Provinciaal blad van Drenthe
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Provinciaal blad 2016, 5516 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Drenthe | Provinciaal blad 2016, 5516 | Verordeningen |
Vaststelling Provinciale Monumentenverordening Drenthe 2016
Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 29 september 2016, kenmerk CMV/2016004157, team Cultuur, Maatschappij en Vrijetijdseconomie, tot bekendmaking van het besluit van Provinciale Staten inzake vaststelling van de Provinciale Monumentenverordening Drenthe 2016
Gedeputeerde Staten maken bekend dat door Provinciale Staten in hun vergadering van 28 september 2016 is vastgesteld hetgeen volgt.
Provinciale Staten van Drenthe;
gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 12 juli 2016, kenmerk 28/3.5/2016003326;
gelet op de Erfgoedwet en de Algemene wet bestuursrecht;
vast te stellen de Provinciale Monumentenverordening 2016.
dr.h.c. J. Tichelaar, voorzitter
mevrouw mr. drs. G.V. Buissink, griffier
Gedeputeerde Staten voornoemd,
HOOFDSTUK I, ALGEMENE BEPALINGEN
Deze verordening verstaat onder:
onroerende zaak die van algemeen regionaal belang is voor de provincie Drenthe op grond van een of meer van de volgende criteria: de cultuurhistorische waarde, de archi-tectuurhistorische waarde, de stedenbouwkundige/ensemblewaarde, gaafheid en zeld-zaamheid en die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 4, eerste lid;
provinciaal kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;
HOOFDSTUK II, BESCHERMDE MONUMENTEN
De bescherming van een monument door plaatsing ervan op de provinciale monumentenlijst betreft het casco van het monument, tenzij op basis van het besluit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, ook andere onderdelen zijn aangewezen.
Gedeputeerde staten nemen een besluit als bedoeld in het eerste lid niet eerder dan nadat een of meer door hen aangewezen deskundigen daaromtrent advies hebben uitgebracht.
Gedeputeerde staten kunnen besluiten van advisering af te zien, als onmiddellijke bescherming noodzakelijk is of indien aanstonds duidelijk is dat aanwijzing als beschermd provinciaal monument niet mogelijk is.
Een monument kan niet op zowel een gemeentelijke als een provinciale monumentenlijst staan. Een monument dat zowel op de provinciale monumentenlijst als op een gemeentelijke monumentenlijst of in een gemeentelijk monumentenregister is opgenomen, wordt niet van de provinciale monumentenlijst afgevoerd dan nadat daarover met de gemeente overleg is gevoerd.
De eigenaar van een beschermd monument is verplicht calamiteiten die het monument betreffen onmiddellijk ter kennis te brengen van gedeputeerde staten.
Met ingang van de datum waarop de in artikel 3:13 Algemene wet bestuursrecht bedoelde kennis-geving is gedaan tot aan het moment waarop dat besluit onherroepelijk is geworden, is het bepaalde in de artikelen 11 en 12 van overeenkomstige toepassing.
2a. Geen vergunning is nodig voor:
Het bevoegd gezag stelt de monumentencommissie in de gelegenheid om advies uit te brengen over de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11. Het bevoegd gezag kan in elk geval besluiten van advisering af te zien als er sprake is van onmiddellijk gevaar voor het behoud van het monument of voor de directe omgeving van het monument.
Met betrekking tot een kerkelijk monument wordt geen beslissing ingevolge artikel 12 genomen dan na overeenstemming met de eigenaar en gebruiker, indien en voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstoefening in dat monument in het geding zijn.
HOOFDSTUK IV, SCHADEVERGOEDING
Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 18, eerste lid, wordt binnen zes weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 18, tweede lid, een onafhankelijk deskundige benoemd, die tot taak heeft het bevoegd gezag te adviseren over de hoogte van de schadevergoeding.
Het bevoegd gezag kan op schriftelijk verzoek een voorschot toekennen op de schadevergoeding als verzoeker naar het oordeel van het bevoegd gezag naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een schadevergoeding. Het bevoegd gezag beslist op een verzoek om voorschot nadat het de deskundige of de commissie heeft gehoord.
Het voorschot wordt uitsluitend toegekend indien de verzoeker schriftelijk verklaart dat hij hetgeen dat ten onrechte als voorschot is uitbetaald - zulks vermeerderd met de wettelijke rente over het te veel betaalde te rekenen vanaf de datum van het voorschot - geheel en onvoorwaardelijk zal terugbetalen. Het bevoegd gezag kan hiervoor zekerheidstelling verlangen.
