Besluit van Gedeputeerde Staten van 16 februari 2016, PZH 2016-542519788 (DOS-2013-0010135) tot wijziging van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland

 

Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland,

 

Gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

 

Overwegende dat het wenselijk is om de wijzigingen in de landelijke modelregeling door te voeren in de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland;

 

Besluiten:

 

Vast te stellen de wijziging van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland

Artikel I

De Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel d komt te luiden:

    • d.

      inpassingsmaatregelen: maatregelen die noodzakelijk zijn om kavels goed bewerkbaar te maken en eventuele neveneffecten van herverkaveling tegen te gaan;.

  • 2.

    Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • l.

      voorbereidingskosten: kosten die worden gemaakt voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor subsidie en die aantoonbaar zijn gemaakt ten behoeve van de ontwikkeling van het projectplan noodzakelijk voor de aanvraag om subsidie.

B.

Artikel 1.2, komt te luiden:

Artikel 1.2 toepassingsbereik

  • 1.

    Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor activiteiten waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het landelijk gebied, het platteland of de agrarische sector in het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden.

  • 2.

    Tot het platteland behoort het gehele grondgebied met uitzondering van woonkernen met meer dan 30.000 inwoners.

  • 3.

    Subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

C.

Artikel 1.3, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel e komt te luiden:

    • e.

      de territoriale begrenzing van de openstelling;.

  • 2.

    Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • j.

      overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

D.

Artikel 1.5 komt te luiden:

Artikel 1.5 landbouwbedrijven

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan landbouwbedrijven die voldoen aan de criteria bedoeld in bijlage 1 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

 

E.

Artikel 1.6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

    • a.

      een door alle deelnemende partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst;

  • 2.

    Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • d.

      een verklaring van iedere deelnemende partij dat de deelnemer hoofdelijk aansprakelijk is voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.

  • 3.

    In het derde lid, onder b, wordt de zinsnede “als bedoeld in artikel 1.14, onder f de voeren” vervangen door: als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder g, te voeren.

F.

Na artikel 1.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.6a wijze van indienen van en vereisten aan een subsidieaanvraag

  • 1.

    In afwijking van artikel 9 van de ASV wordt een aanvraag om subsidie ingediend met gebruik making van de meest recente versie van een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld formulier.

  • 2.

    Een aanvraag om subsidie bevat ten minste:

    • a.

      een begroting van de kosten van de activiteit;

    • b.

      een toelichting op de begroting;

    • c.

      een financieringsplan van de kosten van de activiteit;

    • d.

      een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      een overzicht van inkomsten die met de uitvoeringen van de activiteit gegenereerd worden;

    • f.

      een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

      1° de doelstellingen van het project;

      2° een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      3° de wijze van uitvoering van het project;

      4° de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst;

      5° de verwachte realisatietermijn van het project;

      6° de verwachte resultaten van het project.

  • 3.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevings-effecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevings-effecten van de investering.

  • 4.

    Indien de verwachte realisatietermijn van het project langer is dan één jaar bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een meerjarenbegroting met een liquiditeitsplanning per jaar;

    • b.

      een overzicht in de tijd van de te onderscheiden fasen van het project.

  • 5.

    Een aanvraag om subsidie van een onderneming bevat tevens een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming geen onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) 702/2014.

G.

Artikel 1.7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel c vervalt.

  • 2.

    De onderdelen d tot en met g worden geletterd c tot en met f.

  • 3.

    In onderdeel e wordt de zinsnede “de aanvraag niet voorzien is van een subsidie intentie of beschikking” vervangen door: de aanvraag niet voorzien is van een subsidiebeschikking.

H.

Artikel 1.8, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    De voorbereidingskosten kunnen uitsluitend bestaan uit:

    • a.

      de kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • b.

      de kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • c.

      de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • d.

      personeelskosten van architecten, ingenieurs en adviseurs in loondienst van de subsidieontvanger, van in loondienst geschreven adviezen en haalbaarheidsstudies als bedoeld onder b en c;

    • e.

      eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.12, zevende lid, als architect, ingenieur of adviseur, voor geschreven adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied en haalbaarheidsstudies.

I.

Artikel 1.9 komt te luiden:

Artikel 1.9 personeelskosten

  • 1.

    Personeelskosten per uur worden berekend door het meest recente bruto jaarloon te delen door 1.720 uren op basis van een werkweek van 40 uur, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor de werkgeverslasten en een opslag van 15% voor de indirecte kosten.

  • 2.

    Tot het bruto jaarloon behoort het in enig jaar aan een werknemer betaalde salaris, inclusief een niet-prestatie gebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of een vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende cao of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten.

  • 3.

    Personeelskosten zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar.

  • 4.

    Indien sprake is van een parttime dienstverband, worden personeelskosten per uur naar rato berekend.

