Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe IJssel

 

Bekendmaking van het besluit van 8 november 2016 – zaaknummer 2015-013950 tot wijziging van een regeling

Laatstelijk gewijzigd bij besluit van

Het college van burgemeester en wethouders / Gedeputeerde staten

datum

Toestemming van de Raad/ Provinciale Staten

Apeldoorn

17 november 2015

17 december 2015

Brummen

17 november 2015

17 december 2015

Epe

10 november 2015

10 december 2015

Voorst

15 december 2015

29 februari 2016

Gelderland

3 november 2015

16 december 2015

Gepubliceerd in de Staatscourant van 28 juni 2016, nr. 34186

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    actualisatie van de begroting:

    • een deelnemer die lopende een begrotingsjaar meer taken inbrengt dan in een begroting is voorzien en die niet leiden tot verhoging van de bijdragen van de andere deelnemers;

      of,

    • een verschuiving binnen de begrotingsposten die niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers;

  • b.

    basistaken: taken bedoeld in versie 2.3 van het Basistakenpakket regionale uitvoeringsorganisaties omgevingsrecht zoals vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 25 mei 2011, dan wel de daarvoor in de plaats getreden wet- en regelgeving;

  • c.

    bovenregionale taken: taken die ten behoeve van de deelnemers en van de deelnemers aan andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland worden verricht en niet zijnde complexe taken;

  • d.

    complexe taken: taken ten aanzien van:

    • inrichtingen die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009;

    • inrichtingen waartoe een gpbv-installatie behoort als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of

    • inrichtingen die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 1999;

  • e.

    deelnemers: de bestuursorganen die deze regeling hebben vastgesteld;

  • f.

    directeur: de directeur van het openbaar lichaam;

  • g.

    gemeenteraden: de raden van de gemeenten waartoe de deelnemers behoren;

  • h.

    openbaar lichaam: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2;

  • i.

    provinciale staten: provinciale staten van Gelderland;

  • j.

    regeling: de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe IJssel;

  • k.

    robuust: in overeenstemming met de kwaliteitscriteria 2.1 dan wel de daarvoor in de plaats getreden wet- en regelgeving;

  • l.

    Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2. Openbaar lichaam

Er is een openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Veluwe IJssel, statutair gevestigd te Apeldoorn.

Hoofdstuk 2. Belang, taken, bevoegdheden en bijdragen

Artikel 3. Belang

Het openbaar lichaam is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het kader van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 4. Basistaken en overige taken

  • 1.

    Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 3:

  • a.

    brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam en

  • b.

    kunnen de deelnemers de uitvoering van overige taken op het gebied van het omgevingsrecht waaronder in ieder geval begrepen milieutaken niet vallende onder basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam.

  • 2.

    Tot de taken genoemd in het eerste lid kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met die taken.

  • 3.

    Het besluit van een deelnemer tot deelname aan deze regeling bevat een opgave van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 4.

    Over de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid worden afzonderlijke samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de rechtspersoon van de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

Artikel 5. Bovenregionale en complexe taken

  • 1.

    Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd door het openbaar lichaam, te laten uitvoeren door andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland die de taken aan zich hebben getrokken.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die het openbaar lichaam aan zich heeft getrokken, uit te voeren voor andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

  • 3.

    De taken worden uitgevoerd tegen vergoeding van de tussen de regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland overeen gekomen kosten.

  • 4.

    Over de uitvoering van bovenregionale en complexe taken worden samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen het openbaar lichaam en andere uitvoeringsdiensten in Gelderland.

Artikel 6. Verzoektaken

  • 1.

    Naast de taken, genoemd in artikel 4, voert het openbaar lichaam op verzoek van een deelnemer andere uitvoerende, coördinerende, adviserende en ondersteunende taken op het gebied van het omgevingsrecht uit.

  • 2.

    Over de uitvoering van deze taken worden afzonderlijke samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de rechtspersoon van de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

Artikel 7. Bevoegdheden

  • 1.

    De deelnemers dragen geen publiekrechtelijke bevoegdheden over aan het openbaar lichaam.

  • 2.

    De deelnemers beslissen ieder afzonderlijk over de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het openbaar lichaam.

Artikel 8. Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

  • a.

    het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • b.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • c.

    het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • d.

    het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • e.

    het oprichten van en het deelnemen in een rechtspersoon;

  • f.

    commerciële dienstverlening aan private partijen.

Artikel 9. Bijdragen

  • 1.