Bij de omschrijving van het begrip "Gebouwd monument" is aansluiting gezocht bij de criteria zoals deze worden gehanteerd voor de selectie van provinciale monumenten. "Cultuurhistorische waarde" is volgens de Memorie van toelichting van de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip Cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde. De criteria die de Memorie van toelichting op de Monumentenwet 1988 noemt,
komen onverkort terug in de Memorie van toelichting op de Erfgoedwet.
In afwijking van de Monumentenwet 1988 zoals die tot aan de wijziging in 2010 gold, bood de verordening de mogelijkheid om gebouwde monumenten uit de Wederopbouwperiode vanaf 1940 (minimaal 40 jaar oud) op de provinciale monumentenlijst te plaatsen. Bij een wijziging van de Monumentenwet 1988 in 2010 (en nadien ook in de Erfgoedwet) heeft het Rijk de "50 jaar-grens" bij het aanwijzen van monumenten, laten vallen. Om de mogelijkheid open te houden om ook jongere monumenten op de provinciale lijst te plaatsen sluiten wij aan bij rijksbeleid.
Hier wordt gesproken over onroerende monumenten. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de provinciegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals bijvoorbeeld een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.
Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, alswel de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent, een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.
Door aanwijzing als provinciaal monument wordt het casco van het monument onder de werking van de verordening geplaatst. Onder het casco wordt verstaan het exterieur plus de dragende delen en vloeren van een pand. Interieuronderdelen en andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden zoals bijgebouwen, erfinrichting en bomen, moeten expliciet in de redengevende omschrijving worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Hierdoor is niet voor alle wijzigingen een monumentenvergunning noodzakelijk, immers het interieur valt niet onder de werking van de verordening, tenzij expliciet aangegeven.
Er is een essentieel verschil tussen de manier waarop provinciale en rijksmonumenten worden
beschermd. De bescherming van rijksmonumenten geldt het gebouw in zijn totaliteit, dus zowel exterieur als interieur. De verruiming die het gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor) biedt ("vergunningvrij bouwen") geldt alleen voor onderdelen van het beschermde monument die "geen monumentale waarde" hebben. Het gaat daarbij om wijzigingen die na de aanwijzing als monument (met vergunning) zijn aangebracht.
De bescherming van provinciale monumenten geldt alleen het casco en eventuele onderdelen van het interieur en de omgeving die uitdrukkelijk in de redengevende omschrijving zijn opgenomen.
Alleen onroerende zaken die voldoen aan de definitiebepaling van artikel 1 komen in aanmerking voor plaatsing op de provinciale monumentenlijst.
De aanwijzing tot provinciaal monument en het plaatsen op de provinciale monumentenlijst zijn 2 gebeurtenissen met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de provinciale monumentenlijst is nu slechts een administratieve handeling. Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college van gedeputeerde staten. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving).
De bepaling dat over een kerkelijk monument pas wordt besloten nadat overleg met de eigenaar is gevoerd, is ontleend aan de Erfgoedwet (artikel 3.1, vierde lid). Deze bepaling doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging.
Voor de voorbereiding van de aanwijzing van provinciale monumenten hadden gedeputeerde staten de Provinciale Monumentencommissie ingesteld. Deze commissie heeft een grote en zeer nuttige rol vervuld in de totstandkoming van de provinciale monumentenlijst. Sinds 2009 zijn geen nieuwe monumenten meer aangewezen. Wel zijn enkele monumenten van de lijst afgevoerd, bijvoorbeeld na brand. Het was niet nodig om die commissie te handhaven. Advisering over het in incidentele gevallen aanwijzen of afvoeren van monumenten kan ook op een andere manier worden geregeld, namelijk door het op ad hoc basis aanwijzen van deskundigen.
Als er in de toekomst voornemens zijn om hoofdstuk III van de verordening (Beschermde structuren) in te vullen, ligt het voor de hand om daarvoor een nieuwe commissie (met specifieke deskundigheden) in te richten.
Er zijn uitzonderingsgevallen denkbaar waarin geen advies aan deskundigen wordt gevraagd omtrent de plaatsing, bijvoorbeeld indien onmiddellijke bescherming van een pand noodzakelijk is of indien aanstonds duidelijk is dat een plaatsing niet mogelijk is omdat het een rijksmonument betreft.
De in artikel 3:13 Awb bedoelde mededeling inzake een voornemen tot plaatsing op de provinciale monumentenlijst wordt in elk geval toegezonden aan de eigenaar, degene die anderszins als zakelijk gerechtigde in de kadastrale legger bekend staat, de ingeschreven hypothecaire schuldeiser, de gebruiker, het betrokken gemeentebestuur en eventuele andere belanghebbenden.. De mededeling inzake een voornemen tot plaatsing op de provinciale monumentenlijst wordt in elk geval toegezonden aan de eigenaar, degene die anderszins als zakelijk gerechtigde in de kadastrale legger bekend staat, de ingeschreven hypothecaire schuldeiser, de gebruiker, het betrokken gemeentebestuur en eventuele andere belanghebbenden.