J.

Artikel 1.10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid wordt de zinsnede “subsidiabel tot maximaal 15% van de subsidiabele kosten” vervangen door: subsidiabel tot maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

  • 3.

    Indien de bebouwde of niet bebouwde gronden zijn gelegen in Natura 2000 gebieden of onderdeel uitmaken van Kaderrichtlijn Water-opgaven buiten de Ecologische Hoofd Structuur en een redelijk alternatief voor het behalen van de natuurdoelen ontbreekt, zijn de kosten van de aankoop van gronden subsidiabel tot maximaal 30 % van de totale subsidiabele kosten, indien dit in een openstellingsbesluit door Gedeputeerde Staten is bepaald.

K.

Artikel 1.11, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel d vervalt.

  • 2.

    De onderdelen e tot en met h worden geletterd d tot en met g.

  • L.

     

Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid komt te luiden:

  • 2.

    Bijdragen in natura zijn subsidiabel:

    • a.

      voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten van de activiteit exclusief de bijdragen in natura;

    • b.

      indien de aan de bijdrage in natura toegekende waarde niet hoger is dan de waarde die gewoonlijk op de desbetreffende markt wordt aanvaard;

    • c.

      indien er een onafhankelijke beoordeling en verificatie van de waarde van de bijdragen in natura mogelijk is.

  • 2.

    In het vierde lid wordt de zinsnede “van gronden is subsidiabel tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten” vervangen door: van gronden is subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten.

  • 3.

    Leden 6 en 5, worden vernummerd tot leden 6 en 7.

  • 4.

    Het zevende lid komt te luiden:

    7. De waarde van onbetaalde eigen arbeid wordt gewaardeerd op € 35,- per uur.

  • 5.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    8. De waarde van onbetaalde arbeid van vrijwilligers wordt gewaardeerd op € 22,- per uur

M.

Artikel 1.14 komt te luiden:

Artikel 1.14 verplichtingen van de subsidieontvanger.

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      indien de subsidieontvanger aanbestedingsplichtig is op grond van de Aanbestedingswet 2012 de Aanbestedingswet 2012 in acht te nemen;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen omschreven in de Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr.1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo);

    • c.

      indien de subsidie betrekking heeft op een investering de investering op het moment van de indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      indien de subsidie betrekking heeft op een productieve investering of een investering in infrastructuur, de investering gedurende vijf jaar in stand te houden;

    • e.

      binnen twee maanden na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening te starten met de uitvoering van de activiteit, tenzij in het openstellingsbesluit of de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • f.

      de activiteit binnen drie jaar na de bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening te hebben voltooid, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

    • g.

      een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met de onderliggende bewijsstukken:

      1° een sluitende urenadministratie;

      2° een deugdelijk en volledig inkoopdossier;

      3° bewijsstukken ten name van de subsidieontvanger waaruit de aard van de geleverde goederen of diensten blijkt;

    • h.

      de administratie en de daartoe behorende bescheiden te bewaren tot 31 december 2028;

    • i.

      eenmaal per jaar een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten in te dienen, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2.

    Een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder i, bevat ten minste:

    a. een overzicht en beschrijving van de uitgevoerde activiteiten;

    • b.

      een overzicht en beschrijving van eventuele afwijkingen van het projectplan, alsmede de oorzaak daarvan;

    • c.

      een beschrijving van de mate waarin de uitgevoerde activiteiten hebben bijgedragen aan de in het projectplan beschreven doelstellingen;

    • d.

      een overzicht en beschrijving van de activiteiten die in het komende jaar uitgevoerd zullen worden;

    • e.

      een overzicht en beschrijving van eventuele maatregelen die genomen worden om een eventuele achterstand in te lopen;

    • f.

      de financiële voortgang waarin ten minste is opgenomen:

      1° een actueel kostenoverzicht in relatie tot de begroting;

      2° een financieringsoverzicht alsmede een overzicht van toegezegde financiering van derden;

      3° de financiële planning voor de resterende looptijd van de activiteit.

N.

Artikel 1.15 komt te luiden:

Artikel 1.15 verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 2.1, 2.7 of 2.8 of op Hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden, overeenkomstig artikel 65 van VO (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

 

O.

Artikel 1.16 komt te luiden:

Artikel 1.16 verrekening van netto inkomsten na uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 2.1, 2.7 of 2.8 of Hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die na de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden overeenkomstig artikel 61 van VO (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

 

P.

In artikel 1.17, derde lid, wordt de zinsnede “wordt beëindigt wegens” vervangen door: wordt beëindigd wegens.

 

Q.

Na artikel 1.17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.17a wijzigingsverzoeken

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de beschikking tot subsidieverlening wijzigen.

  • 2.

    Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt niet gehonoreerd indien de wijziging:

    • a.

      leidt tot een activiteit die op grond van het openstellingsbesluit niet subsidiabel is;

    • b.

      leidt tot een lager behaald aantal punten op basis van de selectiecriteria dan het minimum aantal punten om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • c.

      zou leiden tot een lagere plaats op de prioriteitenlijst dan de plaats waarop het subsidieplafond is bereikt.

R.

Artikel 1.18 komt te luiden:

Artikel 1.18 aanvraag subsidievaststelling

  • 1.

    In afwijking van artikel 29, eerste lid, van de Asv dient de subsidieontvanger uiterlijk op de in de beschikking tot subsidieverlening genoemde datum een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling bevat ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk en financieel verslag;

    • b.

      facturen en betaalbewijzen;

    • c.

      een opgave van alle aan de activiteit gelieerde inkomsten, waaronder mede begrepen eventueel andere toegekende subsidies die op de gesubsidieerde activiteit betrekking hebben;

  • 3.

    Bij de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de subsidieontvanger een onderverdeling naar de onderscheiden subsidiabele kosten.

  • 4.

    Het inhoudelijk verslag bevat ten minste:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b.

      een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c.

      de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

    • d.

      de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, indien openbaarmaking een aan de subsidie verbonden verplichting is.

  • 5.

    Indien de aanvraag tot vaststelling van de subsidie tevens een verzoek om uitbetaling van de subsidie is bevat de aanvraag om vaststelling tevens de gegevens als bedoeld in artikel 1.19, tweede lid.

S.

Na artikel 1.18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.18a berekening subsidievaststelling

  • 1.

    De subsidie wordt vastgesteld op basis van werkelijke kosten en betalingen.

  • 2.

    Indien de aanvraag tot vaststelling van de subsidie tevens een verzoek om uitbetaling van de subsidie is, stellen Gedeputeerde Staten vast welk bedrag op grond van deze regeling, het openstellingsbesluit en de beschikking tot subsidieverlening kan worden verstrekt.

  • 3.

    Indien het gevraagde bedrag meer dan 10% hoger is dan het onder het tweede lid berekende bedrag, wordt het onder het eerste lid berekende bedrag verlaagd.

  • 4.

    De verlaging is gelijk aan het verschil tussen het gevraagde bedrag en het onder het tweede lid berekende bedrag.

  • 5.

    De subsidie wordt niet verlaagd indien de subsidieontvanger aantoont dat de aanvraag om vaststelling buiten zijn schuld facturen, betaalbewijzen of bewijsstukken bevat van kosten die niet subsidiabel zijn.

T.

Artikel 1.19, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Een aanvraag om voorschot bevat ten minste facturen en betaalbewijzen, een verslag omtrent de voortgang als bedoeld in artikel 1.14, eerste lid, onder i, en voor zover van toepassing bewijstukken inzake:

    • a.

      gemaakte personeelskosten;

    • b.

      geleverde bijdragen in natura;

    • c.

      afschrijvingskosten.

U.

Artikel 1.20 komt te luiden:

Artikel 1.20 berekening voorschot

  • 1.

    De hoogte van het te verstrekken voorschot wordt berekend op basis van werkelijke kosten en betalingen.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen vast welk bedrag op grond van deze regeling, het openstellingsbesluit en de beschikking tot subsidieverlening aan voorschot kan worden verstrekt.

  • 3.

    Artikel 1.18a, lid drie tot en met zes, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij toepassing van het vijfde en zesde lid, voor “de subsidie” wordt gelezen: het voorschot.

V.

Artikel 1.21 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede tot en met het zesde lid worden vernummerd tot het derde tot en met het zevende lid.

  • 2.

    Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2.

    Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt maximaal 50% van de verleende subsidie.

     

W.

Artikel 1.24 vervalt.

 

X.

Artikel 2.1.6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In onderdeel a wordt de zinsnede “loonkosten van bij de uitvoering van de activiteit betrokkenen” vervangen door: personeelskosten van de bij de uitvoering van de activiteit betrokkenen.

  • 2.

    Onderdeel g komt te luiden:

    • g.

      bijdragen in natura.

  • 3.

    Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel g door een punt, vervalt onderdeel h.

Y.

Artikel 2.1.9 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • d.

      de kosteneffectiviteit van de activiteit.

  • 2.

    Onder verlettering van het tweede lid, onderdelen b tot en met g tot onderdelen a tot en met f vervalt onderdeel a.

Z.

Aan artikel 2.2.4, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f.personeelskosten.

 

AA.

Artikel 2.2.5 vervalt.

 

AB.

Artikel 2.2.7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • d.

      de kosteneffectiviteit van de activiteit.

  • 2.

    Onder verlettering van het tweede lid, onderdelen b tot en met d tot onderdelen a tot en met c vervalt onderdeel a.

