Provincie Noord-Holland; wijziging van de Uitvoeringsregeling POP3 subsidies Noord-Holland

 

Besluit van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 16 februari 2016,nummer 764953-764965, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling POP3 subsidies Noord-Holland  

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

 

Overwegende dat het wenselijk is de Uitvoeringsregeling POP3 subsidies Noord-Holland te wijzigen omdat na overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken en de overige provinciebesturen aanpassing naar aanleiding van hogere regelgeving en wijzigingen van ondergeschikte aard moeten worden vastgesteld;

 

Besluiten:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling POP3 subsidies Noord-Holland als volgt te wijzigen:

A

Artikel 1.2, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1.Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor activiteiten ten behoeve van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het landelijk gebied, het platteland van Nederland of de agrarische sector.

 

B

Artikel 1.3, derde lid, onderdelen h en j, komen als volgt te luiden:

  • h.

    de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om subsidie overgelegd moeten worden;

  • j.

    overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

Artikel 1.3 vierde lid, aanhef, komt te luiden: In het openstellingsbesluit stellen Gedeputeerde Staten vast:

.

C

Artikel 1.5 komt als volgt te luiden:

Artikel 1.5 Doelgroep

Indien op grond van deze regeling subsidie kan worden verstrekt aan landbouwondernemingen wordt de subsidie uitsluitend verstrekt aan ondernemingen die voldoen aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen (mkb) als opgenomen in bijlage 1 bij verordening 651/2014 (AGV).

 

D

  • 1.

     Artikel 1.6, tweede lid, onder a, komt als volgt te luiden:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waarin onder meer door alle partijen wordt verklaard dat iedere partij hoofdelijk aansprakelijk is voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen;

  • 2.

     Artikel 1.6, derde lid, onder c, komt als volgt te luiden:

    • c.

      kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen zal de penvoerder van het project als eerste worden aangesproken.

       

E

Artikel 1.7, eerste lid, onder b, komt als volgt te luiden:

b.wordt ingediend met gebruik making van de meest recente versie van een door Gedeputeerde staten beschikbaar gesteld formulier

 

F

Artikel 1.8, eerste lid, onder e, komt als volgt te luiden:

e. in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

 

G

Artikel 1.10, tweede en derde lid, komen als volgt te luiden:

  • 2.

    Indien de bebouwde of onbebouwde gronden zijn gelegen in verwaarloosde gebieden of voormalige industriezones, zijn de kosten van de aankoop de gronden subsidiabel tot maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten, indien dit in een openstellingsbesluit is bepaald.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen in uitzonderlijke gevallen in een openstellingsbesluit een hoger percentage vaststellen voor de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden in het kader van activiteiten ten behoeve van milieubehoud. Indien de bebouwde of niet bebouwde gronden zijn gelegen in Natura 2000 gebieden of onderdeel uit maken van Kader Richtlijn Water opgaven buiten de EHS én in het concrete geval ontbreken redelijke alternatieven om de milieudoelen te behalen, kan het subsidiepercentage, mits onderbouwd in de toekenningsbeschikking, verhoogd worden tot 30% van de totale subsidiabele kosten.

     

H

Artikel 1.11, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2.

    Bijdragen in natura zijn subsidiabel:

    • a.

      voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief de bijdragen in natura;

    • b.

      indien de aan de bijdrage in natura toegekende waarde niet hoger is dan de waarde die gewoonlijk op de desbetreffende markt wordt aanvaard;

    • c.

      indien er een onafhankelijke beoordeling en verificatie van de waarde van de bijdragen in natura mogelijk is.

       

Artikel 1.11, vierde lid, komt als volgt te luiden:

4.Bijdrage in natura in de vorm van verstrekking van gronden is subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten.

 

I

Artikel 1.12, derde lid, komt als volgt te luiden:

  • 3.

    De voorbereidingskosten kunnen uitsluitend bestaan uit:

    • a.

      kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • b.

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • c.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • d.

      personeelskosten of inbreng eigen arbeid, voor zover deze kosten betrekking hebben op werkzaamheden zoals bedoeld onder de leden a, b en c van dit artikel

J

Artikel 1.13, eerste lid, onder d, vervalt en de onderdelen f tot en met k worden geletterd d tot en met i.

 

K

Artikel 1.17, eerste lid, onder a, komt als volgt te luiden:

a.indien de subsidieontvanger aanbestedingsplichtig is op grond van de Aanbestedingswet, dienen de voorschriften uit de Aanbestedingswet in acht genomen te worden;

 

L

Artikel 1.20 komt als volgt te luiden:

Artikel 1.20 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 7 of 8 van hoofdstuk 2 of op hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden, overeenkomstig artikel 65 van Vo (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

 

M

Artikel 1.21 komt als volgt te luiden:

Artikel 1.21 Verrekening netto inkomsten na uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 7 of 8 van hoofdstuk 2 of op hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die na de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden overeenkomstig artikel 61 van Vo (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

 

N

Artikel 1.23, derde lid komt als volgt te luiden:

  • 3.

    Een aanvraag om een voorschot bevat tenminste facturen en betaalbewijzen, een verslag omtrent de voortgang als bedoeld in artikel 1.17, eerste lid, onderdeel i, en voor zover van toepassing:

    • a.

      bewijsstukken inzake de gemaakte personeelskosten

    • b.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng in natura;

    • c.

      bewijsstukken inzake afschrijvingskosten.

       

O

(deze wijziging is vervallen)

 

P

In artikel 1.25 wordt onder vernummering van lid 5 tot lid 6 een lid ingevoegd, luidende:

5.Een voorschot kan maximaal 50% van de oorspronkelijk verleende subsidie bedragen.

 

Q

Artikel 1.26 komt als volgt te luiden:

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen op verzoek de beschikking tot subsidieverlening wijzigen.

  • 2.

    Een wijzigingsverzoek kan niet worden gehonoreerd indien de wijziging:

    • a.

      leidt tot een activiteit die op grond van het openstellingsbesluit niet subsidiabel is;

    • b.

      leidt tot een lager behaald aantal punten op basis van de selectiecriteria dan het minimum aantal punten om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • c.

      zou leiden tot een lagere plaats op de prioriteitenlijst dan de plaats waarop het subsidieplafond is bereikt.

       

R

Artikel 1.27, eerste lid komt als volgt te luiden:

1.Subsidieontvanger is verplicht zijn aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk op de in de verleningsbeschikking genoemde uiterste datum voor het indienen van bedoelde aanvraag in te dienen.

 

S

Artikel 1.30 vervalt.

 

T

Artikel 2.2.1, eerste lid, onder b, komt als volgt te luiden:

b.voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector.

 

U

Paragraaf 3 van hoofdstuk 2 komt als volgt te luiden:

§ 3 Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers

Artikel 2.3.1 Lijst van investeringen

In aanvulling op artikel 1.3 stellen Gedeputeerde Staten een lijst op van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven. Deze lijst bevat geen investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op de verbetering van de rentabiliteit van een landbouwbedrijf.

Artikel 2.3.2 Activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor investeringen die zijn opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 2.3.1.

  • 2.

    Indien de fysieke investering een onroerend goed betreft, wordt uitsluitend subsidie verstrekt indien:

    • a.

      de investering op eigen grond van de landbouwbedrijf plaats vindt; of

    • b.

      er voor de investering het recht van opstal is verleend indien een derde eigenaar is van de grond waarop de investering plaats vindt.

Artikel 2.3.3 Begunstigden

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers.

  • 2.

    Een jonge landbouwer is een persoon die bij het indienen van de aanvraag om subsidie niet ouder is dan 40 jaar, een erkende landbouwkundige opleiding of een gelijkwaardige opleiding afgerond heeft of over ten minste drie jaar werkervaring op een landbouwbedrijf beschikt en die:

    • a.

      zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigt; en

    • b.

      hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het landbouwbedrijf heeft wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen.

  • 3.

    Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is sprake als de jonge landbouwer:

    • a.

      op basis van de statuten of een schriftelijke door alle maten of vennoten ondertekende overeenkomst tenminste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-; en

    • b.

      ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 4.

    Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is geen sprake indien:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, door elk der partijen eenzijdig kan worden opgezegd.

  • 5.

    Indien de investering waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt gedaan om te voldoen aan de normen van de Europese Unie voor landbouwproductie, wordt in afwijking van het eerste lid subsidie verstrekt aan jonge landbouwers die zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen, uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de betrokken landbouwer zich als bedrijfshoofd heeft gevestigd.

Artikel 2.3.4 aanvraag

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.7, tweede lid, bevat de aanvraag om subsidie:

    • a.

      de gemaakte keuze voor de wijze waarop de subsidie berekend wordt;

    • b.

      KVK nummer van het landbouwbedrijf;

    • c.

      de notariële akte van overdracht van aandelen of van de oprichting van de bv en het aandelenregister of de door alle maten getekende maatschapsakte met vermelding van alle maten;

    • d.

      een projectplan als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid onder f, waarin opgenomen een beschrijving van de investeringen per categorie waaruit blijkt dat de betreffende investering voldoet aan de omschrijving van de categorie genoemd in de lijst.

  • 2.

    Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf onder de verschillende bedrijfshoofden bevat de aanvraag om subsidie tevens een accountantsverklaring.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen in aanvulling op artikel 1.3 nadere regels stellen omtrent de in het tweede lid bedoelde accountantsverklaring.

Artikel 2.3.5 weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien

er op grond van deze paragraaf reeds subsidie is verstrekt voor het landbouwbedrijf of er op grond van hoofdstuk 2, titel 6, paragraaf 2 van de Regeling LNV subsidies of de Subsidieregeling jonge Agrariërs van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit reeds een subsidie is verstrekt aan de aanvrager.

Artikel 2.3.6 subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie voor wordt verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      de kosten van architecten en ingenieurs;

    • d.

      de kosten van adviseurs duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

      de kosten van haalbaarheidsstudies.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • b.

      de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • c.

      bijdragen in natura;

    • d.

      niet verrekenbare BTW; of

    • e.

      personeelskosten.

Artikel 2.3.7 hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 30% van de subsidiabele kosten indien het landbouwbedrijf volledig bestaat uit jonge landbouwers.

  • 2.