De in artikel 6, eerste lid, genoemde gegevens dienen op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen binnen vier dagen na het besluit tot aanwijzing door gedeputeerde staten te worden doorgegeven aan het Kadaster.
Via dit artikellid is het mogelijk om de aanwijzing van een provinciaal monument te wijzigen. Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van deskundigen) als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de provinciale monumentenlijst en zo nodig doorgegeven aan het Kadaster.
Via dit artikellid is het mogelijk om de aanwijzing van provinciale monumenten in te trekken. Ook hiervoor geldt dat het advies van deskundigen nodig is, tenzij het gaat om gevallen van ondergeschikte aard.
Monumenten op de provinciale monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door gedeputeerde staten van de provinciale monumentenlijst verwijderd en de inschrijving van de publiekrechtelijke beperking in de registers van het Kadaster wordt doorgehaald. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw waarvoor een procedure voor intrekking van de aanwijzing loopt, een (uitvoerige) documentatie te laten opstellen, bijvoorbeeld in de vorm van bouwhistorisch of archeologisch onderzoek. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van het besluit dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de pro-vinciale geschiedenis gedocumenteerd.
De monumentenlijst, inclusief de bij de aangewezen monumenten behorende redengevende omschrijvingen, is te raadplegen via http://www.provincialemonumentendrenthe.nl/monumentenlijst/.
Monumenten die al in het rijksregister zijn opgenomen, komen niet voor aanwijzing als provinciaal monument in aanmerking.
Indien het provinciaal monument wordt aangewezen als rijksmonument, volgens artikel 3.1 van de Erfgoedwet, kan advisering door deskundigen achterwege blijven.
Uitgangspunt is dat een monument slechts op één lijst voorkomt. In het geval dat een monument op zowel een gemeentelijke als een provinciale lijst voorkomt, zal in overleg worden bepaald op welke lijst het monument het beste kan worden geplaatst. Het toetsingscriterium hierbij is de mate van bovenlokaal dan wel lokaal belang van het monument.
Dit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige provinciale monumenten. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de provinciale monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn) de artikelen 11 en 12 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd provinciaal monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een monumentenvergunning.
De verbodsbepaling van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die tot aan de invoering van de Omgevingswet van toepassing is.
De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van provinciale monumenten in handen van Gedeputeerde Staten. Sinds het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente waarbinnen het monument ligt het bevoegd gezag voor de volledige omgevingsvergunning. Ten aanzien van de vergunningaanvraag voor provinciale monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb artikel 4:2, resp. 4:5 en 4:15. In een aanvraagformulier voor de vergunning staat aangegeven welke gegevens zijn vereist.
Het met ingang van 1 januari 2012 gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor) beoogt de regeldruk voor eigenaren van beschermde monumenten te beperken door in een aantal specifiek benoemde gevallen geen vergunning verplicht te stellen ("vergunningvrij bouwen").
Allereerst bepaalt het gewijzigde Bor in artikel 3a van bijlage II dat geen vergunning nodig is voor normaal onderhoud. Dit is in de Monumentenverordening 2008 voor provinciale monumenten identiek geregeld in artikel 11, lid 2a, onder a.
In artikel 11, lid 2a, onder b, is een van het Bor afwijkende omschrijving opgenomen, omdat in provinciale monumenten, anders dan in rijksmonumenten, niet het gehele interieur wordt beschermd, doch slechts in de redengevende omschrijving uitdrukkelijk genoemde onderdelen.
Artikel 11, lid 2a, onder c, biedt eigenaren van provinciale monumenten de meeste mogelijkheden om zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan het monument (en bijgebouwen). De kern van de verruiming wordt gevormd door het begrip "waarde uit een oogpunt van monumentenzorg". Heeft een onderdeel van een monument uit een oogpunt van monumentenzorg geen waarde, dan is wijziging binnen de regels van artikel 4a (in samenhang met de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het Bor) mogelijk zonder dat daarvoor een vergunning vereist is. Omdat voor de bescherming van provinciale monumenten de redengevende omschrijving doorslaggevend is, zijn onderdelen en details die in de redengevende omschrijving niet zijn opgenomen, ook niet beschermd. Als voorbeeld kan worden genoemd de metselvoeg. Is de voeg in de redengevende omschrijving niet genoemd, dan mag een "gesneden voeg" worden vervangen door de veel goedkopere "volgevoegde voeg". Mogen daarentegen wel beschermde onderdelen alleen met vergunning worden gewijzigd, dan mogen in de vergunning alleen eisen worden gesteld ten aanzien van in de redengevende omschrijving genoemde onderdelen. Uitgangspunt bij dit alles is dat door de wijziging het aanzien van het monument niet mag worden geschaad. De "Kwaliteitsrichtlijnen uitvoering restauratie" van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg zijn hierbij richtinggevend.
