Provinciaal blad van Zuid-Holland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2016, 3793 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2016, 3793 | Verordeningen |
Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017
Gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland,
gelet op artikel 3 van Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
overwegende dat het wenselijk is uitvoering te geven aan het beleid ten aanzien van verkeer en vervoer op provinciaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau;
vast te stellen de “Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017”
In deze regeling wordt verstaan onder:
spaarproject: regionaal project waarvoor maximaal vijf jaar aaneengesloten wordt gespaard door subsidieverstrekking op grond van de Uitvoeringsregeling Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2012, de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013, de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland of deze regeling en dat uiterlijk in het zesde opeenvolgende jaar wordt gerealiseerd;
vrijvalproject: door een regio aangemeld infrastructureel project dat gerealiseerd kan worden met BDU-middelen die zijn vrijgevallen nadat subsidie is verstrekt op grond van de Uitvoeringsregeling Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2012 of de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013.
Artikel 1.2 Bestedingsplan Mobiliteit
Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een Bestedingsplan Mobiliteit vast.
Artikel 1.3 BDU verantwoording
In afwijking van de prestatieverantwoording, bedoeld in de artikelen 2.10, 7.6, 8.8, 9.8, 10.8, 11.8 en 13.9, wordt bij de verstrekking van subsidie aan gemeenten en regio's uit middelen die de provincie heeft verkregen in het kader van de Wet BDU verkeer en vervoer in de subsidieverleningsbeschikking bepaald dat deze subsidie verantwoord wordt met toepassing van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
§ 2. Infrastructurele projecten
Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting.
Subsidie als bedoeld in artikel 2.1 wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten, waterschappen en regio’s, tenzij zij zijn gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies als bedoeld in artikel 2.1, worden ingediend nadat het Bestedingsplan Mobiliteit voor het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft, is vastgesteld.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, in aanmerking te komen, zijn de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting opgenomen in het Bestedingsplan Mobiliteit dat is vastgesteld voor het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft.
Artikel 2.5 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 2.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen in bijzondere gevallen Gedeputeerde Staten besluiten om voor snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting het subsidiepercentage te verhogen indien de beschikbare middelen dit toelaten.
Gedeputeerde Staten trekken de subsidieverlening in indien snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting vervallen, dan wel aanbesteding en gunning van het werk niet hebben plaatsgevonden binnen zes maanden na de door de subsidieontvanger aangegeven datum van ingebruikname van het project.
Op het eerste lid kan een uitzondering worden gemaakt indien vertraging tijdig bij Gedeputeerde Staten is gemeld, conform het bepaalde in artikel 18 van de Asv en daarbij een onderbouwing wordt gegeven van de oorzaken van de vertraging en waarom deze niet te voorzien waren op het moment dat de aanvraag werd ingediend.
Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
de subsidieontvanger realiseert de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting binnen drie jaar na subsidieverlening, tenzij er sprake is van een spaarproject;
Artikel 2.11 Bevoorschotting en betaling
Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag, indien gunning van de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting naar aanleiding van een aanbesteding heeft plaatsgevonden.
In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken van maximaal 30% van het verleende bedrag, indien nog grondverwerving noodzakelijk is voor realisatie van de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting.
Indien een voorschot is verleend op grond van het tweede lid, kan na overlegging van een bewijs van gunning van de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting naar aanleiding van een aanbesteding een aanvullend voorschot worden verstrekt van maximaal 50% van het verleende bedrag.
§ 3. Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor
In afwijking van artikel 10 van de Asv wordt de concessiebeschikking aangemerkt als een aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.1.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1, in aanmerking te komen voert de concessiehouder de exploitatie en de ontwikkeling van het openbaar vervoer uit conform de verleende concessie.
Indien in de concessiebeschikking geen gegevens worden genoemd die bij de aanvraag tot vaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.
§ 4. Regionaal openbaar vervoer over water
Subsidie als bedoeld in artikel 4.1 wordt uitsluitend verstrekt aan vervoerders als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.
In afwijking van artikel 10 van de Asv wordt de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst aangemerkt als een aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 4.1.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.1, in aanmerking te komen voert de vervoerder het personenvervoer uit conform de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.
De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.
De aanvraag om een subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.
§ 5. Collectief vraagafhankelijk vervoer
Subsidie als bedoeld in artikel 5.1 wordt uitsluitend verstrekt aan regio's of stichtingen die zijn ingesteld om overeenkomsten te sluiten met vervoerders die de exploitatie van het collectief vraagafhankelijk vervoer, bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000, verzorgen.
In afwijking van artikel 10 van de Asv geldt een daartoe ingediende begroting als aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5.1.
In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de Asv kan subsidie worden geweigerd voor zover de aanvraag betrekking heeft op de instandhoudingskosten van de aanvrager.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 5.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 5.6 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van een prognose van de groei of afname van het reizigersvervoer, de op het moment van de subsidieaanvraag geldende tarieven, het aantal vervoerszones en de kosten voor het in stand houden van de subsidieontvanger.
Indien in de samenwerkingsovereenkomst geen gegevens worden genoemd die bij de aanvraag tot vaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.
§ 6. Oprichting buurtbusverenigingen
Subsidie als bedoeld in artikel 6.1 wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen en buurtbusverenigingen in oprichting, tenzij zij hun werkzaamheden in overwegende mate verrichten of gaan verrichten binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
§ 7. Instandhouding buurtbusverenigingen
Subsidie als bedoeld in artikel 7.1 wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen, tenzij zij hun werkzaamheden in overwegende mate verrichten binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 7.1, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
§ 8. Toegankelijkheid bushaltelocaties
Subsidie als bedoeld in artikel 8.1 wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten en waterschappen, tenzij zij zijn gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 8.1 geweigerd indien het de aanleg van een nieuwe bushalte betreft.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 8.5 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
Artikel 8.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
Subsidie als bedoeld in artikel 9.1, wordt uitsluitend verstrekt aan concessiehouders, vervoerders als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 die op grond van een met de provincie gesloten overeenkomst personenvervoer verzorgen en gemeenten, tenzij zij hun activiteiten verrichten binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 9.1, geweigerd indien de activiteit waar de aanvraag betrekking op heeft al op grond van een verleende concessie dient te worden uitgevoerd.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 9.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 9.5 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat gereserveerd is voor de desbetreffende ontvanger in het Uitvoeringsprogramma Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer 2016-2020.
Artikel 9.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd binnen zes maanden na subsidieverlening te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.
§ 10. Bedrijfsvervoer Wet sociale werkvoorziening
Subsidie als bedoeld in artikel 10.1 wordt uitsluitend verstrekt aan regio's, tenzij zij zijn gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies als bedoeld in artikel 10.1, worden ingediend tot 1 oktober 2016.