    Indien er naast jonge landbouwers ook niet- jonge landbouwers bedrijfshoofd zijn in het landbouwbedrijf wordt de subsidie bedoeld in het eerste lid verlaagd met 20% per niet- jonge landbouwer, de verlaging bedraagt maximaal 80%.

  • 3.

    Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van de onderneming, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid , 30% van de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met het percentage eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge landbouwers.

  • 4.

    De subsidie bedraagt maximaal € 20.000,-.

  • 5.

    Indien toepassing van dit artikel er toe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 10.000,- wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 6.

    Het minimum bedrag aan subsidiabele kosten per fysieke investering, als bedoeld in artikel 2.3.1 is € 20.000,-

Artikel 2.3.8 rangschikking

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen per fysieke investering op de lijst als bedoeld in artikel 2.3.1 een punten aantal vast.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten hanteren het punten aantal als bedoeld in het eerste lid voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15.

  • 3.

    Voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 kunnen Gedeputeerde Staten tevens de bijdrage aan een in een openstellingsbesluit nader omschreven beleidsdoel hanteren.

     

V

Het opschrift van artikel 2.4.3 komt te luiden:

2.4.3 Subsidiabele kosten verbetering van de verkavelingsstructuur

 

W

De aanhef van artikel 2.4.5 komt te luiden:

De kosten van investeringen voor verbetering van de verkavelingsstructuur of verplaatsing van landbouwbedrijven kunnen bestaan uit:

 

X

De aanhef van artikel 2.4.6 komt te luiden:

De subsidie voor kosten als bedoeld in artikel 2.4.3 bedraagt:

 

Y

De aanhef van artikel 2.4.7 komt te luiden:

De subsidie voor kosten als bedoeld in artikel 2.4.4 bedraagt:

 

Z

Artikel 2.4.8 komt te luiden:

De subsidie voor juridische en algemene kosten bedoeld in artikel 2.4.3 onder a en b en in artikel 2.4.4 onder a bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

 

AA

Artikel 2.4.9, tweede en derde lid, komen als volgt te luiden:

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen tevens één of meerdere selectiecriteria vaststellen die betrekking hebben op:

    • a.

      de noodzaak van de verbetering van de verkavelingsstructuur of de bedrijfsverplaatsing;

    • b.

      de integraliteit van de verbetering van de verkavelingsstructuur of de bedrijfsverplaatsing;

    • c.

      het aantal hectaren waar de activiteit betrekking op heeft;

    • d.

      het aantal partijen dat bij de activiteit betrokken is;

    • e.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de verbetering van het milieu, de waterhuishouding of de natuur;

    • f.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de verbetering van de leefbaarheid;

    • g.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de verkeersveiligheid.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen de criteria als bedoeld in de eerste twee leden nader uitwerken in een openstellingsbesluit.

     

AB

Artikel 2.5.1, tweede lid, komt als volgt te luiden:

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet productieve hydrologische maatregelen PAS en niet-productieve investeringen als bedoeld in het eerste lid, met een aangetoonde directe link met de landbouw.

 

AC

Artikel 2.5.5, derde lid, komt als volgt te luiden:

3.Gedeputeerde staten kunnen de criteria als bedoeld in de eerste twee leden nader uitwerken in een openstellingsbesluit.

 

AD

Artikel 2.6.1, tweede lid, komt als volgt te luiden:

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet-productieve investeringen als bedoeld in het eerste lid, met een directe link met de landbouw.

 

AE

Artikel 2.6.4 komt als volgt te luiden:

Artikel 2.6.4 hoogte subsidie en ELFPO subsidiepercentage

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, kunnen de in deze paragraaf genoemde subsidiepercentages voor 100% uit ELFPO subsidie bestaan.

     

AF

Artikel 2.6.5, derde lid, komt als volgt te luiden:

3.Gedeputeerde staten kunnen de criteria als bedoeld in de eerste twee leden nader uitwerken een openstellingsbesluit.

 

AG

Artikel 2.7.1, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband of

    • b.

      gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie of

    • c.

      uitvoering van een innovatieproject.

       

AH

Artikel 2.8.2, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de oprichting van een operationele groep of

    • b.

      gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie of

    • c.

      de uitvoering van een project door de operationele groep.

       

AI

Artikel 3.1.1 komt als volgt te luiden:

Artikel 3.1.1 algemeen

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      LAG: locale actiegroep als bedoeld in artikel 34 van Vo (EG) nr. 1303/2013;

    • b.

      Lokale ontwikkelingsstrategie (LOS): een vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 33 van Vo (EG) nr. 1303/2013.

  • 2.

    In een openstellingsbesluit inzake Leader kan door Gedeputeerde staten afgeweken worden van artikelen 1.3 en 1.15 van deze verordening.

     

Artikel II

De toelichting Uitvoeringsregeling POP3 subsidies Noord-Holland als volgt integraal te wijzigen:

TOELICHTING

ALGEMEEN

§1. Inleiding

§1.1 Algemene inleiding

Op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EU) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU L 347/487), verder: de POP verordening, heeft Nederland in december 2014 haar Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 – 2020 (POP3) bij de Europese Commissie ingediend. Dit programma is op 13 februari 2015 door de Commissie goedgekeurd. Het POP3 programma is primair gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele andere verordeningen relevant voor het POP3 programma. Het gaat daarbij met name om de verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347) en verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L347/320) en alle bij genoemde verordeningen behorende uitvoeringsverordeningen en controleverordeningen. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde POP3 programma slechts worden verstrekt op basis van een door een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde subsidieregeling. De onderhavige provinciale regeling “Regeling POP3 subsidies” vormt, samen met nog vast te stellen openstellingsbesluiten, de wettelijke basis voor het door provincies verstrekken van POP3 subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu- en klimaatdiensten).

 

In deze regeling worden in hoofdstuk 1 de in de regeling gehanteerde begrippen gedefinieerd. Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen. Indien een begrip niet gedefinieerd is, wordt er vanuit gegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende duidelijk is. In hoofdstuk 2 wordt per door het bestuursorgaan open te stellen maatregel de bij openstelling nader te bepalen en uit te werken voorwaarden en beperkingen weergegeven. In hoofdstuk drie worden de Leadermaatregelen beschreven en in hoofdstuk 4 volgen de slotbepalingen.

 

POP3 kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het goedgekeurde POP-programma is de Regeling POP-subsidies ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over de uitvoering van POP3 in Nederland (het goedgekeurde POP3 programma), bij eventuele strijdigheid van deze Regeling met een EU-verordening of het POP-programma, vòòr gaan.

 

§1.2 Openstellingsbesluit

De maatregelen opgenomen in deze Regeling POP3 subsidies kunnen door een Provincie opengesteld worden door middel van een openstellingsbesluit. In een openstellingsbesluit zal - naast het aanwijzen van de maatregel(en) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd en het vaststellen van subsidieplafond(s) – onder meer aangegeven kunnen worden welke van de in deze regeling genoemde ‘facultatieve’ selectiecriteria, nààst de in sommige gevallen altijd te hanteren selectiecriteria, in het concrete geval gehanteerd zullen worden, welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn en welke minimale puntenscore door een project behaald dient te worden om zo wie zo voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.

 

§1.3 Selectie van projecten door middel van tenders

De selectie van projecten zal – met uitzondering van Leaderprojecten waarbij tendering niet verplicht is voorgeschreven - plaats vinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in het openstellingsbesluit genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, gescoord. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen’) zijn de voorwaarden waaraan een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager is agrarisch ondernemer’ afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, worden gescoord op basis van de in de betreffende openstelling gehanteerde selectiecriteria en de weging van die criteria als aangegeven in het openstellingsbesluit. Ten behoeve van de uitvoering van deze procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Op basis van de procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Indien de kosten voor het aantal projecten dat voor subsidie in aanmerking komt hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, worden subsidie toegekend op basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan kan door middel van loting bepaald worden welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking komen.

 

§2. Maatregelen

Het POP3 bestaat voornamelijk uit maatregelen die door de Provincies zullen worden uitgevoerd. De volgende voor onderhavige regeling relevante provinciale maatregelen en submaatregelen zijn in het programmadocument van Nederland opgenomen :

 

  • 1.

    Maatregel inzake Kennisoverdracht en voorlichting (artikel 14 Verordening (EU) Nr.1305/2013)

    Het is nodig om voorlichting en andere kennisoverdrachtacties te ondersteunen omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft grootschalige toepassing van noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd. Dit geldt in het bijzonder wanneer de toepassing van een innovatie niet vanzelfsprekend zelfstandig door het bedrijfsleven en de markt worden opgepakt. Daarnaast dient de maatregel bij te dragen aan kennisuitwisseling tussen onderzoek en praktijk. Enerzijds voor toepassing van nieuwe wetenschappelijke kennis in de praktijk en anderzijds voor onderzoek dat gestuurd wordt door vragen vanuit de praktijk.

  • 2.

    Maatregel inzake investeringen (artikelen 17 lid 1 (a), (c) en (d) Verordening (EU) Nr. 1305/2013)

    Deze maatregel bestaat uit een vijftal submaatregelen:

    • a.

      fysieke investeringen nodig voor het ontwikkelen, beproeven en demonstreren van innovaties en voor de brede uitrol van innovaties;

    • b.

      fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers;

    • c.

      investeringen in infrastructuur;

    • d.

      niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS (Programmatische Aanpak Stikstof); en

    • e.

      niet-productieve investeringen voor water.

       

Deze maatregelen dragen bij het versterken van de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven en het concurrentievermogen van de landbouw en het bevorderd het gebruik van van innovatieve landbouwtechnologieën. Er wordt een link gelegd met duurzaamheid en innovatie door in te spelen op onderwerpen als milieu, klimaat, water, bodembeheer, energie, dier- en plantgezondheid en dierenwelzijn, biodiversiteit en landschap.

 

3.Maatregel inzake samenwerking (artikel 35 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013)

 

Deze maatregel richt zich op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in businessconcepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Deze maatregel is op samenwerkingsvormen en bestaat uit de volgende submaatregelen:

 

(1) samenwerking met betrekking tot proefprojecten en de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen en technieken in de landbouw- en de voedingsmiddelensector en

 

(2) de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw.

