Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 10 oktober 2016, kenmerk 5.1/2016004249, team Plattelandsontwikkeling, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van het Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties

 

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

gelet op de Verordening Subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (Verordening POP3- subsidies provincie Drenthe, Provinciaal Blad 1220 van 2016), hierna te noemen de Verordening;

 

gelet op artikel 1.3 van de Verordening;

 

BESLUITEN:

 

de volgende nadere regels ten opzichte van de Verordening vast te stellen.

 

 

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

 

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

dr.h.c. J. Tichelaar, voorzitter

mevrouw mr. A.M. van Schreven, secretaris

 

 

Uitgegeven 20 oktober 2016

 

 

 

 

Artikel 1 Openstelling en subsidieplafond

  • 1.

    De maatregel Samenwerking voor innovaties, zoals opgenomen in hoofdstuk 2, paragraaf 7, van de Verordening, wordt opengesteld voor de periode van 1 november 2016 tot en met 20 januari 2017.

  • 2.

    Het subsidieplafond bedraagt € 3.500.000,--.

  • 3.

    Het subsidieplafond bestaat voor € 1.750.000,-- uit ELFPO-middelen en voor € 1.750.000,-- uit provinciale middelen.

 

Artikel 2 Definitie

In aanvulling op de definities zoals genoemd in artikel 1.1. van de Verordening wordt in dit besluit verstaan onder het document AgroAgenda Noord-Nederland en de daaronder gedefinieerde agenda’s (uitgezonderd het Innovatieprogramma Landbouw en Veenkoloniën 2012-2020, Update 2014):

  • a.

    Versnellingsagenda Melkveehouderij;

  • b.

    Icoonproject structurele bodemverbetering, waarbij met de bodem wordt bedoeld: de bovenste laag van de aardkorst voor zover die door planten beworteld is of kan worden, en/of voor zover die onder invloed van fysische, chemische of biologische processen is veranderd, een en ander overeenkomstig bijlage 2;

  • c.

    Potato Valley;

  • d.

    Noord4bio.

 

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.7.1, eerste lid, van de Verordening, wordt alleen subsidie verstrekt voor de uitvoering van een innovatieproject en alle daarmee samenhangende kosten, als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, onder c, van de Verordening, mits de activiteiten gericht zijn op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten.

  • 2.

    Het innovatieproject is gericht op het praktijkrijp maken van kennis en innovatie in een nieuw product, techniek, dienst of proces en draagt bij aan een of meer van de doelstellingen genoemd in de AgroAgenda Noord-Nederland.

  • 3.

    Het innovatieproject moet bijdragen aan verduurzaming binnen een of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

      beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

      klimaatmitigatie;

    • e.

      klimaatadaptatie;

    • f.

      verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

 

Artikel 4 Aanvrager

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.7.3 van de Verordening wordt geen subsidie verstrekt aan de initiatiefnemer van het samenwerkingsverband in wording.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.5 van de Verordening kan ook subsidie worden verleend aan landbouwondernemingen die niet voldoen aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen (mkb) zoals opgenomen in bijlage 1 bij de Verordening 651/2014 (AGVV).

 

Artikel 5 Aanvraag

Onverminderd het gestelde onder de artikelen 1.7 en 2.7.4 van de Verordening geldt:

  • 1.

    een subsidieaanvraag kan worden ingediend bij Gedeputeerde Staten via het SNN door middel van een daarvoor ontwikkeld webportal dat bereikbaar is via www.snn.eu/pop3;

  • 2.

    een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door het SNN opgesteld volledig ingevuld format projectplan, vergezeld van de van toepassing zijnde bijlagen. Hiervoor dienen door het SNN verstrekte vaste formats te worden gebruikt.

 

Artikel 6 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 1.8 en 2.7.5 van de Verordening wordt subsidie geweigerd indien het project bij de weging op de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage 1 minder dan 22 punten scoort.

  • 2.

    Onverminderd het vermelde in lid 1 worden projecten geweigerd die onvoldoende of gering scoren op de selectiecriteria 'Kans op succes’ (bijlage 1, onder b) of 'Mate van innovativiteit' (bijlage , onder d).

  • 3.

    Subsidie wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in dit openstellingsbesluit en de Verordening.

 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.7.6 van de Verordening wordt subsidie alleen verstrekt voor de volgende kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project:

  • a.

    coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

  • b.

    de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

  • c.

    de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • d.

    de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • e.

    de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

  • f.

    haalbaarheidsstudies;

  • g.

    de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • h.

    bijdrage(n) in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid;

  • i.

    personeelskosten;

  • j.

    niet-verrekenbare of niet-compensabele btw;

  • k.

    operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk.

