Provinciaal blad van Zuid-Holland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2016, 388 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2016, 388 | Verordeningen |
Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 6 oktober 2015, nr. PZH-2015-5265554041, inzake aanwijzing vaarwegbeheerders;
gelet op artikel 3.2 van de Waterwet en de artikelen 107, 145 en 146 van de Provinciewet alsmede gelet op artikel 2 van de Scheepvaartverkeerswet;
dat het noodzakelijk is de Vaarwegenverordening met betrekking tot de zorg voor de vaarweg- of havenfunctie op grond van artikel 2.8 van de Invoeringswet Waterwet te herzien en dat het noodzakelijk is de Vaarwegenverordening te actualiseren voor eind 2015;
dat uit de ervaringen met de uitvoering van het in 2013 vastgestelde ligplaatsenbeleid is gebleken dat wijzigingen noodzakelijk zijn in het beleid en dat daartoe een hardheidsclausule in de vaarwegenverordening moet worden opgenomen;
dat het wenselijk is dat slechts voor vaarwegen met een bovenlokaal belang - dat zijn de doorgaande vaarwegen voor de beroepsvaart én de doorgaande recreatievaarwegen die behoren tot de zogenaamde BRTN-wateren (Beleidsvisie recreatietoervaart Nederland) - vaarwegbeheerders aan te wijzen en voor de overige niet;
dat in de Verordening Ruimte het recreatief belang van het netwerk van lokale recreatieve vaarwegen wordt beschermd;
dat Provinciale Staten het raadzaam vinden dat Gedeputeerde Staten als bevoegd gezag worden aangewezen voor het nautisch beheer, voor zover zij krachtens deze verordening als vaarwegbeheerder worden aangewezen en geen wijziging in de sinds 1992 bestaande toedeling van het nautisch beheer wensen aan te brengen;
dat Provinciale Staten het vooralsnog raadzaam vinden de besluiten uit 1992 waarin waterschappen en gemeenten als beheerder en daarmee als nautisch beheerder zijn aangewezen zoveel mogelijk in stand te laten, waarbij Provinciale Staten er tegelijkertijd naar streven om in 2016 in samenspraak met de waterschappen en gemeenten het nautisch beheer finaal toe te delen;
dat door Provinciale Staten daarom geen verandering in toedeling en taken ten aanzien van het nautisch beheer wordt beoogd;
dat Provinciale Staten het raadzaam vinden dat Gedeputeerde Staten ter uitvoering van de hen gedelegeerde taak als vaarwegbeheerder en nautisch beheerder tevens de bevoegdheid krijgen om nadere regels te stellen ter uitvoering van deze taken;
dat het wenselijk is dat Gedeputeerde Staten ten behoeve van de aan de vaarwegbeheerders toebedeelde vaarwegen, die van bovenlokaal belang zijn voor de recreatievaart, vaarprofielen vaststellen, die bij de uitvoeringsregeling ingesteld krachtens deze verordening worden vastgesteld;
dat Provinciale Staten het raadzaam vinden dat de waterschappen ter uitvoering van de aan hen in (vrij) medebewind opgedragen taken als vaarwegbeheerder en nautisch beheerder tevens de bevoegdheid krijgen om in aanvulling van de door Gedeputeerde Staten gestelde regels nadere regels te stellen ter uitvoering van deze taken;
dat Provinciale Staten het raadzaam vinden dat de gemeenten ter uitvoering van de taken als vaarwegbeheerder en nautisch beheerder tevens de bevoegdheid krijgen om in aanvulling van de door Gedeputeerde Staten gestelde regels nadere regels te stellen ter uitvoering van deze taken;
dat Provinciale Staten het raadzaam vinden dat de waterschappen die als vaarwegbeheerder krachtens deze verordening worden aangewezen in (vrij) medebewind deze taak uitvoeren en daarvoor met waterschappen te sluiten overeenkomsten een vergoeding krijgen op basis van normkosten, aangezien de waterschappen, zijnde functionele democratieën, slechts op basis van artikel 146, tweede lid Provinciewet juncto artikel 113 Waterschapswet kosten vergoed krijgen welke redelijkerwijs niet voor hun rekening komen en waarvoor zij geen belasting kunnen heffen;
dat Provinciale Staten het raadzaam vinden dat de gemeenten die als vaarwegbeheerder krachtens deze verordening worden aangewezen niet in medebewind maar in autonomie deze taak uitvoeren
dat Provinciale Staten ervan uitgaan dat ten aanzien van die gemeenten zijnde vaarwegbeheerders geen verandering in hun taken en eventuele vergoedingen optreedt, zodat met de gemeenten geen overeenkomsten ter bekostiging van hun taken hoeven te worden gesloten;
Mede aangezien de gemeenten algemene democratieën betreffen, welke op grond van door hen op te stellen verordeningen belastingen kunnen heffen;
dat onverlet het hiervoor overwogene, Provinciale Staten het raadzaam vinden dat Gedeputeerde Staten besluiten ten aanzien van openingstijden en bedieningstijden van bruggen en sluizen voor sluis- en brugbeherende instantie(s) kunnen vaststellen, welke onverkort worden uitgevoerd door deze instantie(s), zodat het functioneren van het vaarwegennetwerk kan worden gewaarborgd;
besluiten vast te stellen de volgende verordening:
In deze verordening, daarop gebaseerde regelingen en besluiten wordt verstaan onder:
Deze verordening, daarop gebaseerde regelingen en besluiten zijn, tenzij hierin anders is bepaald, van toepassing op de vaarwegen en sluizen gelegen in de provincie Zuid-Holland en genoemd in vaarwegenlijst A, alsmede op de vaarwegen en sluizen van de vaarwegen genoemd in vaarwegenlijst B en de bij die vaarwegen behorende werken, zoals opgenomen in de overzichtskaart in bijlage 1.
HOOFDSTUK 4 SPECIFIEKE KADERS VOOR VAARWEGEN IN BEHEER EN ONDERHOUD BIJ PROVINCIE ZUID-HOLLAND
Paragraaf 1 Instandhouden vaarweg
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op de vaarwegen en sluizen,
waarvan het vaarwegbeheer bij Gedeputeerde Staten berust en die zijn aangeduid met de nummers 1 tot en met 10 in bijlage 2 vaarwegenlijst A, opgenomen vaarwegen en sluizen.
Artikel 12 Vaarstroken, veiligheidsstroken en veiligheidszones
Gedeputeerde Staten kunnen regels stellen voor de vaarstroken, veiligheidsstroken en veiligheidszones voor de nummers 1 tot en met 10 in bijlage 2 vaarwegenlijst A, opgenomen vaarwegen en sluizen.
