Besluit van Gedeputeerde Staten van 1 november 2016, PZH-2016-567678591(DOS 2013-0010135) tot vaststelling van het Openstellingsbesluit POP-3 kennisoverdracht duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2016 (Openstellingsbesluit POP-3 kennisoverdracht duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2016)

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

 

Gelet op artikel 1.3 van de Uitvoeringsregeling POP- 3 Zuid-Holland;

 

Overwegende dat kennisoverdracht- en voorlichtingsacties over duurzame innovaties in de landbouw essentieel zijn voor een verdere verduurzaming en versterking van de sector en het daarom wenselijk is om het ontwikkelen, beproeven, demonstreren en breder uitrollen van duurzame innovaties in de landbouw te stimuleren;

 

Besluiten:

Vast te stellen het volgende besluit:

 

“Openstellingsbesluit POP-3 kennisoverdracht duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2016”

Artikel 1 Aanvraagperiode

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in paragraaf 2.1 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland kan worden ingediend in de periode van 14 november 2016 tot en met 18 januari 2017.

  • 2.

    Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.

Artikel 2 Deelplafond

  • 1.

    Het deelplafond voor dit openstellingsbesluit bedraagt € 500.000,-.

  • 2.

    Het deelplafond, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit 50% uit ELFPO middelen en voor 50% uit provinciale middelen.

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

In afwijking van artikel 2.1.1 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland kan subsidie worden verstrekt voor demonstraties en het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwers die actief zijn in de grondgebonden landbouw.

Artikel 4 subsidievereiste

In afwijking van artikel 2.1.5 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland heeft de activiteit betrekking op ten minste één van de volgende thema’s:

  • a.

    verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.

    maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • c.

    behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Artikel 5 subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.1.6, onder g, van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland komen bijdragen in natura voor subsidie in aanmerking voor zover het betreft onbetaalde eigen arbeid, onbetaalde arbeid van vrijwilligers, gronden of onroerende goederen.

Artikel 6 niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 2.1.7 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland komen de kosten van afschrijving en kosten van huur of lease voor fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Subsidiehoogte
  • 1.

    In afwijking van artikel 2.1.8 van Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland bedraagt de hoogte van de subsidie 60% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 50.000,-, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 8 Selectiecriteria

  • 1.

    Gedeputeerde staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 2.1.9 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland de volgende criteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit

    • b.

      de kosteneffectiviteit;

    • c.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • d.

      de mate van innovativiteit.

  • 2.

    Voor ieder criterium, bedoeld in het eerste lid, kan een tot en met vier punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft een wegingsfactor van 3;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een wegingsfactor van 2;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder c, heeft een wegingsfactor van 2;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder d, heeft een wegingsfactor van 1.

  • 4.

    Indien een aanvraag minder dan 19 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 5.

    Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd.

  • 6.

    Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 7.

    Indien de aanvragen als bedoeld in het zesde lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 8.

    Indien de aanvragen als bedoeld in het zevende lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

Artikel 9 bevoorschotting

In afwijking van artikel 1.19, derde lid, van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland heeft een aanvraag om een voorschot betrekking op minimaal € 50.000,-.

 

Artikel10 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is geplaatst.

Artikel 11 Werkingsduur

Dit besluit vervalt op 31 december 2020.

Artikel 12 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit POP-3 kennisoverdracht duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2016.

 

Den Haag, 1 november 2016

 

drs. J. Smit, voorzitter

 

drs. J.H. de Baas, secretaris.

 

Toelichting

Algemeen

Uit de sterkte en- zwakteanalyse van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) blijkt dat de Nederlandse agrosector – het geheel van toelevering, verwerking en distributie van agrarische goederen – zich heeft ontwikkeld tot een speler van wereldformaat, getuige de sterke exportpositie. Deze exportpositie kon mede ontstaan door sterk geïntegreerde agrarische ketens, een goed samenspel tussen onderwijs, onderzoek en voorlichting én een intensieve productiewijze. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een groeiende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. De grootschalige en intensieve productiewijze van de Nederlandse landbouw leidt tot ongewenste externe effecten op milieu, landschap en samenleving. Sinds de jaren negentig is weliswaar duidelijk sprake van een verlaging van de milieudruk. Toch zal het halen van verschillende milieudoelstellingen de komende jaren nog vragen om vele inspanningen.

 

De strategie van POP3 richt zich daarom op een realistische, ambitieuze groene groeistrategie. Deze strategie combineert het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie met het verbeteren van het milieu. Kennisoverdracht en innovatie zijn hierbij essentieel en tevens een prioriteit vanuit het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) van de Europese Unie, waar het POP3onderdeel van uit maakt.