 

Artikel 8 Hoogte subsidie

  • 1.

    Onverminderd het gestelde onder artikel 2.7.8 van de Verordening geldt:

    • a.

      de maximale hoogte van een subsidie bedraagt € 500.000,--;

    • b.

      geen subsidie wordt verstrekt indien de na beoordeling berekende subsidie lager is dan € 150.000,--.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.7.8, lid 1, onder b, zijn kosten voor niet-productieve investeringen niet subsidiabel.

 

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de criteria en wegingsfactoren zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.15 van de Verordening worden de projecten gerangschikt op volgorde van de meest behaalde punten naar het laagst aantal behaalde punten.

  • 3.

    In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag, waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om het project dat zorgt/de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 in voor de selectie van projecten. De Adviescommissie stelt een prioriteitenlijst op door middel van een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de criteria zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

 

Artikel 10 Verplichtingen aanvrager

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.17, eerste lid, onder f, van de Verordening mag de projectduur langer dan drie jaren zijn, maar dient het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2021 te zijn ingediend.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.

  • 3.

    Na afronding van de projectactiviteiten dient de subsidieaanvrager een verklaring af te geven dat het project fysiek is afgerond of dat alle projectactiviteiten volledig ten uitvoer zijn gebracht. De verklaring dient te worden afgegeven in een door het SNN verstrekt format. De verklaring dient bij het verzoek tot vaststelling te worden gevoegd of op verzoek van het SNN eerder te worden overgelegd.

  • 4.

    In aanvulling op artikel 1.23 van de Verordening kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot worden ingediend.

 

 

Toelichting bij het Openstellingsbesluit samenwerking voor innovaties

 

In de periode 2015 – 2020 wordt het derde Nederlandse ‘Plattelands Ontwikkelingsprogramma’, ofwel POP3, uitgevoerd. Hiervoor zijn projecten en initiatiefnemers nodig en er is subsidie beschikbaar, in totaal ca. € 731 miljoen. Deze middelen zijn bedoeld voor de volgende hoofddoelstellingen:

  • 1.

    concurrentiekracht en innovatie. Nederland gaat voor een moderne en renderende agrosector in 2020, die schoon en effectief produceert en die in balans is met mens en omgeving;

  • 2.

    duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, daarbij inbegrepen water. POP3 richt zich op het bijdragen aan het herstel van natuur- en milieukwaliteit in het licht van de doelstellingen van Europese Richtlijnen;

  • 3.

    goede conditie van het platteland met kwaliteit van natuur en landschap.

 

Het gehele Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma is te vinden op http://regiebureau-pop.nl/nederlandse-kaders.

 

Om het platteland te steunen, heeft Europa onderwerpen benoemd waar subsidie voor gegeven kan worden. Nederland heeft hieruit de mogelijkheden gekozen, die het beste passen bij de doelstellingen en behoeftes van het Nederlandse platteland. De mogelijkheden zijn vertaald in maatregelfiches, ofwel subsidieregelingen, die door provincies worden opengesteld. Initiatiefnemers kunnen op grond van deze openstellingen, door middel van een tenderprocedure, projectvoorstellen voor subsidiëring indienen. De voorstellen worden tijdens de openstelling verzameld en daarna objectief en deskundig beoordeeld, gewogen en wel of niet geselecteerd voor subsidie.

 

Provincies zijn in de periode 2015 - 2020 uitvoerende instantie voor de subsidiemaatregelen die vallen onder het POP. Provincies kiezen zelf welke maatregelen zij wel of niet openstellen en hoeveel Europees geld per maatregel beschikbaar wordt gesteld. Provincies verdubbelen, samen met waterschappen en gemeenten, de Europese middelen. Zij stellen de middelen onder voorwaarden ter beschikking aan partijen die willen investeren in de toekomst van het Nederlandse platteland.

 

Artikel 1 Openstelling en subsidieplafond

Een subsidieplafond is vastgesteld, omdat ook in komende jaren nog openstellingen gerealiseerd moeten gaan worden. Het is zaak om de beschikbare middelen op een zo goed mogelijke wijze te verdelen over de beschikbare projectperiode. Voor de huidige tender is het plafond relatief hoog gesteld, omdat de eerste openstelling van het POP3 is verlaat. De verwachting is dat er relatief veel projecten worden ingediend en daar is het besluit zo goed als mogelijk op ingericht. De beschikbare middelen zijn voor 50% afkomstig uit ELFPO-middelen en voor de andere 50% uit provinciale middelen.