Het verbod genoemd in lid 1, onderdeel h, van dit artikel geldt niet voor een constructie voor het te water laten van een vaartuig, indien de constructie zich niet permanent maar incidenteel louter ten behoeve van de tewaterlating boven de vaarweg bevindt en het vaartuig bij het te water laten zich niet bevindt in een veiligheidszone.
Gedeputeerde Staten kunnen van artikel 15, eerste lid onder d en h afwijken, indien de toepassing ervan leidt tot gevolgen voor belanghebbenden die onevenredig zijn in verhouding tot de belangen gediend met beide verboden.
Paragraaf 2 Handhaving en toezicht
Artikel 19 Toezicht op naleving
Met het toezicht op de naleving van de in artikel 7, 10, 14 en 15 gestelde verboden, het toezicht op het oeverbeheer als bedoeld in artikel 13 en van de aan een ontheffing als bedoeld in artikel 16 verbonden voorschriften en beperkingen zijn belast de door Gedeputeerde Staten aangewezen personen.
Artikel 20 Opsporing van overtredingen
Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, belast de op grond van artikel 19 aangewezen personen, die in het bezit zijn van de buitengewone opsporingsbevoegdheid.
Overtreding van de in artikel 7, 10, 14 en 15 gestelde verboden, het bepaalde bij of krachtens artikel 13 en van de aan een ontheffing als bedoeld in artikel 16 verbonden voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
HOOFDSTUK 5 OVERGANGS-EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 22 Intrekking besluiten
De Vaarwegenverordening Zuid-Holland (Provinciaal blad van Zuid-Holland 1987, nr 149; laatstelijk gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van Zuid-Holland van 30 januari 2013, provinciaal blad 2013, nr. 46) wordt ingetrokken.
Bij eventuele strijdigheid in duiding van de bevoegdheid van een waterschap als nautisch beheerder, ten aanzien van de aanwijzingsbesluiten van 1992, die het gevolg is van de aanwijzing als vaarwegbeheerder ingevolge deze verordening en bezien in samenhang met de Scheepvaarts-verkeerswet, prevaleert het ingevolge de aanwijzingsbesluiten aangewezen waterschap als nautisch beheerder.
De voorloper van de nu voorliggende Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015 is de Vaarwegenverordening Zuid-Holland uit 1987. De verordening is toe aan actualisatie en moet worden aangepast aan de Waterwet (Stb. 2009, 107). Voor de leesbaarheid is er voor gekozen om een nieuwe verordening op te stellen en de oude verordening in te trekken.
Deze Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015 dient met name ter bescherming van de instandhouding, de bruikbaarheid en de bescherming van vaarwegen en bijbehorende werken. Gedeputeerde Staten kunnen in aanvulling op deze verordening nadere uitvoeringsregels of beleidsregels vaststellen ten aanzien van bepaalde onderwerpen.
Provinciale Staten streven na dat de vaarwegen waarop deze verordening van toepassing wordt verklaard, in verband met het economische dan wel recreatieve belang, overeenkomstig hun functie in stand worden gehouden en als zodanig kunnen worden gebruikt. Daarbij zijn ook de veiligheid op de vaarweg en een vlotte doorstroming van het scheepvaartverkeer van belang. Hiertoe zijn in de verordening enerzijds regels opgenomen ten aanzien van de vaarwegen waar Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland zelf het vaarwegbeheer uitvoert (de vaarwegen 1 tot en met 10 van vaarwegenlijst A). Het gaat hierbij om specifieke uitvoerende beheersregels met een ontheffingsstelsel.
Anderzijds zijn regels opgenomen waardoor Gedeputeerde Staten randvoorwaarden kunnen stellen aan vaarwegen waarvan de uitvoering van het beheer bij anderen is neergelegd. Deze randvoorwaarden hebben tot doel de instandhouding, de bruikbaarheid en de bescherming van het vaarwegennet te garanderen. Het gaat met name om het vaststellen van bedieningstijden voor bruggen en sluizen, en het vaststellen van vaarwegprofielen.
Deze verordening heeft primair betrekking op het vaarwegbeheer. Bij het vaarwegbeheer gaat het om instandhouding van de natte infrastructuur waarover scheepvaartverkeer moet kunnen plaatsvinden, alsmede om aanleg en verbetering van werken die deel uitmaken van die infrastructuur. In de praktijk wordt dit wel omschreven als ‘het instandhouden van de bak’.
Het nautisch beheer is gericht op het bevorderen van een veilige en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer, onder andere door regulering en handhaving. Het nautisch beheer is min of meer uitputtend geregeld in de zogenaamde hogere regelgeving: de Scheepvaartverkeerswet en de daaruit vloeiende regelingen zoals onder meer het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en het Besluit Administratieve Bepalingen Scheepvaartverkeer (BABS), waardoor er weinig ruimte is om aanvullende regels te stellen in een provinciale verordening. Provinciale Staten van Zuid-Holland zijn daar wel toe bevoegd en hebben deze bevoegdheid gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten.
De Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015 is geschoond van bepalingen waarin het BPR en het BABS al voorzien.
De verordening heeft in twee onderdelen betrekking op het nautisch beheer:
artikel 10, waarin de artikelen waarin de vaarwegbeheerders zijn aangewezen van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de toedeling van het nautisch beheer zodat daarmee ingevolge de systematiek van de Scheepvaartverkeerswet tevens de nautisch beheerders worden aangewezen. Op grond van dit artikel kunnen en Gedeputeerde Staten regels stellen ten aanzien het nautisch beheer. Deze verordening beoogt slechts het nautisch beheer te consolideren, hetgeen inhoudt dat daar waar deze verordening anders bepaalt ten aanzien van de aanwijzingsbesluiten van 1992, waarin destijds (rechtsvoorgangers van de huidige) waterschappen zijn aangewezen, deze ingevolge de overgangsbepaling prevaleren.
voorts artikel 7, namelijk waar het betreft de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om nadere regels vast te stellen met betrekking tot het soort en type van schepen en de afmetingen en de manoeuvreerbaarheid van de schepen die op de vaarwegen kunnen worden toegelaten. Dit is een nadere invulling van artikel 1.06 van het BPR. Voor het overige beoogt deze verordening vooralsnog geen wijziging in de bestaande toedeling van het nautisch beheer te brengen.
