Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027 2016-37 Nummer1927554

 

Gedeputeerde Staten maken, gelet op het bepaalde in artikel 136 van de Provinciewet, bekend dat zij in hun vergadering van 5 juli 2016 onder nummer 1929470 het volgende besluit hebben genomen

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

Gelet op:

de Wet van 6 juli 2000, houdende nieuwe regels omtrent het openbaar vervoer, besloten busvervoer en taxivervoer (Wet personenvervoer 2000), artikel 107 van de Provinciewet en afdeling 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

Overwegende dat:

op grond van artikel 20, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000 Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein;

artikel 107, eerste lid van de Provinciewet het mogelijk maakt om een bevoegdheid over te dragen voor zover deze zich naar zijn aard en schaal daartoe leent;

het busvervoer Almere qua omvang, doelgroep en bereik sterk is gericht op de lokale situatie en behoeften, waardoor de lokale overheid deze taak goed aankan;

het gemeentebestuur dichter bij de Almeerse reizigers staat en afwegingen kan maken voor de aanleg en beheer van gemeentelijke weginfrastructuur, de verkeers- en vervoerskundige structuur van de stad, ruimtelijke ordening, economie en veiligheid;

het geheel van deze afwegingen rechtstreeks van invloed is op de kwaliteit en kosten van het busvervoer en het provinciaal bestuur niet de bevoegdheid heeft keuzes te maken over deze lokale aspecten die voor het stedelijk busvervoer zo bepalend zijn;

Gedeputeerde Staten de bevoegdheden bedoeld in artikel 20, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000, voor het stadsvervoer in Almere sinds 1 januari 2004 en voor het streekvervoer in Almere vanaf 1 januari 2010 hebben overgedragen aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere;

de huidige delegaties voor het stads- en streekvervoer in Almere voor de periode van de huidige concessies die tot eind 2017 lopen zijn verleend;

het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in de afgelopen delegatieperiode een goede invulling heeft gegeven aan de taken en bevoegdheden die het als concessieverlener uitoefent;

het college van Burgemeester en Wethouders van Almere te kennen heeft gegeven de overgedragen bevoegdheid te willen voortzetten;

een periode van 10 jaar voor de delegatie aansluit bij de looptijd van concessies in het openbaar busvervoer;

vanuit doelmatigheid het de voorkeur verdient om de delegatie voor het stadsvervoer en het streekvervoer van Almere voortaan in één besluit te regelen;

de Visie openbaar vervoer Flevoland 2014-2024 beleidsregels bevat voor de uitoefening van de delegatie;

Provinciale Staten van Flevoland bij besluit van 25 mei 2016 en de Raad van de gemeente Almere bij besluit van 16 juni 2016 op grond van artikel 107, derde lid van de Provinciewet hebben ingestemd met het ontwerpbesluit voor de delegatie;

het college van Burgemeester en Wethouders van Almere, gelet op artikel 107, eerste lid van de Provinciewet, bij besluit van 31 mei 2016 heeft ingestemd met de delegatie.

Besluiten:

Vast te stellen het navolgende Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027:

Artikel 1 Overdracht

  • 1.

    Aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere wordt onder voorwaarden de bevoegdheid overgedragen tot het verlenen, wijzigen en intrekken van concessies voor openbaar vervoer, bedoeld in artikel 20 tweede lid van de Wet personenvervoer 2000.

  • 2.

    Onder de bevoegdheid in het eerste lid wordt mede verstaan het sluiten van overeenkomsten als bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000.

  • 3.

    De overdracht in het eerste lid heeft betrekking op het:

    • a.

      stadsvervoer binnen het stedelijk gebied van de gemeente Almere;

    • b.

      streekvervoer van en naar de gemeente Almere, met uitzondering van de bestaande provinciale streeklijnen Almere-Zeewolde.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde bevoegdheid tot het verlenen en wijzigen van concessies en het sluiten van overeenkomsten is in tijdsduur beperkt tot concessies en overeenkomsten die de in artikel 6 bedoelde geldingsduur van dit besluit niet te boven gaan.

Artikel 2 Voorwaarden

De bevoegdheid wordt overgedragen onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    het college van Burgemeester en Wethouders van Almere stemt de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid af op het provinciale openbaar vervoer en mobiliteitsbeleid, waaronder de Visie openbaar vervoer Flevoland 2014-2024;

  • b.

    het college van Burgemeester en Wethouders van Almere dient invulling te blijven geven aan de deelname aan R-net. De lijnen die onder de vlag van R-net rijden dienen te voldoen aan de productformule van R-net. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere kan echter gemotiveerd één of meerdere lijnen uit het R-net halen, die dan ook niet langer voldoen aan de productformule;

  • c.

    Gedeputeerde Staten vertegenwoordigen het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in regionale, interprovinciale en landelijke overleggen met andere buiten Flevoland gelegen OV-autoriteiten en het Rijk. Gedeputeerde Staten kunnen daarbij afspraken maken die ook voor het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bindend zijn. In geval van mogelijk bindende afspraken voeren Gedeputeerde Staten daarover vooraf overleg met het college van Burgemeester en Wethouders van Almere;

  • d.

    indien de beoogde vervoerregio Amsterdam-Almere zich zo ontwikkelt dat Gedeputeerde Staten of het college van Burgemeester en Wethouders van Almere overwegen werkzaamheden op het gebied van openbaar vervoer die van invloed zijn op de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid, te laten uitvoeren door de vervoerregio, dan zal dit alleen plaatsvinden indien hierover overeenstemming bestaat tussen Gedeputeerde Staten en het college van Burgemeester en Wethouders van Almere;

  • e.

    het college van Burgemeester en Wethouders van Almere wendt de vergoeding en alle opbrengsten als bedoeld in artikel 4, voor zover de opbrengsten afkomstig zijn van andere verbindingen, niet aan ter bekostiging van een snelwegdienst tussen Almere en Utrecht.

Artikel 3 Inlichtingen

  • 1.

    Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere verstrekt jaarlijks door een beknopt verslag inlichtingen over het functioneren van het openbaar vervoer Almere, de besteding van de beschikbare financiële middelen en over het beheer van de concessie.