Artikel 10.4 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 10.1, geweigerd indien:
Artikel 10.5 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 10.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 10.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd het gebruik van het bedrijfsvervoer per dag en per werknemer bij te houden.
§ 11. Gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid
Subsidie als bedoeld in artikel 11.1, wordt uitsluitend verstrekt aan regio’s, tenzij zij zijn gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies als bedoeld in artikel 11.1, worden ingediend tot 1 oktober 2016.
Artikel 11.5 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 11.4, eerste lid, onderdeel l, 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,00 per jaar voor de regio’s Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, Drechtsteden, Hoeksche Waard, Midden-Holland en Goeree-Overflakkee en tot een maximum van € 100.000,00 per jaar voor de regio Holland-Rijnland.
Indien door verstrekking van subsidie voor de aanvragen die zijn ontvangen het subsidieplafond wordt overschreden, bedraagt het deel van het totaal beschikbare bedrag dat per regio maximaal kan worden verstrekt voor Holland-Rijnland 40%, voor Midden-Holland 17%, voor Goeree-Overflakkee 5%, voor Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 11%, voor Drechtsteden 20% en voor Hoeksche Waard 7%.
Artikel 11.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
Subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 12.1 wordt uitsluitend verstrekt aan de veerexploitanten ten behoeve van de volgende op 24 mei 2016 bestaande veerdiensten (autoveren en voet- en fietsveren) die overwegend forensen en scholieren vervoeren tussen:
Artikel 12.4 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en onverminderd artikel 12.3, wordt subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 12.1 geweigerd indien:
Artikel 12.5 Opschortende voorwaarde
De subsidie in de vorm van een lening wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de subsidieverleningsbeschikking een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb met de provincie Zuid-Holland is gesloten.
Artikel 12.6 Subsidievereisten
Onverminderd artikel 12.3 wordt, om voor subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 12.1 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:
het veerproject heeft een sluitend financieringsplan dat in ieder geval bestaat uit een: investeringsplan en een plan voor de jaarlijkse aflossingen met maximaal een looptijd van de technische levensduur van de nieuwe of gerenoveerde veerpont, waarin de verwachte inkomsten en uitgaven over de volledige looptijd van de lening zijn opgenomen alsmede de eventuele bijdragen van andere bestuursorganen dan Gedeputeerde Staten;
Artikel 12.7 Hoogte van de lening
Bij het opstellen van specifieke subsidievoorschriften die worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking, waaronder in ieder geval begrepen de hoogte van de lening, de aflossingstermijn en het rentepercentage, is het uitgangspunt dat er geen sprake is van staatssteun die krachtens artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie bij de Europese Commissie aangemeld moet worden.
Het door de subsidieontvanger te betalen rentepercentage bedraagt 0%, tenzij ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun als bedoeld in artikel 12.3 een hoger percentage noodzakelijk is.
Artikel 12.10 Leningovereenkomst
In een overeenkomst als bedoeld in artikel 12.5 worden in ieder geval de volgende gegevens opgenomen:
Artikel 12.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Onverminderd artikel 12.3 en in aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
met toepassing van artikel 38, onderdeel c en onderdeel d, onder 2˚ van de Asv wordt in afwijking van artikel 21, eerste lid, onderdeel a van de Asv, een administratie bijgehouden en op verzoek overgelegd, van aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onderdeel b van de Awb;
één keer per periode van 12 maanden wordt gedurende de looptijd van de lening een jaarrekening, waarin in ieder geval informatie wordt opgenomen waaruit het debiteurenrisico voor de provincie kan worden afgeleid, overgelegd, alsmede een opgave van het aantal overgezette passagiers, (brom)fietsen, auto’s, vrachtauto’s en bussen;
Subsidie als bedoeld in artikel 13.1, wordt uitsluitend verstrekt aan veerexploitanten, wegbeheerders en de eigenaren van veerstoepen en toevoerwegen tot veerstoepen.
Artikel 13.3 Weigeringsgronden
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 13.1 geweigerd indien aannemelijk is dat de veerdienst waarvoor de veerinfrastructuur is bestemd binnen vijf jaar zal worden beëindigd.
Artikel 13.4 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 13.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 13.5 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 13.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
Artikel 13.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger
De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt één zestigste gedeelte van het vastgestelde subsidiebedrag voor iedere maand, of gedeelte hiervan, die verstrijkt vanaf het moment dat zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb, tot het moment dat er zestig maanden zijn verstreken na subsidieverlening.
§ 14.1 Algemene bepalingen fietsprojecten
Artikel 14.1.4 Intakebrief en projectafspraken
Voor de uitvoering van een fietsproject en een fietsparkeervoorziening maken een subsidieontvanger en Gedeputeerde Staten met behulp van een intakebrief projectafspraken, waarbij in ieder geval de volgende projectaspecten worden benoemd:
Artikel 14.1.6 Weigeringsgronden
Artikel 14.1.7 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 14.1.8 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
§ 14.2 Verkenning en planstudie
Artikel 14.2.1 Subsidievereisten
Om voor een subsidie als bedoeld in de artikelen 14.1.1, eerste lid, onder a, en 14.1.2, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen, omvat het uitvoeren van een verkenning en planstudie in elk geval:
Artikel 14.2.3 Prestatieverantwoording en subsidievaststelling
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het voorlopig ontwerp als bedoeld in artikel 14.2.1, onder d, en een exemplaar van de algehele rapportage over de uitgevoerde verkenning en planstudie als bedoeld in artikel 14.2.1, onder k.
Artikel 14.3.1 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in de artikelen 14.1.1, eerste lid, onder b, en 14.1.2, eerste lid, onder b, in aanmerking te komen omvat een definitief ontwerp in elk geval:
Artikel 14.4.1 Subsidievereisten
Om voor een subsidie als bedoeld in de artikelen 14.1.1, eerste lid, onder c, en 14.1.2, eerste lid, onder c, in aanmerking te komen wordt een fietsproject uitgevoerd conform een definitief ontwerp dat past binnen de Uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’.
Artikel 14.4.3 Prestatieverantwoording
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het proces-verbaal van oplevering van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening en een overzichtstekening en beeldmateriaal van het gerealiseerde fietsproject of de gerealiseerde fietsparkeervoorziening.
Artikel 14.5.1 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in de artikelen 14.1.2, eerste lid, onder e, en 14.1.2, eerste lid, onder d, in aanmerking te komen verwerft de subsidieontvanger gronden die noodzakelijk zijn voor de realisering van een fietsproject of fietsparkeervoorziening.
§ 14.6 Gecombineerde projectsubsidie verkenning en planstudie en definitief ontwerp
Artikel 14.6.1 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 14.1.3, eerste lid, in aanmerking te komen zijn de vereisten genoemd in artikel 14.2.1 en artikel 14.3.1 van overeenkomstige toepassing.
