Derde wijziging Verordeing fysieke leefomgeving Flevoland 2012 2016-35 Nummer 1909085

 

 

Gedeputeerde Staten van Flevoland maken overeenkomstig artikel 136 van de Provinciewet bekend dat Provinciale Staten van Flevoland op 29 juni 2016 onder nummer 1898368 het volgende besluit hebben genomen:

Provinciale Staten van Flevoland,

Overwegende dat provinciale staten op 18 februari 2015 hebben besloten een bestuursopdracht (kenmerk 1690760) te geven aan Gedeputeerde Staten voor het voorbereiden van een derde wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 op basis van de factsheets over deze verordening;

Dat in bedoelde factsheets (kenmerk 1693766) onder meer is ingegaan op de uitkomsten van de in 2013 uitgevoerde benchmark en evaluatie;

Dat het wenselijk is een verlaging van de regeldruk bij burgers en bedrijven te realiseren;

Dat het wenselijk is een aantal redactionele en technisch-juridische wijzigingen door te voeren;

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 17 mei 2016 met kenmerk 1898368;

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Waterwet, de Ontgrondingenwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Provinciewet;

Besluiten:

Vast te stellen de volgende wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 en de daarbij behorende bijlagen:

Derde wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012

Artikel I Wijziging verordening

De Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1.1 wordt de begripsbepaling van het begrip reconstrueren vervangen door:

reconstrueren: het aanbrengen van wijzigingen op of aan een weg, parkeergelegenheid, terrein voor zover dit –al dan niet tijdelijk- voor gemotoriseerd verkeer openstaat, waterweg of spoorweg, die verandering brengt in de bestaande of te verwachten risico’s voor de grondwaterkwaliteit, met uitzondering van het uitvoeren van de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden;

B. Artikel 2.1, tweede lid, onder b, komt te luiden:

b. handelingen die betrekking hebben op het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

C. In artikel 2.2 wordt ‘indien het belang dat de gesloten stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zich daartegen niet verzet’ vervangen door: indien wordt gewaarborgd dat de gesloten stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

D. In artikel 2.4 wordt, onder verlettering van onderdeel c tot en met e tot onderdeel d tot en met f, een onderdeel ingevoegd luidende:

c. het resultaat van een inventarisatie van percelen in dat deel van de gemeente waarop de aanvraag betrekking heeft en gelegen binnen de afstandscriteria, zoals bepaald in algemene maatregelen van bestuur op grond van de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de Waterwet.

E. Artikel 3.2 komt te luiden:

Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming houdt een saneringsplan, indien wordt gekozen voor een functiegerichte sanering in plaats van een multifunctionele sanering, in ieder geval in een motivering voor de functiegerichte sanering in relatie tot de saneringsdoelstelling en de omgeving van de te saneren bodem.

F. De artikelen 3.5, tweede lid alsmede de aanduiding ‘1’, 3.6, 3.7 en 3.8 vervallen.

G. Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    In het eerste lid wordt ‘de bij deze verordening behorende kaarten 4.1 tot en met 4.10’ vervangen door: de bij deze verordening behorende kaarten 4.1 tot en met 4.5.

  • b.

    Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd luidende:

    • 2.

      Stiltegebieden zijn de gebieden die als zodanig zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten 4.6 tot en met 4.8.

  • c.

    In het vijfde lid wordt ‘Het begin en het eind van een milieubeschermingsgebied voor stilte’ vervangen door: Het begin en het eind van een stiltegebied.

H. In artikel 4.2, eerste lid, wordt ‘Ieder die in een milieubeschermingsgebied handelingen verricht en weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen in dat gebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als milieubeschermingsgebied is aangewezen’ vervangen door: Ieder die in een milieubeschermingsgebied of een stiltegebied handelingen verricht en weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen in dat gebied het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als milieubeschermingsgebied of stiltegebied is aangewezen.

I. Artikel 4.3 komt te luiden:

Ieder die kennis draagt van een voorval binnen een milieubeschermingsgebied of een stiltegebied, waarbij aannemelijk is dat het bijzondere belang met het oog waarop het gebied als milieubeschermingsgebied of stiltegebied is aangewezen, wordt of kan worden geschaad, is verplicht dat terstond te melden aan Gedeputeerde Staten.