 

Artikel 2 Definitie

De kaders van het openstellingsbesluit moeten voor een ieder helder en eenduidig zijn. Het is van belang dat iedereen gebruikmaakt van dezelfde kaders en daar ook dezelfde informatie voor krijgt aangereikt. Daarom zijn de belangrijkste documenten waar dit openstellingsbesluit zich op richt in dit artikel benoemd. Ook zijn deze documenten op een gezamenlijke plaats beschikbaar gesteld voor initiatiefnemers (www.snn.eu/pop3, http://www.greenlincs.nl/agroagenda-noord-nederland-2/, http://www.greenlincs.nl/agroagenda-noord-nederland-2/versnellingsagenda/). Hiermee wordt voorkomen dat gebruikgemaakt kan gaan worden van verschillende versies van de in het artikel genoemde (beleids)documenten. De definitie van wat Gedeputeerde Staten onder Icoonproject structurele bodemverbetering als onderdeel van de AgroAgenda verstaan, is uitgewerkt in bijlage 2 van deze toelichting.

 

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouw in Noord-Nederland, in het bijzonder de provincie Drenthe. Projecten dienen daarom in voldoende mate aan te sluiten bij de uitgangspunten zoals beschreven in de AgroAgenda Noord-Nederland en de daaraan verbonden uitwerkingsagenda’s. Binnen dit kader dient een bijdrage te worden geleverd aan een of meerdere thema’s, zoals genoemd in artikel 3, lid 3, onder a tot en met g.

 

Op de website www.snn.eu/pop3 is de benodigde beleidsinformatie te vinden. Daar staan de voor deze maatregel van belang zijnde beleidsdocumenten opgenomen.

 

Deze openstelling richt zich op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten. Alleen samenwerkingsvormen van ten minste twee actoren komen in aanmerking voor steun.

 

Voor een toekomstbestendige landbouw zijn samenwerkingsvormen nodig die het rendement en het imago van de primaire sector, maar ook de leefomgevingskwaliteit verbeteren. Het gaat om innovaties en cross-overs die leiden tot meerwaardecreatie, kostenverlaging en beter risicobeheer en tevens bijdragen aan de realisatie van maatschappelijke opgaven.

Het bekende ‘OVO-drieluik’ van onderzoek, voorlichting en onderwijs, dat heeft bijgedragen aan een sterke agrarische sector, is doorontwikkeld tot de triple-helix(‘gouden driehoek’)-aanpak voor samenwerking tussen overheden, bedrijfsleven en onderwijs- en kennisinstellingen. Dit kan verder vorm krijgen onder andere door proefprojecten te starten en innovaties van nieuwe producten, praktijken, processen en technologieën te ontwikkelen en breed uit te rollen. Deze projecten moeten zich richten op:

  • een verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen, meerwaardecreatie;

  • versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen, verminderen van marktfalen;

  • maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een beter gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid).

 

Voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw zijn bruggen nodig tussen kennis en technologie met betrekking tot het onderzoek enerzijds en landbouwers, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de in artikel 2.7.1, lid 2, in de Verordening genoemde thema’s. Beleidsinhoudelijk moeten de activiteiten passen binnen de beleidsdoelen en -kaders van de AgroAgenda Noord-Nederland.

 

Samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties. Achterliggend doel is dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel. Wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties, vallen ze onder hoofdstuk 2, paragraaf 1, van de Verordening.

 

In dit artikel wordt het kader gegeven voor de activiteiten waarop het innovatieproject betrekking moet hebben. Het gaat dan om innovatieprojecten gericht op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten, voor zover deze betrekking hebben op een van de thema’s die zijn opgenomen in artikel 2.7.1, lid 2, van de Verordening.

 

Stapeling van middelen is niet toegestaan; de begunstigde moet daarom aangeven of voor dit project steun is ontvangen in het kader van maatregel 19 (LEADER) of andere maatregelen. Indien dat het geval is, moet aangegeven worden hoeveel steun is ontvangen en voor welke onderdelen steun is gegeven. Ook moet worden aangegeven hoe de afstemming met de LEADER-groep heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 4 Aanvrager

Ten minste twee organisaties zijn betrokken bij de indiening van de aanvraag waarbij in ieder geval sprake moet zijn van een of meer agrariërs. De deelnemende partijen mogen bovendien onderling niet met elkaar verbonden zijn.

