Subsidieregeling Versneller Innovatieve Ambities 2016

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 5 juli 2016, kenmerk 4.6/2016003221, team Economie, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de Subsidieregeling Versneller Innovatieve Ambities 2016

 

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

gelet op de ASV SNN 2016;

 

gelet op artikel 25 van verordening nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’);

 

gelezen de Gemeenschappelijke regeling SNN;

 

gelet op het Operationeel Programma EFRO Noord-Nederland 2014-2020;

 

BESLUITEN:

 

de Subsidieregeling Versneller Innovatieve Ambities 2016 vast te stellen.

 

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

dr.h.c. J. Tichelaar, voorzitter

mevrouw mr. A.M. van Schreven, secretaris

 

 

 

Uitgegeven 8 juli 2016

 

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    MKB-onderneming: kleine onderneming, middelgrote of micro-onderneming in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    de algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, publicatieblad EU L187/1, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • c.

    prototype: fysiek model voor het aantonen van het werkingsprincipe van een te ontwikkelen nieuw product dat aan productie of dienstverlening voorafgaat en niet wordt gebruikt voor (industriële) toepassing of commerciële exploitatie, niet zijnde een softwarematig prototype;

  • d.

    softwarematig prototype: een digitale code, uitsluitend voor het aantonen van het werkingsprincipe van een voorgestelde oplossing;

  • e.

    samenwerkingsproject: een project dat wordt uitgevoerd door minimaal twee MKB-ondernemingen en waarin geen van de ondernemingen meer dan 70% van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening neemt;

  • f.

    RIS3: Research and Innovation Strategy for Smart Specialization Noord-Nederland;

  • g.

    NIA: de Noordelijke Innovatie Agenda.

 

Artikel 2 Doel van de regeling

De subsidieregeling heeft als doel zowel:

  • a.

    valorisatie en innovatie, als

  • b.

    het bijdragen aan een koolstofarme economie,

door het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf in de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen dat bijdraagt aan de RIS3.

 

Artikel 3 Doelgroep en subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan een MKB-onderneming, die volgens het handelsregister een vestiging heeft in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen en daar ondernemingsactiviteiten uitvoert.

  • 2.

    Subsidie wordt verstrekt voor een activiteit die:

    • a.

      bijdraagt aan de RIS3 en NIA en

    • b.

      ziet op experimentele ontwikkeling van:

      • 1.

        een nieuw product, een nieuwe dienst of een nieuw procedé;

      • 2.

        het aanmerkelijk vernieuwen van bestaande producten, procedés of diensten. De vernieuwing heeft betrekking op een oplossing voor een wetenschappelijke of technische onzekerheid; of onderzoek ten behoeve hiervan.Onder bovengenoemde experimentele ontwikkeling en onderzoek valt ook het ontwikkelen, bouwen en testen van een fysiek prototype en het testen en valideren in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, zolang het doel het aanbrengen van verdere technische verbeteringen aan producten, procedés of diensten is, die niet grotendeels vast staan, en het ontwikkelen en testen van een softwarematig prototype.

  • 3.

    Voor zover de activiteit als bedoeld in het vorige lid betrekking heeft op een koolstofarme economie, dient het te gaan om vernieuwingen in producten, diensten, concepten en technologieën, die direct gerelateerd zijn aan koolstofarme technologieën en die bijdragen aan de reductie van broeikasgassen. In dat geval gaat het nadrukkelijk niet om activiteiten die slechts zijn gericht op verduurzaming of vermindering van koolstof in het eigen productieproces van de aanvrager.

 

Artikel 4 Aanvraagperiode

Subsidie kan worden aangevraagd van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016.

 

Artikel 5 Subsidieplafonds

  • 1.

    Het subsidieplafond, voor een activiteit als bedoeld in artikel 3, tweede lid, niet zijnde een activiteit gericht op een koolstofarme economie, bedraagt € 7.000.000,00.

  • 2.

    Het subsidieplafond, voor een activiteit gericht op een koolstofarme economie als bedoeld in artikel 3, derde lid, bedraagt € 3.000.000,00.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur SNN verdeelt de in de vorige leden bedoelde bedragen op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 4.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

 

Artikel 6 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de ASV SNN 2016, in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    ter zake van de subsidiabele kosten vóór ontvangst van de aanvraag verplichtingen zijn aangegaan of de werkzaamheden in het subsidieproject zijn aangevangen vóór de ontvangst van de aanvraag;

  • b.

    producten of diensten op verzoek van of specifiek voor een bepaalde klant worden ontwikkeld;

  • c.

    het project niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling;

  • d.

    het project niet in overeenstemming is met het doel van deze regeling;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

    één onderneming reeds tweemaal subsidie in de aanvraagperiode heeft gekregen op grond van deze regeling, waarbij voor de toepassing van dit artikelonderdeel één onderneming alle rechtspersonen omvat die de volgende band met elkaar onderhouden:

    • 1.

      de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders; of

    • 2.

      de meerderheid van vennoten van een andere onderneming.