Provinciale Staten /Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland als normerend orgaan
In vergelijking met de voorgaande vaarwegenverordening wordt strikter omgegaan met het principe dat het provinciebestuur puur normerend handelt en derhalve zich beperkt tot kaderstelling, daar waar anderen het beheer uitvoeren. De vaarwegbeheerder van vaarwegenlijst A onder nummer 12 tot en met 31 en de vaarwegbeheerder van lijst B is verantwoordelijk om, met inachtneming van de normen die het provinciale bestuur stelt, uitvoering te geven aan het vaarwegbeheer. Van deze vaarwegbeheerders wordt verwacht in hun eigen verordeningen regels op te nemen om uitvoering te geven aan hun taak. In lijst A zijn de vaarwegen opgenomen waarvoor Gedeputeerde Staten de bekostiging van het vaarwegbeheer op zich neemt. Deze bekostiging is in overleg in overeenkomsten met de waterschappen geregeld. In lijst B is de bekostiging anderszins geregeld. Dit kan zijn bij de overdracht van een vaarweg van het Rijk naar het waterschap of indien een gemeente vaarwegbeheerder is dat deze als algemene democratie belasting kunnen heffen en geen verandering in hun taken en eventuele vergoedingen optreedt.
Daar waar een waterschap of gemeente vaarwegbeheerder en/of nautisch beheerder is (al dan niet via vrij medebewind), heeft deze in principe een eigen verordenende bevoegdheid en kan derhalve in aanvulling op de bij of krachtens deze verordening geformuleerde regels eigen (uitvoerings)regels treffen.
Op 30 januari 2013 hebben Provinciale Staten de wijzigingsverordening in verband met het gewijzigde ligplaatsenbeleid vastgesteld voor vaarwegen die Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland zelf in beheer en onderhoud hebben. De kern van het ligplaatsenbeleid, ter uitwerking van het bepaalde in artikel 15, aanhef en eerste lid onder d en h uitgewerkte beleid, is een algemeen ligplaatsenverbod. Uitgezonderd zijn de daartoe middels een verkeersbesluit bestemde en als zodanig aangewezen openbare ligplaatsvakken
Van het verbod kan onder voorwaarden ontheffing worden verleend. Ook is het verboden om zonder ontheffing een (ligplaats)voorziening te maken of te hebben; tevens is ten aanzien van het ligplaatsenbeleid voorzien in een hardheidsclausule.
Niet alle vaarwegen waarop recreatievaart plaatsvindt zijn opgenomen in de verordening. Ten opzichte van de voorgaande vaarwegenverordening (uit 1987) is het aantal vaarwegen teruggebracht naar vaarwegen met een bovenlokaal belang oftewel een provinciaal belang. Het provinciaal bestuur van Zuid-Holland acht als vaarwegen met een provinciaal belang in de regel: vaarwegen waarover de doorgaande scheepvaart plaatsvindt. Deze vaarwegen zijn opgenomen in het vaarwegennet van de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland (BRTN). Op grond van deze regel zijn enkele zijvaarwegen die nu in beheer zijn van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland afgevallen: de Leidse Trekvliet (over 70m na de Trekvlietbrug richting centrum) en de Otwegwetering. Voor deze vaarwegen wordt geen vaarwegbeheerder aangewezen.
Het Uitwateringskanaal of Katwijkskanaal tussen hmp 8,5 tot hmp 10,3 en de Haagse Trekvliet tot Binckhorsthaven maken geen deel uit van het BRTN-netwerk, maar zijn wel in de lijst opgenomen. Deze vaarwegen bevatten provinciale beweegbare bruggen waarvan de zeggenschap adequaat geregeld moet zijn. Deze dient vooralsnog bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland te liggen.
Het Kanaal van Steenenhoek dat nog geen BRTN-status heeft, is toegevoegd, omdat dit kanaal voor de recreatievaart een alternatief is voor het gebruik van de Grote Merwedesluis in Gorinchem. Deze status en het bijbehorend beheer is gewenst ter ontlasting van deze sluis en ter beperking van de hinder voor het wegverkeer als gevolg van de bediening van de sluisbruggen. Aan deze vaarweg is het functionele wensbeeld van de aansluitende BRTN-vaarweg toegekend, te weten BM-klasse).
De Sluis Middelkade te Alblasserdam dient als ontsluiting van de Alblas. Daarmee wordt de Kinderdijk via binnenvaarwegen toegankelijk gehouden.
Bij de Bernisse (wel een vaarweg uit de BRTN) is in verband met hoogtebeperkingen slechts een zeer beperkt gebruik mogelijk door de scheepvaart. Deze wordt daarom niet opgenomen in de nieuwe Vaarwegenverordening. De ambitie in de BRTN is om de huidige knelpunten in de vaarwegen in de toekomst op te heffen. Zodra deze knelpunten zijn opgeheven en een onbelemmerde doorvaart mogelijk is kan worden overwogen om ook de Bernisse toe te voegen aan Vaarwegenlijst A.
Rijkwaterstaat heeft voor haar vaarwegen het vaarwegbeheer geregeld voor alleen de vaargeul. De toegangsgeul, die deze vaargeul verbindt met de sluis die in de door Provinciale Staten van Zuid-Holland aangewezen vaarweg ligt, hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland in overleg met Rijkswaterstaat aangewezen en toegedeeld aan de aansluitende vaarwegbeheerder.
De Amstel is gelegen op het grondgebied van drie provincies: te weten Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Ter behartiging van een doelmatig beheer van de Amstel zijn deze drie provincies een gemeenschappelijke regeling aangegaan, welke op 1 januari 1993 in werking is getreden. De provincies Zuid-Holland en Utrecht hebben daarmee de uitoefening van hun bevoegdheid met betrekking tot het beheer van de binnen hun territoir gelegen gedeelten van de Amstel overgedragen aan Noord-Holland. Op basis van deze Beheersregeling Amstel[1] voert de provincie Noord-Holland het beheer uit over de (gehele) Amstel, dus ook over het Zuid-Hollandse deel.
Met betrekking tot de Amstel zijn uitsluitend de regelingen van toepassing die het provinciaal bestuur van Noord-Holland dienaangaande vaststelt krachtens overdracht van bevoegdheid als bedoeld in artikel 41, juncto artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen). Formeel worden Gedeputeerde Staten Zuid-Holland wel aangewezen als beheerder en stelt zij de algemene kaders vast. Voor het overige valt de Amstel niet onder het toepassingsbereik van de nieuwe Vaarwegenverordening Zuid-Holland. Volgens artikel 7 van De Beheersregeling Amstel kan de regeling uitsluitend opgeheven of gewijzigd worden door de deelnemers aan de regeling. Dit betekent dat door de drie provincies gelijkluidende besluiten genomen dienen te worden bij opheffing of wijziging van de regeling.