 

Het Ambitiedocument InovatieAgenda Duurzame Landbouw van de provincie Zuid-Holland en het POP programma sluiten goed op elkaar aan. In het Ambitiedocument InnovatieAgenda Duurzame Landbouw dat kennisontwikkeling en kennisverspreiding nodig is voor een duurzame innovatie in de landbouw. De kennis wordt ontwikkeld in proeftuinen, hiervoor is de openstelling voor samenwerken duurzame innovaties in de grondgebonden landbouw. Met dit openstellingsbesluit wordt de kennisoverdracht gestimuleerd.

 

Artikel 3

Subsidie kan worden verstrekt voor demonstraties en het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwers die actief zijn in de grondgebonden landbouw.

Grondgebonden landbouw is die landbouw (akkerbouw, opengronds-groenteteelt, vollegronds-tuinbouw, fruitteelt) waar de productie van voedsel of gewassen in en op de grond plaatsvindt. Ook de melkrundveehouderij kan tot de grondgebonden landbouw behoren. Essentieel is dat de agrarische bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

Bedrijven waar slacht-,fok-, leg, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang worden gehouden, onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel, behoren niet tot de grondgebonden landbouw.

 

Artikel 4

In artikel 2.1.5 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland staan zeven thema’s opgenomen waarop een activiteit betrekking kan hebben. Dit openstellingsbesluit heeft betrekking op 3 van deze thema’s:

  • a.

    verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.

    maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • c.

    behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

De volgorde waarin de thema’s genoemd staan is niet hiërarchisch. Aan de thema’s worden geen verschillende gewichten toegekend.

 

Deze drie thema’s sluiten namelijk aan bij de doelen van het Ambitiedocument InnovatieAgendaDuurzame Landbouw.

In het Ambitiedocument worden de volgende doelen genoemd:

  • 1.

    Verbeteren kwaliteit van de leefomgeving via verduurzaming door:

    • a.

      sluiten van kringlopen;

    • b.

      versterken van regionale voedselketens;

    • c.

      versterken biodiversiteit bij normale agrarische bedrijfsvoering door nieuwe verdienmodellen.

  • 2.

    Versterken van volhoudbare sterke economische sector door de landbouwsector als sterk economisch cluster op lange termijn in stand te houden.

De volgorde waarin de thema’s genoemd staan is niet hiërarchisch. Aan de thema’s worden geen verschillende gewichten toegekend.

 

Artikel 5

De artikelen 2.1.6 en 2.1.7 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland bepalen welke kosten subsidiabel zijn en welke niet.

De kosten die de landbouwer maakt om de kennisoverdrachtsactiviteit bij te wonen ( het halen van kennis) zijn niet subsidiabel.

Wanneer de kennisoverdrachtsactiviteit bestaat uit een demonstratieproject zijn bijdragen in natura, bestaande uit de inbreng van eigen uren om de demonstratie te verzorgen, wel subsidiabel.

 

Artikel 8

Alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt. Om de rangschikking te bepalen worden de aanvragen getoetst aan vier criteria. Aan de wegingsfactoren kan een wegingsfactor worden toegekend van 1, 2 of 3. Op basis van het doel van de openstelling wordt de wegingsfactor per criterium toegekend.

 

Criterium a: de mate van effectiviteit van de activiteit.

De gesubsidieerde activiteit draagt bij aan de thema’s die in artikel 4 staan opgesomd. Met dit criterium wordt gekeken naar de effectiviteit van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. Hierbij zal worden gelet op de volgende aspecten:

  • -

    de bijdrage die geleverd wordt aan de in artikel 4 genoemde thema’s. Een activiteit is minder effectief als de kennisoverdracht betrekking heeft op één enkel aspect binnen een thema, dan wanneer de kennisoverdracht betrekking heeft op het gehele thema.

  • -

    het bereik van de kennisoverdracht. Het bereik van de kennisoverdracht is groter naarmate er meer bijeenkomsten en vervolgbijeenkomsten zijn. Ook het aantal deelnemers, de breedte van de doelgroep en het aantal contacturen is van belang.

  • -

    de wijze waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd. Voorziet een activiteit uit het éénmalig zenden van kennis, of bestaat de activiteit uit meerdere bijeenkomsten waarbij actieve deelname van de deelnemers wordt verwacht.

Op basis van bovenstaande punten wordt de effectiviteit van de activiteit als matig, voldoende, goed of zeer goed gekwalificeerd.

1 punt wordt toegekend indien de kwalificatie matig is.

2 punten worden toegekend indien de kwalificatie voldoende is.

3 punten worden toegekend indien de kwalificatie goed is.

4 punten worden toegekend indien de kwalificatie zeer goed is.

 

Criterium b. de kosteneffectiviteit;

Met dit criterium wordt gekeken naar de kosten van de kennisoverdracht in relatie met de effectiviteit van de activiteit. De kosten van een activiteit kunnen zeer hoog zijn, maar tegelijk kan de activiteit ook heel effectief zijn (doordat er veel vervolgbijeenkomsten zijn, veel deelnemers en de deelnemers actief betrokken worden). De kosteneffectiviteit kan dan, afhankelijk van onder andere de kosten van materialen of huur van locaties, als redelijk tot zeer redelijk worden gekwalificeerd.