    De deelnemers dragen bij in de kosten van het openbaar lichaam naar rato van de bij het openbaar lichaam ondergebrachte taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5, met dien verstande dat de jaarlijkse bijdragen bestaat uit:

  • a.

    de kosten voor de ingebrachte formatie, inclusief de kosten voor de overhead, behorend bij de ingebrachte taken,

  • b.

    de budgetten voor inhuur, uitbesteding en materiele lasten,

  • c.

    de vergoedingen in het kader van het Gelders stelsel,

  • d.

    minus de vergoedingen van andere uitvoeringsdiensten in Gelderland aan het openbaar lichaam.

  • 2.

    Daarenboven vergoedt een deelnemer de kosten voor het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 6.

  • 3.

    Het algemeen bestuur vermeldt de eerste drie jaren jaarlijks bij de vaststelling van de begroting het aantal ingebrachte formatieplaatsen per deelnemer, inclusief de daarbij behorende overhead, en stelt op basis daarvan de procentuele bijdrage per deelnemer, de verdeelsleutel, vast.

  • 4.

    De bijdragen van de deelnemers voor inhuur, uitbesteding en materiele lasten zijn gekoppeld aan de inbrengende deelnemer en hebben geen invloed op de verdeelsleutel. De deelnemer die een wijziging wil aanbrengen in de bijdrage voor inhuur, uitbesteding en materiele lasten, meldt dat in het lopende begrotingsjaar en voor de opstelling van de begroting van het komende jaar bij het algemeen bestuur.

  • 5.

    Het algemeen bestuur doet voor 1 juli van het derde bestaansjaar van het openbaar lichaam een voorstel voor de bijdragen van de deelnemers vanaf het vierde bestaansjaar. Deze bijdragen worden opgenomen in de begroting voor het vierde bestaansjaar, tenzij de deelnemers het voorstel afwijzen en gezamenlijk tot een ander besluit komen.

  • 6.

    De deelnemers dragen er steeds zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 7.

    De deelnemers betalen de bijdrage per kwartaal vooruit, te weten vijfentwintig procent van de verschuldigde bijdrage.

Hoofdstuk 3. Algemeen bestuur

Artikel 10. Samenstelling en stemverhouding

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit zes leden, waaronder de voorzitter.

  • 2.

    Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid en een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan, met uitzondering van het college van Voorst dat twee leden en twee plaatsvervangende leden aanwijst. Een lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur kan niet tevens medewerker in dienst van of op grond van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn voor het openbaar lichaam.

  • 3.

    Bij een stemming wordt gestemd en besloten op basis van de principes ‘elk lid één stem’ en ‘gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen’.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid is voor besluiten gericht op de vaststelling van de begroting, de jaarrekening en de bestemming van de reserves in plaats van een gewone meerderheid een meerderheid van ten minste tweederde van de uitgebrachte stemmen nodig om een besluit tot stand te brengen.

  • 5.

    Voor de totstandkoming van besluiten tot vaststelling van een uittredingsovereenkomst en, bij opheffing van deze regeling, het liquidatieplan is unanimiteit van stemmen vereist.

  • 6.

    Een lid van het algemeen bestuur dat van opvatting is dat een besluit als bedoeld in het derde lid tot ongewenste en onrechtvaardige gevolgen leidt voor de deelnemer die hij vertegenwoordigt, kan een herstemming aanvragen.

  • 7.

    Bij een herstemming geldt het principe van gewogen stemmen, waarbij de stemmen als volgt worden gewogen:

  • het lid van de gemeente Apeldoorn heeft een viervoudig stemrecht en

  • de andere leden hebben enkelvoudig stemrecht.

  • 8.

    Bij de herstemming is slechts sprake van een rechtsgeldig genomen besluit als

  • het met in achtneming van het bepaalde in het zevende lid is genomen en wordt gedragen door ten minste tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen en

  • ten minste de vertegenwoordigers van drie verschillende deelnemers met het besluit instemmen.

Artikel 11. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

  • 1.

    De deelnemers wijzen de leden van het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    In geval van periodiek aftreden blijven de aftredende leden hun functie als lid van het algemeen bestuur waarnemen, totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 3.

    Als tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de deelnemer in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 4.

    De deelnemer die een lid heeft aangewezen dat niet langer diens vertrouwen bezit, kan dat lid schorsen of ontslaan. De schorsing of het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 5.