  • 2.

    Het verslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor 1 juli van het jaar volgende op de verslagperiode ter kennisname aan Gedeputeerde Staten gezonden.

  • 3.

    Minimaal één keer per jaar vindt bestuurlijk overleg plaats tussen Gedeputeerde Staten en het college van Burgemeester en Wethouders van Almere over het functioneren van het openbaar vervoer Almere en over het beheer van de concessie.

Artikel 4 Bekostiging

  • 1.

    Ten behoeve van de bekostiging van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, wordt aan Gemeente Almere met ingang van 1 januari 2018 een jaarlijkse vergoeding verstrekt, die als volgt wordt bepaald:

    • a.

      een basisvergoeding op basis van het prijspeil 2015 ter hoogte van € 13.719.597,-;

    • b.

      een uitbreidingsvergoeding voor het jaar t van € 69,70, prijspeil 2015, per extra ingeschreven inwoner op 1 januari t-1 ten opzichte van 1 januari 2015 in de uitleglocaties Poort (inclusief Duin), Oosterwold (inclusief Nobelhorst en Vogelhorst) en Weerwater tot een maximum bedrag, op basis van het prijspeil 2015, van € 2.850.000,-.

  • 2.

    Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere meldt Gedeputeerde Staten jaarlijks vóór 1 mei het voorlopige aantal en vóór 1 november het definitieve aantal extra inwoners dat op 1 januari van het betreffende jaar in de uitleglocaties, genoemd in het vorige lid onderdeel b, ten opzichte van 1 januari 2015 was ingeschreven.

  • 3.

    Alle opbrengsten uit het openbaar vervoer Almere, inclusief eventuele dwangsommen, sanctie- en boetebedragen die op grond van een concessie of overeenkomst kunnen worden opgelegd en geïnd, komen toe aan Gemeente Almere.

  • 4.

    Indien Provincie Flevoland voor de in artikel 1 overgedragen bevoegdheid, mede gelet op afspraken bedoeld in artikel 2 onder c, aanvullende middelen ontvangt verstrekt zij deze op basis redelijkheid aan Gemeente Almere.

  • 5.

    Gemeente Almere houdt een saldo bij van de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde financiële middelen die nog niet zijn besteed.

  • 6.

    Het saldo van niet-bestede middelen op 1 januari, met inbegrip van de daarover in de voorafgaande jaren berekende rente, wordt door Gemeente Almere jaarlijks vermeerderd met rente.

  • 7.

    De op grond van het vorige lid toegevoegde rente maakt onlosmakelijk deel uit van het saldo bedoeld in het vijfde lid.

  • 8.

    De rente, bedoeld in het zesde lid, is gelijk aan de herfinancieringsrente zoals die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld voor haar meest recente basisherfinancieringsrente die geldt op de eerste kalenderdag van het desbetreffende jaar, met dien verstande dat bij een negatieve herfinancieringsrente een percentage van 0% wordt gehanteerd.

  • 9.

    De in de voorgaande leden bedoelde financiële middelen mogen slechts worden aangewend voor:

    • a.

      de bekostiging van de overgedragen bevoegdheid, bedoeld in artikel 1 met in achtneming van artikel 2 onderdeel e;

    • b.

      de jaarlijkse kosten voor beheer en onderhoud van infrastructuur voor het openbaar vervoer bedoeld in artikel 1, inclusief het dynamisch reizigers informatiesysteem (DRIS), tot een maximum van 5% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding;

    • c.

      investeringen in infrastructuur voor het openbaar vervoer bedoeld in artikel 1, tot een maximum bedrag van € 50.000,- per jaar.

  • 10.

    In afwijking van het vorige lid kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van het college van Burgemeester en Wethouders van Almere toestaan dat binnen de looptijd van dit besluit een bedrag van in totaal € 500.000,- wordt besteed aan investeringen ten behoeve van het openbaar vervoer bedoeld in artikel 1.

  • 11.

    Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere verantwoordt jaarlijks, door de opname van dit besluit in het normenkader voor zijn rechtmatigheidsoordeel bij de jaarrekening, dat de middelen rechtmatig zijn aangewend.

  • 12.

    De in het eerste lid genoemde jaarlijkse vergoeding wordt in vier termijnen rond de 15e van de maand betaald, volgens het betalingsschema: 40% in februari, 20% in mei, 20% in augustus en 20% in november.

Artikel 5 Indexering

De jaarlijkse vergoeding, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt met ingang van 1 januari 2016 jaarlijks als volgt geïndexeerd:

  • a.

    indexering geschiedt op basis van de cijfers die het Centraal Planbureau bekend maakt via het Centraal Economisch Plan van het jaar t-1;

  • b.

    de indexering voor het volgende jaar t wordt voor 1/3 bepaald door de prognose van de prijs overheidsconsumptie "netto materieel (IMOC)" voor het jaar t-1 en voor 2/3 door de prognose van de prijs overheidsconsumptie "beloning werknemers" voor het jaar t-1.

Artikel 6 Geldingsduur

  • 1.

    Dit besluit geldt tot en met 31 december 2027.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van het college van Burgemeester en Wethouders van Almere de geldingsduur van dit besluit met een termijn van maximaal twee jaar verlengen indien:

    • a.

      het college van Burgemeester en Wethouders van Almere voornemens is een concessie te verlenen met een looptijd die 31 december 2027 overschrijdt;

    • b.

      een tijdelijke voorziening gewenst is, omdat de aanbesteding van een opvolgende concessie voor de periode na 2027 niet tijdig tot een nieuwe concessieverlening heeft geleid.

    • c.

      de wet- en regelgeving een concessie voor openbaar busvervoer met een langere looptijd dan 10 jaar toestaat.

  • 3.

    Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere treedt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor 1 januari 2027, met Gedeputeerde Staten in overleg indien hij een verzoek, als bedoeld in het tweede lid, overweegt.

Artikel 7 Beëindiging delegatie

  • 1.