Het Merwedekanaal is gelegen op het grondgebied van de provincie Zuid-Holland en Utrecht. Ter behartiging van een doelmatig beheer van het Merwedekanaal zijn deze twee provincies een regeling aangegaan welke op 1 april 2003 in werking is getreden. De provincie Utrecht heeft de bevoegdheden betreffende het beheer (inclusief het nautisch beheer) en onderhoud van het Utrechtse deel van het Merwedekanaal, inclusief de Grote Sluis in Vianen - inclusief vergunning- en ontheffingverlening op basis van de Utrechtse regelgeving[2], het optreden bij calamiteiten en de afhandeling van schades- gemandateerd aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 4 maart 2003). De Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015 heeft betrekking op het Zuid-Hollands deel van het Merwedekanaal, inclusief de Grote Merwedesluis in Gorinchem. Ontheffingverlening op het Utrechts deel van het Merwedekanaal valt onder het toepassingsbereik van de Utrechtse verordening en wordt op basis van het besluit van 4 maart 2003 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland afgehandeld.
De Linge ligt gedeeltelijk op het grondgebied van Zuid-Holland en Gelderland. Waterschap Rivierenland heeft daarom te maken met de verordeningen van beide provincies en de uitwerking daarvan in overeenkomsten.
Van de Geer ligt alleen de westelijke oever van de vaarweg op het grondgebied van Zuid-Holland en Utrecht. Deze oever ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; het water en de oostelijke oever liggen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Het vaarwegbeheer van de Geer wordt daarom geregeld in de verordening van beide provincies voor zover deze gelegen is in de betreffende provincie en de uitwerking daarvan in de overeenkomst met het waterschap dat in de betreffende provincie is gelegen.
Aanwijzing van het vaarwegbeheer: uitwerking
Deze verordening voorziet in de aanwijzing/deels consolidering van vaarwegbeheerders en het toekennen van de scheepvaartfuncties voor de in Zuid-Holland gelegen regionale vaarwegen. Tevens consolideert deze verordening zoveel mogelijk de reeds bij besluiten van 1992 aangewezen nautische beheerders, welke min of meer rechtstreeks ingevolge de Scheepvaartsverkeerswet de aangewezen vaarwegbeheerder volgen. Mocht deze verordening echter door aanwijzing van een andere vaarwegbeheerder hiermee impliciet een wijziging van de nautisch beheerder meebrengen, geldt op grond van het overgangsrecht dat de aanwijzingsbesluiten uit 1992 prevaleren.
Op grond van artikel 3.2 van de Waterwet moeten bij provinciale verordening voor regionale watersystemen of onderdelen daarvan overheidslichamen worden aangewezen die belast zijn met beheer.
In de Waterverordeningen[3] voor elk van de in Zuid-Holland gelegen waterschappen die gelijktijdig met de Waterwet in werking zijn getreden, zijn de waterschappen aangewezen als beheerder van het regionale watersysteem in hun beheersgebied.
Voor grosso modo twee situaties wordt in deze verordening het vaarwegbeheer geregeld. Deze situaties zijn:
Dit leidt tot de volgende uitwerking:
Voor situatie 1: de provincie of desbetreffende gemeente wordt aangewezen als vaarwegbeheerder. De provincie en de gemeente kunnen op grond van een door hen op te stellen verordening voor de te maken kosten belasting heffen.
Voor situatie 2: het vaarwegbeheer wordt in de Vaarwegenverordening Zuid-Holland formeel als taak bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland neergelegd en de uitvoering wordt op grond van artikel 146, eerste lid, van de Provinciewet opgedragen aan (het dagelijks bestuur van) het waterschap (vrij medebewind).
In deze situatie wordt, voor de toepassing van deze verordening, degene aan wie de taak is opgedragen aangemerkt als vaarwegbeheerder. Dat vergroot de eenduidigheid richting burger: degene die het beheer daadwerkelijk uitvoert (al dan niet o.g.v. medebewind) is beheerder.
Voor de beide categorieën vaarwegen met een provinciaal belang (gehele lijst A) worden de financiële gevolgen en de verdere afspraken vastgelegd in de overeenkomsten met waterschappen. Met het regelen van de financiële gevolgen is voldaan aan het vereiste van artikel 146, tweede lid van de Provinciewet. Dat artikel schrijft voor dat de kosten die zijn verbonden aan het vorderen van medebewind worden vergoed door de provincie.
Ten aanzien van de vaarwegen die bij de gemeenten in beheer komen (of blijven) ingevolge lijst B wordt geen overeenkomst gesloten ter vergoeding.
Bij de vaarwegen in het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta (Voedingskanaal en Brielse Maas/Brielse Meer, nummer 7 en 8 van vaarwegenlijst B) en de Gekanaliseerde Linge en de Gorinchemse Kanaalsluis (respectievelijk nummers 6 en 11 van de vaarwegenlijst B) in het beheergebied van het waterschap Rivierenland geldt een bijzondere situatie. Deze vaarwegen zijn in het verleden in het kader van Brokx Nat bij wet[5] door het Rijk overgedragen aan het waterschap. Hiermee is reeds aan het vereiste van artikel 3.2 van de Waterwet voldaan. Deze vaarwegen zijn daarom opgenomen in vaarwegenlijst B. De kosten van het vaarwegbeheer zijn door het Rijk afgekocht bij de overdracht van deze vaarwegen van het Rijk naar het waterschap. De Hollandse IJssel[6] is recent overgedragen aan het waterschap De Stichtse Rijnlanden en is dus ook opgenomen in lijst B (B-09). Het Merwedekanaal, inclusief objecten en het verbindingskanaal[7] zijn in het verleden overgedragen aan de provincie Zuid-Holland. Deze zijn in lijst A opgenomen en worden buiten de verrekening van kosten met het waterschap gelaten.
Niet (meer) van provinciaal belang zijnde vaarwegen.
Het recreatief belang van het netwerk van lokale recreatieve vaarwegen wordt nu beschermd door de Verordening Ruimte die Provinciale Staten op 9 juli 2014 hebben vastgesteld. De verantwoordelijkheid voor ontwikkeling, onderhoud en beheer van deze andere vaarwegen ligt bij de waterschappen en gemeenten.