§ 14.7 Gecombineerde projectsubsidie definitief ontwerp en realisatie
Artikel 14.7.1 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 14.1.3, tweede lid, in aanmerking te komen zijn de vereisten genoemd in artikel 14.3.1 en artikel 14.4.1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14.7.2 Prestatieverantwoording
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het proces-verbaal van oplevering van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening en een overzichtstekening en beeldmateriaal van het gerealiseerde fietsproject of de gerealiseerde fietsparkeervoorziening.
§ 14.8 Gecombineerde projectsubsidie realisatie en beheer en onderhoud van fietsprojecten
Artikel 14.8.1 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 14.1.3, derde lid, in aanmerking te komen zijn de vereisten genoemd in artikel 14.4.1 en artikel 14.5.1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14.8.2 Prestatieverantwoording
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het proces-verbaal van oplevering van het fietsproject en een overzichtstekening en beeldmateriaal van het gerealiseerde en nieuw te beheren en onderhouden fietspad waarvoor subsidie is verleend.
Artikel 15.3 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 15.2 in aanmerking te komen, oefent de subsidieontvanger de taken voor een consumentenorganisatie uit die voortvloeien uit artikel 27 van de Wet personenvervoer 2000 en artikel 33 van het Besluit personenvervoer 2000.
De hoogte van de subsidie bedraagt € 26.000,00 per jaar voor een reizigersplaform dat zijn taken uitvoert in een gebied waarin door één of meer concessiehouders dan wel door één of meer vervoerders met wie Gedeputeerde Staten een overeenkomst hebben gesloten als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 maximaal 600.000 dienstregelinguren (DRU’s) worden aangeboden.
De hoogte van de subsidie bedraagt € 37.000,00 per jaar voor een reizigersplaform dat zijn taken uitvoert in een gebied waarin door één of meer concessiehouders dan wel door één of meer vervoerders met wie Gedeputeerde Staten een overeenkomst hebben gesloten als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 meer dan 600.000 dienstregelinguren (DRU’s) worden aangeboden.
Artikel 15.5 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om desgevraagd advies uit te brengen:
§ 16. Energietransitie in mobiliteit
Subsidie als bedoeld in artikel 16.1 wordt uitsluitend verstrekt aan wegbeheerders of rechtspersonen die met toestemming van de wegbeheerder de subsidiabele activiteit kunnen uitvoeren.
Artikel 16.3 Subsidievereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 16.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 16.4 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking, indien zij aangemerkt kunnen worden als meerkosten die verband houden met het innovatieve karakter van de activiteit:
Artikel 16.5 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 500.000,00.
§ 17 Overgangs- en slotbepalingen
De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland, de Subsidieregeling fietsprojecten Zuid-Holland 2013 en de Subsidieregeling Reizigersplatforms Zuid-Holland worden ingetrokken.
De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland, de Subsidieregeling fietsprojecten Zuid-Holland 2013 en de Subsidieregeling Reizigersplatforms Zuid-Holland, zoals die luidden op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling, blijven van toepassing op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.
BIJLAGE 1: SUBSIDIABELE VERKEERSVEILIGHEIDSPROJECTEN
Infrastructurele maatregelen in verblijfsgebieden
Hiertoe wordt gerekend de omvorming van wegen en hun omgeving, met het oog op de verkeersveiligheid, waaronder:
Bovengenoemde werkzaamheden worden in de verantwoording onderscheiden naar de bestemming van de betrokken wegen in het categoriseringsplan van de betreffende wegbeheerder:
Infrastructurele maatregelen op (voorlopige) verkeersaders
Hiertoe wordt gerekend de omvorming van wegen en hun omgeving, met het oog op de verkeersveiligheid, waaronder:
Bovengenoemde werkzaamheden worden in de verantwoording onderscheiden naar de bestemming van de betrokken wegen in het categoriseringsplan van de betreffende wegbeheerder:
TOELICHTING bij de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017
De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 is de subsidieregeling waarmee de provincie activiteiten subsidieert op het terrein van infrastructuur en openbaar vervoer. Doelstelling van de regeling is het realiseren van het verkeer- en vervoerbeleid op regionaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau.
De regeling wordt door Gedeputeerde staten vastgesteld op grond van de bevoegdheid die voortvloeit uit de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013.
Op de meeste paragrafen is hierdoor ook het uniform subsidiekader (USK) van toepassing. Het USK is gebaseerd op de uitgangspunten: proportionaliteit, sturing op prestaties en hoofdlijnen, uniformering en vereenvoudiging en verantwoord vertrouwen. De administratieve lasten voor burgers, bedrijven, instellingen en de uitvoeringslasten voor de overheid worden hierdoor fors teruggedrongen.
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. Er is met het oog op de eenduidigheid van de regelgeving binnen de provincie gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de algemene bepalingen in de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013.
Artikel 1.2 Bestedingsplan Mobiliteit
Het Bestedingsplan Mobiliteit is een uitvoeringsplan van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland. Het bevat een overzicht van de bestedingen en een overzicht van de financiële dekking daarvan. In het Bestedingsplan Mobiliteit worden onder meer de projecten van de regio’s opgenomen die in aanmerking komen voor subsidie op grond van paragraaf 2.
Artikel 1.3 BDU verantwoording
Gelden die door het rijk aan de provincie zijn verstrekt op grond van de Wet BDU verkeer en vervoer moeten indien de provincie deze middelen als subsidie heeft verstrekt aan een gemeente of openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regeling nog steeds verantwoord worden volgens de systematiek van “single information, single audit”. Indien dit het geval is, dan blijkt dit uit de subsidieverleningsbeschikking.
In de Asv is een imperatieve weigeringsgrond opgenomen voor activiteiten die reeds uitvoering zijn voordat de aanvraag is ingediend. In deze regeling, op grond waarvan met name vaste partners van de provincie subsidie kunnen krijgen wordt dit wenselijk geacht en is er gekozen voor een facultatieve weigeringsgrond. Gelet op het belang van een stimulerend effect dat een subsidie moet hebben indien deze wordt verstrekt met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is de imperatieve weigeringsgrond dan wel van toepassing.
§ 2 Infrastructurele projecten
Een deel van het mobiliteitsbudget kan beschikbaar worden gesteld voor regionale infraprojecten. Dit omvat alle infraprojecten, ook de projecten tot aanpassing van infrastructuur om de verkeersveiligheid te verbeteren (duurzaam veiligheid). Paragraaf 2 bevat de juridische basis om voor infraprojecten subsidie te verlenen aan individuele gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden.
De regio meldt de projecten aan. De regio prioriteert, in samenspraak met de in de regio liggende wegbeherende gemeenten en waterschappen, welke projecten in aanmerking moeten komen voor subsidie. Ook doet de regio een voorstel hoe hoog de bijdrage per project is. De regio mag, bij de verdeling van de haar toekomende middelen, zelf bepalen of deze middelen voor regionale infraprojecten dan wel duurzaam veilig projecten worden aangewend. De regio is verantwoordelijk voor een correcte aanmelding van projecten. Aan het feit dat projecten in het Bestedingsplan Mobiliteit zijn opgenomen, kunnen subsidieaanvragers overigens geen recht op subsidie ontlenen.