    In geval van beëindiging van de overdracht van de bevoegdheid eindigt de vergoeding als genoemd in artikel 4.

  • 2.

    In het belang van de continuïteit in de uitvoering van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, overhandigt het college van Burgemeester en Wethouders van Almere aan Gedeputeerde Staten tijdig en om niet alle gegevens en informatie die ten behoeve van de voortzetting van de bevoegdheid naar het oordeel van Gedeputeerde Staten van belang kunnen zijn.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen tegen vergoeding van de werkelijke kosten voor een periode van ten minste één jaar gebruikmaken van de ambtelijke kennis bij Gemeente Almere.

  • 4.

    Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere is bevoegd tot en met 18 maanden na beëindiging van de delegatie administratieve handelingen te verrichten ten behoeve van de afwikkeling van de in artikel 1 bedoelde bevoegdheid.

  • 5.

    Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere informeert Gedeputeerde Staten over de uitoefening van de in het vorige lid toegekende bevoegdheid.

  • 6.

    Gemeente Almere draagt uiterlijk 18 maanden na beëindiging van de delegatie het saldo, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, over aan Provincie Flevoland.

  • 7.

    Het saldo, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, blijft beschikbaar voor het openbaar vervoer in Almere.

  • 8.

    Het tweede, derde, vierde en zesde lid zijn niet van toepassing indien aansluitend op dit besluit een nieuw besluit voor de overdracht van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere van kracht wordt.

Artikel 8 Tussentijdse beëindiging delegatie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten treden in overleg met het college van Burgemeester en Wethouders van Almere indien zij intrekking van dit besluit overwegen.

  • 2.

    Intrekking heeft tot gevolg dat Gedeputeerde Staten de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, uitoefent vanaf de datum waarop het intrekkingsbesluit ingaat.

  • 3.

    Provincie Flevoland is bereid overeenkomsten, die Gemeente Almere voor uitvoering van de in artikel 1 overgedragen bevoegdheid is aangegaan, over te nemen:

    • a.

      indien de overeenkomsten ondersteunend van aard zijn en voor zover deze de geldigheidsduur van het delegatiebesluit, bedoeld in artikel 6, niet te boven gaan;

    • b.

      in geval van overeenkomsten als bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 4.

    Provincie Flevoland vergoedt bij intrekking de werkelijke personeelskosten van Gemeente Almere voor uitvoering van de in artikel 1 overgedragen bevoegdheid, voor een periode van één jaar en voor zover deze anders ten laste komen van de gemeente.

  • 5.

    De vergoeding in het vorige lid wordt:

    • a.

      naar rato verminderd met de overgangstermijn tussen bekendmaking en effectuering van het besluit tot intrekking;

    • b.

      niet verleend voor personeelskosten voor de periode na de geldingsduur van het delegatiebesluit, bedoeld in artikel 6.

  • 6.

    Bij de intrekking is artikel 7 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Indien zich tijdens de looptijd van dit besluit onvoorziene omstandigheden voordoen, waardoor ongewijzigde voortzetting van dit delegatiebesluit niet gevergd kan worden, treden Gedeputeerde Staten en het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in overleg om te komen tot een oplossing die zoveel als mogelijk aansluit bij dit besluit.

  • 2.

    Nieuwe wet- en regelgeving die leiden tot veranderende bevoegdheidsverdeling met betrekking tot het openbaar vervoer gelden als onvoorziene omstandigheden als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 10 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen 4 en 5 die in werking treden op 1 januari 2018.

  • 2.

    De delegatiebesluiten voor het stadsvervoer in Almere van 4 december 2007 met kenmerk 615890 en voor het streekvervoer Almere van 16 september 2008 met kenmerk 727967 worden ingetrokken.

  • 3.

    De vergoeding aan Gemeente Almere voor de bekostiging van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, geschiedt tot en met 31 december 2017 op grond van de uitvoeringsovereenkomst ter uitvoering van het subsidiebesluit met betrekking tot de exploitatie van het openbaar stads- en streekvervoer Almere met kenmerk 1048378.

Artikel 11 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Delegatiebesluit openbaar vervoer Almere 2018-2027.

 

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Flevoland van 5 juli 2016.

 

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

de secretaris, de voorzitter,

 

Toelichting

1. Achtergrond

Tot 2004 was het college van Burgemeester en Wethouders van Almere als bestuur van één van de 16 middelgrote gemeenten zelf verantwoordelijk voor het stedelijk busvervoer. Per 1 januari 2004 is deze bevoegdheid overgegaan naar Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten hebben destijds besloten de bestaande situatie voort te zetten door de bevoegdheid voor het stadsvervoer met ingang van dezelfde datum te delegeren aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere. Op 4 december 2007 hebben Gedeputeerde Staten de delegatie voor het stadsvervoer verlengd tot eind 2017.

Op 16 september 2008 hebben Gedeputeerde Staten besloten om ook het streekvervoer van Almere aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere te delegeren. Overwegingen hierbij waren onder meer dat door de samenvoeging met de concessie voor het stadsvervoer een betere marktpositie ontstond, een kwaliteitsverbetering van het openbaar vervoer mogelijk was en synergievoordelen behaald konden worden. Ook de delegatie voor het streekvervoer verloopt eind 2017.

2. Algemeen

Op grond van artikel 20, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000 zijn Gedeputeerde Staten bevoegd tot het verlenen, wijzigen en intrekken van concessies voor het openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein. Bestuursorganen met deze bevoegdheid worden ook wel OV-autoriteit genoemd.

Bij de delegatie van de bevoegdheid tot het verlenen, wijzigen en intrekken van concessies gaat deze bevoegdheid over naar het college van Burgemeester en Wethouders van Almere. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten de bevoegdheid niet meer kunnen uitoefenen. Een dergelijke delegatie kan niet worden opgelegd. Artikel 107 van de Provinciewet schrijft voor dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere, als het bestuursorgaan dat de bevoegdheid gaat uitoefenen, moet instemmen met de delegatie. Na inwerkingtreding de delegatie draagt het college van Burgemeester en Wethouders van Almere de volledige verantwoordelijkheid voor de taak. Door het overdragen van de verantwoordelijkheid voor het openbaar vervoer in Almere aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere krijgt de gemeenteraad de controle op uitvoering. Tevens zijn er met de bekostiging van de taak financiële middelen gemoeid. Vanwege de financiële aspecten én de overgang van de controle van Provinciale Staten naar de gemeenteraad is ook het vereiste van instemming door Provinciale Staten en de gemeenteraad wettelijk vastgelegd.