AC.

Paragraaf 2.3 komt te luiden:

Paragraaf 2.3 Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers

Artikel 2.3.1 lijst van investeringen

In aanvulling op artikel 1.3 stellen Gedeputeerde Staten een lijst op van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven. Deze lijst bevat geen investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op de verbetering van de rentabiliteit van een landbouwbedrijf.

Artikel 2.3.2 subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor investeringen die zijn opgenomen in de lijst bedoeld in artikel 2.3.1.

  • 2.

    De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot verduurzaming van landbouwbedrijven van jonge landbouwers.

Artikel 2.3.3 doelgroep

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers.

  • 2.

    Een jonge landbouwer is een persoon die bij het indienen van de aanvraag om subsidie niet ouder is dan 40 jaar, een erkende landbouwkundige opleiding of een gelijkwaardige opleiding afgerond heeft of over ten minste drie jaar werkervaring op een landbouwbedrijf beschikt en die:

    • a.

      zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigt; en

    • b.

      hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het landbouwbedrijf heeft wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen.

  • 3.

    Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is sprake als de jonge landbouwer:

    • a.

      op basis van de statuten of een schriftelijke door alle maten of vennoten ondertekende overeenkomst ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-; en

    • b.

      ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 4.

    Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is geen sprake indien:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, door elk der partijen eenzijdig kan worden opgezegd.

  • 5.

    Indien de investering waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt gedaan om te voldoen aan de normen van de Europese Unie voor landbouwproductie, wordt in afwijking van het eerste lid subsidie verstrekt aan jonge landbouwers die zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen, uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de betrokken landbouwer zich als bedrijfshoofd heeft gevestigd.

Artikel 2.3.4 aanvraagvereisten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.6a bevat de aanvraag om subsidie:

    • a.

      het KVK-nummer van het landbouwbedrijf;

    • b.

      de notariële akte van overdracht van aandelen of van de oprichting van de besloten vennootschap en het aandelenregister of de door alle maten getekende maatschapsakte met vermelding van alle maten;

    • c.

      een projectplan waarin is opgenomen een beschrijving van de investeringen per categorie waaruit blijkt dat de betreffende investering voldoet aan de omschrijving van de categorie genoemd in de lijst.

  • 2.

    Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf onder de verschillende bedrijfshoofden zoals bedoeld in artikel 2.3.8, tweede lid, bevat de aanvraag om subsidie tevens een accountantsverklaring.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen in aanvulling op artikel 1.3 nadere regels stellen omtrent de in het tweede lid bedoelde accountantsverklaring.

Artikel 2.3.5 weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.7 wordt subsidie geweigerd indien er op grond van deze paragraaf reeds subsidie is verstrekt voor het landbouwbedrijf of er op grond van hoofdstuk 2, titel 6 paragraaf 2 van de Regeling LNV subsidies of de Subsidieregeling jonge Agrariërs van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit reeds een subsidie is verstrekt aan de aanvrager.

Artikel 2.3.6 subsidievereisten

Indien de fysieke investering een onroerend goed betreft, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2 in aanmerking te komen, voldaan aan het volgende vereiste: de investering vindt op eigen grond van het landbouwbedrijf plaats of er is voor de investering het recht van opstal verleend door de eigenaar van de grond.

Artikel 2.3.7 subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie voor wordt verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      de kosten van architecten en ingenieurs;

    • d.

      de kosten van adviseurs duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

      de kosten van haalbaarheidsstudies.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat ook subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • b.

      de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • c.

      bijdragen in natura;

    • d.

      niet verrekenbare BTW;

    • e.

      personeelskosten.

Artikel 2.3.8 subsidiehoogte
  • 1.

    De subsidie bedraagt 30% van de subsidiabele kosten indien het landbouwbedrijf volledig bestaat uit jonge landbouwers.

  • 2.

    Indien er naast jonge landbouwers ook niet-jonge landbouwers bedrijfshoofd zijn in het landbouwbedrijf wordt de subsidie bedoeld in het eerste lid verlaagd met 20% per niet- jonge landbouwer, de verlaging bedraagt maximaal 80%.

  • 3.

    Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van de onderneming, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid, 30% van de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met het percentage eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge landbouwers.

  • 4.

    De subsidie bedraagt maximaal € 20.000,-.

  • 5.

    Indien toepassing van dit artikel er toe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 10.000,- wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 6.

    Het minimumbedrag aan subsidiabele kosten per fysieke investering, als bedoeld in artikel 2.3.1 is € 20.000,-.

Artikel 2.3.9 rangschikking

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen per fysieke investering op de lijst, bedoeld in artikel 2.3.1, een puntenaantal vast.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten hanteren het puntenaantal, bedoeld in het eerste lid, voor de rangschikking, bedoeld in artikel 1.13.