Bij de aanwijzing van het stelsel van beroeps- en doorgaande recreatievaarwegen is sprake van actief vaarwegbeheer waarvan de kosten worden gedragen door de algemene democratie (provincie en/of gemeenten). Uit de tijdens de voorbereiding van deze verordening uitgevoerde inventarisatie is gebleken dat buiten de bij deze verordening aangewezen vaarwegen er geen vaarwegen zijn waar sprake is van actief vaarwegbeheer. Deze vaarwegen maken deel uit van het watersysteem. Hierop mag in beginsel gevaren worden, echter aan de instandhouding worden geen zwaardere eisen gesteld dan die uit oogpunt van de instandhouding van het watersysteem.
Voor zover de provincie als eigenaar onderhoudsplichtig is van objecten in deze vaarwegen zal zij haar verplichtingen die daaruit voorkomen nakomen. Met betrokken gemeenten wordt overlegd over een mogelijke overdracht van eigendommen en de voorwaarden waaronder dit zou kunnen plaatsvinden.
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. De meeste begripsomschrijvingen spreken voor zich.
f. nautisch beheer: Het gaat hierbij om het treffen van verkeersmaatregelen (verkeerstekens, alsmede
vrijstellingen of ontheffingen) en het toezicht en de handhaving van deze maatregelen;
k. sluis- en brugbeherende instantie: Een dergelijke eenheid kan een waterschap, gemeente of een
betreffen, niet zijnde tegelijkertijd vaarwegbeheerder.
t. veiligheidsstrook: De veiligheidsstrook blijft zoveel mogelijk vrij van ligplaatsen voor woon- of
u. werk: in de oude verordening luidde de definitie van werken: allewaterbouwkundige constructies. De nieuwe definitie is breder geformuleerd en beoogt ook duidelijker te zijn dan de oude definitie. Onder werk wordt ook verstaan een oevervoorziening.
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de doelstellingen die met deze verordening worden nagestreefd.
Dit artikel bepaalt dat de verordening geldt voor de vaarwegen en sluizen die op de vaarwegenlijst A en vaarwegenlijst B staan en voor zover zij zijn gelegen binnen de provincie Zuid-Holland.
De verordening is van kracht op de vaarweg inclusief oevervoorzieningen. De buitengrens van de werkingssfeer ligt ofwel op de natuurlijke overgang van water naar land ofwel op de buitenste begrenzing van de oevervoorziening inclusief verankering.
In de Beheersregeling Amstel, gemeenschappelijke regeling van de betrokken bestuursorganen van Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, is bepaald dat het beheer van de Amstel door Noord-Holland wordt uitgevoerd overeenkomstig de regelgeving van die provincie. Om die reden is expliciet bepaald dat deze verordening niet van toepassing is op de Amstel.
Artikel 4 Vaarwegbeheer lijst A
In het algemene gedeelte van de toelichting is aangegeven in welke twee situaties vaarwegbeheer wordt onderscheiden en op welke wijze daaraan uitwerking wordt gegeven. Die uitwerking is vastgelegd in dit artikel.
In het eerste lid is de aanwijzing van de provincie als vaarwegbeheerder geregeld. Hiertoe is in vaarwegenlijst A vastgelegd van welke vaarwegen het vaarwegbeheer berust bij de provincie. Hierbij zijn de in het algemene gedeelte van de toelichting aangegeven twee situaties onderscheiden.
De vaarwegen die op vaarwegenlijst A zijn aangeduid met de nummers 1 tot en met 10, zijn vaarwegen waarvan het vaarwegbeheer reeds bij de provincie berust. Die situatie wordt gecontinueerd. Het vaarwegbeheer van de Amstel (nummer 11) wordt thans uitgevoerd door de provincie Noord-Holland. Ook dat wordt gecontinueerd (lid 2).
De vaarwegen en sluizen die op vaarwegenlijst A zijn aangeduid met de nummers 12 tot en met 31, zijn vaarwegen waar de provincie van oudsher toeziet op de instandhouding van deze vaarwegen.
In de oude Vaarwegenverordening was daartoe een verbodsbepaling opgenomen voor werken in het water die de instandhouding van de vaarweg in gevaar brachten. Gedeputeerde staten konden van dit verbod ontheffing verlenen. Baggerwerkzaamheden en het onderhoud aan de oevers werden door de waterschappen in het kader van het waterstaatkundig beheer uitgevoerd.
Besloten is om het vaarwegbeheer over deze vaarwegen volledig (in vrij medebewind) te laten uitvoeren door de waterschappen. Dit komt ook tegemoet aan het uitgangspunt uit de Waterwet: integraal waterbeheer, zoveel mogelijk één waterbeheerder per waterobject. Daarom is met toepassing van artikel 146, eerste lid van de Provinciewet de uitvoering van het vaarwegbeheer opgedragen aan de waterschappen.
De bepalingen die in hoofdstuk 4 van deze verordening zijn opgenomen voor de provinciale vaarwegen gelden niet voor de vaarwegen en sluizen met de nummers 12 tot en met 31. Uit een oogpunt van eenheid van beheer is het wenselijk dat de Keur van de waterschappen integraal op die vaarwegen en sluizen van toepassing is.
Het derde lid vormt de titel voor het waterschap om nadere regels te stellen, echter slechts daar waar het betreft regels in aanvulling op door Provinciale Staten/Gedeputeerde Staten gestelde regels voor zover deze niet reeds uitputtend zijn.
Artikel 5 Vaarwegbeheer lijst B
In het eerste lid is de aanwijzing van enkele gemeenten als vaarwegbeheerder geregeld. Dat betreft de vaarwegen 1 tot en met 5 en 10 van vaarwegenlijst B.
Bij het waterschap Rivierenland en het waterschap Hollandse Delta is een aantal vaarwegen in beheer (vaarwegenlijst B, de nummers 6 tot en met 8 en B11) welke in het verleden bij wet door het Rijk aan het betreffende waterschap zijn opgedragen. Recent is daar de Gekanaliseerde Hollandse IJssel bij Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (vaarwegenlijst B, nummer 9) bijgekomen. Formeel ligt het vaarwegbeheer over deze vaarwegen dus al bij het waterschap.
Het vijfde lid vormt de titel voor een bestuursorgaan van het aangewezen lichaam om nadere regels te stellen. Zowel voor waterschap (in vrij medebewind) als gemeente (autonomie) is bedoeld te bepalen slechts daar waar het betreft regels in aanvulling op door Provinciale Staten/ Gedeputeerde Staten gestelde regels voor zover deze niet reeds uitputtend zijn. Afwijking is derhalve in beginsel niet toegestaan.
Op grond van dit artikel stellen Gedeputeerde Staten de minimale benodigde vaarwegafmetingen vast.