Gedeputeerde Staten dragen de bevoegdheid voor het openbaar stads- en streekvervoer van Almere aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere over, omdat de gemeente:

  • -

    dichter bij de reizigers staat;

  • -

    beschikt over de kennis van de lokale situatie die nodig is voor het opstellen van het programma van eisen;

  • -

    ervaring heeft met aanbesteding en beheer van het busvervoer;

  • -

    er de voorkeur aan geeft zelf concessieverlener te zijn;

  • -

    afwegingen kan maken voor:

  • -

    de aanleg en beheer van gemeentelijke weginfrastructuur;

  • -

    de verkeers- en vervoerskundige structuur van de stad;

  • -

    stadsplanologie;

  • -

    economie en;

  • -

    sociale veiligheid;

het geheel van deze keuzes heeft rechtstreeks invloed op de kwaliteit en kosten van het busvervoer. Het provinciaal bestuur heeft niet de bevoegdheid keuzes te maken over deze lokale aspecten die voor het busvervoer zo bepalend zijn.

De delegatie zal in principe gelden voor een periode van 10 jaar en komt daarmee overeen met de maximale termijn voor het verlenen van een busconcessie. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere is op grond van dit delegatiebesluit niet bevoegd om concessies te verlenen die de looptijd van dit besluit overschrijden. Voor het verlenen van een concessie door het college van Burgemeester en Wethouders van Almere voor de periode na 2027 zal eerst een nieuw besluit omtrent de delegatie genomen moeten worden. Dit betekent dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere ook niet bevoegd is om aanbestedingshandelingen ter voorbereiding van de concessie voor de periode na 2027 te verrichten.

Indien het college van Burgemeester en Wethouders van Almere een besluit neemt op grond van de gedelegeerde bevoegdheid volgt uit artikel 10:19 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) dat daarbij verwezen wordt naar dit delegatiebesluit inclusief de vindplaats er van.

De overdracht van de bevoegdheid geschiedt onder enkele in het besluit opgenomen voorwaarden. Aan de uitvoering van de bevoegdheid zijn conform het bepaalde in artikel 107, zevende lid van de Provinciewet geen voorschriften verbonden. Wel zijn op de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid provinciale beleidsregels, zoals opgenomen in de Visie openbaar vervoer Flevoland 2014-2024, van toepassing. Ook wensen Gedeputeerde Staten periodiek geïnformeerd te worden over de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid.

In het besluit wordt tevens de vergoeding voor de uitvoering van de overgedragen bevoegdheid geregeld. Deze vergoeding wordt samen met de opbrengsten uit het openbaar vervoer voldoende geacht voor de bekostiging van de overgedragen taak. De betalingsverplichting van Provincie Flevoland vloeit direct voort uit het delegatiebesluit en wordt door de wetgever als een specifieke uitkering beschouwd. Voor de indexering van de bijdragen wordt uitgegaan van een gebruikelijke samengestelde index voor loon- en prijscompensatie.

De geldingsduur van de delegatie komt met 10 jaar overeen met de maximale concessietermijn voor het openbaar busvervoer, zoals bedoeld in artikel 24 van de Wet personenvervoer 2000. Wel kan op grond van de Wet personenvervoer 2000 de looptijd van een concessie verlengd worden. Ook bestaat de mogelijkheid dat het aanbestedingstraject vertraging oploopt. Om in deze gevallen te voorzien kan op verzoek van het college van Burgemeester en Wethouders van Almere de looptijd van het delegatiebesluit met maximaal twee jaar verlengd worden.

In het delegatiebesluit zijn bepalingen opgenomen voor de beëindiging van de delegatie. Het waarborgen van de continuïteit van het openbaar vervoer in Almere staat daarbij centraal. De delegatie kan ook door intrekking van het besluit tussentijds beëindigd worden. Op grond van artikel 10:18 Awb kan het besluit te allen tijde door GS ingetrokken worden. Door het intrekkingsbesluit wordt de wettelijke bevoegdheidsverdeling weer hersteld. Een dergelijk besluit zal in de praktijk gelet op de aard van de delegatie echter niet lichtvaardig genomen worden. Tevens is vastgelegd dat bij beëindiging eventuele niet-bestede financiële middelen beschikbaar moeten blijven voor het openbaar vervoer in Almere.

Dit delegatiebesluit treedt met uitzondering van de financiële bepalingen de dag na de bekendmaking in werking. Hierdoor is dit besluit van toepassing op de nog te verlenen concessie. Deze nieuwe concessie zal naar verwachting nog dit jaar worden verleend en eind 2017 ingaan. De financiële bepalingen in dit besluit treden direct in werking na het aflopen van de financiële afspraken die in het kader van de huidige delegatie zijn gemaakt over de financiering van de concessies tot eind 2017.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Overdracht

In artikel 1 wordt de bevoegdheid voor het verlenen, wijzigen en intrekken van concessies voor het openbaar vervoer, met uitzondering van de trein, onder voorwaarden overgedragen aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere. In het tweede lid is vastgelegd dat de overdracht ook betrekking heeft op het aangaan van overeenkomsten voor ‘een ieder openstaand personenvervoer per auto dat niet volgens een dienstregeling wordt verricht’, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000. Dit betekent dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere ook bevoegd is voor de regiotaxi. Door de bevoegdheid voor het openbaar vervoer, inclusief regiotaxi, te delegeren heeft het gemeentebestuur de mogelijkheid zijn eigen keuzes te maken om het gewenste voorzieningenniveau adequaat in te vullen. Dit betekent dat, voor zover niet door dit besluit beperkt, alle rechten en plichten die een concessieverlener bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000 heeft, toekomen aan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere.