J. Artikel 4.5, tweede lid, komt te luiden:

2. Het verbod in het eerste lid geldt niet met betrekking tot inrichtingen ten behoeve van grondwateronttrekkingen gericht op de openbare drinkwaterproductie.

K. Artikel 4.7, eerste lid, komt te luiden:

1. Het is verboden in beschermingsgebieden en boringsvrije zones een inrichting op te richten of in werking te hebben waarvoor geen vergunningplicht geldt conform artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en waarbinnen de bodem wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen wordt door werken te maken of te behouden of door handelingen te verrichten.

L. In artikel 4.8, tweede lid onder e, en artikel 4.12, eerste lid onder e, wordt ‘maaiveld’ vervangen door: Normaal Amsterdams Peil respectievelijk maaiveld.

M. In artikel 4.10, tweede lid, wordt ‘lozingen als bedoeld in artikel 2 van het Lozingenbesluit bodembescherming’ vervangen door: lozingen waarop het Besluit lozen buiten inrichtingen, het Besluit lozing afvalwater huishoudens of artikel 1.10a van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is.

N. Artikel 4.11, eerste lid, komt te luiden:

1. Het is verboden in beschermingsgebieden en boringsvrije zones een inrichting op te richten of in werking te hebben waarvoor geen vergunningplicht geldt conform artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en waarbinnen de bodem wordt geroerd, doorboord of anderszins doordrongen wordt door werken te maken of te behouden of door handelingen te verrichten.

O. Het opschrift van titel 4.4 komt te luiden: Titel 4.4 Stiltegebieden

P. Artikel 4.17 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    In het eerste lid wordt ‘milieubeschermingsgebieden voor stilte’ vervangen door: stiltegebieden.

  • b.

    Het tweede lid onderdeel f. vervalt.

  • c.

    Het tweede lid onderdeel g. wordt geletterd f.

Q. In artikel 4.19 wordt ‘het milieubeschermingsgebied voor stilte’ vervangen door: stiltegebied.

R. Titel 4.5 vervalt.

S. Artikel 5.15, eerste volzin, vervalt.

T. Artikel 5.20 komt als volgt te luiden:

De legger bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet bevat onverminderd het bepaalde in het tweede lid van dat artikel in ieder geval:

  • a.

    de dwarsprofielen van de regionale waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden;

  • b.

    een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de regionale waterkering, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.

U. Aan artikel 6.1 wordt een lid toegevoegd luidende:

4. Het college van dijkgraaf en heemraden maakt voor de uitvoering van het gestelde in het tweede lid gebruik van het Landelijk Register Grondwater (LGR) zoals dat is ondergebracht bij TNO/DINO.

V. Aan artikel 6.2 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid is niet van toepassing in een aangewezen interferentiegebied als bedoeld in artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht.

W. In artikel 8.2, derde lid, onderdeel b, wordt ’in de op de kaarten 8.1 en 8.2 aangewezen Provinciale Archeologische een Aardkundige Kerngebieden en op de Top-10 Archeologische Locaties’ vervangen door: in de beschermingszone van de op de kaarten 8.1 en 8.2 aangewezen Provinciale Archeologische een Aardkundige Kerngebieden en op de Top-10 Archeologische Locaties.

X. Artikel 8.4 komt te luiden:

  • 1.

    Het bepaalde in artikel 10, eerste en tweede lid, van de Ontgrondingenwet is niet van toepassing op:

    • a.

      ontgrondingen van eenvoudige aard waarbij de te ontgraven hoeveelheid minder is dan 20.000 m3, een diepte van 3 meter beneden maaiveld niet wordt overschreden en andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken;

    • b.

      het aanleggen van, onderhouden, wijzigingen en verwijderen van riolering, kabels, leidingen en werken ten behoeve van de waterdoorgang mits een diepte van 5 meter beneden het maaiveld niet wordt overschreden en andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken;

    • c.

      ontgrondingen van eenvoudige aard in de beschermingszone van de op de kaarten 8.1 en 8.2 aangewezen Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden en Top-10 Archeologische locaties met een diepte van meer dan 3 meter beneden het maaiveld, mits de ontgronding plaats vindt ten behoeve van archeologisch onderzoek voortkomend uit zuiver wetenschappelijke motieven en andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken;

    • d.

      wijziging van een vergunning betreffende verlenging van de geldigheidstermijn of betreffende de tenaamstelling.