 

Belangrijk is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

 

De samenwerkingsverbanden worden opgericht door belanghebbende actoren zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Het gaat om actoren die betrokken zijn bij de landbouw- en voedingssector, die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de projectaanvraag. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

 

Artikel 5 Aanvraag

Voor het doen van de aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een door het SNN verstrekt aanvraagformulier. Dit is te vinden op www.snn.eu/pop3. Een aanvraag dient (bij voorkeur digitaal) via het SNN ingediend te worden bij de provincie(s) waarop de aanvraag van toepassing is. Daarbij dient de aanvrager, indien van toepassing, in de aanvraag en de begroting duidelijk te maken hoe de activiteiten en kosten worden verdeeld over de betrokken provincies.

 

Artikel 6 Weigeringsgronden

Om meer zekerheid te hebben dat goede projecten tot uitvoer komen, worden eisen gesteld aan de aanvraag. Zo is er sprake van een subsidiedrempel. Bepaald is dat projecten bij de beoordeling minimaal moeten voldoen aan een aantal inhoudelijke eisen. Op verschillende onderdelen kan een project punten scoren bij de beoordeling. Om in aanmerking te komen voor een subsidiebijdrage moet minimaal een score van 22 punten zijn behaald. Alleen projecten die 22 punten of meer scoren komen in aanmerking voor een positief besluit en doen mee in de projectrangschikking. Met deze eisen wordt getracht de beste en meest kansrijke projecten te kunnen onderscheiden. De uitwerking van de scores is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

 

Naast de subsidiedrempel is in dit artikel de voorwaarde opgenomen dat een project op de aspecten 'kans op succes' en 'mate van innovativiteit' (onderdelen b en d in de scoretabel van bijlage 1) niet onvoldoende of gering mag scoren. Ook deze keuze komt voort uit de wens om de beste en meest kansrijke projecten de grootste kans te bieden op het verwerven van subsidie.

 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de Verordening gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’, zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de Verordening. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten, zoals verwoord in artikel 1.9 van de Verordening. In aanvulling op wat in de Verordening is opgenomen, zijn ook de niet-verrekenbare of niet-compensabele btw-kosten subsidiabel.

 

Op grond van de Verordening zijn voorbereidingskosten uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie voor te ontvangen. Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3, van de Verordening. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.

 

Artikel 8 Hoogte subsidie

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zo veel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximumomvang van de subsidie is vastgesteld.

 

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3 accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen. Bij de vaststelling en toepassing van de selectiecriteria is het evenredigheidsbeginsel toegepast en zijn onnodige drempels voor aanvragers vermeden, met als doel kansen zo goed mogelijk te benutten.

 

De aanvragen worden geselecteerd op basis van diverse categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 22 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 5). Projecten die meer dan 22 punten scoren zijn subsidiabel.

 

Of alle projecten die hoger scoren dan 22 punten subsidie ontvangen is afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen boven de 22 punten een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond), krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).

 

Gezien de aard en de uitwerking van de AgroAgenda Noord-Nederland ligt het voor de hand om samenwerking over provinciegrenzen heen te stimuleren. In de beoordeling van projecten wordt hier rekening mee gehouden (zie bijlage 1, selectiecriteria).

 

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

 

Bijlage 1 Scoretabel samenwerking voor innovaties

 

a. Kosteneffectiviteit

Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op of de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling worden behaald. Hierbij wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    hoogte kosten versus prestatie/redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave;

    • het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector;

  • 2.

    relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    efficiënt gebruik van kennis en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

 

Maximale score: 4

 

1 punt wordt behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten onvoldoende is.

2 punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten gemiddeld is.

3 punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten goed is.

4 punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit gelet op genoemde aspecten zeer goed is.

 

Wegingsfactor: 3

 

Totaal maximaal 12 punten

 

b. Kans op succes

De ‘kans op succes’ wordt gedefinieerd als de kans dat de partijen erin slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Activiteiten betreffen uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 2.

    blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voorhanden kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 3.

    blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

  • 4.

    kwaliteit in relatie tot breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

 

Maximale score: 4

 

1 punt wordt behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten onvoldoende is.

2 punten worden behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten gemiddeld is.

3 punten worden behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten goed is.

4 punten worden behaald indien de haalbaarheid gelet op genoemde aspecten zeer goed is.

 

Wegingsfactor: 3

 

Totaal maximaal 12 punten

 

c. Effectiviteit/impact van de activiteit

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel van de openstelling (‘wat voegt dit project toe’). In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    meerwaarde beoogde innovatie voor doel innovatiethema/urgentie – betreft het projectidee een goede oplossing voor het behalen van de gestelde doelen?

  • 2.

    bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen?

  • 3.

    mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid/uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk?

 

Maximale score: 4

 

1 punt wordt behaald als de activiteit onvoldoende mate bijdraagt aan het thema en/of onvoldoende doorwerking heeft.