 

Artikel 7 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    Voor een project dat door één MKB-onderneming wordt uitgevoerd bedraagt het subsidiepercentage 35 van de in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    Voor een samenwerkingsproject bedraagt het subsidiepercentage 50 van de in aanmerking komende kosten.

  • 3.

    Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien de normen van de Europese Commissie daartoe nopen.

 

Artikel 8 Minimale subsidiabele kosten en maximale subsidie voor een activiteit gericht op valorisatie en innovatie

  • 1.

    Indien geen sprake is van een samenwerkingsproject en in geval van een activiteit bedoeld in artikel 3, tweede lid, niet zijnde een activiteit gericht op koolstofarme economie is:

    • a.

      het bedrag aan subsidiabele kosten per project minimaal € 10.000,00;

    • b.

      de maximale subsidie per project € 50.000,00.

  • 2.

    Indien sprake is van een samenwerkingsproject en in geval van een activiteit bedoeld in artikel 3, tweede lid, niet zijnde een activiteit gericht op een koolstofarme economie is:

    • a.

      het bedrag aan subsidiabele kosten per project minimaal € 20.000,00.

    • b.

      de maximale subsidie per project € 75.000,00.

 

Artikel 9 Minimale subsidiabele kosten en maximale subsidie voor een activiteit gericht op valorisatie en innovatie en op een koolstofarme economie

  • 1.

    Indien geen sprake is van een samenwerkingsproject en in geval van een activiteit bedoeld in artikel 3, derde lid, gericht op een koolstofarme economie is:

    • a.

      het bedrag aan subsidiabele kosten per project minimaal € 10.000,00;

    • b.

      de maximale subsidie per project € 100.000,00.

  • 2.

    Indien sprake is van een samenwerkingsproject en in geval van een activiteit bedoeld in artikel 3, derde lid, gericht op een koolstofarme economie is:

    • a.

      het bedrag aan subsidiabele kosten per project minimaal € 20.000,00;

    • b.

      de maximale subsidie per project € 100.000,00.

 

Artikel 10 Subsidiabele kosten

Als subsidiabele kosten komen de volgende, in redelijkheid ten behoeve van de activiteit zoals opgenomen in artikel 3, tweede lid, te maken, kosten in aanmerking:

  • a.

    het inschakelen van een onafhankelijke organisatie, die is ingeschreven in een handelsregister;

  • b.

    materialen die onderdeel zijn van een prototype;

  • c.

    de loonkosten van werknemers en bijdrage eigen uren van de onderzoekers, technici en ander ondersteund personeel voor zover zij zich met de activiteit bezighouden. Loonkosten of de bijdrage in eigen uren worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief. Deze zijn:

    • 1.

      een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld. Het bruto jaarloon wordt berekend exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen;

    • 2.

      eigen arbeid. Indien er geen sprake is van een dienstverband wordt er geacht geen sprake te zijn van loonkosten als hiervoor bedoeld onder sub c onder 1°. Er is in dat geval sprake van eigen arbeid, die gezien moet worden als een bijdrage in natura, waarvoor een uurtarief van € 39,00 geldt. De betaalde overheidssteun aan een project dat bijdragen in natura bevat, mag aan het einde van het project niet hoger zijn dan de totale subsidiabele uitgaven exclusief de bijdragen in natura;

  • d.

    kosten van octrooien die op arm’s length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen;

  • e.

    huurkosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

  • f.

    reis- en verblijfkosten binnen Nederland tot een maximum van 15% van de subsidiabele kosten onder artikel 10 sub a tot en met e.

 

Artikel 11 Niet-subsidiabele kosten

In ieder geval niet subsidiabel zijn:

  • a.

    omzetbelasting in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en vergelijkbare belasting van andere staten;

  • b.

    de loonkosten waarover de aanvrager een afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk ontvangt, tenzij de Europese Commissie oordeelt dat deze kosten niet in mindering hoeven te worden gebracht.