De delegatie is beperkt tot het openbaar stads- en streekvervoer van Almere. Het streekvervoer omvat momenteel het openbaar vervoer op de corridor Almere-Amsterdam/Zuidoost Amstel en Almere-Het Gooi. De bevoegdheid voor de provinciale streeklijnen Almere-Zeewolde blijft bij Gedeputeerde Staten. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere is echter bevoegd voor andere verbindingen van en naar de gemeente Almere, zoals een eventuele snelbusverbinding naar Utrecht. Wel is in artikel 2 onder e bepaald dat een dergelijke verbinding naar Utrecht niet op basis van dit besluit bekostigd kan worden.

Ten slotte is in artikel 1 bepaald dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere niet bevoegd is om concessies te verlenen of overeenkomsten aan te gaan die een langere looptijd hebben dan het delegatiebesluit. Dit betekent dat het gemeentebestuur ook niet bevoegd is voorbereidende handelingen voor de concessieverlening te verrichten, zoals aanbestedingshandelingen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om voorbereidende handelingen, zoals het opstellen en delen van een programma van eisen als bedoeld in artikel 44 van de Wet personenvervoer 2000, dat bij derden de gerechtvaardigde verwachting kunnen wekken dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bevoegd is. Zonder een dergelijke bepaling zou het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bevoegd zijn om voor het einde van de delegatie een nieuwe concessie te verlenen of overeenkomsten aan te gaan voor de periode na 2027, zonder dat het bevoegd is tijdens de looptijd van die nieuwe concessie of overeenkomst. Wel kan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bijvoorbeeld een eigen visie voor het openbaar vervoer in Almere vaststellen die betrekking heeft op de periode na de delegatietermijn. De bepaling heeft tot gevolg dat bij voortzetting van de delegatie tijdig een besluit omtrent een nieuwe delegatieperiode genomen zal moeten worden.

Artikel 2 Voorwaarden

Aan de delegatie zijn enkele voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden hebben betrekking op de afstemming met het provinciale mobiliteitsbeleid vastgelegd in de verschillende beleidsplannen, zoals het Omgevingsplan Flevoland 2006 en in de Visie openbaar vervoer Flevoland 2014-2024. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van artikel 4:81, eerste lid van de Awb en artikel 10:16, eerste lid van de Awb beleidsregels vaststellen voor de gedelegeerde bevoegdheid. De beleidsregels kunnen bij gelegenheid van de delegatie, eventueel in het delegatiebesluit zelf, maar ook op een later moment gegeven worden. Door expliciet in artikel 2 te verwijzen naar het provinciale mobiliteitsbeleid staat buiten twijfel dat dit beleidsregels zijn voor de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid.

Aanvullend op het beleid is in artikel 2, onderdeel b, de verplichting tot deelname aan R-net opgenomen. Wel heeft het college van Burgemeester en Wethouders van Almere de mogelijkheid, voor zover het provinciale beleid dit toelaat, om gemotiveerd één of meerdere lijnen uit het R-net te halen. Gedeputeerde Staten vertegenwoordigen het college van Burgemeester en Wethouders van Almere in landelijke, interprovinciale en regionale overleggen tussen de verschillende vervoersautoriteiten en in overleggen met het Rijk. In het kader van dergelijke overleggen kan zij ook voor het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bindende afspraken maken. Vastgelegd is dat in geval van mogelijke bindende afspraken vooraf overleg plaatsvindt. Door deze voorwaarde geven Gedeputeerde Staten mede invulling aan artikel 21 van de Wet personenvervoer 2000, waarin vastgelegd dat Gedeputeerde Staten zorgdragen voor de coördinatie en afstemming van het openbaar vervoer in de provincie.

In artikel 2, onderdeel d, is het ‘samen uit – samen thuis’-principe vastgelegd. Dit houdt in dat werkzaamheden die van invloed zijn op de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid alleen na overeenstemming tussen Gedeputeerde Staten en het college van Burgemeester en Wethouders van Almere bij de beoogde vervoerregio Amsterdam-Almere zullen worden ondergebracht.

Gedeputeerde Staten van Flevoland achten een snelwegdienst naar Utrecht Uithof ongewenst, omdat deze zal concurreren met de bestaande spoorverbinding waar nog voldoende capaciteit beschikbaar is. Gedeputeerde Staten wensen niet bij te dragen aan een dergelijke inefficiënte parallelliteit. In artikel 2, onderdeel e, is daarom opgenomen dat de provinciale vergoeding en de opbrengsten uit overige OV-verbindingen niet gebruikt mogen worden om een dergelijke snelwegdienst te financieren. De bepaling heeft alleen betrekking op de bekostiging. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere is wel bevoegd om voor een verbinding naar Utrecht een concessie te verlenen.

Artikel 3 Inlichtingen

In dit artikel is een reguliere verplichting tot het verstrekken van inlichtingen vastgelegd. Op grond van artikel 10:16, tweede lid van de Awb dient het college van Burgemeester en Wethouders van Almere op verzoek van Gedeputeerde Staten inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid. Het college van Burgemeester en Wethouders van Almere kan zich daarbij niet op een eventuele geheimhoudingsplicht beroepen. De inlichtingenplicht houdt verband met de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten tot het geven van beleidsregels en de delegatie te beëindigen. In het bestuurlijk overleg komen in ieder geval de volgende punten aan de orde:

  • 1.

    het functioneren van het OV in Almere;

  • 2.

    de klanttevredenheid en het overleg met consumentenorganisaties;

  • 3.

    de financiën van het OV;

  • 4.

    de ontwikkeling van het OV in relatie tot de ontwikkeling van de stad;

  • 5.

    de regionale ontwikkelingen, waaronder de actuele stand van zaken rond de vervoerregio Amsterdam – Almere.