Daarnaast is het op grond van deze paragraaf mogelijk om subsidie aan te vragen voor de realisatie van een P+R terrein.
Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
In het eerste lid zijn verschillende activiteiten duidelijker en concreter omschreven dan in voorgaande regelingen.
De provincie verstrekt deze subsidie niet voor het gehele grondgebied van de provincie. Voor het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag is dit de bevoegdheid van dit openbaar lichaam.
Op grond van het eerste lid is het essentieel dat projecten zijn opgenomen in het Bestedingsplan Mobiliteit, tenzij zij worden gerealiseerd met gelden die zijn vrijgevallen bij projecten waarvoor subsidie is verleend op grond van de voorgaande regelingen die zijn opgenomen bij bij het begrip vrijvalproject in artikel 1.1. Middelen voor dit soort projecten komen pas beschikbaar nadat een eerder in een vastgesteld Bestedingsplan Mobiliteit opgenomen project is komen te vervallen. Een vrijvalproject is veelal niet eerder als (reserve)project in een Bestedingsplan Mobiliteit opgenomen geweest. Teneinde het herprioriteren van vrijvallende middelen niet tegen te gaan, is het tweede lid opgenomen. Daarnaast is de uitzondering van het tweede lid ook van toepassing op projecten die de realisatie van P+R terreinen voorstaan.
Artikel 2.5 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn opnieuw geformuleerd en nu in lijn met SSK. Ook het aanvraagformulier met de bijbehorende projectbegroting zijn hierop aangepast.
Artikel 2.6 Niet subsidiabele kosten
Ook de niet subsidiabele kosten zijn nu in lijn met SSK. Bij kosten die ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht, kan worden gedacht aan reeds toegezegde bijdragen van derden of projectkosten die, op grond van sober- en doelmatigheid, niet in aanmerking komen voor subsidie. Te denken valt hierbij aan kosten die een direct gevolg zijn van een ander project of van bovenmatige eisen niet direct gerelateerd aan de functionaliteit van de betrokken infrastructuur, zoals architectuur of ruimtelijke uitstraling. Bij kosten die zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud, kan worden gedacht aan kosten die moeten worden gemaakt om wegdek of riolering te herstellen doordat er onvoldoende onderhoud in het verleden heeft plaatsgevonden. Ook de kosten van algemeen bestuurlijke aard komen niet voor subsidie in aanmerking aangezien zij buiten de definitie vallen van het verkeer- en vervoerbeleid. Deze worden van oudsher reeds vanuit andere middelen gedekt.
De intrekkingsgrond in het eerste lid is nu imperatief geformuleerd. Dit artikel verschaft de titel om onder voorwaarden een subsidieverleningsbeschikking in te trekken. Dit kan indien een project niet doorgaat of aanbesteding en gunning van het werk nog niet hebben plaatsgevonden binnen zes maanden. Uitzondering hierop kan worden gemaakt indien de wegbeheerder tijdig de vertraging schriftelijk heeft gemeld en een onderbouwing wordt gegeven van de oorzaken van de vertraging en waarom deze niet te voorzien waren op het moment dat de aanvraag werd ingediend.
Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger
De bewaking van de voortgang van het project is belangrijk in die zin dat als er geen activiteiten worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het project, de subsidieverlening op grond van artikel 4:48 Awb ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd kan worden.
Artikel 2.10 Prestatieverantwoording
In beginsel is de verantwoordingssystematiek van het Uniform Subsidie Kader van toepassing. Dit is niet het geval indien de subsidie wordt verstrekt met gebruikmaking van BDU-middelen. In dat geval verantwoorden gemeenten en samenwerkingsverbanden de subsidie op grond van deze regeling jaarlijks in één keer in de SiSa-bijlage (Single information, Single audit) bij hun jaarrekening. Voor de overige ontvangers geldt de wijze van vaststelling zoals genoemd in dit artikel.
§ 3 Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor
Op grond van artikel 20, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000 zijn Gedeputeerde Staten bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein binnen de provincie, met uitzondering van het gebied van de Metropolregio Rotterdam Den Haag. Het betreft openbaar vervoer per bus en trein. Een concessie wordt verleend voor meerdere jaren. Ieder jaar wordt door de concessieverlener (provincie) de exploitatiebijdrage verstrekt aan de concessiehouder (vervoerder). Paragraaf 3 bevat hiertoe de juridische basis.
Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
Subsidie op grond van dit artikel wordt verleend voor de duur van de concessie in de vorm van een boekjaarsubsidie of projectsubsidie. In artikel 22 van de Wet personenvervoer 2000 is aan concessieverleners de bevoegdheid gegeven om subsidie voor openbaar vervoer te verstrekken.
Subsidie op grond van dit artikel wordt geweigerd als de concessie bij de desbetreffende activiteit niet de mogelijkheid van subsidiëring vermeld.
De subsidiehoogte kan jaarlijks worden geïndexeerd conform de voorschriften uit de concessiebeschikking dan wel hetgeen hierover is opgenomen in het programma van eisen. De hoogte van de exploitatiebijdrage is in de concessie vermeld.
§ 4 Regionaal openbaar vervoer over water
Op grond van artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 wordt passagiersvervoer over water omschreven als een voor een ieder openstaand personenvervoer dat volgens een dienstregeling personen per passagierschip vervoert. Ieder jaar wordt door de provincie de exploitatiebijdrage verstrekt aan de vervoerder. Paragraaf 4 bevat hiertoe de juridische basis.
Artikel 4.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
Dit artikel vormt de basis om jaarlijks een boekjaarsubsidie te verlenen aan vervoerders die het passagiersvervoer over water mogelijk maken. Daarnaast kunnen ook projectsubsidies worden verstrekt.
De subsidiehoogte voor de boekjaarsubsidie kan jaarlijks worden geïndexeerd conform de voorschriften uit de overeenkomst. De hoogte van de exploitatiebijdrage is in de overeenkomst vermeld.
§ 5 Collectief vraagafhankelijk vervoer
Het vraagafhankelijk doelgroepenvervoer kent verschillende vormen. De provincie is verantwoordelijk voor het zogenaamde Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). De provinciale rol beperkt zich bij deze vervoersvorm tot de openbaar vervoer component. Het CVV wordt, zoals uit de toelichting op artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 blijkt, door middel van overeenkomsten geregeld. Voor de subsidieverlening wordt deze regeling gevolgd. Vele subsidieverplichtingen worden in de overeenkomst opgenomen, omdat dit de vorm is die op grond van de wet gekozen moet worden.