2 punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema voldoende/gemiddeld is.

3 punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema goed is.

4 punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema zeer goed is.

 

Wegingsfactor: 2

 

Totaal maximaal 8 punten

 

d. Mate van innovativiteit

Met innovativiteit kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide. In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie–idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

  • 2.

    transitiekarakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige ‘duurzame landbouw’, dat wil zeggen inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering/productie en/of sectoroverstijgende toepassing (cross-over)?

  • 3.

    innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project erop gericht om belemmeringen weg te nemen?

 

Maximale score: 4

 

1 punt wordt toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien gering is.

2 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien voldoende is.

3 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien goed is.

4 punten worden toegekend indien de score op genoemde aspecten in samenhang bezien zeer goed is.

 

Wegingsfactor: 2

 

Totaal maximaal 8 punten

 

In totaal maximaal 40 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 22 punten (55%).

 

 

Toelichting op de scoretabel samenwerking voor innovaties

 

Deze toelichting is richtinggevend bedoeld en niet uitsluitend. In het navolgende zal worden aangegeven waaraan gedacht kan worden bij het opstellen van de projectplannen. Het is aan de initiatiefnemers om na te gaan op welke wijze zij er uiteindelijk invulling aan geven.

 

A. Kosteneffectiviteit

B. Kans op succes/haalbaarheid

C. Effectiviteit/impact

D. Innovativiteit

 

A. Kosteneffectiviteit

De kosten van ieder project moeten realistisch zijn en de middelen moeten ook effectief worden ingezet voor de geplande innovatieopgave. Omdat de beschikbare budgetten beperkt zijn, is dit een belangrijke factor om rekening mee te houden. Om die reden is aan dit criterium een wegingsfactor 3 toegekend.

 

Hulpvragen

  • a.

    In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en tot de projectdoelen? Bij kennisoverdrachtsprojecten gaat het bijvoorbeeld om het aantal deelnemers, momenten van kennisoverdracht en de intensiteit ervan (van folder tot workshop).

  • b.

    Wat is de financiële omvang van het project en hoe staat dit in verhouding tot de uitvoeringskosten?

  • c.

    Welke informatie, netwerken, faciliteiten, proeflocaties en kennisplatforms zijn al beschikbaar waar gebruik van gemaakt kan worden? Op welke manier wordt met een nieuwe structuur aangesloten bij bestaande netwerken? In de provincie Drenthe zijn bijvoorbeeld twee proeflocaties beschikbaar (Rolde en Valthermond). Ook proefbedrijf Op de Es is een bestaande faciliteit die kan worden benut om proeven aan te leggen of demonstraties te verzorgen. In de afgelopen jaren zijn ook diverse netwerken binnen Drenthe en Noord-Nederland actief (geweest); in het algemeen is hier veel kennis aanwezig en is het efficiënt en effectief om deze kennis en ervaring te benutten bij het uitvoeren van het project. Voorbeelden hiervan zijn het Drents Agrocluster, de Praktijknetwerken Veenkoloniën, diverse studieclubs waaronder die van de Stichting Veldleeuwerik, etc.

 

B. Kans op succes

De ‘kans op succes’ kan worden gedefinieerd als de kans dat de partijen erin slagen het innovatie-idee uit te werken en/of uit te rollen. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Voor een geïdentificeerde, haalbare innovatie kunnen activiteiten onder andere bestaan uit uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd plan van aanpak hiervoor.

 

Voor Noord-Nederland geldt dat de kans op succes bij een innovatie groter wordt als de aansluiting bij de bestaande trajecten binnen de AgroAgenda Noord-Nederland beter is. Ingediende projecten zullen dan ook beter scoren als de aansluiting bij doelen van en trajecten binnen de AgroAgenda Noord- Nederland goed is uitgewerkt. Daarbij speelt ook de verspreiding over de drie provincies een belangrijke rol.

 

Het is van belang dat de innovatie waarvoor een aanvraag wordt ingediend niet alleen bestemd blijft voor degene die de aanvraag doet, maar juist dat de innovatie breed beschikbaar is, komt of wordt gemaakt voor de agrosector als geheel. Dat betekent dat onder andere samenwerking en communicatie van groot belang zijn voor het kunnen slagen van een project. Het is dan ook zaak dat aanvragers van tevoren goed nadenken over de wijze waarop zij dit vormgeven binnen hun project.

 

Hulpvragen

  • a.

    In hoeverre zijn de projectdoelen voldoende realistisch en sluiten deze aan bij de doelen van de AgroAgenda Noord-Nederland en de daartoe behorende uitvoeringsagenda’s en het Icoonprogramma bodem?