Artikel 4 Bekostiging

Het delegatiebesluit regelt tevens de vergoeding voor de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid. Dit is vastgelegd in artikel 4. De vergoeding is opgebouwd uit een basisvergoeding aangevuld met een vergoeding voor de uitbreiding van de stad. Het gaat daarbij nadrukkelijk om stedelijke uitbreiding. De vergoeding wordt verstrekt met ingang van 2018. De basisvergoeding komt overeen met de provinciale vergoeding voor het busvervoer in 2015. De bijdrage voor de groei van Almere is gekoppeld aan de groei van het aantal inwoners in de uitleglocaties Poort, Oosterwold en Weerwater. De maximale vergoeding voor de uitbreiding is het resultaat van een analyse, waarbij een voorzieningenniveau voor de nieuwe gebieden vergelijkbaar met het bestaande stedelijk gebied als uitgangspunt is gehanteerd. Aangezien het tempo van de groei zich niet laat voorspellen wordt uitgegaan van een extra bijdrage per inwoner in de uitleggebieden.

Het basisbedrag en de vergoeding voor de uitbreiding worden vanaf 2016 jaarlijks geïndexeerd. Hierdoor ontvangt Gemeente Almere een waardevaste vergoeding die tevens meegroeit met de uitbreiding van Almere. Benadrukt wordt dat Gedeputeerde Staten dus niet bezuinigen op het openbaar vervoer in Almere. De provinciale vergoeding aangevuld met de reizigersopbrengsten worden geacht voldoende te zijn voor de bekostiging van de overgedragen taak. De provinciale vergoeding is een specifieke uitkering aan de gemeente ter bekostiging van het openbaar vervoer.

Indien de provincie aanvullende middelen ontvangt voor het openbaar vervoer zal naar redelijkheid een bedrag worden verstrekt aan Gemeente Almere. Daarbij kan gedacht worden aan extra middelen ter bekostiging van specifieke (rijks)maatregelen ten behoeve van de verbetering van het openbaar vervoer.

Uit artikel 4 volgt dat de middelen die door de provincie beschikbaar zijn gesteld en alle opbrengsten uit het openbaar vervoer inclusief eventuele dwangsommen, boetes, sancties e.d. exclusief bestemd zijn voor de bekostiging van de overgedragen bevoegdheid. Dit betekent dat de middelen niet alleen bestemd zijn voor de vervoerder, maar voor het geheel dat nodig is om de overgedragen bevoegdheid uit te voeren waaronder personeelskosten voor het beheer van de concessies. Daarnaast kan Gemeente Almere jaarlijks een bedrag van maximaal 5% van de jaarlijkse provinciale vergoeding aanwenden voor het beheer en onderhoud van specifieke infrastructuur voor het openbaar vervoer, zoals busbanen en het dynamische reizigers informatiesysteem. Dit is een voortzetting van de bestaande praktijk. Ook wordt rekening gehouden met relatief kleine investeringen in de infrastructuur voor het openbaar vervoer. Hiervoor is een jaarlijks bedrag van € 50.000 beschikbaar. Voor een grotere investering kan het college van burgemeester en wethouders Gedeputeerde Staten verzoeken om in totaal € 500.000,- van de beschikbare middelen daarvoor te bestemmen. Dit is het maximale bedrag dat beschikbaar is voor de gehele delegatieperiode. Door de bedragen voor infrastructuur op deze wijze expliciet te maximaliseren wordt gewaarborgd dat het overgrote deel van de middelen beschikbaar blijft voor het daadwerkelijke reizigersvervoer.

In het vijfde lid is opgenomen dat Gemeente Almere een saldo bijhoudt van alle niet-bestede middelen. Dit saldo wordt jaarlijks door de gemeente verhoogd met de genoemde ECB-rente. De rente wordt berekend over het totale saldo inclusief de toegevoegde rente van voorgaande jaren. In het zevende lid wordt buiten twijfel gesteld dat de toegevoegde rente onderdeel is van het saldo. Voor het opgebouwde saldo gelden dezelfde regels voor besteding als voor de overige beschikbare middelen. Het bijschrijven van rente door de gemeente is een voortzetting van de staande praktijk.

Op grond van het elfde lid neemt Gemeente Almere dit besluit op in het normenkader dat bij de beoordeling van de jaarrekening wordt gehanteerd en wordt in het kader van de jaarrekening door de accountant getoetst of de geoormerkte financiële middelen ook daadwerkelijk binnen de gestelde regels zijn besteed. Door het elfde lid, het jaarlijkse verslag en het bestuurlijk overleg, zoals vastgelegd in artikel 3, legt het college van Burgemeester en Wethouders van Almere jaarlijks verantwoording af aan Gedeputeerde Staten over de besteding van de beschikbare middelen. Gedeputeerde Staten kunnen verzoeken om aanvullende informatie over de besteding van de voor de delegatie beschikbaar gestelde middelen. Op grond van artikel 10:16, tweede lid van de Awb dient het college Burgemeester en Wethouders van Almere deze informatie te verschaffen.

Artikel 5 Indexering

De vergoeding wordt ieder jaar, met ingang van 1 januari 2016, geïndexeerd met het te verwachten percentage voor de loon- en prijsontwikkeling volgens de t-1 methode. De index voor het jaar t wordt samengesteld uit het gewogen gemiddelde van de prijs overheidsconsumptie, netto materieel (IMOC) met een gewicht van 1/3 en de prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers met een gewicht van 2/3. Voor beide overheidsconsumptieprijzen wordt daarbij uitgegaan van het jaar t-1 in het Centraal Economisch Plan. Als basis voor de indexering geldt dus het Centraal Economisch Plan van het voorafgaande jaar. Het Centraal Economisch Plan van 2015 wordt dan als basis gehanteerd voor de indexering voor 2016. Daarbij worden de inschattingen voor de prijsontwikkeling over 2015 gehanteerd enzovoort.