  • 2.

    Het eerste lid, onder a tot en met c, is niet van toepassing op ontgrondingen in de beschermingszone van de op de kaarten 8.1 en 8.2 aangewezen Provinciale Archeologische een Aardkundige Kerngebieden en Top-10 Archeologische Locaties indien het ontgrondingen betreft waarbij een diepte van 0,3 meter beneden maaiveld wordt overschreden en meer dan 500 m2 wordt ontgrond.

Y. Aan artikel 9.3, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd luidende:

  • r.

    langs openbare wegen, niet zijnde openbare wegen in beheer van de provincie Flevoland en die zijn aangegeven op kaart 7.2, die een georganiseerd buurtinitiatief voor sociale veiligheid laten zien, mits:

    • -

      het geen commercieel initiatief is;

    • -

      er maximaal twee van deze borden aan dezelfde weg staan;

    • -

      de borden door of vanwege de gemeente, in beginsel geclusterd met andere borden en aan de rechterzijde van de weg, worden geplaatst;

    • -

      het bord maximaal 0,6 bij 0,3 meter groot is en maximaal de laagste reflectieklasse heeft.

Z. Artikel 11.1 komt te luiden:

Een gedraging in strijd met artikel 7.3, 7.4, 7.5, 7.6, 9.2 en 10a.1, eerste lid, of met één of meer voorschriften of beperkingen verbonden aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 7.7, 7.8, 9.4 en 10a.1, derde lid, is strafbaar.

AA. Artikel 11.2 komt te luiden:

  • 1.

    Een gedraging in strijd met artikel 2.1, 4.2, 4.3, 4.5, 4.6, 4.7, 4.8, 4.9, 4.11, 4.12, 4.17, 7.3, 7.4, 7.5, 7.6, 9.2, 10a.1, eerste lid, en 12.7 of met één of meer voorschriften of beperkingen verbonden aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 2.2, 4.13, 4.19, 7.7, 7.8, 9.4 en 10a.1, derde lid, is een strafbaar feit.

  • 2.

    Gedragingen in strijd met artikel 7.3, 7.4, 7.5, 7.6, 9.2 en 10a.1, eerste lid, of met één of meer voorschriften of beperkingen verbonden aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 7.7, 7.8, 9.4 en 10a.1, derde lid, worden bestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

BB. Artikel 12.1 komt te luiden:

  • 1.

    Een aanvraag voor ontheffing op grond van deze verordening kan langs elektronische weg worden ingediend bij Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Indien een aanvraag niet langs elektronische weg wordt ingediend, wordt een aanvraag schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend.

CC. Artikel 12.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    In het eerste lid, wordt ‘binnen dertien weken’ vervangen door: binnen acht weken.

  • b.

    Het tweede lid vervalt.

  • c.

    Het derde en vierde lid worden genummerd tot tweede en derde lid.

DD. In artikel 12.3, vervalt, onder verlettering van onderdeel b en c tot onderdeel a en b, onderdeel a.

EE. Aan artikel 13.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6.Voor onttrekkingsinrichtingen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, die vóór de datum van inwerkingtreding van een besluit tot aanwijzing van een interferentiegebied als bedoeld in artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht zijn geïnstalleerd en krachtens artikel 6.6 van de Waterwet aan Gedeputeerde Staten zijn gemeld, blijft het recht van toepassing zoals dat gold vóór die datum.

FF. Na artikel 13.10 wordt een nieuw artikel 13.10a ingevoegd, dat luidt als volgt:

Artikel 13.10a Wijzigingsbevoegdheid bij kennelijke onjuistheden

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om kennelijke onjuistheden in de tekst van deze verordening en de kaarten die bij de verordening horen -en de digitale verbeelding daarvan- te corrigeren.

GG. Bijlage I komt als volgt te luiden:

BIJLAGE I

Borden milieubeschermingsgebieden voor grondwater als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid.

 

Borden stiltegebieden als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid.

 

HH. Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De kaarten 4.6 en 4.9 vervallen.

  • 2.