 

4.Maatregel inzake LEADER –lokale ontwikkeling (artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 en artikelen 42 tot en met 44 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013).

 

LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar “license to produce”. Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:

  • LEADER heeft een toegevoegde waarde bij projecten waarvoor draagvlak en samenwerking tussen private en publieke partijen een voorwaarde voor succes zijn;

  • LEADER projecten komen ten goede aan de economische ontwikkeling en werkgelegenheid op het platteland, innovaties op agrarische bedrijven, de leefomgeving van de agrarische sector, jonge boeren en hun gezinnen;

  • LEADER kan ondersteunen in ‘krimp’ gebieden waar alle actoren de opgave hebben om samen te werken aan een sociaal en economisch vitaal platteland;

  • LEADER is een krachtige aanpak voor de opgaven voor integrale plattelandsontwikkeling waarbij verschillende belanghebbenden zijn betrokken en de landbouwsector een belangrijke speler is;

  • LEADER sluit goed aan bij de huidige tijdsgeest die vraagt om een actievere inzet van burgers en bedrijven.

Het resterende deel van de maatregelen genoemd in het POP3 programma betreft de agromilieu- en klimaatmaatregelen, waarvoor een separate provinciale regeling ontwikkeld is, òf zal door de Minister van Economische Zaken worden uitgevoerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de maatregelen inzake risicobeheer (artikelen 36 en 37 van de POP-verordening).

 

§ 3 Subsidieverlening op basis van selectiecriteria en tendering

POP3 subsidie kan slechts worden verstrekt indien een aangevraagde subsidie aantoonbaar effectief en efficiënt zal zijn. Om te kunnen bepalen of een te verlenen subsidie effectief en efficiënt zal zijn, zijn selectiecriteria geformuleerd. De in deze regeling opgenomen selectiecriteria per regeling zijn deels criteria die altijd toegepast dienen te worden en deels criteria die bij een bepaalde openstelling van toepassing verklaard kùnnen worden. Het is dus mogelijk dat in een bepaalde openstelling niet alle in deze regeling genoemde selectiecriteria gehanteerd worden. Het is daarentegen niet mogelijk dat niet in deze regeling genoemde selectiecriteria ‘toegevoegd’ worden bij een openstelling: de bij de maatregelen in hoofdstuk 2 opgenomen criteria kunnen bij openstelling wel nader ingevuld of geconcretiseerd worden, maar er kunnen geen extra criteria toegevoegd worden. In geval van Leader zijn de selectiecriteria waarvan gebruik gemaakt wordt opgenomen in de goedgekeurde Lokale Ontwikkelings Strategie (LOS).

 

Selectie van projecten zal – met uitzondering van Leader-projecten - plaatsvinden door middel van een tender. Alle gedurende een openstellingsperiode ingediende projecten worden – indien de aanvraag volledig is én aan de gestelde subsidiabiliteitscriteria (= eisen waaraan in ieder geval voldaan dient te zijn om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, bijvoorbeeld: een jonge agrariër dient bij aanvraag nog geen 40 jaar te zijn. De aanvraag zal worden afgewezen zonder inhoudelijk naar de aanvraag te kijken, indien de aanvrager niet aan dit criterium voldoet) wordt voldaan - op basis van in het openstellingsbesluit bekend gemaakte selectiecriteria en wegingsfactoren van die selectiecriteria beoordeeld. Zie verder §1.3.

De doelgroep van een subsidie is afhankelijk van de maatregel die het betreft en de beleidsmatige doelstellingen die met de subsidieverlening worden nagestreefd. In deze regeling wordt bij veel maatregelen een breed scala aan mogelijke aanvragers genoemd. In een openstelling kan de doelgroep beperkt worden tot die groepen die - gelet op de beleidsmatige doelstellingen die met de betreffende openstelling nagestreefd worden - voor subsidie in het kader van de betreffende openstelling in aanmerking komen. Er kan indien gewenst een selectie van de in deze regeling genoemde doelgroepen plaatsvinden, toevoegen van extra – niet in deze regeling bij de betreffende maatregel genoemde – doelgroepen is niet mogelijk.

 

Om in het kader van een tenderregeling gelijke kansen voor alle aanvragers te garanderen is het noodzakelijk dat bij sluiting van de tender àlle voor het beoordelen van de aanvraag noodzakelijke gegevens bekend zijn. Een aanvraag dient te worden ingediend op een door GS beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Daarbij wordt expliciet voorgeschreven dat altijd het laatst beschikbaar gekomen aanvraagformulier gehanteerd dient te worden, om hierover misverstanden te voorkomen. Een onvolledig ingediende aanvraag dient vòòr de sluitingsdatum van de openstellingstermijn aangevuld te zijn om voor beoordeling in aanmerking te komen. Enige uitzondering die hierop gemaakt zou kunnen worden is het toestaan van het aanvullen van gegevens die niet noodzakelijk zijn voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (zie verder bij de artikelsgewijze toelichting, artikel 1.7). Het indienen van ‘pro forma’ aanvragen zonder dat inhoudelijke aanvulling van de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum plaatsvindt, is derhalve in het kader van deze regeling niet zinvol.

 

Subsidie zal geheel of gedeeltelijk geweigerd worden indien één van de weigeringsgronden van toepassing is. Het kan hierbij gaan om een weigeringsgronden als genoemd in artikel 3.35 AWB, in artikel 1.8 van deze regeling, in het van toepassing zijnde artikel van hoofdstuk 2 of 3 òf in het van toepassing zijnde openstellingsbesluit.

 

§ 4 Subsidiabele kosten en bijdragen in natura

In onderhavige regeling wordt per maatregel aangegeven welke kosten subsidiabel gesteld kunnen worden. Sommige kosten kunnen alleen onder voorwaarden subsidiabel gesteld worden. Zo mag in bepaalde projecten de kosten voor aankoop van grond, bebouwd of niet-bebouwd, subsidiabel gesteld worden, maar deze kosten zijn – tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie - voor maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten die in het project gemaakt worden subsidiabel.

 

Bij sommige maatregelen kunnen bijdragen in natura subsidiabel gesteld worden. Bijdragen in natura zijn alle in het project ingebrachte bijdragen voor werken, goederen, diensten, grond of onroerende goederen die NIET door facturen en betaalbewijzen of daaraan gelijk te stellen documenten gestaafd worden. Deze bijdragen dienen aan strikte eisen te voldoen, om de hoogte van de uitgaven toch controleerbaar te maken. De waarde die wordt toegekend aan de bijdrage in natura mag niet meer bedragen dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard. Voor enkele kostensoorten (inbreng eigen arbeid, vrijwilligerswerk) zijn standaardtarieven ontwikkeld die bij de inbreng van dat soort kosten gehanteerd moeten worden.

 

Bijdragen in natura zijn slechts subsidiabel indien de verstrekte subsidie minder dan 100% van de subsidiabele kosten bedraagt én binnen het project ook voldoende àndere subsidiabele kosten gemaakt worden. De uit te betalen subsidie – berekend als % van de subsidiabele kosten inclusief de bijdrage in natura - kan nooit hoger zijn dan de subsidiabel gestelde kosten zònder die bijdrage in natura.

 

§ 5 Verplichtingen subsidieverkrijgers

Subsidieverkrijgers dienen aan alle in het subsidietoekenningsbesluit gestelde verplichtingen te voldoen. In artikel 1.17 worden de algemene verplichtingen weergegeven waaraan – indien de betreffende verplichting op het betreffende project van toepassing is – altijd moet worden voldaan. Naast deze algemene, subsidiegerelateerde, verplichtingen, kunnen ook specifieke verplichtingen opgelegd worden en op grond van artikel 1.18 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieverkrijger ook niet doelgebonden verplichtingen opleggen.

 

§ 6 Financiële aspecten subsidie

Een subsidie geeft een direct financieel voordeel aan de subsidieverkrijger. Naast dit directe financiële voordeel ten gevolge van de subsidie, kan er ook sprake zijn van een financieel voordeel in de vorm van netto inkomsten die tijdens of na het uitvoeren van het project verkregen worden. Ook kan er sprake zijn van een vermogensvoordeel ten gevolge van de subsidie. In sommige gevallen dienen dit soort voordelen verrekend of vergoed te worden. De artikelen 1.19, 1.20 en 1.21 geven daar de voorschriften voor. Het gaat hierbij overigens alleen over rechtstreeks gegenereerde netto-inkomsten, waarmee géén rekening is gehouden op het tijdstip van goedkeuring van de actie. Met veel inkomsten, bijvoorbeeld kostenreductie dank zij de investering of inkomsten door het verkopen van bedrijfsgebouwen in het kader van een bedrijfsverplaatsing of het vragen van een bijdrage van agrarisch ondernemers die aan een cursus deel zullen nemen, zal bij de toekenning al rekening gehouden worden. Indien er verrekend zou moeten worden, gelden er verschillende uitzonderingen op het voorschrift tot verrekening. Zo hoeft bijvoorbeeld niet verrekend te worden indien het gaat om een concrete actie waarvan de totale subsidiabele kosten ten hoogste 50.000 euro bedragen. Ook concrete acties waarvoor voorschriften inzake staatssteun gelden, vallen buiten de plicht tot verrekening.

 

In sommige gevallen kan een toegekende subsidie worden verlaagd. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van onregelmatigheden. Verlaging is ook nà afronding van een project mogelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval indien niet wordt voldaan aan de instandhoudingsverplichting: een investering in infrastructuur of een productieve investering dient in principe gedurende 5 jaar na vaststelling van de subsidie – gebruiksklaar - in stand te worden gehouden. Indien aan deze verplichting niet wordt voldaan, zal de subsidie evenredig verlaagd worden.