  • 3.

    Voor de rangschikking, bedoeld in artikel 1.13, kunnen Gedeputeerde Staten tevens de bijdrage aan een in een openstellingsbesluit nader omschreven beleidsdoel hanteren.

AD.

Aan artikel 2.4.5 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

i.personeelskosten.

 

AE.

In artikel 2.4.6 wordt de zinsnede “de subsidie bedraagt” vervangen door: de subsidie, bedoeld in artikel 2.4.1, eerste lid, onder a, bedraagt.

 

AF.

In artikel 2.4.7 wordt de zinsnede “de subsidie bedraagt” vervangen door: de subsidie, bedoeld in artikel 2.4.1, eerste lid, onder b bedraagt.

 

AG.

Artikel 2.4.8 komt te luiden:

Artikel 2.4.8 subsidiehoogte proces en procedure kosten in het kader van kavelruil of verplaatsing landbouwbedrijven

De hoogte van de subsidie voor proces en procedure kosten bedraagt 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.4.3, onder a en b, en artikel 2.4.4, onder a en b.

 

AH.

Artikel 2.4.9 komt te luiden:

Artikel 2.4.9 rangschikking

  • 1.

    Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking, bedoeld in artikel 1.13, ten minste de volgende criteria:

    • a.

      de kosteneffectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere beleidsdoelen.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen tevens één of meerdere selectiecriteria vaststellen die betrekking hebben op:

    • a.

      de noodzaak van de kavelruil of de bedrijfsverplaatsing;

    • b.

      de integraliteit van de kavelruil of de bedrijfsverplaatsing;

    • c.

      het aantal hectaren waarop de activiteit betrekking heeft;

    • d.

      het aantal partijen dat bij de activiteit betrokken is;

    • e.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de verbetering van het milieu, de waterhuishouding of de natuur;

    • f.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de verbetering van de leefbaarheid;

    • g.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de verkeersveiligheid.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen de criteria bedoeld in het eerste en tweede lid nader regelen in een openstellingsbesluit.

AI.

Na artikel 2.5.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.5.2a subsidievereiste

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het volgende vereiste: de activiteit heeft een aangetoonde directe relatie met de landbouw.

 

AJ.

Aan artikel 2.5.3, tweede lid, wordt, onder vervanging van een punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f.personeelskosten.

 

AK.

Artikel 2.5.5 komt te luiden:

Artikel 2.5.5 rangschikking

  • 1.

    Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking, bedoeld in artikel 1.13, ten minste de volgende criteria:

    • a.

      de kosteneffectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere beleidsdoelen.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen tevens één of meerdere selectiecriteria vaststellen die betrekking hebben op:

    • a.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen zoals vastgesteld in een of meer van de navolgende plannen:

      1° provinciaal plan als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening;

      2° provinciaal plan als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet;

      3° provinciaal plan als bedoeld in artikel 19 van de Natuurbeschermingswet 1998;

      4° natuurbeheerplannen;

      5° landschapsbeheerplannen;

  • b.

    de mate waarin onderhoud van de inrichtingsmaatregelen is gegarandeerd;

  • c.

    de mate waarin de activiteit bijdraagt aan herstel voor natuur, landschap en biodiversiteit.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen de criteria, bedoeld in het eerste en tweede lid, nader regelen in een openstellingsbesluit.

AL.

Na artikel 2.6.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.6.2a subsidievereiste

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het volgende vereiste: de activiteit heeft een aangetoonde directe relatie met de landbouw.

 

AM.

Aan artikel 2.6.3, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

f.personeelskosten.

 

AN.

Artikel 2.6.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding “1” geplaatst.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4, tweede lid, kan het subsidiepercentage voor 100% uit financiering afkomstig ELFPO bestaan, indien dit in een openstellingsbesluit is bepaald.

AO.

Artikel 2.6.5 komt te luiden:

Artikel 2.6.5 rangschikking

  • 1.

    Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking, bedoeld in artikel 1.13, ten minste de volgende criteria:

    • a.

      de kosteneffectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één over meerdere beleidsdoelen.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen tevens één of meerdere selectiecriteria vaststellen die betrekking hebben op:

    • a.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen zoals vastgesteld in een of meer van de navolgende plannen:

      1° provinciaal plan als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening;

      2° provinciaal plan als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet;

      3° provinciaal plan als bedoeld in artikel 19 van de Natuurbeschermingswet 1998;

      4° natuurbeheerplannen;

      5° landschapsbeheerplannen;

    • b.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het verminderen van nutriëntenemissies of eutrofiëring;

    • c.

      e mate waarin de activiteit bijdraagt aan de KRW-doelen;

    • d.

      de urgentie van de maatregelen om de doelen, bedoeld onder a tot en met c te realiseren;

    • e.

      de mate van samenwerking bij de uitvoering van de activiteit;

    • f.

      de mate waarin onderhoud van de inrichtingsmaatregelen is gegarandeerd;

    • g.

      het innovatieve karakter van de activiteit;

    • h.

      de mate waarin de activiteit samenhangt met andere initiatieven die bijdragen aan de verbetering van biodiversiteit, natuur of landschap.