 

Artikel 12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening worden in elk geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de kosten van de uitvoering van het project dienen op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weer zijn gegeven;

  • b.

    het project dient binnen een termijn van 18 maanden vanaf de datum van de subsidieverlening gerealiseerd te zijn;

  • c.

    het plaatsen van een korte beschrijving van het project op de website van de aanvrager, met het embleem van de Europese Unie, en vermelding van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO); in geval van de bouw van een fysiek prototype dient ook het door het SNN verstrekte logo zichtbaar te worden geplaatst;

  • d.

    het plaatsen van ten minste één affiche met informatie over het project (minimaal in A3-formaat) met vermelding van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plaats. Het format hiervoor wordt beschikbaar gesteld door het SNN.

 

Artikel 13 Voorschotten

  • 1.

    Een voorschot kan op aanvraag van de subsidieontvanger eenmaal worden verleend naar evenredigheid met de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten. Het voorschot bedraagt ten hoogste 80% van het maximale subsidiebedrag.

  • 2.

    Bij de verlening van een voorschot wordt in ieder geval de verplichting opgelegd dat als voorschot uitbetaalde bedragen onmiddellijk worden terugbetaald, indien en voor zover:

    • a.

      de subsidie lager wordt vastgesteld dan het uitbetaalde voorschot;

    • b.

      het verleningsbesluit wordt ingetrokken of gewijzigd.

 

Artikel 14 Wijzigings- of intrekkingsgronden

De subsidie kan onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien:

  • a.

    het project niet wordt uitgevoerd in overeenstemming met het doel of de voorschriften van deze regeling;

  • b.

    de aanvrager niet de minimale subsidiabele kosten per project heeft gemaakt en betaald, die zijn vastgesteld conform artikel 8 en 9;

  • c.

    producten of diensten op verzoek van of specifiek voor een klant zijn of worden ontwikkeld;

  • d.

    tegen de uitvoering van het project overwegende bezwaren bestaan.

 

Artikel 15 Subsidievaststelling

  • 1.

    De subsidieaanvrager dient uiterlijk vier weken na de realisatie van het project een verzoek om definitieve vaststelling van de subsidie in, met gebruikmaking van een daartoe ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    De subsidieontvanger dient ten minste tien jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden haar administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk te houden.

 

Artikel 16 Bedrag vaststelling

Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project.

 

Artikel 17 Afkondiging en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze subsidieregeling wordt bekendgemaakt in het provinciaal blad en treedt in werking op 1 juli 2016.

  • 2.

    Deze subsidieregeling werkt terug tot en met 1 juli 2016 voor zover de bekendmaking, bedoeld in artikel 136 van de Provinciewet, plaatsvindt na 1 juli 2016.

 

Artikel 18 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: VIA 2016.

 

 

Toelichting

 

Artikel 1, sub a

Hierin wordt aangegeven welke ondernemers/ondernemingen (hierna: onderneming) in aanmerking kunnen komen voor een subsidie in het kader van de regeling. In bijlage 1 van de verordening (EG) Nr. 651/2014 van de commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) is een definitie gegeven van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Conform deze definitie behoren tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO’s), ondernemingen waar minder dan 250 fte werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt. Deze normen worden verder aangehaald als MKB-normen.

 

Gevolg van deze Europese regelgeving is dat voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, gekeken wordt naar het gehele verband van ondernemingen waartoe de aanvragende onderneming behoort. Denk bijvoorbeeld aan moedermaatschappijen, zusterondernemingen en dochterondernemingen. Indien de aanvragende onderneming direct of indirect voor 25% of meer, maar niet meer dan 50%, qua aandelenkapitaal en/of zeggenschap relaties heeft met andere ondernemingen, wordt voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal werkzame personen, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen naar rato meegenomen. Dit geldt ook indien een andere onderneming 25% of meer aandelen in de aanvragende onderneming heeft.

 

Indien de aanvragende onderneming op een andere onderneming of een andere onderneming op de aanvragende onderneming overheersende invloed kan uitoefenen of een andere invloed heeft als genoemd in de definitie van een KMO, dienen voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal fte, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen volledig meegenomen te worden.

 

Indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming, dan kan de aanvragende onderneming (behoudens de uitzonderingen die in de definitie zijn genoemd) niet als een KMO worden aangemerkt.

 

Artikel 1, sub c en sub d

Bij beide soorten prototypes gaat het er om dat met het prototype het werkingsprincipe wordt aangetoond. Er dient sprake te zijn van een technische onzekerheid.

 

Bij prototype software gaat het om de vraag of een technische oplossing werkt of niet. Het gaat er niet om hoe het geheel, waarin dit deel software moet gaan werken, er uit ziet.