 

Een ander financieel aspect betreft de bevoorschotting. Er bestaan twee soorten voorschotten, te weten een voorschot dat vòòr afronding van een project wordt verstrekt op basis van reeds uitgevoerde onderdelen van het project (‘bevoorschotting op basis van realisatie’). Dit soort voorschotten zijn – in POP-terminologie - tussentijdse betalingen waarbij nààst een voortgangsrapportage inzake het project, facturen en betaalbewijzen van de reeds verrichte projectonderdelen, of – indien van toepassing – bewijsstukken ten aanzien van de ingebrachte bijdrage(n) in natura - moeten worden overgelegd. Een dergelijk voorschot zal worden verlaagd indien bij de aanvraag voor de tussentijdse betaling té veel onjuiste facturen en betaalbewijzen overlegd worden. Op grond van EU-regelgeving dient een tussentijds voorschot te worden verlaagd met het bedrag van de onjuiste facturen en betaalbewijzen, indien het bedrag aan onjuiste facturen en betaalbewijzen meer bedraagt dan 10% van het bedrag aan ingediende facturen en betaalbewijzen van kosten die wel subsidiabel gesteld zijn. Dit betekent dat niet alleen de onjuiste facturen/betaalbewijzen niet worden vergoed, er wordt daarnaast een correctie van de betaling opgelegd ter hoogte van het bedrag dat onjuist gedeclareerd is. Deze maatregel is een verplichting opgelegd door de EU en is er op gericht aanvragers te bewegen voldoende zorgvuldigheid te betrachten bij het indienen van declaraties. Van de verplichte correctie van de betalingsaanvraag kan worden afgezien, indien de aanvrager aan kan tonen dat zijn declaratie buiten zijn schuld onjuist was. Overigens is de bepaling inzake het verlagen van een betaling òòk van toepassing indien het verzoek om betaling geen verzoek tot tussentijdse betaling betreft, maar een verzoek om eindafrekening indien bij dat verzoek om eindafrekening facturen en betaalbewijzen overgelegd worden.

 

Naast tussentijdse betalingen, bestaan er ook voorschotten die worden aangevraagd vooruitlopend op de uitvoering van het project. De EU-regelgeving biedt slechts de mogelijkheid dit soort voorschotten te verlenen voor investeringsgerelateerde steun en voor plaatselijke groepen voor zover het daarbij gaat om functionerings- en dynamiseringskosten. Het voorschot kan maximaal 50% van de toegekende overheidsbijdrage bedragen. Een dergelijk voorschot kan slechts worden verleend indien er door de subsidieverkrijger een bankgarantie of daaraan gelijk te stellen zekerheid wordt verstrekt van 100% van het te verlenen voorschot.

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de belangrijkste begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. De definities sluiten daar waar mogelijk aan bij de definities zoals gehanteerd in de van toepassing zijnde EU-regelgeving. Mocht er strijdigheid bestaan tussen de definitie van een begrip in de van toepassing zijnde EU-verordeningen en de begripsbepaling in deze regeling, dan wel begrippen niet in de begripsbepalingen van deze regeling gedefinieerd zijn, dan worden de begrippen geacht te zijn gedefinieerd conform de van toepassing zijnde EU-definities.

 

Artikel. 1.2 Toepassingsbereik

POP subsidie kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die ten goede komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland van Nederland of de agrarische sector. Het gaat hierbij slechts om het deel van Nederland dat in de Europese Unie gelegen is, de overzeese gebieden van Nederland vallen niet onder deze regeling. Onder het platteland van Nederland wordt daarbij verstaan: het grondgebied van Nederland met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners. Woonkernen met meer dan 30.000 inwoners worden geacht ‘stedelijk gebied’ te zijn. Activiteiten worden geacht ten goede te komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland indien de activiteit zelf of de resultaten van de activiteit ten goede komen aan het platteland en/of de agrarische sector.

 

Artikel 1.3 Openstelling

In het openstellingsbesluit worden de subsidieplafonds vastgelegd, maar kunnen daarnaast ook de in deze regeling genoemde onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema’s, subsidiabele kosten en selectiecriteria, nader ingevuld worden zodat bij openstelling duidelijk is waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden. Zo wordt in deze regeling bijvoorbeeld aangegeven dat ‘landbouwers’ de begunstigden kunnen zijn, maar in een openstellingsbesluit kan dit nader gespecificeerd worden tot ‘varkenshouders’ , ‘biologische boeren’ of ‘landbouwers waarvan het bedrijf tenminste grootte x heeft’. En de subsidiabele activiteit kan in deze regeling zijn omschreven als ‘kennisoverdracht’, maar dat kan in een openstellingsbesluit nader gericht worden tot bv. ‘kennisoverdracht inzake klimaatadaptatie’. Ook kan een Provincie er voor kiezen om, vanwege beleidsmatige overwegingen, bepaalde kostensoorten die op grond van deze regeling subsidiabel gesteld zouden kunnen worden, in een specifiek geval toch niet subsidiabel te stellen. Bijvoorbeeld: afschrijvingskosten kunnen op grond van sommige artikelen subsidiabel gesteld worden, maar Provincies kunnen er voor kiezen om die kosten, bijvoorbeeld vanwege de hoge uitvoeringslasten die gemoeid zijn met het berekenen en beoordelen van die kosten, niet subsidiabel te stellen.

 

Dit betekent dat de in deze regeling genoemde mogelijkheden de maximale mogelijkheden weergeven, welke ingeperkt kunnen worden in een openstellingsbesluit. In die zin is openstelling per ‘submaatregel’ mogelijk. Wat niet mogelijk is, is dat er in een openstellingsbesluit nieuwe, niet in deze regeling genoemde, onderdelen – bijvoorbeeld een andere doelgroep of een andere subsidiabele activiteit - toegevoegd worden.Voor de selectiecriteriageldt dat de criteria genoemd in deze regeling meestal algemene criteria zijn, die in het algemeen nader uitgewerkt zullen worden in een openstellingsbesluit. Met name het criterium ‘de bijdrage aan in een openstellingsbesluit nader omschreven beleidsdoelen’ biedt de provincies de mogelijkheid bij openstelling van een maatregel voldoende sturingsmogelijkheden te hebben om te kunnen sturen op het bereiken van de provinciale beleidsdoelstellingen.

 

Bij alle maatregelen wordt het selectiecriterium ‘kosteneffectiviteit’ gebruikt. Met dit selectiecriterium wordt beoogd toepassing gegeven aan artikel 49 van Vo 1305/2013, waarin onder meer is bepaald dat de selectiecriteria borg dienen te staan voor een beter gebruik van financiële middelen. Met deze kosteneffectiviteit wordt bedoeld: in welke mate draagt de subsidie bij aan het realiseren van (beleids)doelstellingen. Voorbeeld: als er sprake is van een project dat onderdeel is van een groter programma of samenhangt met enkele andere (niet door de overheid of niet vanuit POP te subsidiëren) projecten, kan – kijkend naar de opbrengst van het programma of de opbrengst van het project in samenhang met die andere projecten (= spin off van het te subsidiëren project) - er sprake zijn van een relatief kleine subsidie die, door de spin off, grote (beleids)effecten sorteert. Als voorbeeld: een project van 100.000 euro dat een noodzakelijk onderdeel oplevert voor een programma dat in zijn totaliteit voor 1 miljoen euro aan ‘opbrengst’ voor een bepaald beleidsdoel genereert, zal naar verwachting hoger op dit selectiecriterium scoren dan een verder vergelijkbaar project met 100.000 euro aan subsidiabele kosten, waarbij er geen sprake is van een spin off effect.

 

Artikel 1.4 Samenstelling subsidieplafond en subsidiepercentages

Een subsidieplafond is het totaalbedrag dat bij een openstelling voor subsidieaanvragers beschikbaar wordt gesteld. POP-subsidies bestaan – in het algemeen – uit 50% nationaal overheidsgeld en een bijdrage van 50% die afkomstig is uit het door de EU aan Nederland beschikbaar gestelde bedrag aan middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Provincies zijn in het kader van onderhavige regeling aangewezen als beheerder van het ELFPO-budget. Provincies kunnen in een openstellingsbesluit slechts ELFPO-budget beschikbaar stellen, kunnen naast het ELFPO-budget òòk de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen òf kunnen – indien daar in het POP programma voor de betreffende maatregel in is voorzien - alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering’).

 

Indien een Provincie slechts ELFPO-middelen beschikbaar stelt, dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor (ELFPO)subsidie in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project beschikbaar is of zal komen. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging of bijdrageverklaring zijn.

 

Artikel 1.5 Doelgroep

In hoofdstuk 2 worden per maatregel de doelgroep of doelgroepen gedefinieerd. In dit artikel wordt bepaald dat een landbouwonderneming in het kader van deze regeling een MKB-bedrijf dient te zijn. Grote landbouwondernemingen, met meer dan 250 werknemers, komen in het kader van deze regeling niet voor subsidie in aanmerking.

 

Artikel 1.6 Samenwerkingsverbanden

In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Naast de in dit artikel benoemde vereisten, kunnen ook in de artikelen in hoofdstuk 2 of 3 én in het openstellingsbesluit aanvullende eisen aan samenwerkingsverbanden worden gesteld.

 

Artikel 1.7 Wijze van indienen van en vereisten aan een subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier. Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen, zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij slechts een gedeelte van de voorgeschreven informatie wordt aangeleverd en niet alle voorgeschreven informatie vòòr de sluitingsdatum van de tender is aangeleverd (zoals ‘pro forma aanvragen’) zullen niet in behandeling genomen worden. Dit om rechtsongelijkheid tussen aanvragers te voorkomen. Enige uitzondering hierop vormen gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor subsidietoekenning, maar niet essentieel zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer. Een subsidieaanvrager kàn derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens ook na sluiting van de tender, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te stellen termijn, aan te vullen.

 

De aanvraag dient in ieder geval een projectplan te bevatten, waarin ook wordt aangegeven wat de doelstelling(en) van het project is/zijn, of er een relatie is met andere projecten / of het project onderdeel uitmaakt van een groter programma en wat de doelstellingen daarvan zijn en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling’ wordt bedoeld: het beleidsdoel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: meer fietsers in de gemeente). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 25 km fietspad is aangelegd of verbeterd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe bezien/bepaald wordt of de doelstelling (meer fietsers in de gemeente) is bereikt.