    Kaart 4.7 wordt genummerd 4.6 en vervangen door #1856644.

  • 3.

    Kaart 4.8 wordt genummerd 4.7 en vervangen door #1856647.

  • 4.

    Kaart 4.10 wordt genummerd 4.8 en vervangen door #1856651.

  • 5.

    Kaart 4.11 vervalt.

  • 6.

    Kaart 8.1 wordt vervangen door #1856545.

  • 7.

    Kaart 8.2 wordt vervangen door #1905656.

Artikel II Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel BB, in werking op 15 juli 2016.

  • 2.

    Artikel I, onderdeel BB, treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van provinciale staten van 29 juni 2016.

de griffier, de voorzitter,

Toelichting

Artikel I

Onderdeel A

Met dit onderdeel wordt de redactie van de begripsbepaling in één volzin omschreven. Inhoudelijk worden geen wijzigingen beoogd. Bij reconstructie wordt de bestaande situatie gewijzigd door: verplaatsen, verbreden, verdiepen en uitbreiden. Gebruikelijk onderhoud heeft geen zodanige wijziging van de bestaande situatie tot gevolg dat er veranderingen worden verwacht in de bestaande of te verwachten risico’s voor de grondwaterkwaliteit. Onder gebruikelijk onderhoud wordt onder andere verstaan:

  • -

    het vernieuwen en repareren van een bestaande deklaag van een weg, terrein, parkeergelegenheid;

  • -

    het vernieuwen, repareren, ophogen van de fundering, waarbij niet dieper wordt gewerkt dan de onderkant van de fundering. Hierbij dient altijd gebruik gemaakt te worden van materialen die de minste risico's voor de grondwaterkwaliteit opleveren. Dit risico mag ten opzichte van de huidige situatie nooit vergroot worden;

  • -

    baggerwerkzaamheden ten behoeve van het normale onderhoud van de waterweg, om de waterweg weer op ontwerpdiepte te krijgen;

  • -

    het vernieuwen en repareren van bestaande rails, bovengrondse onderdelen van de spoorweg en onderdelen van de spoorweg die zich in en op de fundering bevinden.

Onderdeel B

Dit onderdeel betreft een redactionele wijziging waarmee expliciet de koppeling wordt gemaakt met het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Inhoudelijk worden geen wijzigingen beoogd. Deze uitzondering van de verbodsbepaling is opgenomen omdat in artikel 1.2, zesde lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat de provinciale milieuverordening geen regels kan bevatten die rechtstreeks betrekking hebben op inrichtingen.

Onderdeel C

Dit onderdeel betreft een redactionele wijziging om de leesbaarheid van het artikel te vergroten. De herformulering sluit tevens beter aan op hetgeen volgens artikel 8.49 van de Wet milieubeheer de doelstelling van nazorg is.

Onderdeel D

Op grond van artikel 10.33 van de Wet milieubeheer dient de gemeente zorg te dragen voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen (hierna: de zorgplicht). De gemeente kan de zorgplicht op twee manieren invullen. Enerzijds door de aanleg van riolering en adequaat beheer daarvan en/of anderzijds door gebruik te maken van afzonderlijke systemen of andere passende systemen, indien daarmee eenzelfde graad van milieubescherming wordt bereikt. Op verzoek van burgemeester en wethouders kunnen Gedeputeerde Staten uit milieuoogpunt ontheffing van de zorgplicht verlenen. In die delen van het buitengebied waarvoor ontheffing wordt verleend, moeten burgers en bedrijven dan zelf zorgen voor verwijdering van huishoudelijk afvalwater. In de Beleidsregel ontheffing gemeentelijke zorgplicht stedelijk afvalwater Flevoland 2011 geven Gedeputeerde Staten inzicht in het beleid dat zij hanteren met betrekking tot het verlenen van een ontheffing van de zorgplicht.

Een dergelijke ontheffing wordt in ieder geval geweigerd voor percelen die zijn gelegen binnen de afstandscriteria genoemd in de (lozing)besluiten op grond van de Wet milieubeheer, Wet bodembescherming en de Waterwet waar lozingen van afvalwater op het oppervlaktewater of in de bodem niet zijn toegestaan. Om hiervoor een goede beoordeling mogelijk te maken wordt een nieuw onderdeel toegevoegd aan artikel 2.4 van de verordening.