AP.

Artikel 2.7.3 komt te luiden:

Artikel 2.7.3 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    het samenwerkingsverband;

  • b.

    de initiatiefnemer van een samenwerkingsverband in wording.

AQ.

Artikel 2.7.6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding “1” geplaatst.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2.

    Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.7.3, bestaat ten minste uit twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag en bevat ten minste één landbouwer of een organisatie die het belang van landbouwers vertegenwoordigt.

AR.

Artikel 2.7.7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

    • a.

      de kosten voor het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan;.

  • 2.

    Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • f.

      personeelskosten.

AS.

Artikel 2.7.8 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding “1” geplaatst.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.8, tweede lid, komen voorbereidingskosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend, niet voor subsidie in aanmerking.

AT.

Artikel 2.7.9 komt te luiden:

Artikel 2.7.9 subsidiehoogte

  • 1.

    Indien de activiteit betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      70% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, eerste lid, onderdelen b en c, en de kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, tweede lid, onderdeel f, voor zover het kosten voor samenwerking en kennisverspreiding betreft;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, eerste lid, onderdeel d tot en met i, en de kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, tweede lid, voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft;

    • c.

      40% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, eerste lid, onderdeel d tot en met i, en de kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, tweede lid, voor zover het kosten van productieve investeringen betreft;

    • d.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, eerste lid, onderdelen a en b, en de kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, tweede lid, onderdeel f, voor zover het kosten betreft voor de oprichting van een projectmatige samenwerking en het gezamenlijk formuleren van een projectplan.

  • 2.

    Indien de activiteit geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouw producten bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, eerste lid, onderdeel a tot en met h, en de kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, tweede lid, indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, eerste lid, onderdeel a tot en met h, en de kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, tweede lid, indien de subsidieontvanger een middelgrote onderneming is;

    • c.

      45% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, eerste lid, onderdeel a tot en met h, en de kosten, bedoeld in artikel 2.7.7, tweede lid, indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is;

    • d.

      40% van de subsidiabele kosten ,bedoeld in artikel 2.7.7, eerste lid, onderdeel i.

  • 3.

    De percentages, genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met c, kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      het samenwerkingsverband bestaat uit ten minste één kleine- of middelgrote onderneming en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt, en

    • b.

      een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

AU.

Artikel 2.7.10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • c.

      de kosteneffectiviteit van de activiteit.

  • 2.

    Onder verlettering van het tweede lid, onderdelen c tot en met e tot onderdelen b tot en met d vervalt onderdeel b.

AV.

Artikel 2.8.3 komt te luiden:

Artikel 2.8.3 nadere regels samenwerkingsverband

In aanvulling op artikel 1.3, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

  • a.

    de deelnemende partijen aan de operationele groep;

  • b.

    het minimale aantal bij de operationele groep betrokken partijen.

AW.

Artikel 2.8.4 komt te luiden:

Artikel 2.8.4 doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    de operationele groep;

  • b.

    de initiatiefnemer van een operationele groep in wording.

AX.

Artikel 2.8.8 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

    • a.

      de kosten voor het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan;.

  • 2.

    Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • f.

      personeelskosten.

AY.

Artikel 2.8.10 komt te luiden:

  • 1.

    Indien de activiteit betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogt van subsidie:

    • a.

      70% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, eerste lid, onderdelen b en c, en de kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, tweede lid onderdeel f, voor zover het kosten voor samenwerking en kennisverspreiding betreft;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, eerste lid, onderdeel d tot en met i, en de kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, tweede lid, voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft;

    • c

      40% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, eerste lid, onderdeel d tot en met i, en de kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, tweede lid, voor zover het kosten van productieve investeringen betreft;

    • d

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, eerste lid onderdeel a en b, en de kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, tweede lid onderdeel f, voor zover het kosten betreft voor de oprichting van een projectmatige samenwerking en het gezamenlijk formuleren van een projectplan.

  • 2.

    Indien de activiteit geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouw producten bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, eerste lid, onderdeel a tot en met h, en de kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, tweede lid, indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, eerste lid, onderdeel a tot en met h, en de kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, tweede lid, indien de subsidieontvanger een middelgrote onderneming is;

    • c

      45% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, eerste lid, onderdeel a tot en met h, en de kosten, bedoeld in artikel 2.8.8, tweede lid, indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is;

    • d

      40% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8.8 onderdeel i.

