.

De vliegvelden ten behoeve waarvan op grond van deze vrijstelling bestendig beheer en onderhoud kan worden uitgevoerd betreffen de luchthaventerreinen in de provincie waarvoor op grond van de Wet luchtvaart een luchthavenbesluit, dan wel een luchthavenregeling geldt .

Artikel 5

In artikel 5 is de meldings- en rapportageplicht opgenomen. Deze zijn opgenomen zodat we een goed beeld kunnen houden van op welke manier er van de vrijstelling gebruikt wordt gemaakt en de vrijstelling niet zorgt voor een verslechtering van de desbetreffende soort.

Ook zijn hier een aantal artikelen opgenomen die helderheid verschaffen over wie de vrijstelling mag gebruiken en wordt de link met het Faunabeheerplan vastgelegd.

Voordat er tot uitvoering van de vrijstelling overgegaan mag worden moet de intentie tot uitvoering aan de provincie worden gemeld. Dit zodat we als bevoegd gezag op de hoogte zijn van het gebruik van de door ons verleende vrijstelling en de mogelijkheid hebben tot (steekproefsgewijze) controle. In de melding zal de eigenaar, de grondgebruiker of degene aan wie namens hem, conform artikel 3.15 zevende lid van de wet, toestemming is verleend, aangeven wanneer er waar uitvoert zal worden op grond van de vrijstelling. Eventuele latere wijzigingen van dit voornemen moeten ook worden doorgegeven.

Ter controle op de gunstige staat van instandhouding van de soort en in verband met de evaluatie van de toegepaste werkwijze is het van belang dat de grondgebruiker, aan het einde van de periode van uitvoering rapporteert. Op deze manier houden we zicht op hoe veel en op welke locaties de vrijstelling wordt gebruikt. Eveneens maakt dit eventueel benodigde aanpassingen mogelijk.

Artikel 6

Dit artikel voorziet in het intrekken van de vrijstelling die op grond van de Flora- en faunawet van kracht was.

Artikel 7

De verordening treedt in werking op het moment dat de wet in werking treedt.

Artikel 8

In dit artikel wordt de citeertitel van de verordening weergegeven.

 

 

Naar boven