 

Indien een aanvraag betrekking heeft op een investering, dient op grond van artikel 45 Verordening (EU) nr. 1305/2013 1e lid “de investering voorafgegaan te worden door een beoordeling van de te verwachten milieueffecten overeenkomstig het recht dat specifiek is voor deze soort investering, in gevallen waarin de investering waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben voor het milieu”. Dit betekent dat investeringen waarvoor voorafgaand aan de investering een milieu- of omgevingsvergunning verkregen moet zijn, die vergunning verkregen moet zijn vòòr er vanuit ELFPO voor die investering betalingen gedaan kunnen worden. Indien er geen milieu- of omgevingsvergunning verplicht is, bijvoorbeeld omdat de betreffende investering op grond van de Omgevingswet slechts gemeld hoeft te worden, dient de aanvrager een beperkte effectverkenning met een eigen oordeel aan te leveren, op grond waarvan blijkt dat er geen sprake is van een investering die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor zal hebben voor het milieu. De zwaarte van de verkenning zal afhangen van het soort/type investering.

 

Een belangrijk aandachtspunt voor de Europese Commissie is het punt ‘redelijkheid van kosten’. Indien er bij een project geen sprake is van een aanbestedingstraject zal door het Betaalorgaan in het algemeen worden vereist dat een aanvrager – ter onderbouwing van de redelijkheid van de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en als toelichting op de begroting– drie offertes aan de aanvraag toevoegt, op basis waarvan het Betaalorgaan de redelijkheid van de opgevoerde kosten kan bepalen.

 

Onderdeel van de aan te leveren gegevens is ook het aanleveren van informatie over subsidies of vergoedingen / bijdragen die voor dezelfde subsidiabele activiteiten van andere bestuursorganen, private organisaties of personen afkomstig zijn. Deze gegevens zijn enerzijds van belang om te kunnen beoordelen of er sprake is van een sluitende begroting, anderzijds kan op basis van deze gegevens ook worden bezien of er wellicht sprake zou kunnen zijn van cumulatie van subsidies of cumulatie met andere vormen van steun.

 

Aanvragen zullen vaak elektronisch ingediend kunnen worden. Als elektronisch indienen kàn, verdient elektronisch indienen van aanvragen sterk de voorkeur. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het echter niet mogelijk elektronisch indienen van aanvragen te verplichten.

 

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden. Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem (zie onder §1.3) en het in geval van dreigende overschrijding van het subsidieplafond en het toepassen van loting in de groep van ‘projecten met dezelfde score’, is het onwenselijk dat aanvrager(s) voor dezelfde activiteit meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) meerdere aanvragen worden gedaan, zal – tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) zullen afgewezen worden.

 

Er zijn projecten waarvan het effect in meerdere provincies ‘neerslaat’ of neer kan slaan. In dat geval kunnen provincies in onderling overleg besluiten over de financiering van het project. Die besluitvorming zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat één provincie subsidie verstrekt, maar een deel van de benodigde financiering (naar rato) van een andere provincie verkrijgt. In geval van investeringen zal het in het algemeen zo zijn dat de plaats van de investering leidend is: subsidie voor een investering door een bedrijf in provincie x, maar het grondgebied waar de investering geplaatst wordt is in provincie y, zal aangevraagd kunnen worden bij provincie y. Door middel van fysieke controles dan het daadwerkelijke gebruik van de investering gecontroleerd kunnen worden.

 

Op grond van de EU-regelgeving dienen subsidies in het algemeen een stimulerend effect te hebben. Een stimulerend effect van een subsidie is niet aanwezig indien de subsidiabele onderdelen van het project al zijn afgerond vòòr een subsidieaanvraag ingediend is. Maar ook indien een project al is begonnen voor de subsidieaanvraag is ingediend, is het de vraag of er sprake is van een stimulerend effect door de subsidie. Een project mag dan ook pas gestart worden als een subsidie aanvraag is ingediend. Uitzondering hierop vormen de zogenaamde voorbereidende activiteiten voor het project. Kosten voor voorbereidende activiteiten (= voorbereidingskosten) zijn algemene kosten ter voorbereiding van het project, zoals het inschakelen van adviseurs en het (laten) uitvoeren van haalbaarheidsstudies. De kosten moeten aantoonbaar zijn gemaakt ten behoeve van het specifieke project. Het kan hierbij overigens NIET gaan om de inzet van eigen personeel van een organisatie, indien de voorbereidende activiteiten feitelijk reguliere werkzaamheden voor dit personeel betreffen.

 

Voorbereidingskosten zijn op grond van artikel 1.12 subsidiabel, mits ze zijn gemaakt binnen een redelijke termijn voorafgaand aan het project. Die redelijke termijn is in zijn algemeenheid gesteld op 1 jaar vòòr de aanvraag is ingediend, maar in een openstellingsbesluit kunnen GS van die termijn van 1 jaar afwijken.

 

Omdat in geval van POP-subsidies er sprake kàn zijn van een POP-subsidieplafond dat slechts uit ELFPO-budget bestaat en een POP-subsidie waarbij ELFPO wordt toegekend alleen rechtmatig verleend wordt indien er ook eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld het feit dat een aanvraag – op het moment van beschikken - niet is voorzien van een bijdrageverklaring dan wel een subsidie- beschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering.

 

Overigens is ook de weigeringsgrond genoemd in artikel 4.35, 1e lid, onder a van de Algemene Wet Bestuursrecht is in dit geval onverminderd van toepassing. Dit betekent dat indien de uitvoering van de activiteit naar het oordeel van gedeputeerde staten technisch, financieel, organisatorisch of economisch niet haalbaar is, de subsidie geweigerd kan worden.

 

Artikel 1.9 Personeelskosten

Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden volgens de methode beschreven in dit artikel. Deze berekeningswijze is, voor wat betreft het aantal uren bij een voltijds dienstverband, verplicht voorgeschreven vanuit de van toepassing zijnde EU-verordeningen. De toeslag voor werkgeverslasten en de opslag voor indirecte kosten zijn zogenaamde standaardschalen van eenheidskosten. Indirecte kosten zijn daarbij alle kosten die niet direct toe te rekenen zijn aan de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, bijvoorbeeld bureaukosten. Overigens zijn personeelskosten (waarbij sprake is van de inzet van personeel waaraan salaris wordt uitbetaald) iets anders dat de kosten van eigen arbeid (aanvrager stopt zelf tijd in een project, maar indien de aanvrager niet in loondienst is en dus geen ‘loon’ krijgt, is er geen sprake van personeelskosten) én iets anders dan kosten van vrijwilligers. Deze laatste twee kostenposten zijn geregeld in artikel 1.11.

 

Aan de te vergoeden kosten voor personeel kàn in een openstellingsbesluit een maximum gesteld worden. Maar ook als er geen maximum gesteld wordt, geldt als algemeen uitgangspunt de redelijkheid van kosten. Loonkosten zijn dan ook gemaximeerd tot een uurtarief dat redelijk is gelet op de aard van de te verrichten werkzaamheden én het aantal te declareren uren is gemaximeerd op het aantal uren dat redelijkerwijs, gelet op de verrichtte of te verrichten werkzaamheden, aan de werkzaamheden besteed wordt. Hierbij is tevens van toepassing dat personeel, op jaarbasis, nooit meer uren kan declareren dan genoemd aantal van 1720 uur.

 

Bij de berekening van personeelskosten wordt uitgegaan van het meest recente bruto jaarloon. Bij de aanvraag van subsidie zal dit de kosten betreffen van het jaarloon voorafgaand aan de subsidieaanvraag, van een personeelslid van het niveau waarop personeel ingezet wordt in het project. Bij afrekening gaat het om de daadwerkelijk gemaakte kosten.

 

Artikel 1.10 Kosten aankoop van gronden

Indien het in het kader van een project noodzakelijk is om gronden aan te kopen, mogen de kosten voor de aankoop van die gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project bedragen, tenzij er een uitzondering op deze 10% regeling van toepassing is op grond van de leden 2 of 3 van dit artikel.

 

Praktijkvoorbeeld: Een project omvat de aanleg van een fietspad met EU-subsidiabele inrichtingskosten van € 810.000 waarvoor in totaal 2 ha grond moet worden aangekocht ad € 140.000,- De totale projectkosten bedragen dus € 950.000,- Als de aankoopkosten tot 10% over de totale subsidiabele kosten mogen bedragen, vormen de aanlegkosten van € 810.000 dus 90% van de totale subsidiabele kosten. De totale subsidiabele kosten bedragen in dit voorbeeld dan teruggerekend (100/90 x € 810.000,- =) € 900.000, waarvan € 90.000,- grondkosten. De overige € 50.000,- grondkosten zijn niet EU-subsidiabel.

 

Artikel 1.11 Berekeningswijze bijdragen in natura

Indien bij een maatregel genoemd in hoofdstuk 2 of 3 bijdragen in natura subsidiabel gesteld worden, worden in dit artikel de voorwaarden genoemd waaraan moet worden voldaan om een bijdrage in natura vergoed te kunnen krijgen.

 

Artikel 1.12 Subsidiabiliteit van de kosten

Kosten zijn slechts subsidiabel als de kosten worden gemaakt nadat een aanvraag om subsidie ingediend is. Uitzondering daarop vormen de zogenaamde voorbereidingskosten, zijnde kosten die aantoonbaar gemaakt zijn om te komen tot een projectplan. Het gaat hierbij met name om kosten van bijvoorbeeld adviseurs of haalbaarheidsstudies. Indien eigen personeel ten behoeve van een project wordt ingezet, zijn de voorbereidingsactiviteiten die het personeel heeft uitgevoerd slechts subsidiabel, indien die activiteiten aantoonbaar ten behoeve van het project gemaakt zijn én niet het reguliere werk van het betreffende personeel betreffen.

 

Artikel 1.13 Niet subsidiabele kosten

Bij de maatregelen genoemd in hoofdstuk 2 en 3 worden de subsidiabele kosten benoemd. Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.

 

Artikel 1.14 Adviescommissie

Subsidieaanvragen zullen, met uitzondering van aanvragen onder Leader, worden geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van tevoren vastgelegde selectiecriteria. Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, een adviescommissie in het leven te roepen, conform artikel 82 Provinciewet. Er kan daarbij sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie, van een adviescommissie bestaande uit deskundigen of een combinatie van beide. Indien gekozen wordt voor een deskundigen adviescommissie, zal de commissie voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 1.15 Prioritering subsidieaanvragen

Zoals beschreven in §1.3 worden projecten die worden geselecteerd door middel van het toepassen van tendering op basis van in het openstellingsbesluit aangegeven selectiecriteria en weging daarvan – al dan niet na advisering door een adviescommissie -, van een puntentotaal voorzien. Projecten worden op basis van dit puntentotaal gerangschikt op een prioriteitenlijst.