 

Voor de toepassing van deze regeling hoort uitsluitend de digitale code die nodig is om het werkingsprincipe aan te tonen tot het softwarematig prototype (proof of concept software).

 

Voor de ontwikkeling van nieuwe software is er een aantal knelpunten waarvan het werkingsprincipe moet worden aangetoond voordat besloten kan worden of het eindproduct kan worden ontwikkeld. Het onderzoek naar de gedeeltes waarvan het werkingsprincipe moet worden aangetoond is subsidiabel inzake proof-of-concept software. Wanneer de technische haalbaarheid van deze onderdelen is aangetoond eindigt de proof-of-concept fase en kan worden gestart met de ontwikkeling van het eindproduct. De werkzaamheden na de proof-of-concept fase zijn niet subsidiabel. Deze werkzaamheden zien op de ontwikkeling van software die (als onderdeel) commercieel kan worden ingezet.

 

De kwaliteitseisen die aan prototype-software worden gesteld zijn in dit licht gezien lager dan van productiesoftware. Aspecten als beveiliging, performance, onderhoudbaarheid, gebruiksvriendelijkheid, etc. zijn doorgaans bij prototype-software van ondergeschikt belang.

Artikel 3, lid 2, sub a

De RIS3 is te vinden op: www.snn.eu/ris3/

De NIA is te vinden op: www.snn.eu/noordelijke-innovatieagenda/

 

De bijdrage aan de RIS3 en NIA wordt beoordeeld naar de mate waarin de projectactiviteiten een maatschappelijk belang dienen. Een maatschappelijk belang betreft een belang of behoefte die het individuele niveau overstijgt en op maatschappelijk vlak moet worden aangepakt.

 

Artikel 3, lid 2, sub b

Er dient sprake te zijn van innovatie. Het moet gaan om de ontwikkeling van iets nieuws, dat nog niet bestaat. De activiteit waarvoor subsidie wordt gegeven moet een aanmerkelijk element van nieuwheid in zich hebben en er moet sprake zijn van het zoeken naar een oplossing voor een wetenschappelijke en/ of technische onzekerheid.

 

Indien de innovatie ziet op het aanmerkelijk vernieuwen van bestaande producten, procedés of diensten zal de innovatie zien op een nieuwe toevoeging.

 

De subsidiabele activiteiten kunnen geen betrekking hebben op routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden.

 

Artikel 3, lid 3

In de regeling is een nader onderscheid gemaakt tussen projecten die betrekking hebben op koolstofarme economie en projecten die daar geen betrekking op hebben. Dit is terug te vinden in de afzonderlijke subsidieplafonds zoals aangegeven in artikel 5, eerste en tweede lid.

Ook worden de minimale kosten en maximale subsidie voor bovengenoemde projecten afzonderlijk vastgesteld. Dit is aangegeven in artikel 8 en artikel 9.

 

Artikel 6, sub a

Onder het aangaan van verplichtingen wordt bijvoorbeeld verstaan het (mondeling) bevestigen van een opdracht aan een deskundige of een ondertekening voor akkoord van een offerte. Indien vóór de ontvangst van de aanvraag is gestart met de werkzaamheden wordt ervan uitgegaan dat de verplichting is aangegaan. Indien een verplichting is aangegaan vóór ontvangst van de aanvraag wordt géén subsidie verleend.

In het geval er voor een deel van de opgevoerde projectkosten de verplichting vóór ontvangst van de aanvraag is aangegaan, dan zal de gehele aanvraag worden afgewezen.

 

Artikel 10  

De VIA 2016 bevat geoorloofde staatssteun op grond van artikel 25 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV). De kosten die gesubsidieerd worden zijn gebaseerd op artikel 25, lid 3, sub a, b, d en e van de AGVV.

 

Artikel 10, sub a

De organisatie die ingehuurd wordt moet ingeschreven zijn bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, of vergelijkbare handelsregisters in andere staten. Particulieren kunnen daarmee niet optreden als onafhankelijke organisatie.

 

Onafhankelijk:

De organisatie dient onafhankelijk te zijn van de aanvragende onderneming.

 

In dat kader wordt onder andere in de volgende situaties geoordeeld dat er in ieder geval geen sprake is van onafhankelijkheid:

  • Als de organisatie een (financieel) belang in de aanvragende onderneming heeft.

  • Als de aanvragende onderneming een (financieel) belang heeft in de organisatie.

  • Als de directeur/bestuurder van de aanvragende onderneming ook de directeur/bestuurder van de in te schakelen organisatie is.

