Provinciaal blad van Utrecht
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Utrecht | Provinciaal blad 2016, 5379 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Utrecht | Provinciaal blad 2016, 5379 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 27 september 2016, nr. 819B76F1, tot openstelling van de regeling Samenwerking voor innovaties uit de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht (Openstellingsbesluit POP3 samenwerking voor innovaties provincie Utrecht 2016)
Gedeputeerde staten van Utrecht;
Gelet op artikel 1.3 en paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht;
dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) en het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP) te behalen, waaronder het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving;
Open te stellen: De regeling samenwerking voor innovaties 2016 provincie Utrecht als bedoeld in paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht – verder te noemen de Verordening subsidies POP3 – voor de periode van 3 oktober 2016 tot en met 4 november 2016.
Artikel 1 Subsidiabele activiteiten
In afwijking van artikel 2.7.1 van de Verordening subsidies POP3 wordt alleen subsidie verstrekt voor de uitvoering van een innovatieproject mits de activiteiten gericht zijn op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten.
In afwijking op artikel 2.7.6 van de Verordening subsidies POP3 kan subsidie worden verstrekt voor:
Artikel 3 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op het eerste lid van artikel 2.7.7 van de Verordening subsidies POP3 wordt geen subsidie verstrekt voor:
In afwijking van artikel 2.7.8 van de Verordening subsidies POP3 bedraagt de hoogte van subsidie:
Artikel 2.7.8, het tweede en derde lid van de Verordening subsidies POP3 is niet van toepassing op de in artikel 1 bedoelde activiteit.
Voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1:15 en artikel 2.7.9 van de Verordening subsidies POP3 worden de volgende criteria toegepast voor de onder artikel 1 bedoelde activiteiten:
Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
Indien de aanvragen als bedoeld in het zesde lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.
Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een toetsingscommissie zoals bedoeld in artikel 1.14 van de Verordening subsidies POP3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.23 van de Verordening subsidies POP3 wordt maximaal 1 keer per jaar een voorschot verleend op basis van realisatie.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1.25 van de Verordening subsidies POP3 worden geen voorschotten verleend vooruitlopend op de realisatie.
Uit de sterkte- en zwakteanalyse van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) blijkt dat de Nederlandse agrosector – het geheel van toelevering, verwerking en distributie van agrarische goederen – zich heeft ontwikkeld tot een speler van wereldformaat, getuige de sterke exportpositie. Deze exportpositie kon mede ontstaan door sterk geïntegreerde agrarische ketens, een goed samenspel tussen onderwijs, onderzoek en voorlichting én een intensieve productiewijze. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een verlies aan biodiversiteit, een toenemende druk op het milieu en een groeiende schaarste aan natuurlijke hulpbronnen. De grootschalige en intensieve productiewijze van de Nederlandse landbouw leidt tot ongewenste externe effecten op milieu, landschap en samenleving. Sinds de jaren negentig is weliswaar duidelijk sprake van een verlaging van de milieudruk. Toch zal het halen van verschillende milieudoelstellingen de komende jaren nog vragen om vele inspanningen.
De strategie van POP3 richt zich daarom op een realistische, ambitieuze groene groeistrategie. Deze strategie combineert het streven naar economische groei en versterking van de concurrentiepositie met het verbeteren van het milieu. Kennisoverdracht en innovatie zijn hierbij essentieel en tevens een prioriteit vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie, waar het POP3 onderdeel van uit maakt.
De regeling1 voor de POP3 maatregel ‘Samenwerking voor innovaties’ draagt hier aan bij. Deze maatregel richt zich op de uitvoering van een projectmatig samenwerkingsverband gericht op het uitvoeren van een innovatieproject of projecten.
Met een innovatie wordt een proces bedoeld waarbij een idee met succes in de praktijk wordt gebracht. Het kan daarbij gaan om de toepassing van een nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé.
Het provinciaal meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, Agenda Vitaal Platteland (AVP)2 en POP3 sluiten goed op elkaar aan. De landbouw is één van de sectoren waar AVP zich op richt. Het strategische doel voor de landbouw binnen AVP is het behoud en het versterken van een economisch rendabele bedrijfsvoering, schaalvergroting afgestemd op de kwaliteit van het landschap, het versterken van de duurzaamheid en een aantrekkelijke leefomgeving en het versterken van de relatie tussen platteland en stad. Deze doelstellingen komen voort uit onze Landbouwvisie3.