  • b.

    Als de slagingskans laag is maar daar een potentiële ‘doorbraakinnovatie’ tegenover staat, hebben de initiatiefnemers voldoende aangegeven hoe zij te werk willen gaan om de slagingskans zo hoog mogelijk te maken?

  • c.

    Is het team dat het project uitvoert goed en voldoende breed samengesteld? Is het samenwerkingsverband compleet of is completering als tussenresultaat opgenomen?

  • d.

    Is er sprake van een open, interactief innovatieproces; is de mogelijkheid meegenomen dat er van buiten het samenwerkingsverband bijdrage(n) worden geleverd aan het proces?

  • e.

    Heeft het samenwerkingsverband afspraken over de verdeling van lasten, lusten, taken en verantwoordelijkheden gemaakt of gepland?

  • f.

    In hoeverre zijn de projectuitvoerders (deelnemers) capabel? Denk hierbij aan mate van kennis, ervaring en motivatie?

  • g.

    Is ruimte ingebouwd voor taken van een procesleider of innovatiemakelaar?

  • h.

    In hoeverre vertegenwoordigt de aanvrager de belangen van de doelgroep? De aanvrager kan de uitvoerder zijn, anders kan de aanvrager door zijn deskundigheid, netwerk en rol in het project een belangrijke bijdrage leveren aan de slagingskans van het project.

  • i.

    In hoeverre is de planning voldoende uitgewerkt en realistisch?

  • j.

    Bevat het projectplan een visie op toepassing, uitrol en vermarkting van een innovatie?

  • k.

    Bestaat er een verbinding met andere (wetenschappelijke) onderzoeksprogramma's, zoals Horizon 2020 en Topsectorenbeleid?

  • l.

    Hoe snel kan een project van start gaan en wat is de projectduur? Voor sommige tenders kan het nuttig zijn om voorrang te geven aan projecten die bijna uitvoeringsgereed (qua voorbereidingen) zijn en een korte uitvoeringscyclus kennen. Bij uitvoeringsgereedheid kan men denken aan de mate waarin aan de randvoorwaarden is voldaan zoals: concrete afspraken binnen de projectcontext (partners), toezegging andere financiers en stand van zaken vergunningstrajecten.

 

De partners in het project hebben allemaal ook hun eigen dagelijkse verantwoordelijkheden. Zo is bijvoorbeeld een bedrijfsadviseur iedere dag bezig om voor zijn of haar klant(en) het beste advies te verzorgen. Het is van belang dat de kennis en ervaringen die binnen de POP-projecten worden opgedaan worden meegenomen in de adviezen die dagelijks worden uitgebracht. De dagelijkse werkzaamheden van de adviseur in dit voorbeeld kunnen daarmee bijdragen aan het versneld bekend worden van het project en onderdelen en resultaten daarvan. Door op deze wijze in het project te staan geven initiatiefnemers er blijk van dat ze de informatie actief willen verspreiden en delen. Dat is van wezenlijk belang voor het slagen van het project, maar ook voor het slagen van de innovatie in de verdere praktijk.

 

De actieve rol van partners kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Naast de hierboven beschreven rol van de adviseur valt bijvoorbeeld te denken aan opname in het curriculum van een opleiding, verankering via erfbetreders, die de kennis verder kunnen brengen of een specifieke cursus voor boeren die niet actief aan de samenwerking hebben deelgenomen, maar wel gebruik willen en moeten kunnen maken van de kennis.

 

N.B. Definitie ‘geslaagde innovatie’. Een 100% geslaagde innovatie (‘idee dat met succes in praktijk is gebracht’) is niet zelden het resultaat van een serie van eerdere niet of slechts deels geslaagde pogingen. Het innovatieproces gedijt niet bij risicomijdend gedrag. Een goed doordachte en serieus uitgevoerde poging rond een bijzonder idee, waarbij bestaande kennis is benut, kan ook geslaagd worden bevonden als er voldoende van is geleerd.

 

Voor het goed inzetten van het beschikbare budget vinden wij het van belang om vooral projecten met een grote kans op succes te stimuleren. Daarom is ervoor gekozen om dit criterium relatief zwaar mee te laten tellen en daaraan een wegingsfactor 3 toe te kennen.

 

C. Mate van effectiviteit

Voor een succesvolle innovatie is het van belang dat in een project een goede verbinding wordt gelegd met andere onderdelen van het krachtenveld van de agrofoodketen. Ook de eerder genoemde aansluiting bij de activiteiten van de AgroAgenda Noord-Nederland is van groot belang. De innovatie moet, vanuit de vragen die boeren hebben, zo goed mogelijk in de keten kunnen worden ingepast. Continuïteit in de vermarkting en communicatie, ook nadat de bijdrage vanuit het POP3 stopt, is daarbij van groot belang.