Artikel 5.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
Dit artikel vormt de basis om jaarlijks subsidie te verlenen aan die instanties die het vervoer rondom het collectief vraagafhankelijk vervoer mogelijk maken. Hierbij kan worden gedacht aan de Stichtingen die het CVV-vervoer voor de Hopper-systemen dan wel de samenwerkingsorganen die de Regiotaxisystemen verzorgen. Het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt conform artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 door middel van overeenkomsten geregeld.
Met betrekking tot de aanvraag om subsidie is bepaald dat een daartoe ingediende begroting als aanvraag voor subsidie geldt. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande praktijk.
Artikel 5.6 Subsidiabele kosten
Dit artikel geeft de kostensoorten weer die de grondslag vormen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. In de overeenkomst die subsidieontvanger met de vervoerder heeft gesloten, zijn de kosten opgenomen die als exploitatiekosten zijn aan te merken. In de samenwerkingsovereenkomst die de subsidieontvanger met de provincie heeft gesloten is meestal een vast bedrag voor de instandhouding van de stichting dan wel regio (samenwerkingsverband) vastgelegd. Deze kosten zijn als beheerskosten aan te merken.
§ 6 en § 7 Oprichting en instandhouding buurtbusverenigingen
Buurtbussenverenigingen rijden busroutes met een vaste dienstregeling, waarbij de busjes bestuurd worden door vrijwilligers. Het materieel wordt ter beschikking gesteld door de vervoerder, die hiervoor een bijdrage van de provincie ontvangt. De buurtbusvereniging ontvangt ook een bijdrage van de provincie, voor het in stand houden van de vereniging. Ook bestaat de mogelijkheid om eenmalig subsidie aan te vragen voor de oprichting van een nieuwe buurtbusvereniging. Vrijwilligers hoeven daardoor niet te wachten tot zij een boekjaarsubsidie kunnen aanvragen en deze ook uitgekeerd krijgen, maar worden in staat gesteld om al gedurende het lopende jaar hun initiële kosten vergoed te krijgen. De subsidies voor de oprichting en instandhouding van buurtbusverenigingen kunnen gelet op de hiermee gemoeide bedragen en rekening houdend met het USK direct worden vastgesteld zonder verlening. Voor de controle op misbruik en oneigenlijk gebruik zullen na afloop van de activiteit of het boekjaar waarvoor de subsidie is verstrekt, steekproefsgewijs controles worden uitgevoerd. Gelet op de nauwe beleidsmatige betrokkenheid van de provincie bij het openbaar vervoer lijkt er hierbij sprake te zijn van een laag risico.
Artikel 6.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
Gedeputeerde Staten beogen met de toekenning van de eenmalige subsidie voor buurtbusverenigingen of buurtbusverenigingen in oprichting het opstarten van de vereniging te vergemakkelijken en te versnellen.
Buurtbusverenigingen kunnen deze subsidie zowel net voor als net na hun feitelijke oprichting aanvragen. Daarom is zowel de buurtbusvereniging als de buurtbusvereniging in oprichting benoemd als doelgroep. De weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 11, eerste lid, onder a van de Asv is hier, voor wat betreft de buurtbusverenigingen die al zijn opgericht, niet van toepassing.
Omdat niet alleen een buurtbusvereniging een subsidie kan aanvragen, maar ook een buurtbusvereniging in oprichting, moet misbruik van de subsidie zoveel mogelijk worden voorkomen. Het feit dat de buurtbusvereniging of buurtbusvereniging in oprichting met de concessiehouder in contact treedt over het buurtbusproject en dat de concessiehouder bevestigt dat het in de lijn der verwachting ligt dat er een contract wordt afgesloten, bevestigt dat de intentie en capaciteiten goed zijn. Daarnaast is van belang dat ook de betrokken provinciale concessiebeheer bevestigt dat er serieuze contacten met de buurtbusvereniging of buurtbusvereniging in oprichting zijn. In de praktijk kan het gaan om een telefonische of schriftelijke bevestiging van de vervoerder die aangeeft dat zij inschat dat de buurtbusvereniging of buurtbusvereniging in oprichting de intentie en de capaciteiten heeft om het buurtbusproject ook daadwerkelijk uit te voeren. Deze werkwijze geeft voldoende zekerheid dat de subsidie ook aangewend zal worden voor het doel waarvoor ze bedoeld is.
De vervoerder stelt materiaal (de buurtbusjes) ter beschikking aan een buurtbusvereniging. Net als bij artikel 6.3 bevestigt de vervoerder dat het in de lijn der verwachting ligt er een contract wordt afgesloten. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de buurtbusvereniging ook daadwerkelijk een buurtbusproject gaat rijden. Er kunnen altijd organisatorische, verkeerskundige, politiek-bestuurlijke of andere redenen zijn die verhinderen dat het buurtbusproject uiteindelijk zijn doorgang vindt.
Artikel 7.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
De buurtbusvereniging bestaat uit vrijwilligers die chauffeursdiensten organiseren en uitvoeren. De uitwerking van de taken van de vrijwilligers staan in de overeenkomst die met vervoerders is afgesloten.
In de Regeling Vaststelling Kenmerken en Startvoorwaarden Buurtbusprojecten provincie Zuid-Holland 2006 zoals deze door Gedeputeerde Staten met ingang van 1 juli 2006 is vastgesteld, zijn de voorwaarden opgenomen waar een buurtbusproject aan moet voldoen om door Gedeputeerde Staten erkend te worden.
§ 8. Toegankelijkheid bushaltelocaties
Het streven van de provincie is om zo veel mogelijk bushaltes toegankelijk te maken voor minder validen. Het betreft zowel bushaltes naast provinciale wegen als bushaltes aan wegen waarvoor gemeenten of waterschappen wegbeheerder zijn. Voor het toegankelijk maken van een halte aan een gemeentelijke weg, kan een gemeente subsidie aanvragen. Voor een volledige beschrijving van het provinciale beleid met betrekking tot toegankelijkheid, wordt verwezen naar het “Halteplan provincie Zuid-Holland 2006-2015”.
Artikel 8.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
Dit artikel is primair bedoeld voor het verbeteren van de toegankelijkheid van bestaande bushaltelocaties.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu zijn richtlijnen gegeven waar een toegankelijke bushalte minimaal aan moet voldoen. Naast de verplichtingen zoals in dit artikel opgenomen, worden nog een aanbeveling aan een subsidieontvanger in de subsidiebeschikking meegegeven te weten: - de inrichting van de halte is zodanig dat het mogelijk is de afstand tussen bushalte en voertuig te beperken tot: • horizontaal aanbevolen maximum 5 cm; • verticaal aanbevolen maximum 5 cm;
Artikel 8.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger is verplicht om de haltescan na het toegankelijk maken van een bushalte in te vullen. De haltescan is van nut voor de reiziger, de wegbeheerder en de landelijke overheid.