Onderdeel E

In artikel 38 van de Wet bodembescherming, eerste lid onder a, is opgenomen dat degene die de bodem saneert dat zodanig moet doen dat de bodem tenminste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na het saneren krijgt, het zgn. functiegericht saneren. De kosten hiervan zijn in het algemeen lager dan wanneer gekozen wordt voor multifunctioneel saneren (gemiddeld 35 tot 50 % lager). De in het saneringsplan opgenomen saneringsdoelstelling dient gericht te zijn op de wettelijke eisen.

Er zijn in Flevoland veel situaties waarin multifunctioneel saneren doelmatig kan zijn. Bovendien hebben bodemverontreinigingen in de provincie Flevoland in veel gevallen een beperkte omvang. Daarom is in artikel 3.2 een expliciete motiveringsplicht opgenomen, zodat de saneerder de keuze voor een functiegerichte sanering moet beargumenteren in relatie tot de schone omgeving van de provincie Flevoland. Achterliggend doel is om geen verontreinigingen door te schuiven naar de toekomst met het oog op het afronden van de bodemsaneringsoperatie.

Onderdeel F

Met de wijzigingen in dit onderdeel vervallen de nadere regels van de provincie omtrent de gegevens die in het saneringsplan, het evaluatieverslag en het nazorgplan worden opgenomen. In de praktijk is gebleken dat kan worden volstaan met de inhoudelijke eisen die hierover zijn terug te vinden in de Besluitvormingsuitvoeringsmethode Wbb (BUM Wbb) die op 14 oktober 2010 is vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Bodembeheer en is onderbracht bij de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB). In deze BUM Wbb zijn de wettelijke eisen op grond van de Wet bodembescherming aan een saneringsplan, evaluatieverslag en nazorgplan en de consequenties van uitspraken van de Raad van State in beeld gebracht. De BUM Wbb is een richtlijn (werkdocument) bestemd voor het bevoegde gezag waarin de essentiële gegevens staan die noodzakelijk zijn om een beschikking op te kunnen verlenen. Met deze BUM Wbb wordt beoogd het proces van toetsen en beschikken in het kader van de Wet bodembescherming te uniformeren en wordt een bijdrage geleverd aan de vergroting van de efficiëntie van de uitvoering van de bodemsanering. De aanvullende provinciale regels in artikel 3.5, tweede lid, en artikel 3.6 worden hierdoor niet langer nodig geacht.

Met ingang 1 januari 2013 is artikel 52 van de Wet bodemsanering vervallen. Daarmee geldt niet langer de verplichting om bij provinciale verordening een projectgroep in te stellen indien Gedeputeerde Staten opdracht geven om een nader onderzoek, een saneringsonderzoek of een sanering uit te voeren. Omdat de betrokkenheid van belanghebbenden verzekerd is door de Algemene wet bestuursrecht worden de artikelen 3.7 en 3.8 niet langer nodig geacht en komen deze te vervallen.

Onderdelen G, H, I, O,P sub a, Q, GG en HH sub 1 – 4

Met de wijziging vervalt voor de Oostvaarderplassen en het Zwartemeer de aanwijzing als milieubeschermingsgebied voor stilte (onderdeel HH sub 1). Omdat deze gebieden een eigen beschermingsregime kennen vanuit natuurbeschermingswetgeving is het hanteren van specifieke provinciale regels met betrekking tot stilte niet langer opportuun. Daarnaast is de begrenzing van de drie gebieden die overblijven geactualiseerd naar de huidige inzichten en omstandigheden. Hiervoor zijn de kaarten gewijzigd die in Bijlage IV van de verordening zijn opgenomen (onderdeel HH sub 2 tot en met 4).

Daarnaast wordt voor de aanduiding van de gebieden aangesloten bij de gangbare benaming die andere provincies ook hanteren en wordt de term ‘stiltegebieden’ ingevoerd. Hiervoor wordt in artikel 4.1 een lid ingevoegd (onderdeel G sub b), wordt het opschrift van titel 4.4 overeenkomstig aangepast (onderdeel O) en worden artikel 4.2 (onderdeel H), artikel 4.3 (onderdeel I), artikel 4.17, eerste lid, (onderdeel P sub a), artikel 4.19 (onderdeel Q) en Bijlage I (onderdeel GG) redactioneel gewijzigd.