    Van elke aanwijzing, schorsing of ontslag geeft de deelnemer die het aangaat terstond kennis aan de voorzitter.

  • 6.

    Een lid van het algemeen bestuur kan ontslag nemen. Hij stelt de voorzitter en de deelnemer die hem heeft aangewezen hiervan tijdig op de hoogte. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 7.

    De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

Artikel 12. Werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als het daartoe zelf besluit, als de voorzitter dat nodigt oordeelt of als ten minste een vijfde van het aantal leden daarom met opgaaf van redenen verzoekt, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 2.

    In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 3.

    Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het tweede lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 4.

    In een vergadering als bedoeld in het derde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.

Artikel 13. Bevoegdheden

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur, tenzij de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet, maar in ieder geval met uitzondering van de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting, alsmede de wijzigingen daarvan en de jaarrekening.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan instructies geven voor de werkwijze van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het algemeen bestuur beslist over alle aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet op grond van de Wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter toekomt.

Hoofdstuk 4. Dagelijks bestuur

Artikel 14. Samenstelling en stemverhouding

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat naast de voorzitter uit twee andere leden.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn ieder afkomstig van verschillende deelnemers.

  • 3.

    De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder één stem. Ingeval de stemmen staken, is de uitgebrachte stem van de voorzitter, of, bij diens afwezigheid, van de plaatsvervangend voorzitter, beslissend.

Artikel 15. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de andere leden van het dagelijks bestuur aan. Het algemeen bestuur wijst daarbij ook één van deze leden aan als plaatsvervangend voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer een ontslag uit het dagelijks bestuur ingaat. In geval van periodiek aftreden van de leden van het algemeen bestuur, blijven de aftredende leden van het dagelijks bestuur hun functie waarnemen, totdat het algemeen bestuur in zijn eerste vergadering in nieuwe samenstelling nieuwe leden voor het dagelijks bestuur heeft aangewezen.

  • 3.

    Als tussentijds een vacature in het dagelijks bestuur ontstaat, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 4.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra in de opvolging is voorzien.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur waaronder begrepen de voorzitter schorsen of ontslag verlenen als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

Artikel 16. Werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur hierom verzoekt.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt met inachtneming van artikel 13, tweede lid, een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen.

  • 3.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 4.

    Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het derde lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 5.

    In een vergadering als bedoeld in het vierde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 6.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 17. Bevoegdheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot het voeren van het dagelijks bestuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  • a.

    de voorbereiding van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd;

  • b.

    de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

  • c.

    het voorstaan van de belangen van de regeling en het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met het dagelijks bestuur van belang is;

  • d.

    het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en alles doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat het personeel waaronder begrepen de directeur. Onder benoeming van personeel wordt tevens verstaan de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het vaststellen van een regeling omtrent de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam, alsmede de rechtspositieregelingen voor de directeur en het overige personeel.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur bepaalt de wijze waarop de directeur bij verhindering of ontstentenis wordt vervangen.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het personeel betreft.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd om te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 55a van de Wet.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het voeren van rechtsgedingen namens het openbaar lichaam.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur stelt alle overige regelingen vast die noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 5. Voorzitter

Artikel 18. Voorzitter

  • 1.

    Het algemeen bestuur kiest uit zijn midden de voorzitter. Leidt de stemming niet tot een unanieme keuze, dan wordt het lid afkomstig uit het college van Apeldoorn benoemd tot voorzitter.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter vervangt bij diens verhindering of ontstentenis.

  • 3.

    De voorzitter kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in, zodra in opvolging is voorzien.

  • 4.

    Als tussentijds de functie van de voorzitter vacant wordt, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuwe voorzitter aan.

Artikel 19. Bevoegdheden

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

Hoofdstuk 6. Informatie en verantwoording

Artikel 20. Openbaar lichaam ten opzichte van deelnemers

Het openbaar lichaam zorg er voor dat de deelnemers met ingang van 1 januari 2013, of zoveel later als het openbaar lichaam operationeel is, steeds kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk twee van deze regeling genoemde taken waarvoor zij het bevoegde bestuursorgaan zijn.

Artikel 21. Openbaar lichaam ten opzichte van andere regionale uitvoeringsdiensten

Ten aanzien van de taken als bedoeld in hoofdstuk twee van deze regeling stemt het openbaar lichaam de wijze van benaming en ontsluiting van de op die taken betrekking hebbende informatie af met de informatie van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

Artikel 22. Dagelijks bestuur en voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven samen en ieder afzonderlijk gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.