Artikel 6 Geldingsduur

De geldingsduur van het besluit komt met 10 jaar overeen met de maximale looptijd voor een concessie voor het busvervoer. De mogelijkheid bestaat om een concessie met enkele jaren te verlengen. Dit kan gewenst zijn omdat bijvoorbeeld niet tijdig een nieuwe concessie verleend wordt. Vanwege de benodigde flexibiliteit kan het college van Burgemeester en Wethouders van Almere verzoeken om verlenging van het delegatiebesluit met maximaal twee jaar. Deze flexibiliteit is beperkt tot drie gevallen. In het eerste geval is sprake van een komende concessie die later in gaat dan 1 januari 2018, waardoor de einddatum van 31 december 2027 wordt overschreden. In het tweede geval wordt rekening gehouden met een eventuele vertraging bij de concessieverlening voor de periode na 2027. In het derde geval wordt rekening gehouden met een eventuele wijziging in de regelgeving die busconcessies met een looptijd langer dan 10 jaar mogelijk maakt.

De keuze voor een periode van maximaal twee jaar is opgenomen, omdat enerzijds deze termijn voldoende ruimte biedt om in voorkomende gevallen tot een oplossing te komen. De periode kan bijvoorbeeld ook benut worden om tot een nieuw of gewijzigd delegatiebesluit te komen. Anderzijds dient de verlenging beperkt te zijn, omdat de werkingsduur van het besluit anders te veel afwijkt van beoogde looptijd van 10 jaar. Het is van belang dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere zo spoedig mogelijk met Gedeputeerde Staten in overleg treden indien een verzoek tot verlenging wordt overwogen. Het overleg dient ieder geval vóór 2027 plaats te vinden, zodat voldoende ruimte blijft voor het besluitvormingsproces. Bij een eventuele verlenging blijven de bepalingen in het delegatiebesluit overigens gewoon van toepassing.

Artikel 7 Beëindiging delegatie

Dit delegatiebesluit geldt voor bepaalde tijd. Het besluit kan daardoor eindigen door tijdsverloop of actief door intrekking. In beide gevallen is overigens artikel 107, tweede lid, van de Provinciewet van toepassing, waarin is voorgeschreven dat het delegatiebesluit ook de rechtsgevolgen regelt van intrekking daarvan. Wel zullen de gevolgen bij actieve intrekking groter zijn dan bij de voorzienbare beëindiging door het verlopen van de geldigheidsduur van dit besluit.

Na afloop van dit delegatiebesluit zijn Gedeputeerde Staten weer het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 20 tweede lid van de Wet personenvervoer 2000. Bij beëindiging van de delegatie eindigt ook de vergoeding zoals genoemd in artikel 4. In het belang van de continuïteit van het openbaar vervoer in Almere is tevens vastgelegd dat Gedeputeerde Staten tijdig en om niet over de benodigde informatie moeten kunnen beschikken, zodat zij zelf de bevoegdheid op een goede wijze kunnen voortzetten. Dit vraagt ook om de nodige kennisoverdracht, waarvoor in het derde lid een voorziening is getroffen.

Het is gangbaar dat een concessiehouder, oftewel de vervoerder, na afloop van de concessieperiode nog verantwoording moet afleggen aan de concessieverlener. In de huidige concessie dient de concessiehouder binnen zes maanden na afloop van de concessie aan alle voorgeschreven verplichtingen van de concessie te hebben voldaan. Het is daarom van belang dat het college van Burgemeester en Wethouders van Almere nog enige tijd bevoegd is om een eventueel aflopende concessie administratief goed af te handelen. Een termijn van achttien maanden wordt daarvoor als voldoende geacht. Dit biedt tevens de ruimte om eventuele geschillen met de concessiehouder af te handelen. Tevens is vastgelegd dat ook na afloop van de delegatie het saldo, dat bestaat uit alle niet-bestede financiële middelen inclusief de daaraan toegevoegde rente, beschikbaar moet blijven voor het openbaar vervoer in Almere. Indien de bevoegdheid door de beëindiging van de delegatie teruggaat naar Gedeputeerde Staten dient Gemeente Almere het saldo over te dragen aan de provincie. De termijn van achttien maanden sluit aan bij de eerdere bepaling voor de afronding van administratieve handelingen. In het laatste lid is vastgelegd dat de bepalingen over overdracht van informatie, middelen en kennis niet gelden als de overdracht van de bevoegdheid aansluitend wordt voortgezet.

Artikel 8 Tussentijdse beëindiging delegatie

Tussentijdse beëindiging door intrekking van het delegatiebesluit is op grond van artikel 10:18 Awb te allen tijde mogelijk. Door intrekking wordt de wettelijk vastgelegde bevoegdheidsverdeling weer hersteld. In die zin is delegatie een bewuste afwijking daarop. Een eventuele intrekking zou aan de orde kunnen zijn als bijvoorbeeld de uitvoering van de gedelegeerde bevoegdheid te wensen over laat, sprake is van veranderende politieke of bestuurlijke verhoudingen, of bij veranderende regelgeving. De bevoegdheid tot intrekking betekent ook dat Gedeputeerde Staten, hoewel niet verantwoordelijk voor de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid, wel aangesproken kunnen worden op het in stand houden van de delegatie.

Artikel 107 van de Provinciewet geeft aan dat het delegatiebesluit tevens de rechtsgevolgen van de intrekking van het besluit regelt. De regeling moet voldoende waarborgen scheppen voor het geval de provincie de delegatie intrekt. Intrekking kan betekenen dat de gemeente extra kosten moet maken voor onder meer het personeel en huisvesting. Dit is het geval indien er sprake is van een korte overgangstermijn tussen het besluit tot intrekking en de effectuering daarvan. Een termijn van één jaar wordt in dit kader als een redelijke termijn gezien. De vergoeding kan nooit betrekking hebben op de periode na de beoogde looptijd van de delegatie.