Onderdelen J,K en N

Het betreffen redactionele wijzigingen.

Onderdeel L

Dit betreft een redactionele correctie. Met onderdeel L wordt aangesloten bij de op de kaarten 4.1 en 4.3 tot en met 4.5 gehanteerde maatvoering ‘diepte ten opzichte van NAP’ en de op kaart 4.2 gehanteerde maatvoering ‘diepte ten opzichte van maaiveld’.

Onderdeel M

Artikel 4.10, tweede lid, bevat een uitzondering op het verbod van artikel 4.9, eerste lid, aanhef en onder d, om in waterwingebieden en beschermingsgebieden buiten inrichtingen een lozing op of in de bodem uit te voeren. In artikel 4.10, tweede lid, wordt verwezen naar het Lozingenbesluit bodembescherming. Deze Algemene Maatregel van Bestuur is vervallen met ingang van 1 januari 2013. Dit is geregeld bij de verbreding van de reikwijdte van het Activiteitenbesluit milieubeheer met agrarische activiteiten en activiteiten buiten inrichtingen (Staatsblad 2012, 441). Onderdeel M bevat de technische juridische wijziging om deze onjuiste verwijzing te herstellen. Door de verwijzing naar het Lozingenbesluit bodembescherming te vervangen door een verwijzing naar het Besluit lozen buiten inrichtingen, het Besluit lozing afvalwater huishoudens of artikel 1.10a van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt beoogd de bestaande uitzondering op het verbod op het lozen buiten inrichtingen op of in de bodem te continueren.

Onderdeel P sub b en c

Met het vervallen van de aanwijzing van de Oostvaardersplassen en het Zwartemeer als stiltegebied (onderdeel HH sub 1) is de verbodsbepaling binnen een stiltegebied voor een jetski die wordt aangedreven door een verbrandingsmotor te gebruiken niet langer nodig. Dit vanwege het ontbreken van oppervlaktewater in de drie overige stiltegebieden.

Onderdeel R

De aanwijzing van het bedrijventerrein Luchthaven Lelystad en omgeving als industrieterrein van regionaal belang, als bedoeld in artikel 110a, zevende lid, van de Wet geluidhinder is niet langer opportuun omdat de luchthaven een luchthaven van nationale betekenis is. Voorzien was dat de provincie bevoegd gezag zou worden voor het luchtzijdige gebruik van de luchthaven, deze wijziging heeft nooit plaatsgevonden. De luchthaven valt voor wat betreft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder het bevoegd gezag van de gemeente. Ook is met de wijziging van de Wabo in 2013 de gemeente het bevoegde gezag voor alle lawaaisporten op het bedrijventerrein geworden. Kortom gegeven deze gewijzigde omstandigheden en daarmee achterhaalde redenen op grond waarvan indertijd de luchthaven is aangewezen als industrieterrein van regionaal belang, is het niet langer noodzakelijk deze aanwijzing in stand te houden. Met dit onderdeel wordt dat gerealiseerd.

Het vervallen van kaart 4.11, die in Bijlage IV van de verordening is opgenomen, wordt geregeld met onderdeel HH sub 5.

Onderdeel S

Op dit moment is in de verordening opgenomen dat het peilbesluit tenminste eens in de tien jaar wordt herzien. Het regelmatig bezien of de peilbesluiten nog actueel zijn, is een kerntaak van het waterschap. Van een professionele organisatie als een waterschap mag worden verwacht dat wordt overgegaan tot herziening van het peilbesluit als daarvoor aanleiding bestaat. Het opnemen van een verplichting om een peilbesluit tenminste eens in de tien jaren te herzien, is daarom niet nodig. De eerste volzin van artikel 5.15 kan vervallen.

Onderdeel T

Voorgesteld wordt de in artikel 5.20 opgenomen eisen voor de in de legger op te nemen gegevens van primaire waterkeringen te laten vervallen. De provincie heeft hier namelijk geen rol meer, omdat het Rijk bevoegd gezag is voor primaire waterkeringen. De verplichtingen ten aanzien van regionale waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden blijven ongewijzigd.