 

Projecten die niet voor subsidie in aanmerking komen omdat niet is voldaan aan één of meerdere subsidiabiliteitscriteria of de voorgeschreven minimale totaalscore niet wordt behaald, worden niet op de prioriteitenlijst opgenomen.

 

Subsidie wordt slechts verstrekt aan projecten opgenomen op de prioriteitenlijst, voor zover het subsidieplafond subsidiëring toelaat. Bij overschrijding van het subsidieplafond en een gelijk aantal punten op de selectiecriteria, treedt de procedure van loting, als beschreven in §1.3, in werking.

 

Artikel 1.17 Verplichtingen

Aan een subsidieverkrijger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd. Om te voorkomen dat projecten die nog niet uitvoeringsgereed zijn al wel meedoen in een tender en beslag leggen op een deel van het beschikbare budget, wordt een termijn ‘binnen twee maanden na subsidietoekenning starten met het project’ gehanteerd. Van deze termijn kan overigens in het openstellingsbesluit of de toekenningsbeschikking afgeweken worden.

 

Een vanuit het oogpunt van controle belangrijke verplichting is de verplichting tot het voeren van een inzichtelijke administratie. Die administratie dient tot 5 jaar nà de formele afsluiting van het POP3 op 31 december 2023, dus tot 31 december 2028, bewaard te worden.

 

Onder een sluitende urenadministratie en een volledig inkoopdossier wordt verstaan wat deze begrippen in het normale taalgebruik betekenen, namelijk een administratie zoals bijvoorbeeld een tijdschrijfsysteem van waaruit het ingezette aantal uren ten behoeve van het project inzichtelijk is resp. een dossier waarin alle documenten die betrekking hebben op de aankoop van een bepaalde investering overzichtelijk bijeen gebracht zijn.

 

In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht’), maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kàn worden en dus gebruiksklaar is (‘de machine is aangesloten’). Of de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wòrdt is niet controleerbaar en dus ook geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende 5 jaar gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft.

 

Artikel 1.19 Verrekening vermogensvoordeel

Voor zover het verstrekken van een subsidie leidt tot vermogensvorming, kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 4.41, tot verrekening van het vermogensvoordeel worden overgegaan, mits dit – in geval van een subsidie op basis van een wettelijk voorschrift - bij wettelijk voorschrift is bepaald. Dit artikel strekt ertoe die bevoegdheid te creëren.

 

Artikel 1.20 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

Op grond van artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die tijdens de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren waarmee tijdens de goedkeuring van die actie geen rekening is gehouden, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. Onder netto-inkomsten worden òòk begrepen besparingen die worden behaald als gevolg van de investeringen (zie de definitie in artikel 1.1). In artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 50.000,- bedragen.

 

Artikel 1.21 Verrekening netto inkomsten na uitvoering

Op grond van artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die na de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. In genoemd artikel worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan €1.000.000,- bedragen.

 

Artikel 1.23 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betalingen)

Dit artikellid biedt subsidieverkrijgers de mogelijkheid om tussentijds, vòòr afronding van het project, deelbetalingen (een tussentijdse betaling of voorschot op basis van realisatie) aan te vragen voor reeds gemaakte kosten. Om uitvoeringskosten te beperken, wordt de mogelijkheid tot het aanvragen van een tussentijdse betaling beperkt tot aanvragen van minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal 50.000 euro.

 

Artikel 1.24 Verlagen voorschot

Verlagen van een betalingsaanvraag (dat kan een voorschot zijn, maar ook een subsidievaststelling/eindbetaling) is van toepassing als in de betalingsaanvraag kosten zijn opgenomen waarvan niet kan worden vastgesteld dat ze subsidiabel zijn. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan onvoldoende onderbouwing van gemaakte kosten (bv ontbrekende facturen en/of betaalbewijzen), om kosten voor activiteiten die niet zijn verricht in het kader van het project, om kosten voor activiteiten die wel in het kader van het project zijn verricht, maar waarvan de kosten in de openstelling of in het besluit tot subsidieverlening niet subsidiabel gesteld zijn of kosten die dubbel opgevoerd worden (in één declaratie of al betaalbaar gesteld zijn in een eerdere declaratie). De betreffende – niet subsidiabele - kosten worden vanzelfsprekend niet vergoed. Indien de onjuist gedeclareerde kosten meer dan 10% bedragen van de totaal in de betreffende aanvraag gedeclareerde wel subsidiabele kosten, wordt het te verstrekken voorschot ook nog eens gecorrigeerd met het bedrag van de opgevoerde kosten die niet subsidiabel zijn. Die verlaging kan overigens nooit leiden tot een negatief bedrag. Deze regel is door de Europese Commissie ingesteld om zorgvuldigheid bij aanvragers te stimuleren. Indien een aanvrager aan kan tonen dat hij geen schuld heeft aan de onjuiste declaratie, kan van de korting worden afgezien.

 

Een rekenvoorbeeld:

 

Er is een subsidietoekenning verstrekt van 200.000 euro.

 

Er wordt een betalingsverzoek ingediend (voorschot op basis van realisatie) van 100.000 euro (er wordt voor 100.000 euro aan facturen en betaalbewijzen overlegd). Bij controle blijkt dat 20.000 euro aan facturen en betaalbewijzen NIET betaalbaar gesteld kan worden, omdat de facturen en betaalbewijzen geen in het kader van het project subsidiabel gestelde kosten betreffen. Er is dus sprake van 20.000 euro aan ‘onjuiste’ facturen, 80.000 euro aan facturen is wel subsidiabel. Er is daarmee sprake van een fout van 25% (20.000 ‘fout’ en 80.000 ‘goed’). Het te betalen voorschot van 80.000 euro (bedrag van de juiste facturen), wordt nu verlaagd met 20.000 euro (het totaal bedrag aan onjuiste facturen) en dus wordt een voorschot uitbetaald van 60.000 euro.

 

Artikel 1.25 Voorschotten vooruitlopend op realisatie

In een beperkt aantal gevallen is het mogelijk om vòòr de uitvoering van een project daadwerkelijk gestart is en kosten aantoonbaar gemaakt zijn, een voorschot (‘voorschot vooruitlopend op realisatie’) aan te vragen. De verordening [(EU) 1305/2013, artikel 42 lid 2 en art. 45 lid 4] beperkt de mogelijkheid voor dergelijke voorschotten tot investeringsprojecten en functionerings- en dynamiseringskosten bij Leader. Het voorschot bedraagt maximaal 50% van de totaal toegekende overheidssteun en kan slechts toegekend worden indien er voor 100% van het voorschot een garantie is verstrekt. Een dergelijke garantie kan worden verstrekt door een bank of daaraan gelijkgestelde instelling. Ook een overheidsgarantie kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, als garantiestelling geaccepteerd worden.

 

Artikel 1.26 Wijzigingsverzoeken

De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieverkrijger kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen. Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal Gedeputeerde Staten in ieder geval beoordelen in hoeverre de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking gekomen zou zijn. Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie als bedoeld in 1.14. Voor zover van toepassing / mogelijk, is het van belang dat een wijzigingsverzoek ingediend én goedgekeurd is, vòòr de aanvrager de uitvoering van het project daadwerkelijk aanpast. Aanpassingen die doorgevoerd worden vòòr een wijzigingsverzoek is goedgekeurd, voert de aanvrager voor eigen rekening en risico door.

 

Artikel 1.27 Subsidievaststelling

Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient tijdig bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend. Een aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk op de datum die vermeld is in de subsidietoekenning te worden ingediend. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan deze termijn indien nodig worden verdaagd.

 

Bij de aanvraag dienen alle bescheiden te worden overlegd die noodzakelijk zijn om de inhoudelijke uitvoering van het project, de financiële aspecten ervan en de behaalde resultaten te kunnen beoordelen. Soms zal ten behoeve van de aanvraag van subsidievaststelling een formulier zijn voorgeschreven dat gebruikt moet worden. Er moet bij de aanvraag in ieder geval een onderverdeling gemaakt worden naar de onderscheiden subsidiabele kosten. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een onderscheid dat is gemaakt in de subsidiebeschikking of, indien daarnaar in de subsidiebeschikking verwezen wordt, in de begroting bij de aanvraag.

 

De subsidieverkrijger dient een eigen beoordeling te geven van hetgeen het project heeft opgeleverd. Deze beoordeling gaat verder dan het feitelijk beschrijven van de activiteit(en) die is/zijn verricht. Het is van belang dat de subsidieverkrijger aangeeft in hoeverre de activiteit(en) daadwerkelijk heeft/hebben bijgedragen aan de (meer abstracte) doelstellingen van het project.

 

Artikel 1.29 verlagingen

Indien er sprake is van onregelmatigheden, moet de verleende of zelfs een reeds vastgestelde subsidie – op grond van EU-voorschriften - worden verlaagd. Onregelmatigheden zijn, kort gezegd, ‘een handeling of een nalaten, waardoor de begroting van de Gemeenschappen wordt of zou kunnen worden benadeeld’. Het is een koepelterm die feitelijk aanduidt dat er ‘iets’ anders is gegaan dan is afgesproken. Dat ‘iets’ kan van alles zijn, van een gebrekkige administratie tot investeringen waarvoor wel subsidie is verkregen, maar die helemaal niet gedaan blijken te zijn.

 

Hoofdstuk 2

§1 Trainingen, workshops en ondernemerscoaching en demonstraties

Art 2.1.1. Activiteiten

Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk. De activiteiten hebben een collectief karakter. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om deze landbouwers te informeren over nieuwe kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector. Demonstratieactiviteiten vinden plaats op proefstations, agrarische bedrijven of elk willekeurige andere locatie waar nieuwe kennis kan worden gedemonstreerd, onder het motto ‘eerst zien dan geloven’. Het zal hier bijvoorbeeld gaan om demonstratievelden, nieuwe apparatuur en stalconcepten. In het kader van dit artikel komen ook activiteiten in aanmerking die betrekking hebben op de opzet en het in stand houden van studiegroepen waarbij een grote groep van landbouwers onderling en met adviseurs en andere partijen, waar nuttig, kennis en ervaring kunnen uitwisselen rond een specifiek thema of over een vakgebied.