Deze afmetingen moeten altijd aanwezig zijn. Profielen worden zowel voor het vrije profiel (overig profiel niet zijnde bij een brug)als ter plaatse van bruggen vastgesteld. Over het algemeen zal een vaarwegbeheerder bij het baggeren een overdiepte willen realiseren, waardoor er gedurende een langere periode (10 – 30 jaar) niet gebaggerd hoeft te worden. Deze diepte wordt de onderhoudsdiepte genoemd, die de vaarwegbeheerder naar eigen inzicht kan invullen, zolang maar wordt voldaan aan de minimaal benodigde vaarwegafmetingen die op grond van deze verordening, door Gedeputeerde Staten, worden gesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met de Richtlijnen Vaarwegen 2011[8] en de vigerende CEMT-klassen en de richtlijnen van het BRTN-convenant[9].
Bepaald is dat de vaarwegbeheerder moet worden geraadpleegd bij de voorbereiding van het besluit tot het vaststellen of wijzigen van de vaarwegprofielen, zodat rekening gehouden kan worden met zijn belangen.
In het algemeen stellen Gedeputeerde Staten profielen vast voor zover deze verband houden met het provinciaal belang. Daar waar een gemeente het vaarwegbeheer heeft kan een gemeentebestuur zwaardere eisen stellen. Beperkt het provinciaal belang zich tot het instandhouden van de recreatiefunctie, dan kan een gemeente belang hebben om binnenvaartschepen toe te staan. Dit is een autonome bevoegdheid van de gemeente als algemene democratie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt geregeld dat bij reconstructiewerkzaamheden en nieuwe werken het vastgestelde vaarwegprofiel in principe als uitgangspunt geldt, maar dat Gedeputeerde Staten bij besluit gemotiveerd van dat vaarwegprofiel kunnen afwijken.
Artikel 7 Vaststellen scheepvaartafmetingen
In artikel 1.06 van het BPR is bepaald dat een schip of een samenstel niet mag deelnemen aan de scheepvaart indien de lengte, de breedte, de hoogte boven water, de diepgang, de manoeuvreerbaarheid of de snelheid van het schip of samenstel niet verenigbaar zijn met de karakteristiek en de afmetingen van de vaarweg en kunstwerken. Het is aan de beoordeling van de schipper overgelaten of een dergelijke situatie zich ten opzichte van zijn schip of samenstel voordoet.
Gedeputeerde Staten hebben ter nadere uitwerking van bovengenoemd artikel in deze verordening de bevoegdheid om de bovengrens van de scheepsafmetingen vast te stellen en dit niet aan de beoordeling van de vaarweggebruiker over te laten. Gedeputeerde Staten kunnen regels vaststellen met betrekking tot het soort en type van de schepen en de afmetingen en manoeuvreerbaarheid van de schepen die op de vaarweg kunnen worden toegelaten.
In het tweede lid wordt vastgelegd dat de vaarwegbeheerder in aanvulling van door Gedeputeerde Staten gestelde regels, zelf regels kan stellen ter verbodstelling en ontheffing ten aanzien van de onder zijn beheer gestelde vaarwegen.
De zorg van het vaarwegbeheer, zoals verwoord in het eerste lid is uitgewerkt in het tweede lid.
In onderdeel a van het tweede lid wordt gesproken van houden of brengen van een vaarweg op de vastgestelde afmetingen. Het gaat hierbij om de afmetingen zoals vastgesteld in de vaarwegprofielen (artikel 6 eerste lid van deze verordening). Plaatselijk kunnen fysieke omstandigheden/beperkingen met zich brengen dat op die locatie niet aan het profiel wordt voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat in ieder geval de bestaande situatie wordt geborgd. Om verder aan deze zorgplicht te kunnen voldoen dient de vaarwegbeheerder er op toe te zien dat derden bij het aanbrengen of vervangen van werken in het water de vastgestelde vaarwegprofielen in acht nemen. Daartoe kunnen nadere regels worden gesteld in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente of de Keur van het waterschap op grond van artikel 78 van de Waterschapswet.
Van belang is dat bij de aanleg (of vervanging) van werken in de vaarweg door derden de minimale afmetingen zoals vastgesteld op grond van artikel 6, eerste lid, van deze verordening in acht worden genomen. Het waterschap kan daartoe nadere regels stellen. Overwogen is om een ontheffingsstelsel in de nieuwe verordening op te nemen en het dagelijks bestuur van het waterschap te belasten met de ontheffingverlening. Dit is niet wenselijk omdat voor de meeste werken al een watervergunning op grond van de Waterwet moet worden verleend. Dit zou betekenen dat er voor de aanleg van een werk in de vaarweg door het waterschap twee ontheffingen/vergunningen zouden moeten worden verleend. Dit is in het kader van deregulering niet wenselijk. De waterschappen kunnen de minimale scheepvaartafmetingen opnemen in de Keur op grond van artikel 78 van de Waterschapswet. Bij de watervergunning op grond van de Waterwet kan dan worden getoetst aan de minimale vaarwegafmeting. Overigens staat het het waterschap vrij in plaats van een verbodsbepaling door middel van algemene regels de minimale afmetingen te waarborgen.
In onderdeel b van het tweede lid wordt gesproken over de zorg voor de goede staat van de oevers. Het onderhoud aan de oevers is vaak in de leggers op grond van artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet neergelegd bij de aanliggend eigenaar. Het is dan aan de vaarwegbeheerder om toe te zien op de goede staat van de oevers en eventueel de aanliggend eigenaar te wijzen op zijn onderhoudsplicht. Deze taak geldt ook voor de provincie op de haar toegewezen vaarwegen. Voor de provinciale vaarwegen is artikel 13 toegevoegd, zodat gedeputeerde staten regels kunnen stellen over de aard en inhoud van de onderhoudsplicht en de inspectie van de oevers. Ook kunnen Gedeputeerde Staten een nadere regeling vaststellen voor situaties waarin sprake is van verzwaard onderhoud als gevolg van het provinciaal beleid, dat in redelijkheid niet voor rekening van de onderhoudsplichtige behoeft te komen.
Onderdeel d van het tweede lid vormt de titel voor het aangewezen lichaam om nadere regels te stellen. Zowel voor waterschap als gemeente is bedoeld te bepalen slechts daar waar het betreft regels in aanvulling op door Provinciale Staten/Gedeputeerde Staten gestelde regels en voor zover deze niet reeds uitputtend zijn. Afwijking is derhalve in beginsel niet toegestaan.