Daarnaast kan het tweede lid van artikel 5.20 komen te vervallen, aangezien dit niet meer relevant is doordat de daarin opgenomen datum inmiddels is verstreken.

Onderdeel U

Een betrouwbaar grondwaterregister is essentieel, zowel voor beleidsinhoudelijke beslissingen door provincie en waterschap (zoals belangenafweging bij vergunningverlening) als voor de provinciale grondwaterheffing. Een betrouwbaar grondwaterregister heeft met name waarde indien zowel de grondwateronttrekkingen waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd zijn als de grondwateronttrekkingen waarvoor het college van dijkgraaf en heemraden bevoegd is onder de registratieplicht vallen. Op die manier ontstaat een dekkend beeld van de belangrijkste grondwateronttrekkingen.

De inrichting van het grondwaterregister is niet expliciet geregeld in de Waterwet, maar er wordt naar verwezen in artikel 7.7, eerste lid, onder c van de Waterwet. Dit houdt in dat de provincie bevoegd is daarin zelf bij of krachtens verordening te voorzien.

In overleg tussen IPO en Unie van Waterschappen is in 2009 een landelijk register opgezet: het Landelijk grondwater Register (LGR). Het LGR is ondergebracht bij TNO/DINO (https://www-new.lgronline.nl/). Provincie en waterschap gebruiken het LGR voor het invoeren van gegevens over grondwateronttrekkingen en open bodemenergiesystemen. Met deze wijziging wordt het gebruik van het LGR verplicht voorgeschreven.

Onderdelen V en EE

Op 1 juli 2013 is het Wijzigingsbesluit Activiteitenbesluit milieubeheer, enz. (regels inzake bodemenergiesystemen en enkele technische verbeteringen) inwerking getreden. Met dit wijzigingsbesluit zijn een aantal algemene maatregelen van bestuur gewijzigd in verband met regels inzake bodemenergiesystemen en zijn enkele technische verbeteringen doorgevoerd. Het wijzigingsbesluit is onder meer gericht op:

● het verwezenlijken van een zoveel mogelijk gelijk speelveld voor open en gesloten systemen, door regels te stellen voor gesloten systemen, en

● het invoeren van gebiedsgericht beleid in drukke gebieden of gebieden met een grote energiebehoefte (interferentiegebieden) om negatieve interferentie te voorkomen en doelmatig gebruik van de systemen te bevorderen.

In de verordening zijn kleine open bodemenergiesystemen met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan 10 m3 momenteel vrijgesteld van de vergunningplicht. Deze systemen hoeven alleen te worden gemeld. Gezien het streven naar een (landelijk) vergelijkbaar speelveld en het voorkomen van negatieve interferentie is het wenselijk in interferentiegebieden deze vrijstelling te laten vervallen. Onderdeel V voorziet daarin. Hiermee kan in deze gebieden beleid worden gevoerd om de vraag naar en beschikbare ruimte voor bodemenergie op elkaar af te stemmen. In die gevallen dat gemeenten of de provincie besluiten interferentiegebieden aan te wijzen zullen gezamenlijk masterplannen voor de ondergrond en daarvan afgeleide beleidsregels voor de vergunningverlening worden vastgesteld.

Voor reeds geïnstalleerde systemen die zijn gemeld voordat een interferentiegebied is aangewezen, is in onderdeel EE overgangsrecht opgenomen. Daar blijft het oude recht op van toepassing.

Onderdeel W

Het betreft een technische wijziging als gevolg van de aanpassing van kaart 8.1 en 8.2. Zie de toelichting bij onderdeel HH.

Onderdeel X

In de praktijk is gebleken dat het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in geval van ontgrondingen minder dan 20.000 m3 geen toegevoegde waarde heeft en slechts een onwenselijke verlenging van de proceduretijd met zich meebrengt. Het gaat in dit geval om ontgrondingen van eenvoudige aard tot een diepte van 3 meter beneden maaiveld en waarbij andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken. Met dit onderdeel wordt de huidige regeling in de verordening uitgebreid, waardoor meer aanvragen voor een ontgrondingsvergunning onder de procedure van titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht komen te vallen. In de regel is dan de beslistermijn 8 weken.