Betreft in dit kader de bescherming of het zich beschermd voelen tegen gevaar dat veroorzaakt wordt door of dreigt van de kant van menselijk handelen in het openbaar vervoer. Vervoerders nemen maatregelen om de sociale veiligheid te vergroten. Hiervoor kunnen ze subsidie aanvragen op basis van paragraaf 9. Verwezen wordt naar het Uitvoeringsprogramma Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer 2016 - 2019 waarin de doelstellingen van de provincie staan beschreven en de activiteiten waarop ingezet kan worden door de subsidiegerechtigden.
Artikel 9.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
In het derde lid is aangegeven dat de activiteit leidt tot meer subjectieve en objectieve veiligheid bij het reizen met het openbaar vervoer. Bij subjectieve en objectieve veiligheid kan worden gedacht aan respectievelijke gevoelsmatige en meetbare veiligheidsverbeteringen.
Per concessie zijn verschillende maatregelen voor sociale veiligheid opgenomen. In de concessie benoemde activiteiten op het gebied van sociale veiligheid, die op grond van die concessie al moeten worden uitgevoerd, komen niet voor subsidie in aanmerking.
§ 10 Bedrijfsvervoer Wet sociale werkvoorziening
Bedrijfsvervoer, het vervoeren van werknemers door bedrijven zelf daar waar geen goed openbaar vervoer aanwezig is, wordt op basis van deze paragraaf alleen gesubsidieerd voor werknemers die werkzaam zijn op grond van de Wet sociale werkvoorziening.
Artikel 10.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
De subsidiëring van bedrijfsvervoer biedt vanaf 2014 alleen voor werkgevers die de Wet sociale werkvoorziening uitvoeren de mogelijkheid om subsidie te krijgen voor het bedrijfsvervoer dat zij aan hun werknemers aanbieden. Overige werkgevers komen hiervoor niet in aanmerking.
Artikel 10.4 Weigeringsgronden
Uit efficiencyoverwegingen is ervoor gekozen om een minimale ondergrens aan het subsidiebedrag te stellen.
Deze bedragen zijn niet geïndexeerd. In de aanvraag geeft de subsidieaanvrager duidelijk aan voor welke optie hij gekozen heeft om de subsidie te berekenen. Uiteindelijk zal de subsidieaanvrager diens administratie hierop moeten instellen om achteraf de controleverklaring te kunnen laten opstellen. De berekeningssystematiek van de twee keuzemogelijkheden ziet er als volgt uit: - Per deelnemende werknemer: de berekening vindt plaats door het aantal deelnemers te vermenigvuldigen met het aantal dagen en het bedrag van € 1,17 waarmee het totaal aan te vragen subsidiebedrag wordt gegenereerd. - Per reizigerskilometer: de berekening vindt plaats het aantal reizigerskilometers te delen door 100 en te vermenigvuldigen met € 1,62 waarmee het totaal aan te vragen subsidiebedrag wordt bepaald.
Artikel 10.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Gecontroleerd moet kunnen worden of het Wsw-bedrijf daadwerkelijk vervoer voor haar werknemers heeft ingezet. Daarom moet het bedrijf bijhouden welke van haar werknemers gebruik maken van het ingezette vervoer. Daarnaast heeft het Wsw-bedrijf dit nodig ter bepaling van de aanvraag voor vaststelling van de subsidie.
§ 11 Gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid
Samen met de Regionale Projectgroepen Verkeersveiligheid (RPV) buiten het kaderwetgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag wordt door de provincie gestreefd naar een structurele, praktische en effectieve gedragsbeïnvloeding in Zuid-Holland. Een groot aantal activiteiten is op grond van paragraaf 11 subsidiabel. Op basis van deze regeling is het mogelijk om provinciale subsidie te krijgen voor verschillende leeftijdsgroepen.
Het indienen van projecten op het gebied van gedragsbeïnvloeding zijn alleen mogelijk via de RPV’s binnen het regiegebied van de provincie Zuid-Holland. Verkeersveiligheidheidspartners binnen een regio dienen hun activiteiten of projecten bij de RPV aan te melden.
Als doelgroep worden regio’s aangemerkt, omdat regio's als openbare lichamen zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en daarmee in staat zijn om een subsidie te ontvangen. De RPV's verrichten echter de feitelijke werkzaamheden: het beoordelen van de subsidieaanvragen en het opnemen van de subsidieaanvragen in een gecoördineerde subsidieaanvraag na een positieve beoordeling. Verkeersveiligheidspartners dienen hun activiteiten of projecten dan ook bij de RPV in hun regio aan te melden. Voor deze constructie is gekozen omdat RPV's geen openbare lichamen met rechtspersoonlijkheid zijn en dus zelf geen subsidie kunnen ontvangen.
Artikel 11.4 Subsidievereisten
Het betreft hier regionale en lokale activiteiten.
Onderdeel a tot en met f: onder activiteiten voor verschillende leeftijdscategorieën worden op het gebied van educatie en training.
Onderdeel g: onder activiteiten op het gebied van communicatie en publiciteit wordt het verrichten van activiteiten ter bevordering van persoonlijke bescherming en naleving van verkeersregels door communicatie en publiciteit verstaan.
Onderdeel h: onder kleine gedragsgerelateerde verkeersmaatregelen worden lokale ondersteunende verkeersmaatregelen als bijvoorbeeld voetgangersoversteekplaatsen verstaan die nodig zijn om het gedrag van verkeersdeelnemers te beïnvloeden.
Onderdeel i: onder activiteiten op het gebied van onderzoek en evaluatie wordt het verrichten van onderzoek en uitwerking van getroffen maatregelen participatie door burgers en (andere) belanghebbenden verstaan.
Onderdeel j: onder activiteiten op het gebied van planvorming wordt het uitwerken van beleidsplannen, uitvoeringsprogramma’s en afzonderlijke verkeersveiligheidsmaatregelen verstaan.
Onderdeel l: in afwijking van het eerste lid verlenen Gedeputeerde Staten voor projectleiders die werkzaamheden voor activiteiten uitvoeren maximaal 100% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 50.000,00 per jaar voor de regio’s Alblasserwaard/Vijfheerenlanden, Drechtsteden, Hoeksche Waard, Midden Holland en Goeree-Overflakkee, en met een maximum van € 100.000,00 per jaar voor de regio Holland-Rijnland
In het Hoofdlijnenakkoord 2015-2019 is het voornemen opgenomen een nieuw revolverend verenfonds op te zetten voor vernieuwing en groot onderhoud. Daarmee beoogt de provincie de 21 veren voor forensen en scholieren in de provincie op een kwalitatief hoog niveau voor de toekomst te behouden. Dit krijgt gestalte door het verstrekken van leningen aan veerexploitanten voor vernieuwing en renovatie van veerponten. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht wordt het verstrekken van een dergelijke geldlening juridisch aangemerkt als subsidieverlening, in dit geval op basis van de Subsidieregeling Mobiliteit.