 

Art 2.1.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 60% bij projecten die zich hoofdzakelijk richten op het beperken van kosten, risico’s en nadelige gevolgen van externe effecten. Een subsidie van 80% is mogelijk voor projecten die hoofdzakelijk bijdragen aan verduurzaming/beperken van effecten op het milieu. Het gaat derhalve om het verschil in kennisontwikkeling van productieve en niet-productieve aard, cq bedrijfsbelang en maatschappelijk belang.

 

Artikel 2.1.7 selectiecriteria

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument voor provincies waarmee zij met het POP3-programma de nodige accenten kunnen geven om goed in te kunnen spelen op de regionale en lokale context. Er is onderscheid gemaakt tussen criteria die in elk geval gebruikt dienen te worden omdat deze in de EU-regelgeving of het POP3-programma onder de betreffende maatregel zijn benoemd of daarvan een logisch gevolg zijn, en aanvullende criteria waaruit gekozen kan worden. Om voldoende flexibiliteit te behouden is mede bepaald dat GS de criteria nader kan omschrijven. Dit beperkt zich niet alleen tot de beleidsdoelen waarop een aanvraag gericht dient te zijn.

 

Kosten voor het ontwikkelen van nieuwe kennis zijn in het kader van dit onderdeel van de regeling NIET subsidiabel. Niet uit te sluiten is dat bij wel subsidiabele activiteiten in het kader van deze maatregel òòk sprake is van ‘nieuwe kennis’ die ontwikkeld wordt. Het onderscheid zit tussen de ontwikkeling van nieuwe kennis (uitgesloten) en de overdracht van kennis die voor de doelgroep nog nieuw is. Mogelijk dat als neven effect van die kennisoverdracht nieuwe ideeën (kennis) worden gegenereerd, maar dat is geen bezwaar.

 

§2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen

Investeringen waarvoor op grond van deze verordening subsidie kan worden verstrekt, moeten gericht zijn op modernisering van de onderneming. De investeringen kunnen een maatschappelijk doel dienen, maar zullen ook bijdragen aan het rendement van de onderneming. Dit is de reden dat er een eigen bijdrage van 60% gevraagd wordt.

 

Een voorbeeld van een investering die primair een maatschappelijk doel dient zijn maatregelen om de afspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen van het boerenerf naar grond- en oppervlaktewater te reduceren met bassins waarin erfafspoelwater opgevangen en gezuiverd wordt.

 

Naast subsidie voor innovatieve fysieke investeringen kan ook subsidie worden verstrekt voor de eerste toepassing van nieuwe technieken, producten of processen, bijvoorbeeld voor mestscheiders of mestmonovergisters.

 

Paragraaf 2.2 is verder bedoeld voor investeringen in de toepassing van innovatieve technieken, processen of producten die nodig zijn voor projecten gericht op het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties waarvoor op basis van paragraaf 2.1 subsidie kan worden verstrekt. Dat kan bijvoorbeeld een innovatieve stal zijn, waarvan de investering een te zwaar beroep op het innovatiebudget zou doen.

 

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de investering betrekking hebben op één of meerdere van de thema’s zoals genoemd in artikel 2.2.1 lid 2.

 

§3 Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers

Voor boeren in Nederland is het een grote uitdaging om rendement en duurzaam produceren (rekening houdend met milieu, klimaatbestendigheid, dierwelzijn, diergezondheid/volksgezondheid, biodiversiteit en ruimtelijke kwaliteit) met elkaar te combineren. De meeste boeren hebben voldoende rendement om daarin voortdurend te investeren. Voor jonge boeren levert dan na start of overname van een bedrijf vaak problemen op, ze hebben dan vanwege hoge investeringslasten te maken met een investeringsdip. Daardoor blijven zij achter met verduurzaming van hun bedrijven. Ook blijken ze te kampen met hogere financieringslasten die vaak het gevolg zijn van recente overname of start van het bedrijf. Om deze reden willen wij juist deze specifieke groep van jonge boeren steunen.

 

Bovendien is een ontwikkeling dat boeren op steeds hogere leeftijd pas een eigen bedrijf starten of overnemen. Dit vinden we een ongewenste ontwikkeling omdat ondernemers hiermee langer afhankelijk blijven van hun voorgangers -meestal hun ouders- waardoor een kortere periode resteert om het bedrijf te moderniseren, de aflossingstermijn van de investeringen wordt immers sterk bekort.

 

Met deze regeling willen we jonge landbouwers stimuleren om duurzaam te investeren in hun bedrijf. Het zal voornamelijk gaan om de aanschaf van modernere installaties en machines waarmee de jonge landbouwer een achterstand kan inlopen.

 

Vervanging door dezelfde goederen die al op het bedrijf aanwezig waren, komen niet in aanmerking. De modernisering moet bijdragen aan verbetering van het milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks-en diergezondheid, landschap/ruimtelijke kwaliteit of biodiversiteit. Investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op verbetering van de rentabiliteit van bedrijven komen niet in aanmerking.

 

§4 Investeringen in infrastructuur

Algemeen

Om de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw te handhaven en te versterken is een blijvende investering in de landbouwstructuur noodzakelijk. Door deze investeringen kan de efficiëntie van de sector worden verhoogd. Dit kan worden bereikt door de juiste aanpassingen van percelen. Naast verbetering van de bedrijfsefficiëntie draagt de herstructurering van landbouwbedrijven tevens bij aan de realisatie van internationale doelen rondom water, Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), biodiversiteit en Natura-2000.

 

Deze maatregel betreft een combinatie van mogelijkheden ter verbetering van de verkaveling, de toegankelijkheid en de landbouwinfrastructuur enerzijds en verbetering van de ligging van landbouwbedrijven uit het oogpunt van milieu-, water- en natuurdoelen anderzijds. Verder komen er ook mogelijkheden voor de verbetering van de energie-infrastructuur van land- en tuinbouwbedrijven om geproduceerde energie te kunnen delen met andere bedrijven en instellingen.

 

Hoewel het realiseren van infrastructuur zowel positieve als negatieve effecten op natuur en milieu kàn hebben, afhankelijk van de omvang en de locatie van projecten, zal deze maatregel overwegend positieve effecten hebben op het milieu. Alle projecten moeten namelijk voldoen aan de (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals onder meer de voorwaarde dat project moet passen binnen vigerende bestemmingsplannen, waardoor negatieve effecten beperkt blijven. Een verplaatsing van bedrijven uit natuuroverwegingen heeft een positief effect op natuur. Een efficiëntere bedrijfsvoering kan leiden tot vermindering van de emissies (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen). Dit heeft een direct positief effect op de kwaliteit van bodem, water en lucht. Het schoner worden van het leefmilieu, betere luchtkwaliteit, meer groen, minder geuremissies, minder verkeersbewegingen, heeft op zijn beurt weer indirecte positieve effecten op het woon- en leefklimaat.

 

Deze submaatregel is gericht op investeringen in het landelijk gebied die bijdragen aan de verbetering van de verkaveling van de landbouwbedrijven en de daarbij behorende toegankelijkheid, bodemgesteldheid, waterhuishouding en/of de verplaatsing van landbouwbedrijven. Het gaat daarbij om de volgende concrete acties:

 

a) projecten gericht op draagvlakontwikkeling, inhuur van kavelruil-coördinatoren en andere experts, faciliteren aankoop ruilgronden opstellen en uitvoeren van verkavelingsplannen en verkavelings-procedures, vacatiegelden voor gebiedscommissies, kadaster- en notariskosten, projectmanagement;

In verband met de verbetering van de verkavelingsstructuur van landbouwbedrijven:

b) investeringen om kavels beter bewerkbaar en bereikbaar te maken zoals: graven en dempen van sloten, met elkaar verbinden van percelen, aanpassen van drainage, aanleg of verbetering van dammen en kavelpaden, aanpassen van het wegenstelsel, aanpassen van de waterhuishouding;

c) investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen om negatieve gevolgen van het verkavelingsplan op de omgeving te voorkomen zoals: aanbrengen van beplantingen, aanpassen van de wegen- en padenstructuur ten behoeve van het algemeen belang, aanpassen van de waterhuishouding ten behoeve van het algemeen belang;

In verband met bedrijfsverplaatsing van landbouwbedrijven:

d) het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen, het vervangen van een bestaand gebouw of voorziening door een nieuw, modern gebouw of nieuwe moderne voorziening, zonder dat daarbij de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;

Bij deze concrete actie gaat het uitsluitend om de verplaatsing van agrarische bedrijven met als doel verbetering van de landbouwstructuur, meestal in combinatie met milieu-, water- en natuurdoelen (bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van Natura 2000 gebieden).

 

§5 Niet productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS

De wettelijke basis van deze maatregel wordt gevormd door Verordening (EU) Nr. 1305/2013, in het bijzonder artikel 5 lid 4 aanhef in combinatie met artikel 17 lid 1 (d) en de op deze maatregel van toepassing zijnde gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen. De maatregel is gericht op niet-productieve investeringen voor herstel - en inrichtingsmaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit. De investeringen dienen altijd een link te hebben met de landbouw. Indien er niet productieve investeringen worden gedaan met een link met agrarische activiteiten (bijvoorbeeld: aanleg van een dam om waterpeil in natuurgebied te verhogen maar tegelijkertijd het waterpeil van nabijgelegen landbouwgronden niet te laten stijgen), dan is het mogelijk om mitigerende maatregelen die gelijktijdig met de investering genomen dienen te worden en die zijn gericht op het voorkomen van schade aan of verbeteren van het milieu of de biodiversiteit, mede te financieren (in genoemd voorbeeld: de dam wordt voorzien van een vistrap, om de visstand niet negatief te beïnvloeden).

 

Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Daarbij wordt gedacht aan inrichtingsmaatregelen voor specifieke soorten, aanleg en inrichting van landschapselementen zoals bijvoorbeeld houtwallen, singels en poelen, inrichting van weidevogelkerngebieden, inrichtingsmaatregelen voor hydrologische maatregelen PAS en daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen.