Artikel 9 Bedieningstijden van bruggen en sluizen
Het belang van de beroepsvaart en de recreatievaart is gediend met een optimale afstemming van het bedieningsregime van de beweegbare bruggen en sluizen. Dit artikel legt daarom voor deze bruggen en sluizen de vaststelling van deze bedieningstijden bij Gedeputeerde Staten. De spoorbruggen zijn uitgezonderd omdat de bedieningstijden voor deze bruggen zijn geregeld op grond van de Spoorwegwet.
Bij het opstellen van de besluiten wordt rekening gehouden met de Richtlijnen Vaarwegen 2011. De eigenaren van deze bruggen en sluizen moeten ervoor zorgen dat ze worden bediend op de tijden die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld. Opgemerkt wordt dat bij evenementen met toepassing van artikel 1.23 lid 1 en lid 2 van het BPR tijdelijk kan worden afgeweken van de vastgestelde bedieningstijden.
Het vaststellen en wijzigen van de bedieningstijden wordt in overleg met de sluis- of brugbedienende instanties opgesteld.
Artikel 10 Werkingssfeer, bevoegdheidsverdeling alsook bevoegdheid stellen regels nautisch beheer
In dit hoofdstuk, gelezen in samenhang met het overgangsrecht, wordt de bestaande situatie ten aanzien van de bij besluit van 1992 aangewezen nautisch beheerders geconsolideerd. Op grond van de artikelen 4 en 5 van deze verordening worden vaarwegbeheerders aangewezen, waaruit dan volgt ingevolge de Scheepvaartverkeerswet dat zij ook tevens nautisch beheerder zijn, tenzij anderen worden aangewezen. Aangezien het niet de bedoeling is met deze verordening nu een wijziging in de bestaande aanwijzing aan te brengen, is in artikel 10 in samenhang met het overgangsrecht bepaald dat de aanwijzingsbesluiten voor waterschappen uit 1992 onverkort blijven gelden.
Op een later tijdstip zullen de nautisch beheerders worden aangewezen en zullen deze besluiten alsnog bij wijziging van deze verordening worden ingetrokken dan wel komen te vervallen.
Het derde lid vormt de titel voor een openbaar lichaam om nadere regels te stellen. Zowel voor waterschap als gemeente is bedoeld te bepalen dat zij in aanvulling op door het provinciaal bestuur gestelde regels, regels kunnen stellen voor zover deze niet reeds uitputtend zijn. Afwijking is derhalve in beginsel niet toegestaan.
Dit artikel geeft aan dat hoofdstuk 4 uitsluitend van toepassing is op de vaarwegen waarvan het beheer en de uitvoering van het beheer berust bij de provincie. De Amstel, die op vaarwegenlijst A met nummer 11 is aangegeven, is niet genoemd omdat het beheer van de Amstel door de provincie Noord-Holland wordt uitgevoerd overeenkomstig de regelgeving van die provincie.
Artikel 12 Vaarstroken, veiligheidsstroken en veiligheidszones
Dit artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen voor de vaarstroken, veiligheidsstroken en veiligheidszones voor de vaarwegen onder hun beheer. Dit is van belang voor uitwerking van het ligplaatsenbeleid.
Tot de onderhoudsplichtigen krachtens dit artikel behoort primair de beheerder van de vaarweg, maar zo kan de onderhoudsplicht evengoed bij een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon liggen. Zo zullen voor de oevers vaak de eigenaren onderhoudsplichtig zijn. Gedeputeerde Staten kunnen regels stellen over de aard en de inhoud van de onderhoudsplicht en inspectie van de oevers.
Dit artikel beoogt een vaarweg vrij te houden van schadelijke obstakels en losse stoffen waardoor de vrije doorvaart wordt beperkt. Tevens verbiedt dit artikel een vaarweg of een daarbij behorende werk te beschadigen. Bij dit laatste valt onder meer te denken aan het ontregelen of onbruikbaar maken van technische installaties voor de operationele sluis- en brugbediening.
In dit artikel worden bepaalde activiteiten op of aan vaarwegen verboden. Ook wordt hier geregeld dat het verboden is om zich met een schip in de vaarweg te bevinden dat niet voldoet aan de door Gedeputeerde Staten gestelde eisen.
Het kortdurend ligplaats innemen, namelijk voor minder dan 15 minuten, wordt in bepaalde situaties mogelijk gemaakt en is in het derde lid uitgezonderd van de algemene verbodsbepaling. Kort verblijf is alleen toegestaan langs particuliere oevers en niet in veiligheidszones. Het gaat hier bijvoorbeeld om in- en uitstappen van passagiers, en/of het laden en lossen van pleziertvaargerelateerde goederen zoals etenswaren en dranken. In elk geval geldt de uitzondering van ‘kort verblijf’ enkel voor situaties van maximaal 15 minuten waar de schipper op of direct nabij het vaartuig aanwezig blijft.
Het is op zich wenselijk om bestaande evenementen mogelijk te maken op locaties waar ligplaats nemen normaliter niet is toegestaan. Dit wordt nader uitgewerkt in het ligplaatsenbeleid (paragraaf 2.6.1), waarin is aangegeven dat het huidige scala aan evenementen acceptabel is. Dit is acceptabel omdat het incidentele situaties zijn die in de regel plaatsvinden op momenten dat er weinig scheepvaart is. Bovendien kunnen er afspraken gemaakt over toezicht en kan de scheepvaart gewaarschuwd worden voor hinder.
Voor activiteiten die door of namens Gedeputeerde Staten worden uitgevoerd is geen ontheffing vereist. Het betreft activiteiten die worden verricht ten behoeve van onderhoud of in het kader van de uitvoering van werken. Onderhoud in de zin van dit artikel is het onderhoud dat nodig is om de vaarweg met alle bijkomende werken te kunnen laten functioneren conform de functionele vereisten.
Voor het te water laten van recreatievaartuigen worden soms voorzieningen op de oever aangebracht. Constructies die op enigerlei wijze verbonden zijn aan een openbare oever, die in eigendom is van de provincie zullen nooit worden toegestaan. Voor voorzieningen op een particuliere oever die niet permanent boven het water uitsteken is geen ontheffing benodigd. Een voorwaarde is dat, daar waar geen sprake is van een ligplaats, de ligduur van het te water gelaten schip zeer beperkt is. Een schip moet op dergelijke plaatsen dus direct wegvaren na het te water laten. Ook mag de constructie niet langer dan nodig voor het te water laten van het vaartuig uit de oever steken. In veiligheidszones blijven deze constructies verboden.