  • 3.

    De percentages genoemd in het tweede lid, onder a tot en met c kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      de operationele groep bestaat uit ten minste één kleine- of middelgrote onderneming en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt, en

    • b.

      een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan de operationele groep deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

AZ.

Artikel 2.8.11 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • c.

      de kosteneffectiviteit van de activiteit;

  • 2.

    Onder verlettering van het tweede lid, onderdelen c tot en met e tot onderdelen b tot en met d vervalt onderdeel b.

BA.

Na artikel 3.1.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1.2 afwijking wijze van rangschikking

Gedeputeerde Staten kunnen in een openstellingsbesluit afwijken van artikel 1.3 en artikel 1.13.

BB.

In artikel 3.5.4, tweede lid, wordt de zinsnede “activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.1, eerste lid, onder,” vervangen door: activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.1, eerste lid onder b.

BC.

In paragraaf 3.5 wordt artikel 3.4.5 subsidiehoogte vernoemd tot artikel 3.5.5 subsidiehoogte.

Artikel II

Dit besluit treedt inwerking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit wordt geplaatst.

 

Den Haag, 16 februari 2016

 

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

 

Drs. J. Smit, voorzitter

 

Drs. J.H. de Baas, Secretaris

 

 

TOELICHTING

Algemeen

De Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland is gebaseerd op een modelregeling die door alle twaalf provincies als basis wordt gebruikt voor de provinciale subsidieregeling. In de modelregeling zijn wijzigingen doorgevoerd. Met dit wijzigingsbesluit worden de wijzigingen in de modelregeling ook verwerkt in de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

A.

De definitie van jonge landbouwer is verplaatst naar paragraaf 2.3. Toegevoegd aan de begripsbepalingen zijn de begrippen inpassingsmaatregelen en voorbereidingskosten.

 

B.

Het toepassingsbereik van de regeling is gewijzigd, zodat duidelijk is dat alleen subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die ten goede komen aan het in de Europese Unie gelegen gedeelte van het Koninkrijk der Nederlanden.

 

C.

Met de wijziging wordt het ook mogelijk om nadere verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden, in een openstellingsbesluit op te nemen.

 

D.

Op grond van de regeling kan alleen subsidie worden verstrekt aan landbouwbedrijven die zijn aan te merken als een kleine of middelgrote onderneming. Voor de definities wordt verwezen naar bijlage 1 van de Europese Verordening nr. 651/2014 van de Commissie.

 

E.

In artikel 1.6 staan de voorwaarden waar een samenwerkingsverband moet voldoen. Gewijzigd is dat de samenwerkingsovereenkomst door alle deelnemende partijen moet zijn ondertekend en dat iedere deelnemer een verklaring moet overleggen waarin de deelnemer verklaart dat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor eventueel terug te vorderen subsidiebedragen.

 

G.

De weigeringsgrond dat subsidie wordt geweigerd indien de activiteit wordt uitgevoerd om te kunnen voldoen aan een wettelijke verplichting, is vervallen. Voor dergelijke activiteiten zal namelijk geen openstelling plaats hebben.

Daarnaast is de weigeringsgrond dat een aanvraag niet voorzien is van een subsidiebeschikking van een ander bestuursorgaan, gewijzigd. Het is niet meer voldoende om een intentie te overleggen. Een intentie om subsidie te gaan verstrekken biedt onvoldoende zekerheid.

 

H.

In artikel 1.8 staat waaruit de voorbereidingskosten uitsluitend uit kunnen bestaan. Toegevoegd zijn de personeelskosten en kosten van eigenarbeid voor architecten, ingenieurs en adviseurs die bij de subsidieaanvrager werkzaam zijn.

 

I.

De berekeningswijze van de personeelskosten is gewijzigd. Het percentage voor de toeslag van de werkgeverslasten is in het artikel opgenomen. Tevens is de definitie van het begrip bruto jaarloon in de regeling opgenomen.

 

J.

Aan artikel 1.10 is toegevoegd voor welke gevallen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit kunnen bepalen dat de aankoop van gronden subsidiabel zijn tot 30% van de totale subsidiabele kosten.

 

K.

Geschrapt is de bepaling dat geen subsidie wordt verstrekt voor kosten van activiteiten die worden uitgevoerd in strijd met EU-maatregelen of nationaal recht.

Voor dergelijke activiteiten zal namelijk geen openstellingsbesluit worden vastgesteld.

 

L.

Het artikel over de berekeningswijze van bijdragen in natura is gewijzigd. De voorwaarden waaronder de bijdragen in natura subsidiabel zijn, zijn herschreven. Daarnaast is de hoogte van de waardering van de inzet van vrijwilligers en van eigen arbeid in de regeling opgenomen.