 

Bij de hydrologische maatregelen in Natura-2000-gebieden in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) maatregelen kan gedacht worden aan natuurversterkende maatregelen, die een link hebben met de landbouw, zoals de aanleg van regenwaterbuffers en stuwen, (waterconserverende) drainagesystemen en natte bufferzones, het omleggen van beken en het verhogen van waterpeilen.

 

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan zijn de aankoop van grond. In dat geval zijn de voorwaarden van artikel 1.10 onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering’ van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

 

Indien tweedehands installaties onderdeel uitmaken van de subsidiabele kosten, zijn de kosten daarvan subsidiabel tot maximaal de marktwaarde van die installaties.

 

De subsidiabele kosten in een project worden voor 100% gesubsidieerd. Indien de provincie slechts het ELFPO-budget ter beschikking stelt, dient de aanvrager bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen dat ook de verplichte nationale overheidsfinanciering ten behoeve van het project beschikbaar is (zie artikel 1.4 2e lid in combinatie met artikel 1.8 sub e). Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de inbreng van 50% van de totaal subsidiabele kosten door de aanvrager zelf, indien de aanvrager een waterschap is.

 

§6 Niet-productieve investeringen water

De wettelijke basis wordt gevormd door Verordening (EU) Nr. 1305/2013, in het bijzonder artikel 5 lid 4 aanhef in combinatie met artikel 17 lid 1 (d) en de toepasselijke gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen.

 

De submaatregel is gericht op niet-productieve investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen. Deze submaatregel is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Nederland.. De investeringen dienen altijd een link te hebben met de landbouw. Ook in dit geval zijn mitigerende acties mede subsidiabel (zie paragraaf 5).

 

Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om investeringen gericht op verbetering van de waterkwaliteit – en kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn, herstel natuurlijk toestand watersystemen, het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding en om maatregelen gericht op voorkomen en/of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting en bodemdaling waaronder het vergroten van het watervasthoudend vermogen van landbouwgrond en daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen.

 

Voorbeelden van maatregelen zijn aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die bijdragen aan doelen KRW en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, herstel watersystemen in of met invloed op landbouwgrond naar hun natuurlijke toestand, waaronder beekherstel, hermeandering waterlopen, herstellen migratiemogelijkheden, vernatting gronden , aanleg van bufferzone’s langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen in of met invloed op landbouwgrond vergroten, b.v. peilgestuurde drainage, aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.

 

In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, wordt subsidie verstrekt tot maximaal de marktwaarde van de activia.

 

De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidie aanvragen moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.

 

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan zijn de aankoop van grond. In dat geval zijn de voorwaarden van artikel 1.10 onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering’ van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

 

De subsidiabele kosten in een project worden voor 100% gesubsidieerd. Indien de provincie slechts het ELFPO-budget ter beschikking stelt, dient de aanvrager bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen dat ook de verplichte nationale overheidsfinanciering ten behoeve van het project beschikbaar is (zie artikel 1.4). Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de inbreng van 50% van de totaal subsidiabele kosten door de aanvrager zelf, indien de aanvrager een waterschap is.

 

§7 Samenwerking voor innovaties

Artikel 2.7.1. Subsidiabele activiteiten

Voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw zijn bruggen nodig tussen kennis en technologie met betrekking tot het onderzoek enerzijds en landbouwers, bosbeheerders, plattelandsgemeenschappen, bedrijven, ngo's en adviesdiensten anderzijds. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de in dit artikel genoemde thema’s.

 

Om dit te realiseren wordt de oprichting bevorderd van projectgerichte samenwerkingsverbanden. Deze zijn grotendeels vergelijkbaar met de operationele groepen van het EIP in paragraaf 8. Aangezien het geen verplichting is om als samenwerkingsverband onder paragraaf 7 deel te nemen aan het Europese EIP-netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw is deze uitvoeringsmaatregel geformuleerd. Deze samenwerkingsverbanden werken vervolgens op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven aan een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband.

 

Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel. Waar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder paragraaf 1.

 

Stapeling van middelen is niet toegestaan, de begunstigde moet daarom aangeven of voor dit project steun is ontvangen in het kader van maatregel 19 (LEADER) of andere maatregelen. Indien dat het geval is dan moet aangegeven worden hoeveel steun is ontvangen en voor welke onderdelen steun is gegeven. Ook moet dan worden aangegeven hoe de afstemming met de LEADER-groep heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 2.7.9. Selectiecriteria

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument voor Provincies waarmee zij met het POP3-programma de nodige accenten kunnen geven om goed in te kunnen spelen op de regionale en lokale context. Er is onderscheid gemaakt tussen criteria die in elk geval gebruikt dienen te worden omdat deze in het POP3-programma onder de betreffende maatregel zijn benoemd of daarvan een logisch gevolg zijn, en aanvullende criteria waaruit gekozen kozen kan worden. Om voldoende flexibiliteit te behouden is mede bepaald dat Gedeputeerde Staten de opgesomde criteria nader kunnen omschrijven. Dit beperkt zich niet alleen tot de beleidsdoelen waarop een aanvraag gericht dient te zijn.

 

§8 Samenwerking in het kader van het EIP

Artikel 2.8.1. Subsidiabele activiteiten

Het belangrijkste verschil met 2.7.1 is dat samenwerkingsverbanden zich dienen aan te melden bij en gebruik kunnen maken van het landelijke en Europese EIP-netwerk voor de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw. Binnen dit kader worden deze samenwerkingsverbanden operationele groepen (OG’s) genoemd.

Artikel 2.8.3. Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de operationele groep of een operationele groep in wording. De subsidie wordt daarbij verstrekt aan de penvoerder als bedoeld in artikel 1.6 lid 2c.

Artikel 2.8.8. Hoogte van de subsidie

Voor Operationele groepen binnen het kader van het EIP geldt voor fysieke investeringen een subsidiepercentage dat 20% hoger is dan bij samenwerkingsverbanden buiten het EIP-kader zoals beschreven onder paragraaf 7. Dit geldt ook wanneer binnen dit kader gebruik wordt gemaakt van paragraaf 2 (fysieke investeringen voor innovatie).

Artikel 2.8.9. Selectiecriteria

Zie toelichting artikel 2.7.9.

 

Hoofdstuk 3 Leader

Er zijn door de Europese Commissie meerdere maatregelen ontwikkeld op basis waarvan Leader-initiatieven ondersteund kunnen worden. Dit betreft: ondersteuning van de Locale Actie Groep (LAG) in de uitvoering, ondersteuning van projecten, ondersteuning van samenwerkingsprojecten van LAG’s onderling en het ondersteuning van organisaties die de status van LAG willen bemachtigen. De inhoudelijke voorwaarden waaraan projecten moeten voldoen en de voor de selectie van projecten te hanteren selectiecriteria zijn neergelegd in de Lokale Ontwikkelings Strategie (LOS) van het betreffende LAG.

 

§ 2 Voorbereidingskosten (submaatregel 19.1)

Artikel 3.2.1 subsidiabele activiteiten

De subsidiabele activiteiten moeten zijn gericht op het oprichten van een LAG en de daarbij horende LOS.

Artikel 3.2.3 subsidiabele kosten

De subsidiabele worden onderscheiden in kosten voor raadplegen en opleiden van belanghebbenden. Voor het opstellen van de LOS zijn alle daarmee samenhangende kosten subsidiabel, waardoor ook operationele en personeelskosten subsidiabel kunnen worden gesteld.

Artikel 3.2.4 hoogte van de subsidie

Subsidie voor deze maatregel ondersteund de oprichting van de LAG. Er is 100% subsidie toegelaten.

 

§ 3 Uitvoering van LEADER-projecten (submaatregel 19.2)

Artikel 3.3.3 subsidiabele kosten

Onder deze kosten zijn ook algemene kosten begrepen in verband met de uitgaven zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, advies over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied, met inbegrip van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies. Kosten voor het uitvoeren van haalbaarheidsstudies blijven subsidiabele uitgaven, ook indien er – mede op basis van de resultaten van de haalbaarheidsstudie - geen verdere uitgaven zijn.

 

§ 4 Voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de lokale groep (submaatregel 19.3)

De activiteiten onder deze maatregel zijn gericht op het vormen van samenwerkingsactiviteiten tussen lokale groepen. Er moet aansluiting zijn op de LOS anders wordt de subsidie geweigerd.

 

§ 5 lopende kosten, promotie en voorlichting (maatregel 19.4)

De activiteiten onder deze submaatregel zijn niet beperkt opgenomen. Wel is er budgettair een beperking opgelegd. Er mag maximaal 25% van het totaal beschikbare budget voor de maatregel worden ingezet voor deze submaatregel. Ook voor deze activiteiten geldt dat de LAG de mogelijkheid in de LOS moet hebben geschapen om voor subsidie in aanmerking te komen.

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1

In artikel 4.1 wordt bepaald dat als toezichthouders op deze regeling zijn aangewezen de aangewezen ambtenaren van RVO.nl en de NVWA. Deze ambtenaren zijn daartoe aangewezen op grond van de Betaalorgaanstatus van RVO.nl resp. het verrichten van controles ten behoeve van RVO.nl. Daarnaast kunnen GS besluiten nog andere toezichthouders te benoemen. Subsidieverkrijgers zijn verplicht altijd alle medewerking te verlenen aan aangewezen toezichthouders. Overigens zijn subsidieverkrijgers òòk verplicht medewerking te verlenen aan controlebezoeken die door aangewezen ambtenaren van de Europese Unie uitgevoerd worden. Het gaat hierbij om EU auditors, bijvoorbeeld van de Europese Commissie of van de Europese Rekenkamer.

 

Artikel 4.2

In artikel 4.2 wordt bepaald dat GS de verordening mogen wijzigen. Dit doet zich voor als het POP3 programma gewijzigd wordt op basis van een formele procedure (notificatie) bij de Europese Commissie. Ook kunnen er tussentijds aanpassingen plaats vinden op basis van nieuwe inzichten en interpretaties.

 

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

 

Haarlem 16 februari 2016,

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

J.W. Remkes, voorzitter.

G.E.A. van Craaikamp, provinciesecretaris

Uitgegeven op 23 februari 2016

Naar boven