Uiteindelijk moet een project een bijdrage leveren aan de verduurzaming van de agrosector als geheel.

 

Hulpvragen

  • a.

    In hoeverre sluit de beoogde verandering aan op de behoefte vanuit de bedrijfspraktijk?

  • b.

    Leidt de beoogde innovatie tot nieuwe bedrijfs- en marktconcepten en verdienmodellen, die ervoor zorgen dat het project na de subsidieperiode op eigen benen kan staan?

  • c.

    In hoeverre zijn de verschillende actoren in het project betrokken? Dit geldt met name bij samenwerkingsprojecten waar betrokkenheid van deelnemers uit de hele agrofoodketen en eventueel andere sectoren/domeinen van belang zijn. Wordt een verbinding gelegd met andere onderdelen van de keten?

  • d.

    Wordt een verbinding gelegd met de doelen in de AgroAgenda Noord-Nederland en wordt het samenwerkingsverband ook geografisch breed opgezet (in meerdere provincies)?

  • e.

    Bevat de aanvraag een goed communicatieplan? Denk hierbij bijvoorbeeld aan communicatie voor draagvlak bij stakeholders en betrokkenheid van actoren bij inrichtingsprojecten en aan het actief communiceren van een innovatie naar derden voor opschaling en uitrol. Is hierin ook de communicatie en vermarkting na afloop van het project betrokken?

  • f.

    Hoe aannemelijk is de continuïteit van het veranderingsproces na beëindiging van het project (bevat de aanvraag een aannemelijke onderbouwing hiervoor)?

 

D. Mate van innovativiteit

Innovatie kan in dit geval gaan over techniek of over het samenwerkingsproces op zichzelf.

Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking nieuwe verbanden/verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten zullen worden toegekend.

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking/de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product zelf teweeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enzovoort), dan wordt er 1 punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie een geheel of vrijwel geheel nieuw product, dan worden 4 punten toegekend.

 

Om de innovaties goed vorm te kunnen geven moet in ieder geval een verbinding worden gemaakt tussen praktijk en onderzoek/kennis. Ook hier geldt dat waardevolle innovaties kunnen voortkomen uit onverwachte verbindingen en het gebruik van nieuwe, nog niet eerder toegepaste, kennis uit andere sectoren.

 

Hulpvragen

  • a.

    Is er sprake van een voor Nederland (en de EU) uniek samenstel van kennis, ervaring en innovatie? Heeft het project voldoende vernieuwende aspecten, is er in potentie sprake van een baanbrekende innovatie?

  • b.

    Worden er in of met het project nieuwe functionele verbindingen gevormd die kunnen bijdragen aan de verduurzaming van de agrarische sector?

  • c.

    Welke rol speelt kennis in het project? Wordt er gebruik gemaakt van bestaande kennis en worden praktijk, kennis en onderzoek verbonden?

  • d.

    Wordt kennis vanuit andere sectoren op een nieuwe manier toegepast voor de agrarische sector?

 

In het kader van de AgroAgenda Noord-Nederland is het ontwikkelen van innovaties en nieuwe verbindingen een belangrijk aspect, maar de uitrol van een aantal bestaande zaken naar een brede groep is minstens zo belangrijk. Daarom is ervoor gekozen om voor dit criterium een wegingsfactor 2 aan te houden.

 

Bijlage 2 Uitwerking definitie bodem

 

De bodem is de duurzame basis onder de grondgebonden agrarische sector en dus ook onder de individuele bedrijven. Op veel bedrijven vormt grond ook een belangrijke financiële basis onder het bedrijf. Een goed bodemgebruik is van groot belang voor een duurzame agrarische productie én een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Een duurzaam gebruik van de bodem is ook van belang voor de maatschappij; de bodem kan in hoge mate bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken, zoals:

  • productie van voedsel en biomassa;

  • het opvangen van de klimaatverandering door het vergroten van de sponswerking van de bodem en het vastleggen van CO2 in de bodem;

  • het behouden van biodiversiteit; naar schatting 30% van de biodiversiteit op aarde bevindt zich in de bodem;

  • efficiënte kringlopen van mineralen.

 

Verschillende percepties rond bodem

De bodem kent meerdere percepties. De verschillende percepties werken sterk door in het gebruik en beheer van de bodem en hebben daarmee effect op de bodem als groeiplaats voor landbouwproducten en als biotoop voor (bodem)leven. De percepties veranderen in de loop van de tijd afhankelijk van inzichten in de wetenschap en maatschappelijke wensen en eisen.