Hoofdlijn van gewijzigde Bor is dat aan niet naar openbaar toegankelijke ruimten gerichte gevels en dakvlakken van monumenten meer mag dan aan wel naar openbaar toegankelijke ruimten gerichte gevels en dakvlakken van monumenten. Dit geldt ook voor gebouwen (al dan niet beschermd als monument) in beschermde stad- en dorpsgezichten (Bor, artikel 4a, tweede lid).
Bij de verlening van een vergunning kan in de vergunningvoorschriften de verplichting worden opgelegd om - bijvoorbeeld bouwhistorisch - onderzoek uit te voeren en documentatie te verstrekken tijdens de bouwwerkzaamheden, net als de afkomende bouwhistorische elementen veilig te stellen.
Te denken valt hierbij aan luifels, reclames en kunstwerken die tijdelijk aan het monument worden bevestigd. Ook tijdelijke uitbreiding van het monument met een niet-permanente ruimte is hiermee te regelen.
Als het bevoegd gezag de aanvraag in behandeling neemt, moet het op grond van de verordening advies vragen aan de Monumentencommissie. Nadat dit advies is uitgebracht, moet het bevoegd gezag er rekening mee houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 van de Awb van toepassing kan zijn.
Het bevoegd gezag kan er, naast de in artikel 12 bedoelde gevallen, van afzien om een vergunningaanvraag voor advies te leggen aan de Monumentencommissie als:
De Monumentencommissie toetst op basis van haar deskundigheid of het belang van het in stand houden van de monumentale waarde zich tegen het verlenen van een vergunning verzet. Het
bevoegd gezag maakt op basis van dit advies, in combinatie met gebruik van het monument door de eigenaar, de afweging of een vergunning kan worden verleend.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat provinciale monumenten met vergunning onherstelbaar worden beschadigd of tenietgaan zonder dat door Gedeputeerde Staten aangewezen deskundigen daarover hebben geadviseerd.
Indien het bevoegd gezag in afwijking van het advies van de deskundige(n) toch besluit om de gevraagde vergunning te verlenen en dat besluit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten op onjuiste gronden is genomen, kunnen Gedeputeerde Staten als belanghebbende tegen dat besluit opkomen.
In geval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot provinciaal monument is overleg tussen eigenaar en provincie nodig. Is er sprake van een vergunning voor het provinciaal beschermde kerkelijke monument, dan kan overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig zijn. Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijk monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechisatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.
Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist.
Dit artikellid bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond. De omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument kunnen zodanig wijzigen dat, als er een nieuwe belangenafweging plaatsvindt, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener de mogelijkheden hebben de vergunning in te trekken.
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat een monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86, 604). Het is dus niet verplicht om in de verordening een schadevergoedingsregeling op te nemen. Alternatief voor een schadevergoedingsregeling is de civielrechtelijke weg (schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad).
Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als provinciaal monument is uit het schade-vergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.
Voor de procedure ter behandeling van de schadeclaim wordt aangesloten bij de procedureregeling inzake planschadeclaims. De positie van de belanghebbende(n) is op deze wijze duidelijk en met waarborgen omkleed.
Voorkomen dient te worden dat deskundigen worden aangewezen die niet het vertrouwen hebben van degene die om schadevergoeding verzoekt. Indien het bevoegd gezag voornemens is één of meer deskundigen te benoemen, doet hij dat niet dan nadat hij daarover overleg heeft gevoerd met de verzoeker.
Artikel 150, eerste lid, van de Provinciewet laat aan de provinciale wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie.
In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. Het is de provincie niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan genoemde categorieën. Op provinciaal niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.
In de Awb, artikel 5:11, wordt onder toezichthouder verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. De aanwijzing van toezichthouders vindt plaats door de gemeente in het kader van het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht. De bevoegdheden die toezichthouders hebben in het kader van uitoefening van hun taken zijn neergelegd in afdeling 5:2 van de Awb.
Het onderscheid tussen toezicht en handhaving is van belang, aangezien er een onderscheid bestaat, zowel naar inhoud als naar de voorwaarden waaronder zij op grond van de wet kunnen worden uitgeoefend. Het kenmerkende onderscheid tussen beide is dat bij toezicht op de naleving geen sprake hoeft te zijn van enig vermoeden van overtreding van een wettelijk voorschrift en bij handhaving wel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2016-5516.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.