Met het nieuwe revolverend fonds kunnen meer veerdiensten worden geholpen dan tot nu toe het geval was. Door het revolverende karakter van het fonds komen de geleende middelen in principe terug. Vervolgens kunnen deze middelen opnieuw worden ingezet. Er wordt hiermee een toekomstbestendig fonds gecreëerd waarmee meer veerdiensten gedurende een langere periode worden geholpen.
Alleen forensenveren en scholierenveren die het gehele jaar varen komen in aanmerking voor financiële ondersteuning van de provincie. Veren die het hele jaar door forensen en scholieren vervoeren zijn voor de mobiliteit het meest belangrijk. Voor hun voortbestaan moeten de veerexploitanten van deze veren grote investeringen doen in de vernieuwing en renovatie van hun veerponten. Zij kunnen hiervoor een lening krijgen van de provincie. Dit is een uitzondering op het provinciaal financieel beleid. De provincie stelt hiertoe vanuit een revolverend verenfonds € 12 miljoen beschikbaar. Hiermee worden in de provincie de veerverbindingen voor forensen en scholieren in stand gehouden. Beoogd wordt hiermee tevens de verduurzaming van de veerponten te stimuleren.
Financiering van de investeringen voor vernieuwing en renovatie van de veerponten vindt plaats op basis van onderhavige regeling, gekoppeld aan een subsidiebeschikking en een individuele overeenkomst tot lening. Hiervoor is € 12 miljoen beschikbaar gebaseerd op een risicoreserve van € 5 miljoen. De provincie kan geld beschikbaar stellen aan veerexploitanten voor vernieuwing en renovatie van forensen- en scholierenveren, tegen een lagere rente dan gebruikelijk in de financiële markt.De te betalen rente bedraagt 0%, tenzij er ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun een hogere rente gevraagd moet worden.
De leningen worden verstrekt binnen de staatssteunkaders van de-minimisverordening of de artikelen 36 of 37 (milieubescherming) van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Van de subsidie-verleningsbeschikkingen wordt, als de Algemene groepsvrijstellingsverordening wordt toegepast, kennis gegeven aan de Europese Commissie. De aflossingstermijn van de leningen is in principe gelijk aan de afschrijvingstermijn(circa 8 tot 10 jaar voor de vervanging van motoren, roetfilters en katalysatoren, 10 tot 20 jaar voor de vervanging van laad- en loskleppen, 20 jaar a 25 jaar afhankelijk van grootte veerpont- voor een nieuwe veerpont), tenzij de staatssteunkaders andere aflossingstermijnen voorschrijven. De aflossing van de lening vindt lineair plaats.
Wanneer aan een onderneming niet meer dan € 200.000,00 per drie belastingjaren aan subsidie of voordeel wordt verleend geeft de Europese commissie aan dat dit als de-minimissteun wordt gezien en niet wordt aangemerkt als staatssteun. Alle entiteiten die vallen onder juridische of feitelijke zeggenschap van dezelfde entiteit worden daarbij als één onderneming beschouwd,; dit wordt uitgewerkt in art 2, tweede lid van de De-minimisverordening. Daarnaast is een de-minimisverklaring vereist. Voorts moet de steunverlening voldoen aan de eisen die ten aanzien van cumulatie worden gesteld zoals uiteengezet in artikel 5 van de De-minimisverordening.
Algemene groepsvrijstellingen voor milieubescherming
Er kan gebruik worden gemaakt van de Algemene groepsvrijstellingen voor milieubescherming (artikel 36 en 37), als de aanvragen daadwerkelijk leiden tot het bereiken van een hoger niveau van milieubescherming. Dit moet de aanvrager aantonen. Ook moet er worden voldaan aan aanvullende eisen die onder andere betrekking hebben op cumulatie.
In artikel 36, vijfde lid en artikel 37, derde lid van de Algemene groepsvrijstellingverordening wordt nadrukkelijk bepaalt dat alleen de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, voor subsidie in aanmerking komen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:
in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.
De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet voor subsidie in aanmerking.
Het vervolgens te subsidiëren bedrag bedraagt 40% van de in aanmerking komende kosten hetgeen afhankelijk van de grootte van de onderneming met 10 of 20 procentpunten verhoogt mag worden.
Alle voor een bepaald project verleende staatssteunmiddelen dienen bij elkaar opgeteld te worden om zo het totale steunbedrag te bepalen (cumulatie). Hierdoor kan - kortgezegd - nagegaan worden of er voldaan is aan de maximale steunintensiteiten. Cumulatie van de de-minimissteun met steun op basis van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is niet mogelijk voor dezelfde in aanmerking komende kosten wanneer daarmee de maximale steunintensiteit op basis van de Algemene groepsvrijstellingsverordening wordt overschreden. In artikel 8 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening wordt cumulatie nader uiteengezet.
Voor het verstrekken van leningen wordt een risicoanalyse uitgevoerd. Bij de risicoanalyse wordt ook gekeken naar de kredietwaardigheid en solvabiliteit van de veerexploitant en de constructie en toekomstbestendigheid van de veerdienst. Daarnaast wordt gekeken of tegen de veerexploitant geen collectieve insolventieprocedure loopt en de veerexploitant niet voldoet aan de criteria volgens nationaal recht om, op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. Getoetst wordt of de aanvragen van de veerexploitanten voldoen aan de voorwaarden ten aanzien van het staatssteunrecht alsmede ten aanzien van de eigen voorwaarden van de provincie. Het risico voor de provincie wordt verkleind door het vestigen van het 1e hypotheekrecht op de nieuwe veerpont of het vestigen van een pandrecht van ten minste 50% van de lening voor de renovatie van een veerpont. Voor het revolverend verenfonds wordt samengewerkt met oevergemeenten (en andere partijen) die exploitatietekorten dekken van veerdiensten.
Om (potentiële) veerexploitanten die een lening aanvragen inzicht te geven in de praktische uitwerking van de de-minimisregeling, zijn hieronder ter illustratie twee voorbeelden gegeven. Aanvrager x doet een aanvraag voor een lening van € 1.000.000 met het verzoek deze af te lossen binnen 10 jaar. Afhankelijk van de rating (kredietwaardigheid) van de aanvrager en de zekerheden die de aanvrager stelt kan het rentepercentage worden bepaald om binnen de kaders van de de-minimisregeling (maximale steun in drie jaar € 200.000) te blijven. Hierbij worden eerder ontvangen subsidies ook meegenomen. De referentiepercentages worden berekend op basis van de Mededeling van de Europese Commissie (Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentierente en disconteringspercentages worden vastgesteld).