Kort toegelicht kunnen de volgende percepties worden onderscheiden:

 

  • 1.

    De ‘scheikundige bril’: door deze bril kijkt men met name naar cijfers en (chemische) processen zoals mineralen, NPK en micro-elementen etc. In de afgelopen eeuw is hier veel kennis op ontwikkeld en op gestuurd door ondernemers, mede door de sterk toegenomen mogelijkheden rond bemesting, analysemethoden etc.

 

  • 2.

    De ‘natuurkundige bril’: de bodem als ‘huis/medium’ voor de wortels en ander leven. Hierbij wordt gekeken naar textuur, storende lagen, capillaire mogelijkheden, vochtindringend en -vasthoudend vermogen, pF-curves etc. Ook op dit punt is veel kennis ontwikkeld, mede door de toegenomen mogelijkheden van mechanisatie (woelen, draineren, mengen etc.).

 

  • 3.

    De ‘biologie/biodiverse bril’: door deze bril is het mogelijk te kijken naar de relaties tussen organismen (inclusief planten) en het milieu in de bodem, de levende bodem dus. In een handje grond zitten duizenden organismen, bacteriën, schimmels etc. Hoe werken ze samen, welke indicatoren zijn er en hoe zijn ze te beïnvloeden? En hoe interfereren ze met bril 1 en 2? Bril 1 en 2 zijn makkelijker bij te sturen. Bril 3 vraagt een andere benadering, houding en wellicht nieuwe kennis en/of kunde voor agrariërs.

 

Ontwikkelingen en transitie

Rond het gebruik van de bodem zijn op dit moment vele ontwikkelingen. Door bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving rond het gebruik van mineralen en hulpstoffen, door nieuwe maatschappelijke inzichten en door zaken als klimaatverandering zal de transitie gemaakt moeten worden naar een meer duurzaam (zowel ecologisch als economisch) bodemgebruik. Op de huidige route zal de bodemvruchtbaarheid verder afnemen en in het kielzog zullen gewasopbrengsten teruglopen, alsmede de kwaliteit van de producten. Bovendien worden de bodem en de omgeving met het huidige gebruik (te) zwaar belast, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld het watersysteem en de (strategische) drinkwatervoorraden.

 

Structuurbederf leidt tot minder draagkrachtige gronden, waardoor de bewerkbaarheid en de sponswerking van gronden slechter wordt en de wateroverlast zal toenemen. Daarnaast speelt verdichting van de ondergrond door te zware belasting door te zware machines.

 

De bodem staat ook centraal als het gaat om het verder sluiten van de mineralenkringlopen en vraagt om een integrale benadering van de bodem. Die transitie moet door boeren zelf ingezet worden. De ondernemer heeft relaties met toeleveranciers, bedrijfsadviseurs, afnemers van de producten, financiële instellingen en met de omgeving van zijn bedrijf. De boer zal binnen dat netwerk zijn eigen verantwoordelijkheid moeten tonen door bewuster met de bodem om te gaan.

 

POP3

POP3 kent de mogelijkheid om projecten financieel te ondersteunen. Binnen deze projecten zal daarbij gewerkt moeten worden aan innovatie, bewustwording en kennisverhoging. De cultuur in de sector zal moeten veranderen en zal moeten leiden tot nieuwe verdienmodellen. Ondernemers en ondernemersgroepen zullen gevoed en geïnspireerd moeten worden met kennis die aansluit bij hun behoefte. Door middel van demonstraties kunnen vraagstukken en oplossingen tastbaar gemaakt worden. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de transitie niet alleen bij de koplopers plaats zal vinden, maar ook bij de grote groep daarachter: het peloton. Om de transitie te bereiken en om te kunnen innoveren is een goede samenwerking tussen sector, toeleveranciers, afnemers, adviseurs, onderzoekers, overheden, maatschappelijke organisaties en andere stakeholders noodzakelijk.

 

Focus

Gevraagd wordt om projecten die bijdragen aan de maatschappelijke doelstellingen én de boer ondersteunen in de transitie naar een meer duurzaam gebruik van de bodem. Voorbeelden van thema’s binnen projecten die ondersteund kunnen worden zijn (niet limitatief):

  • een slimmer gebruik van het levende deel van de bodem

  • een betere vochthuishouding in de bodem

  • een beter gebruik van mineralen

  • een lagere fysieke belasting van de bodem (bijvoorbeeld door berijding)

  • een lagere afhankelijkheid en emissie van hulpstoffen

  • een betere benutting van reststromen

 

Naar boven