We willen de milieubelasting vanuit de landbouw verminderen en werken aan een duurzaam bodem- en watersysteem. Samenwerking kan hierbij een rol spelen om praktijkkennis te verbinden met wetenschappelijke kennis en die toe te passen in innovaties.
Voor deze openstelling beperken we ons daarom tot de volgende vier thema’s, een selectie uit Artikel 2.7.1 van de Verordening subsidies POP3:
Bij het creëren van een hoge meerwaarde kan het gaan om nieuwe concepten in het kader van multifunctionele landbouw en stadslandbouw of bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe teelten. Ook verstaan we hieronder het versterken van de (functionele) biodiversiteit van grondgebonden bedrijven. Bijvoorbeeld door het opzetten van nieuwe ketens waarbij aandacht voor biodiversiteit en omgeving doorberekend wordt in de prijs van het eindproduct. Of door biodiversiteit als uitgangspunt te nemen voor een meer robuuste en veerkrachtiger bedrijfssysteem.
De bodem is essentieel om op de langere termijn vruchtbaarheid te garanderen en speelt ook een rol bij het vasthouden van water en bij de emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen richting oppervlakte- en grondwater. Het sluiten van de kringloop op bedrijfsniveau is essentieel. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan efficiëntere beweiding of bemesting die leidt tot het verminderen van de mineralenbelasting op het oppervlaktewater. Het sluiten van de kringloop leidt tot productie met minder verliezen die het milieu belasten. Dit leidt tot vermindering van emissies van ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen en voor de specifieke situatie in de veenweiden met bodemdaling een vermindering van de veenmineralisatie.
Klimaatadaptatie moet leiden tot vormen van landgebruik die inspelen op de klimaatverandering en bijdragen aan het voorkomen van zoetwatertekorten. Hierbij kan gedacht worden aan de teelten van nieuwe gewassen en extensievere vormen van landgebruik, die ook bijdragen aan de kwaliteit van natuur en landschap.
Bij klimaatmitigatie gaat het om activiteiten die gericht zijn op het verminderen van de oorzaak van klimaatverandering. Mogelijke activiteiten zijn vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door een zuiniger energiegebruik, reductie van het gebruik van fossiele energie door omschakeling op hernieuwbare energie en door productie van hernieuwbare energie. Maar ook verbeterde vormen van duurzaam bodembeheer kan bij dragen aan vermindering van broeikasgassen zoals CO2 en lachgas.
Een belangrijk gebied waar deze problematiek speelt zijn de veenweidengebieden met hun oude en unieke cultuurlandschappen. De grondgebonden landbouw is een belangrijke drager van dit cultuurlandschap, maar tegelijkertijd een oorzaak van (ongelijkmatig verlopende) bodemdaling. Om het veengebied op de lange termijn een rendabel perspectief te bieden is een duurzaam ontwikkelingsperspectief voor de landbouw en overige grondgebruikers nodig. Zo dalen in veengebieden de bodems van de landbouwgebieden door het lagere peil sneller dan de naastliggende natuurgebieden, waardoor die laatste relatief steeds hoger komen te liggen. Als gevolg van bodemdaling zal bij ongewijzigd beleid het in stand houden van de natuurwaarden steeds moeilijker en dus duurder worden. De bodem speelt ook een rol bij het vasthouden van water. Dat is tevens van belang om oxidatie van het veen te verminderen.
Toelichting op paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3
Met deze openstelling worden, naast de hoogte van het subsidieplafond en de periode van indiening aanvullende vereisten gesteld ten opzichte van hoofdstuk 1 en paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3. De aanvullende regels staan in de artikelen 1 tot en met 6 (zie artikelsgewijze toelichting) van dit openstellingsbesluit.
Een aantal relevante bepalingen van deze regeling staan in hoofdstuk 1 en paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies POP3:
Artikel 2.7.2. Samenwerkingsverband
Het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, bestaat tenminste uit twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag en bevat tenminste één landbouwer of een organisatie die hun vertegenwoordigt.
Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband of de initiatiefnemer van het samenwerkingsverband in wording. Hiervoor zijn tevens de bepalingen in artikel 1.6 van de Verordening subsidies POP3 van toepassing.
Artikel 2.7.5 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd in de volgende gevallen:
de activiteit niet overwegend plaatsvindt in provincie Utrecht tenzij de activiteit of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komt of komen aan ingezetenen van provincie Utrecht, of de activiteit of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Utrecht dient of dienen;
Artikel 2.1.10 Verplichting aanvrager
De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.