Voorbeeld 1 Onderstaand is uitgegaan van een BBB-rating (gemiddelde solvabiliteit)
met een lage zekerheidsstelling
Voorbeeld 2 Onderstaand is uitgegaan van een AAA-rating (goede solvabiliteit)
met een lage zekerheidsstelling
Artikel 12.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
Het begrip “veerproject” is opgenomen in de begripsbepalingen en heeft zowel betrekking op de aanschaf van een nieuwe veerpont als de renovatie van een bestaande.
De doelgroep is limitatief beperkt doordat alleen de veerverbindingen die in de regeling zijn opgenomen voor subsidie in aanmerking komen. Hiermee wordt voorkomen dat er subsidie wordt verstrekt voor verbindingen die naar het oordeel van de provincie onvoldoende van belang zijn voor forensen en scholieren.
Artikel 12.4 Weigeringsgronden
De eerste weigeringsgrond voorkomt dat een lening wordt verstrekt voor een veer dat slechts een beperkt aantal uren per week actief is en de tweede weigeringsgrond is opgenomen om te voorkomen dat een lening wordt verstrekt voor een veerverbinding waarvan nu al duidelijk is dat deze binnen 5 jaar zal worden beëindigd. Dat kan blijken uit jaarrekeningen, een uitdraai van Graydon, of aanvullend onderzoek van een expert naar de constructie en toekomstbestendigheid van de veerdienst.
Artikel 12.5 Opschortende voorwaarde
Ter uitvoering van de subsidieverleningsbeschikking wordt een overeenkomst afgesloten. Deze overeenkomst krijgt de vorm van een leningovereenkomst. De opschortende voorwaarde uit artikel 12.5 heeft tot doel te voorkomen dat de subsidieverleningsbeschikking al in werking treedt voordat de overeenkomst tot stand is gekomen.
Artikel 12.6 Subsidievereisten
In dit artikel zijn de algemene vereisten opgenomen waar een veerproject aan moet voldoen. Onder een sluitend financieringsplan, zoals beschreven in onderdeel b, wordt verstaan: een investeringsplan voor de vernieuwing of renovatie van een veerpont en een plan voor de jaarlijkse aflossingen met maximaal een looptijd van de technische levensduur van de nieuwe of gerenoveerde veerpont, waarin de verwachte inkomsten en uitgaven van de veerdienst zijn opgenomen.
Artikel 12.7 Hoogte van de lening
De hoogte van de te verstrekken lening hangt af van de kosten van het veerproject, maar zal in de praktijk vaak worden beperkt door de regels ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun.
Artikel 12.10 Leningovereenkomst
De inhoud van de overeenkomst wordt niet limitatief duidelijk gemaakt in dit artikel. Dit biedt de mogelijkheid voor maatwerk.
Artikel 12.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In voorkomende gevallen kan afgeweken worden van artikel 12.11, onderdeel c, te denken valt aan gevallen waarin ook een bank een lening voor het veerproject verstrekt. Dan wordt ten behoeve van de provincie een hypotheek- of pandrecht gevestigd ter grootte van het verleende bedrag of andere zekerheden afgesproken als een bankgarantie.
Bij afloop van het veerrecht/veercontract worden over de verplichting van onderdeel e nadere afspraken gemaakt met de veerexploitant en de betrokken oevergemeenten.
§ 13 Veerinfrastructuurprojecten
Artikel 13.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie
Voor subsidie komen in aanmerking projecten die de inrichting van aanmeerlocaties verbeteren zoals renovatie of nieuwbouw van veerstoepen en aanmeersteigers; wachtruimtes, fietsenstallingen en reisinformatiesystemen.
Naar aanleiding van de mogelijkheid een subsidie te verstrekken aan veerinfrastructuur is de subsidie van de provincie Zuid-Holland zoals genoemd in artikel 13.1, aan een maximum gebonden van € 200.000,00 per project echter in uitzonderlijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken bijvoorbeeld in de situatie van urgentie of groot regionaal draagvlak. Terughoudendheid zal hierbij wel worden betracht. Er is geen sprake van een uitzonderlijk geval indien deze wordt gebruikt in normale voorziene gevallen.
Artikel 13.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In dit artikel zijn de verplichtingen voor de subsidieaanvrager beschreven. Als verplichting is onder meer in de regeling opgenomen dat de subsidieontvanger het veerinfrastructuurproject uiterlijk binnen twee jaar na subsidieverlening realiseert. Deze verplichting dient ertoe dat de subsidieontvanger het project binnen een redelijke termijn tot uitvoering laat komen. De verplichting om de veerinfrastructuur vijf jaar in stand te houden is opgenomen in de regeling om een duurzame en doelmatige investering tot stand te brengen. Om deze investering nog verder zeker te stellen hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid een vergoeding voor vermogensvorming op te leggen aan de subsidieontvanger. Deze mogelijkheid ontstaat alleen indien de subsidieontvanger de infrastructuur vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt danwel de exploitatie daarvan beëindigt. De vergoeding bedraagt 1/60 gedeelte van het vastgestelde subsidiebedrag voor iedere maand die verstrijkt nadat zich een geval voordoet als bedoeld in de vorige zin, tot het moment dat er 60 maanden zijn verstreken vanaf het moment waarop de subsidie is verleend.
§ 16 Energietransitie in mobiliteit
De mogelijkheid voor het geven van een subsidie voor projecten, die bijdragen aan de doelen van energietransitie en innovatie bij mobiliteit, is een uitwerking van de in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en het bijbehorende Programma mobiliteit opgenomen acties en doelen op het gebied van energietransitie.
Onder energietransitie wordt verstaan de overgang naar een situatie waarin mobiliteit minder afhankelijk is van fossiele brandstoffen. Het college van GS heeft in haar hoofdlijnenakkoord 2015-2019 de VRM als uitgangspunt overgenomen, geeft extra inzet op het gebied van duurzame energie en benadrukt dat het innovatiepotentieel van Zuid-Holland beter benut moet worden. De subsidie is bedoeld als ontwikkelbudget bovenop de reguliere aanbesteding ten behoeve van aanloopkosten, die samenhangen met het op de markt introduceren van innovatieve oplossingen. De innovatie moet gericht zijn op nieuwe kansen voor energietransitie en moet meer leren over de mogelijkheden om de totale kosten van de levenscyclus van infrastructurele werken op termijn te verlagen. Bij energietransitie is de aanpak gericht op de trias energetica:
§ 17 Overgangs- en slotbepalingen
In dit artikel is de intrekking geregeld van de subsidieregelingen die uitvoering gaven aan het mobiliteitsbeleid dat tot het moment van inwerkingtreding van deze regeling van toepassing was.
Ten aanzien van aanvragen die op grond van de in dit artikel genoemde subsidieregelingen zijn gedaan, blijven de desbetreffende regelingen van toepassing.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2016-3793.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.