  • 3.

    Zij geven samen en ieder afzonderlijk inlichtingen aan het algemeen bestuur wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt.

Artikel 23. Algemeen en dagelijks bestuur en leden van het algemeen en dagelijks bestuur ten opzichte van de gemeenteraden en provinciale staten en de leden daarvan

  • 1.

    Het algemeen en het dagelijks bestuur en de leden van het algemeen en dagelijks bestuur geven aan de gemeenteraden en provinciale staten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door de gemeenteraden en provinciale staten gevoerde en te voeren bestuur nodig zijn.

  • 2.

    Het algemeen en het dagelijks bestuur en de leden van het algemeen en dagelijks bestuur verstrekken alle inlichtingen die door een of meer leden van de gemeenteraden of provinciale staten worden verlangd.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur is aan de gemeenteraad dan wel aan de provinciale staten van de deelnemer, die hem als lid heeft aangewezen, dan wel een van de leden van deze gemeenteraad of provinciale staten, verantwoording verschuldigd over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergadering van deze gemeenteraden of provinciale staten aangegeven wijze.

Artikel 24. Leden algemeen bestuur ten opzichte van deelnemers

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door die deelnemer of door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 2.

    Alvorens de gevraagde inlichtingen te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die deelnemer aangegeven wijze.

Hoofdstuk 7. Directeur

Artikel 25. Directeur

  • 1.

    De directeur fungeert als ambtelijk secretaris voor het algemeen en het dagelijks bestuur en is als zodanig het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam in alles dat de hun opgedragen taken aangaat.

  • 2.

    De directeur is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3.

    De directeur medeondertekent de stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4.

    De directeur is hoofd van de ambtelijke organisatie.

Hoofdstuk 8 Samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten

Artikel 26. Voorzittersoverleg

  • 1.

    De voorzitter overlegt geregeld met de voorzitters van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel een goede samenwerking tussen de regionale uitvoeringsdiensten te bevorderen.

  • 2.

    De voorzitter stemt in met de aanwijzing van de voorzitter van de regionale uitvoeringsdienst De Vallei tot voorzitter van het overleg.

  • 3.

    De voorzitter bewerkstelligt dat het overleg zo nodig voorstellen doet aan de deelnemers voor de programmering van bovenregionale taken, zoals bedoeld in artikel 5.

Artikel 27. Directeurenoverleg

  • 1.

    De directeur overlegt geregeld met de directeuren van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel een goede samenwerking tussen de regionale uitvoeringsdiensten te bevorderen.

  • 2.

    De directeur stemt in met de aanwijzing van de directeur van de regionale uitvoeringsdienst De Vallei tot voorzitter van het overleg.

Hoofdstuk 9. Financiële bepalingen

Artikel 28. Administratie en controle

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het beheer van geldmiddelen, met inachtneming van de artikelen 216 en 217 van de provinciewet.

  • 2.

    De begroting, begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig de bepalingen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Artikel 29. Begrotingsprocedure

  • 1.

    De begroting heeft betrekking op een boekjaar dat gelijk is aan een kalenderjaar.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur betrekt bij het opstellen van de ontwerpbegroting de door provinciale staten en de gemeenteraden opgestelde begrotingsrichtlijnen.

  • 3.

    De ontwerpbegroting geeft tenminste inzicht in:

  • a.

    de taken, bedoeld in de artikelen 4 en 6;

  • b.

    de formatie, die nodig is om deze taken uit te voeren;

  • c.

    de kosten van de uitvoering van deze taken;

  • d.

    de financiële bijdragen van de deelnemers aan het openbaar lichaam over het begrotingsjaar;

  • e.

    de bijdragen van derden.

  • 4.

    Onverminderd artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient voor de in dat lid bedoelde toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting.

  • 5.

    De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers voor eenieder ter inzage gelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 6.

    Provinciale staten en de gemeenteraden vergaderen niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving over de ontwerpbegroting. Zij kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 7.

    De vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur, bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Wet geschiedt niet eerder dan acht weken nadat deze aan de gemeenteraden en Provinciale Staten is verzonden.

  • 8.

    Terstond na de vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan provinciale staten en de gemeenteraden, die ter zake bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus aan de minister.

  • 10.

    De voorgaande leden zijn, met uitzondering van de daarin genoemde data, van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met dien verstande dat de daarin genoemde data niet gelden.

  • 11.