Onderdeel Y

Met onderdeel Y worden borden langs gemeentelijke wegen buiten de bebouwde kom toegestaan, die een georganiseerd buurtinitiatief voor sociale veiligheid laten zien. Hierbij valt te denken aan initiatieven in het kader van buurtpreventie, die tot doel hebben het informeel toezicht en de sociale controle in het buitengebied te vergroten. In verband met de rijsnelheid van 80 km/h op de provinciale wegen worden borden langs deze wegen uit oogpunt van verkeersveiligheid niet toegestaan. Om een wildgroei aan (verkeers)borden te voorkomen, is het wenselijk dat de te plaatsen borden zoveel als mogelijk gecombineerd worden met bestaande (verkeers)borden. Borden met een commercieel oogmerk zijn niet toegestaan.

Onderdelen Z en AA

Het betreft een technisch juridische wijziging. In de artikelen 11.1 en 11.2 is een verwijzing opgenomen naar de autonome regels inhoudende het verbod en de ontheffing met betrekking tot opsporing en winning van schaliegas en schalieolie (resp. artikel 10a.1 eerste lid en derde lid). Per abuis is dit niet meegenomen in de Tweede wijziging van deze verordening.

De wijziging van artikel 11.1 (onderdeel Z) stelt buiten twijfel dat zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk kan worden opgetreden tegen gedragingen in strijd met genoemde bepalingen. De wijziging van artikel 11.2 (onderdeel AA) regelt dat het niet naleven van de verordening een strafbaar feit is die kan worden bestraft via het strafrecht.

Onderdeel BB

Met dit onderdeel wordt artikel 12.1 gewijzigd waarmee het mogelijk wordt een ontheffing of vergunning op grond van de verordening langs elektronische weg aan te vragen. Formeel kunnen aanvragen voor een ontheffing tot nog toe alleen schriftelijk. Met deze wijziging wordt aansluiting gezocht bij de praktijk waarbij al veel aanvragen via de mail worden ingediend.

Onderdeel CC

Aanvragen om ontheffing worden voorbereid via de lichtste procedure van de Algemene wet bestuursrecht (titel 4.1). Nu is in de verordening bepaald dat binnen dertien weken na ontvangst van de complete aanvraag moet zijn beslist op een aanvraag om een ontheffing of het wijzigen of intrekken van een ontheffing. Met de wijziging in dit onderdeel wordt aangesloten bij de beslistermijn van acht weken van de Algemene wet bestuursrecht aangesloten.

Onderdeel DD

Artikel 12.3 bepaalt welke overheidsinstanties advies kunnen uitbrengen over de aanvraag of het voornemen om een ontheffing te verlenen op grond van deze verordening. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft aangegeven dat zij geen invulling geven aan deze wettelijke adviesrol als gevolg waarvan deze verplichting kan komen te vervallen.

Onderdeel FF

Dit onderdeel regelt dat Gedeputeerde Staten de bevoegdheid krijgen om de tekst van de verordening en de bijbehorende kaarten te corrigeren als blijkt dat er sprake is van kennelijke onjuistheden in de tekst of de begrenzing van gebieden.

Onderdeel HH

Voor de kaartwijzigingen sub 1 tot en met sub 4 zie de toelichting bij de onderdelen G, H, I, O,

P sub a, Q, GG en HH sub 1 - 4.

Voor de kaartwijzigingen sub 5 zie de toelichting bij onderdeel R.

Kaartwijziging sub 6 vloeit voort uit verschillende onderzoeken die in het werelderfgoedgebied Schokland (onderdeel C op kaart 8.1) zijn uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat op een aantal percelen rond Schokland de archeologische verwachting laag is. Op basis daarvan is de beschermingszone -het gebied waarop de regels over ontgrondingen op van toepassing zijn- rondom het UNESCO-monument Schokland verkleind. Als gevolg hiervan is aan kaart 8.2 (kaartwijziging sub 7) ook het begrip beschermingszone toegevoegd.

Artikel II

Deze Derde wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 treedt, met uitzondering van artikel I onderdeel BB, in werking met ingang van 15 juli 2016. Voor de inwerkingtreding van onderdeel BB is een afzonderlijk besluit van Gedeputeerde Staten noodzakelijk.

Naar boven