In het artikel is vastgelegd dat de provincie bereid is bestaande ondersteunende contracten over te nemen die in het kader van de gedelegeerde bevoegdheid door de gemeente zijn aangegaan. Hierbij kan gedacht worden aan tijdelijke inhuur van kennis en opdrachten in het kader van het concessiebeheer. Het is aan Gemeente Almere om in de overeenkomsten met derden rekening te houden met een eventuele contractovername. Het gaat in het derde lid onderdeel a alleen om contracten die ondersteunend zijn voor de uitvoering van de overgedragen bevoegdheid. Een door het college van Burgemeester en Wethouders verleende concessie, als bedoeld in artikel 20 tweede lid van de Wet personenvervoer 2000, gaat bij beëindiging van dit delegatiebesluit van rechtswege over naar Gedeputeerde Staten. Immers Gedeputeerde Staten zijn daarvoor dan het bevoegde bestuursorgaan. Een overeenkomst, als bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000, kan alleen door Gemeente Almere worden gesloten als het college van burgemeester en wethouders een concessieverlenende bevoegdheid heeft. De privaatrechtelijke overeenkomst vloeit direct voort uit een bestuursrechtelijke bevoegdheid. Eén en ander betekent dat de overeenkomst naast het privaatrecht ook door het bestuursrecht wordt beheerst. Om misverstanden te voorkomen is het daarom van belang dat in een dergelijke overeenkomst tot uiting komt dat deze alleen wordt aangegaan door de gemeente in de kwaliteit van concessieverlenende overheid en dat de overeenkomst ontbonden wordt of overgaat naar de provincie indien de delegatie eindigt. Door het derde lid onderdeel b staat buiten twijfel dat de provincie ook bereid is dergelijke overeenkomsten over te nemen.

Tevens zal de provincie bij intrekking ook de met de uitvoering van de bevoegdheid gemoeide personeelskosten tot maximaal één jaar vergoeden. Deze vergoeding is wel afhankelijk gesteld van de overgangstermijn tussen het besluit tot intrekking en de effectuering daarvan. Onverminderd het bepaalde in artikel 10:18 Awb, verdient het de voorkeur om bij een intrekking een overgangstermijn te hanteren van in ieder geval één jaar. In het laatste lid wordt artikel 7 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ook bij een intrekking zal bijvoorbeeld de nodige informatieoverdracht moeten plaatsvinden.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden

In geval van onvoorziene omstandigheden treden partijen met elkaar in overleg. Ook nieuwe wet- en regelgeving op nationaal en Europees niveau kunnen hieronder vallen. Daarnaast kan gedacht worden aan ingrijpende rijksbezuinigingen op bijvoorbeeld het provinciefonds. Het uitgangspunt van het overleg is om zo dicht mogelijk bij dit delegatiebesluit te blijven. Overigens kunnen onvoorziene omstandigheden voor Gedeputeerde Staten ook aanleiding zijn om het delegatiebesluit in te trekken.

Artikel 10 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

Dit besluit treedt de dag na bekendmaking in werking, met uitzondering van de artikelen 4 en 5 waarin de bekostiging voor de komende concessieperiode is geregeld. In het tweede lid worden de huidige delegatiebesluiten ingetrokken. Hierdoor vormt dit besluit het exclusieve kader voor de delegatie. Dit betekent dat een nieuwe concessie zal moeten worden verleend met inachtneming van dit besluit. Voor de periode tot en met 2017 zijn afspraken gemaakt over de hoogte van de provinciale bijdrage. Deze zijn vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst. Op grond van het derde lid wordt de provinciale bijdrage tot en met 31 december 2017 nog verstrekt volgens de uitvoeringsovereenkomst, waarna aansluitend op 1 januari 2018 de artikelen 4 en 5 in werking treden.

Informatie bezwaarprocedure Gedeputeerde Staten van Flevoland

Bezwaar

Tegen dit besluit kunt u, als u belanghebbende bent, op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na de dag van bekendmaking in het Provinciaal Blad bij ons schriftelijk bezwaar maken. Uw bezwaarschrift dient u te richten aan Gedeputeerde Staten van Flevoland, Postbus 55, 8200 AB Lelystad. Het bezwaarschrift dient ondertekend en voorzien te zijn van uw naam en adres, de datum, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de gronden van het bezwaar.

Verzoek om voorlopige voorziening

Wanneer u van mening bent dat, in afwachting van de behandeling van uw bezwaarschrift, een voorlopige voorziening moet worden getroffen, kunt u een verzoek daartoe indienen bij de voorzieningenrechter. Het adres is Rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, voorlopige voorzieningen, Postbus 16005, 3500 DA Utrecht. Uw verzoek om voorlopige voorziening wordt pas in behandeling genomen wanneer u griffierecht heeft betaald. De rechtbank laat u weten hoe hoog het griffierecht is en op welke wijze u dit kunt overmaken.

Overslaan van de bezwaarschriftenprocedure

Op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht kunt u in uw bezwaarschrift aangeven dat u de bezwaarschriftenprocedure wilt overslaan en rechtstreeks in beroep wilt gaan bij de bestuursrechter. In artikel 7:1 a tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat wij een dergelijk verzoek in ieder geval moeten afwijzen wanneer: a) het bezwaarschrift is gericht tegen het niet op tijd nemen van een besluit. b) tegen het besluit door een andere belanghebbende ook een ander bezwaarschrift is ingediend waarin zo’ n verzoek niet is gedaan en dit bezwaarschrift ontvankelijk is.

Wij stemmen alleen in met het verzoek om de bezwaarschriftenprocedure over te slaan, wanneer de zaak daarvoor geschikt is. Wanneer dit het geval is, zenden wij het bezwaarschrift door aan de bevoegde rechter.

Proceskostenvergoeding

Tot slot wijzen wij u er nog op dat u op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht bij ons – voordat wij een besluit hebben genomen op uw bezwaarschrift – een verzoek kunt indienen om de kosten die u redelijkerwijs in verband met de behandeling van uw bezwaarschrift moet maken, te vergoeden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om kosten van rechtsbijstand, kosten van een getuige/deskundige; reis- en verblijfkosten, kosten van uittreksels uit openbare registers, telefoongesprekken. Bij het indienen van zo’n verzoek moet u het bedrag van de vergoeding aangeven en stukken overleggen waaruit blijkt dat u deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Bij het besluit dat wij op het bezwaarschrift nemen, wordt tegelijkertijd een besluit genomen op een ingediend verzoek om vergoeding van de kosten.

Gepubliceerd op 8 juli 2016

De secretaris van Gedeputeerde Staten van Flevoland

Naar boven