    Een actualisatie van de begroting wordt door het algemeen bestuur vastgesteld zonder de toepassing van de procedure, genoemd in het eerste tot en met negende lid.

Artikel 30. Jaarrekening

  • 1.

    De jaarrekening geeft tenminste inzicht in:

  • a.

    de taken, bedoeld in de artikelen 4 en 6;

  • b.

    de formatie, die nodig was om deze taken uit te voeren;

  • c.

    de kosten van de uitvoering van deze taken;

  • d.

    de financiële bijdragen van de deelnemers aan het openbaar lichaam over het rekeningjaar;

  • e.

    bijdragen van derden.

  • 2.

    In de jaarrekening wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar werkelijk betaalde bedrag opgenomen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zorgt vóór 15 april van het jaar na afloop van het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft voor de toezending van de jaarrekening aan de gemeenteraden en aan provinciale staten.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval vóór 15 juli aan de minister.

  • 5.

    De vaststelling van de jaarrekening als bedoeld in artikel 58, derde lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 6.

    Vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 7.

    Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 10 van deze regeling is bepaald enerzijds en hetgeen op basis van de jaarrekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 31. Verdeling saldo

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een algemene reserve en bestemmingsreserves in om bedrijfsmatige risico’s op te vangen.

  • 2.

    De omvang van de reserves is gemaximeerd op 2,5 % van de jaarlijkse exploitatiekosten.

  • 3.

    Het algemeen bestuur beslist of een nadelig saldo geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 4.

    Het algemeen bestuur beslist met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid of een batig saldo geheel of gedeeltelijk ten gunste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 5.

    Het batig saldo van enig jaar, zoals vastgesteld in de jaarrekening, dat niet ten gunste van de bestaande reserves wordt gebracht, vloeit terug naar de rechtspersonen van de deelnemers in de verhouding waarin zij bijdragen aan de begroting.

Hoofdstuk 10. Archief

Artikel 32. Zorg en beheer archief openbaar lichaam

  • 1.

    Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften van de gemeente Apeldoorn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam.

  • 3.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is het Regionaal Archief Apeldoorn de archiefbewaarplaats.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de zorg en het beheer als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 11. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 33. Toetreding

  • 1.

    De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het algemeen bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover een zienswijze in te dienen.

  • 2.

    De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding.

Artikel 34. Uittreding

  • 1.

    Een deelnemer kan uittreden uit de regeling na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer.

  • 2.

    Ingeval van uittreding uit de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een uittredingsplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de gevolgen zijn die de gehele of gedeeltelijke uittreding heeft voor het personeel en de wijze waarop het positieve en het negatieve saldo van het openbaar lichaam over de deelnemers wordt verdeeld.

  • 3.

    Het besluit tot uittreding wordt niet later genomen dan een jaar voorafgaand aan de datum waarop de uittreding plaatsvindt. Uittreding is slechts mogelijk met ingang van 1 januari van enig jaar.

  • 4.

    Uittreding is slechts mogelijk onder de voorwaarde dat voor de resterende financiële verplichtingen van de uittredende deelnemer een vaststellingsovereenkomst wordt gesloten tussen het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur ziet toe op de vereffening van de financiële verplichtingen.

Artikel 35. Wijziging en opheffing

  • 1.

    De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2.

    De deelnemers en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel aan de deelnemers.

  • 3.

    Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast. Dit plan wordt gebaseerd op een verdeling naar rato van het aandeel van de deelnemers in de actuele begroting. Het plan bevat tevens bepalingen over wat de gevolgen zijn die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 5.

    Zo nodig blijven de organen van de regeling na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 12. Klachtenregeling

Artikel 36. Klachtenregeling

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht een klachtenregeling vast.

  • 2.

    De Nationale ombudsman is bevoegd terzake van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9, titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 37. Bijlage

Het Basistakenpakket regionale uitvoeringsorganisaties omgevingsrecht, versie 2.3, zoals vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 25 mei 2011 is als bijlage bij deze regeling gevoegd en maakt daarvan onderdeel uit.

Artikel 38. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zijn wordt geplaatst.

  • 2.

    Gedeputeerde staten van Gelderland dragen zorg voor de in artikel 53 van de Wet voorgeschreven toezending en bekendmaking van deze regeling.

Artikel 39. Duur van de regeling

Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 40. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe IJssel.

Gepubliceerd te Arnhem

Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland

mw. N.M.H. Roesink

Naar boven