  • In het geval er sprake is van familierelaties in de eerste en tweede graad (ouder/kind/broer/zuster) of een gezinsrelatie aanwezig is.

  • Als de organisatie een duidelijk belang heeft in de uitkomsten van het project, verder dan gebruikelijk is.

Deze opsomming is niet limitatief. Dit betekent dat er ook andere situaties kunnen zijn waarin tot de conclusie wordt gekomen dat er geen sprake is van onafhankelijkheid van de organisatie van de aanvragende onderneming.

Artikel 10, sub c, onder 2°

In geval van eigen arbeid is er geen sprake van een dienstverband en daarmee geen sprake van loonkosten. De inbreng van eigen arbeid wordt gezien als een bijdrage in natura. De betaalde overheidssteun aan een project dat bijdragen in natura bevat, mag aan het einde van het project niet hoger zijn dan de totale subsidiabele uitgaven exclusief de bijdragen in natura.

 

Voorbeeld 1:

 

Begrote kosten

35%

Subsidiabel

Eigen arbeid (natura)

€ 10.000,00

€ 3.500,00

€ 3.500,00

Overige subsidiabele projectkosten

€ 20.000,00

 

 

Totale subsidiabele kosten

€ 30.000,00

 

 

 

In dit voorbeeld kunnen de eigen uren gesubsidieerd worden. De subsidie op eigen uren (natura) ad € 3.500,00 is lager dan de subsidiabele kosten exclusief natura ad € 20.000,00.

 

Voorbeeld 2:

 

Begrote kosten

35%

Subsidiabel

Eigen arbeid (natura)

€ 20.000,00

€ 7.000,00

€ 6.000,00

Overige subsidiabele projectkosten

€ 6.000,00

 

 

Totale subsidiabele kosten

€ 26.000,00

 

 

 

In dit voorbeeld kunnen de eigen uren gesubsidieerd worden tot een subsidiebedrag van

€ 6.000,00. De totale subsidiabele kosten exclusief bijdragen in natura bedragen namelijk

€ 6.000,00.

 

Artikel 10, sub d

De kosten van octrooien hebben een directe relatie met de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De octrooien worden gekocht of een licentie hiervoor wordt verkregen in het kader van de ontwikkeling van een nieuw product, dienst of procedé, of de aanmerkelijke vernieuwing van een bestaand product, dienst of procedé.

 

Kosten verbonden aan de verkrijging, validering en verdediging van eigen (nieuwe) octrooien zijn uitgesloten.

 

Artikel 10, sub e

De apparatuur en uitrusting worden van een derde partij gehuurd. Bij vaststelling worden deze kosten onderbouwd middels facturen en betalingsbewijzen.

 

Artikel 10, sub f

Reis- en verblijfkosten zijn subsidiabel tot een maximum van 15% van de subsidiabele kosten. Voorbeeld: Wanneer de subsidiabele kosten (exclusief reis- en verblijfkosten) € 10.000,00 bedragen kunnen reis- en verblijfkosten tot een maximum van € 1.500,00 worden gesubsidieerd.

 

Artikel 11, sub b

Zoals uit dit artikelonderdeel blijkt wordt WBSO in mindering op loonkosten gebracht.

Het is mogelijk dat de Europese Commissie in de toekomst uitspreekt dat WBSO niet in mindering op loonkosten hoeft te worden gebracht. Als dat gebeurt ontvangt u bericht van het SNN.

 

Artikel 12, sub c en d

Deze publicatie-eisen zijn gebaseerd op de voorwaarden in bijlage XII van verordening 1303/2013. Daarin zijn voorschriften gegeven over voorlichting en communicatie van de steun uit Europese fondsen. Op basis hiervan is er de verplichting om logo’s, die aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen, te plaatsen. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor het naleven van deze publicatie-eisen. Het SNN zal faciliteren in het voldoen aan deze voorwaarden. Bij publicaties op de website van de onderneming dient het Europese logo direct zichtbaar (zonder te hoeven scrollen) te zijn op dat deel van de website dat betrekking heeft op het gesubsidieerde project.

 

Het affiche dient voor het publiek zichtbaar te zijn op de bedrijfslocatie van de aanvragende onderneming, bijvoorbeeld bij de ingang van het gebouw. De onderneming is verplicht aan te tonen dat is voldaan aan de publicatie-eisen.

 

Artikel 16  

Dit houdt in dat in de vaststellingsfase ook wordt getoetst of is voldaan aan de eis van minimaal gemaakte subsidiabele kosten.

Naar boven