Op grond van dit artikel kunnen door Gedeputeerde Staten ontheffingen worden verleend van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 15. Daaraan kunnen voorwaarden of beperkingen worden verbonden. Uitdrukkelijk is geregeld dat verleende ontheffingen kunnen worden ingetrokken. Dat zal bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt of als de voorschriften of beperkingen niet worden nageleefd. Maar ook als de omstandigheden nadien veranderen.
Door de hardheidsclausule op deze wijze te formuleren, kunnen wij, indien een verzoek tot het gebruik van de hardheidsclausule wordt gedaan, het belang van de veiligheid, een vlotte doorvaart en de bruikbaarheid van de vaarwegen afwegen tegen de al dan niet onevenredige aantasting van de belangen van de aanwonenden van de vaarwegen die een beroep doen op de hardheidsclausule. Dit geeft de mogelijkheid om in specifieke, niet voorziene situaties per geval overwegend gewicht toe te kennen aan het belang van aanwonenden van de provinciale vaarwegen.
Dit artikel vormt een aanvulling op de nautische regel in het BPR ten aanzien van de verhaalplicht van schepen die afgemeerd zijn op plaatsen waar andere schepen moeten worden geladen of gelost. Deze verhaalplicht wordt in dit artikel ook opgelegd aan schepen wanneer onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd.
Artikel 19 Toezicht op naleving
Toezicht is te onderscheiden van opsporing. Weliswaar hebben toezichthouders soms ook opsporingsbevoegdheid, maar met het oog zowel op de rechten van de belanghebbende, respectievelijk verdachte, als op de verhouding tot het openbaar ministerie, moet zoveel mogelijk duidelijk zijn wanneer sprake is van toezicht en wanneer van opsporing.
Artikel 20 Opsporing van overtredingen
Het Wetboek van Strafvordering biedt in artikel 142 de mogelijkheid om buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen ten behoeve van de handhaving of naleving van de bepalingen van bijzondere wetten of verordeningen.
De toezichthouders die door Gedeputeerde Staten zijn aangewezen en die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn, zijn op grond van artikel 142 eerste lid onder c Wetboek van strafvordering met de opsporing van de in de verordening strafbaar gestelde feiten belast.
Voor de bepaling van de strafmaat van een overtreding is de provincie gebonden aan het daaromtrent bepaalde in de Provinciewet.
Artikel22 Intrekking verordening
De Vaarwegenverordening Zuid-Holland wordt ingetrokken, deze wordt vervangen door de Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015.
Dit artikel heeft betrekking op de gehele verordening alsook alle daarin opgenomen vaarwegen.
Met het eerste lid wordt een algemene bepaling geformuleerd waarmee zaken die niet zijn gelegaliseerd maar wel gelegaliseerd hadden kunnen worden aangevraagd, worden gelegaliseerd.
Met het derde lid wordt geregeld dat procedures (o.a. voor ontheffingen) die zijn begonnen voor de inwerkingtreding van deze verordening (daags na publicatie in het provinciaal blad) onder het oude rechtsregime worden afgehandeld en blijven gelden.
Met het vierde lid wordt vastgelegd dat weliswaar door het aanwijzen van vaarwegbeheerders hieruit tevens impliciet volgt dat nautisch beheerders worden aangewezen, maar dat Provinciale Staten het vooralsnog geraden achten de besluiten uit 1992 waarin waterschappen als beheerder en daarmee als nautisch beheerder zijn aangewezen zoveel mogelijk in stand te laten.
Artikelen 24 Inwerkingtreding verordening
In dit artikel wordt de inwerkingtreding en deels terugwerkende kracht van de verordening geregeld.
Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op de terugwerkende kracht van artikel 4, tweede lid, van de verordening. Voor de in artikel 4 vastgelegde categorieën vaarwegen met een provinciaal belang (gehele lijst A) worden de financiële gevolgen en de verdere afspraken vastgelegd in de overeenkomsten met waterschappen.
Ten aanzien van de vaarwegen die bij de gemeenten in beheer komen (of blijven) ingevolge lijst B (B-1 tot en met B-5 en B-10) worden geen overeenkomsten gesloten ter vergoeding.
Ten aanzien van de vaarwegen B-6 tot en met B-9en B-11 geldt een apart regime, zodat ook daarvoor geen overeenkomsten ter bekostiging meer hoeven te worden gesloten.
De waterschappen hebben eerder aangegeven het belangrijk te vinden dat de overeenkomsten met hen ter bekostiging van de door hen uitgevoerde taken terugwerken tot en met 1 januari 2015. Om een basis voor die terugwerkende kracht aan overeenkomsten te geven in de verordening, is het van belang dat de relevante bepalingen waarin de overige BRTN vaarwegen worden toebedeeld aan provincie en waterschappen (artikel 4, eerste en tweede lid) in de verordening ook terugwerken. De provincie wordt in verband met de terugwerkende kracht van artikel 4, eerste lid ook genoemd omdat in de overeenkomsten een kostenverdeelsleutel is opgenomen die tevens verband houdt met de inspanningen die de provincie verricht ten behoeve van het vaarwegbeheer op haar vaarwegen.
In dit artikel wordt de citeertitel van de verordening vastgelegd.
[1] 15-04-1992, Provinciaal blad, 1993, 1
[2] Waterverordening provincie Utrecht 2009
[3] Waterverordening Zuid-Holland, Waterverordening Rijnland, Waterverordening Rivierenland, Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en Waterverordening Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden
[4] Het onder 2 opgenomene geldt niet onverkort voor de waterschappen die vaarwegen met nummers B 6,7,8,(9) en 11 beheren, aangezien hiervoor een bijzondere situatie geldt, waarover hierna nog meer.
[5] Hollandse Delta: Bij Wet van 29 september 1982, houdende overbrenging van beheer en onderhoud bij het waterschap de Brielse Dijkring onderscheidenlijk de gemeente Hellevoetsluis van enige waterstaatswerken op Voorne-Putten, Staatsblad 1982 nummer 571
[6] Overdrachtsovereenkomst tussen HDSR en RWS, getekend 11-12-2012, zaaknr. 31077449
[7] KB 03-03-1998, nr. 98.001100
[8] Staatscourant, 2012, 25729
[9] CEMT: Conférence Européenne des Ministres des Transports. De desbetreffende CEMT-classificatie 1954, aangepast in 1996, opgenomen in de richtlijnen CVB. BRTN: Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland dd. 29 augustus 1992. Thans geldt de BRTN 2008.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2016-388.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.