Artikelsgewijze toelichting van het openstellingsbesluit
Artikel 1 Subsidiabele activiteiten
In de inleiding zijn de 4 thema’s toegelicht die in het kader van deze openstelling relevant zijn. Het soort activiteit is bij deze openstelling beperkt tot de uitvoering van een innovatie. Er wordt dus geen subsidie verstrekt voor het oprichten van een samenwerkingsverband en het opstellen van een projectplan. De regeling is bedoeld om innovaties te realiseren van bepaalde producten, diensten, methodes of procedés. De activiteiten moeten wel betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Met voortbrenging van landbouwproducten zijn ook de kapitaalgoederen (o.a. landbouwgrond, machines en installaties) van een landbouwbedrijf inbegrepen.
In het artikel staan alle subsidiabele kostensoorten die in een begroting opgenomen dienen te worden. Het gaat deels om verschillende vormen van arbeidskosten die zowel door middel van inhuur als via inzet van eigen personeel ingevuld kunnen worden. Deels gaat het om materiaal en investeringen die noodzakelijk zijn in het kader van de activiteiten.
Artikel 3 Niet subsidiabele kosten
De kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken zijn niet subsidiabel. Ook niet verrekenbare of niet compensabele BTW valt buiten de subsidiabele kosten.
Artikel 4 Hoogte van de subsidie
Naast de beperking, uitgedrukt in verschillende percentages van de subsidiabele kosten wordt bij deze openstelling een minimum en een maximum subsidiebedrag bepaald. Het minimumbedrag is € 50.000,– aan subsidiabele kosten. Dit kan betekenen dat een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 50.000 toch kan worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijken te zijn. Het maximum bedrag is € 200.000.
Artikel 5 Selectie van projecten
Voor het bepalen van de rangorde van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk toetsingscommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er worden maximaal 4 punten toegekend pr criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. Innovativiteit krijgt een hogere wegingsfactor (3) in vergelijking met de andere drie criteria, die wegingsfactor 2 hebben. Het criterium, mate van innovativiteit, willen we het meest onderscheidend laten zijn aangezien de maatregel er vooral op gericht is een product, dienst, methode of procedé te ontwikkelen, daar waar het bij andere maatregelen voor gaat om het uitrollen of toepassen van reeds beproefde kennis of maatregelen. In totaal zijn maximaal 36 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de toetsingscommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (55% van 36 punten = minimaal 20 punten). Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.
De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek (a t/m d) binnen deze openstelling. Dit wordt bepaald op basis van de volgende aspecten:
Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen de thema’s;
Hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling.
Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband;
Bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiele)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.
De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is;
Onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority).
Met innovativiteit wordt zowel het samenwerkingsproces(samenwerkingsverband) als vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld.
Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie Utrecht. Innovaties scoren hoger naarmate die die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd.
Technisch, sociaal of financieel grensverleggend karakter van de innovatie;
Dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.
Transitie karakter van de innovatie;
Met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige ‘duurzame landbouw’. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.
Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband;
Op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deel nemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.
Indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.
Met de kosteneffectiviteit wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject.
De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties);
Hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.
Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid;
Dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.
Haalbaarheid; de mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook er in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat om bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:
Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie;
De kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.
Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt;
Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.
Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel;
Hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.
De aanvrager mag maximaal 1 keer per jaar een betalingsverzoek indienen (aanvraag voorschot op basis van realisatie). Omdat de aanvrager al verplicht is, op basis van artikel 1.17 van de Verordening subsidies POP3, 1 keer per jaar een voortgangsverslag in te dienen is het aan te bevelen om dit te combineren. Een aanvraag om een voorschot voorafgaand aan de realisatie is in ieder geval niet mogelijk. Met realisatie wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk gemaakt zijn en dit aangetoond kan worden met facturen en betaalbewijzen.
Aanvragen kunnen worden ingediend via een digitaal loket bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.NL). De link is terug te vinden in de samenvatting van deze regeling via
https://www.provincie-utrecht.nl/loket/subsidie/
Aanvragen worden eerst beoordeeld op ontvankelijkheid en vervolgens voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie van deskundigen. De aanvragen worden door de adviescommissie gerangschikt op basis van de scores. Op basis van dit advies neemt het college van Gedeputeerde Staten een besluit. Alle aanvragers ontvangen binnen 22 weken na sluiting van de openstellingsperiode (op 4 november 2016) een beschikkingsbrief.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2016-5379.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.