Bestaat bijvoorbeeld de activiteit enkel uit het zenden van informatie en is de effectiviteit van de activiteit matig, maar zijn de kosten van de activiteit wel relatief hoog (onder andere door de prijs van de locatie en materialen), dan zal de aanvraag matig (1 punt) of voldoende (2 punten)scoren op het criterium kosteneffectiviteit.

1 punt wordt toegekend indien de totale subsidiabele kosten zeer hoog zijn ten opzichte van het effect op de in artikel 4 genoemde thema’s.

2 punten worden toegekend indien de totale subsidiabele kosten hoog zijn ten opzichte van het effect op de in artikel 4 genoemde thema’s.

3 punten worden toegekend indien de totale subsidiabele kosten redelijk zijn ten opzichte van het effect op de in artikel 4 genoemde thema’s.

4 punten worden toegekend indien de totale subsidiabele kosten zeer redelijk zijn ten opzichte van het effect op de in artikel 4 genoemde thema’s.

 

Criterium c. de haalbaarheid van de activiteit

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de kennisoverdrachtsactie gekeken. Dit wordt ook wel de kans op succes genoemd. De mate waarin de activiteit als haalbaar of succesvol kan worden gekwalificeerd, hangt af van de volgende aspecten die in samenhang worden bezien:

  • -

    de kwaliteit van de kennisaanbieder. Beschikt de kennisaanbieder over zeer ervaren en zeer goed gekwalificeerd personeel, dan is de kwaliteit als zeer goed aan te merken.

  • -

    de kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat realistisch is, waarin risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar zijn gemaakt en waar bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie relevante partijen zijn betrokken.

  • -

    de mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de opgedane kennis toe te passen in de praktijk.

Op basis van bovenstaande punten wordt de haalbaarheid van de activiteit als matig, voldoende, goed of zeer goed gekwalificeerd.

1 punt wordt toegekend indien de kwalificatie matig is.

2 punten worden toegekend indien de kwalificatie voldoende is.

3 punten worden toegekend indien de kwalificatie goed is.

4 punten worden toegekend indien de kwalificatie zeer goed is.

 

Criterium d. de mate van innovatie

Dit criterium is opgenomen vanwege de aansluiting van dit openstellingsbesluit met het Ambitiedocument InovatieAgenda Duurzame Landbouw van de provincie Zuid-Holland. In het Ambitiedocument staat namelijk onder andere opgenomen dat alleen door middel van duurzame innovaties in de landbouw wordt een sterke, duurzame en toekomstbestendige landbouwsector behouden in de provincie. Om bij te dragen aan het doel van het Ambitiedocument is het dus wenselijk dat de kennis die wordt over gedragen ook innovatief is.

Met dit criterium wordt bekeken in welke mate de kennis die wordt overgedragen innovatief is. Kennis die net in een proeftuin is opgedaan en voor het eerst overgedragen wordt als innovatiever gezien dan kennis die al enige tijd beschikbaar is en al meerdere malen is overgedragen. Ook de mate waarin en de locatie waar de innovatieve kennis wordt toegepast is van belang. Betreft de activiteit het overdragen van kennis die nog beperkt wordt toegepast in Europa, dan wordt dat als innovatiever gezien dan het overdragen van kennis die nog beperkt in Nederland wordt toegepast.

Op basis van bovenstaande punten wordt de mate van innovatie als matig, voldoende, goed of zeer goed gekwalificeerd.

1 punt wordt toegekend indien de kwalificatie matig is.

2 punten worden toegekend indien de kwalificatie voldoende is.

3 punten worden toegekend indien de kwalificatie goed is.

4 punten worden toegekend indien de kwalificatie zeer goed is.

 

Wegingsfactoren

De selectiecriteria kunnen een wegingsfactor van 1, 2 of 3 hebben.

Het doel van de openstelling is om kennis over te dragen over de thema’s die in artikel 4 genoemd staan:

  • -

    verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • -

    maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • -

    behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Het criterium ‘mate van effectiviteit van de activiteit’ is dan ook het belangrijkste selectiecriterium en heeft een wegingsfactor van 3.

Het criterium ‘haalbaarheid’ is tevens van belang voor het doel van de openstelling. De kennisoverdrachtsactie dient wel haalbaar/succesvol te zijn om een bijdrage te leveren aan het doel van de openstelling. Het criterium ‘haalbaarheid’ heeft dan ook een wegingsfactor van 2.

 

Het criterium ‘kosten effectiviteit ‘ is minder van belang voor het doel van de openstelling, maar is van belang voor een goede besteding van de subsidies (value for money) en heeft een wegingsfactor van 2.

Het criterium ‘de mate van innovatie’ heeft een wegingsfactor van 1 en is van de vier criteria het minst belangrijk voor het doel van de openstelling, maar is wel een pré.

Naar boven