 

M.

In artikel 1.14 staan de verplichtingen waaraan de subsidieontvanger moet voldoen.

De verplichting omtrent het aanbesteden is gewijzigd, er wordt nog slechts verwezen naar de Aanbestedingswet 2012. Voor de communicatieverplichting wordt nu verwezen naar de meest recente Europese verordening ( Uitvoeringsverordening nr. 808/2014) waarin de Europese eisen met betrekking tot de communicatie zijn opgenomen.

Toegevoegd is de verplichting om een gesubsidieerde investering op het moment van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie daadwerkelijk gebruiksklaar te hebben. Alleen de feitelijke aankoop of levering van de investering is niet voldoende.

 

N.en O.

De artikelen 1.15 en 1.16 zijn gewijzigd, omdat de artikelen een herhaling bevatten van Europese regelgeving. Voor de wijze waarop de netto inkomsten worden verrekend met de subsidie, wordt verwezen naar de relevante Europese regelgeving ( artikel 61 en artikel 65 van Verordening 1303/2013)

 

Q.

In het nieuwe artikel 1.17a wordt aangegeven in welke gevallen een wijzigingsverzoek niet gehonoreerd zal worden. Of een wijzigingsverzoek gehonoreerd kan worden hangt af van de activiteit die op grond van het betreffende openstellingsbesluit subsidiabel was. Daarnaast hangt het af van de selectiecriteria die in het betreffende openstellingsbesluit waren opgenomen.

Wordt de omvang een activiteit na een wijziging bijvoorbeeld veel minder, dan kan dat er toe leiden dat het wijzigingsverzoek niet gehonoreerd zal worden.

 

R.

Artikel 1.18 bevat de voorschriften waaraan een aanvraag tot vaststelling van de subsidie moet voldoen. Gewijzigd is dat de aanvraag niet meer binnen 13 weken na afloop van de activiteiten moet zijn ingediend, maar uiterlijk op de datum die in de beschikking tot subsidieverlening is opgenomen. Dit komt de duidelijkheid ten goede.

 

S.

In het nieuwe artikel 1.18a is aangegeven op welke wijze het bedrag wordt berekend waarop de subsidie wordt vastgesteld. Op basis van het ELFPO komt de aanvraag tot vaststelling niet voor. Het ELFPO gaat uit van betaalaanvragen. Bij betaalaanvragen mogen alleen kosten worden opgevoerd die subsidiabel zijn. Worden er te veel kosten opgevoerd die niet subsidiabel zijn, dan vind er een extra verlaging plaats van het bedrag dat kan worden uitbetaald.

De betaalaanvragen komen in deze regeling in twee vormen voor: de aanvraag om een voorschot en de aanvraag tot vaststelling.

 

T.

Ten tijde van de vaststelling van de Uitvoeringsregeling waren personeelskosten nog niet subsidiabel op grond van het Nederlandse POP-programma. Inmiddels kan wel subsidie worden verstrekt voor personeelskosten. Bij een aanvraag om een voorschot dienen dan ook bewijsstukken inzake personeelskosten te worden overlegd, in het geval de subsidie ook betrekking heeft op personeelskosten.

 

U.

Omdat in artikel 1.18a al wordt beschreven op welke wijze het uit te betalen bedrag op basis van een betaalverzoek wordt berekend, kan in artikel 1.20 worden verwezen naar artikel 1.18a.

 

V.

Aan artikel 1.21 wordt toegevoegd dat een voorschot vooruitlopend op realisatie maximaal 50% van de verleende subsidie kan bedragen. Dit is een voorwaarde die het ELFPO stelt aan voorschotten vooruitlopend op realisatie of uitvoering van de activiteit.

 

W.

Artikel 1.24 vervalt omdat de bepaling in de praktijk tegen uitvoeringsproblemen aanloopt.

 

X.

In artikel 2.1.6 wordt de term loonkosten vervangen door personeelskosten, zo wordt aangesloten bij de overige onderdelen van deze regeling. Omdat eigen arbeid een vorm van bijdragen in natura is, worden de onderdelen g en h samengevoegd.

 

Y.

Kosteneffectiviteit is een selectiecriterium dat altijd moet worden gehanteerd bij de rangschikking van aanvragen om subsidie. Het criterium wordt dus van het tweede lid verplaatst naar het eerste lid.

 

Z.

Ten tijde van de vaststelling van de Uitvoeringsregeling waren personeelskosten nog niet subsidiabel op grond van het Nederlandse POP-programma. Inmiddels kan wel subsidie worden verstrekt voor personeelskosten.

 

AA.

De bepaling dat geen subsidie wordt verstrekt voor de kosten van gebouwen waarvoor in de afgelopen 10 jaar steun is verstrekt of die op het moment van de subsidievaststelling niet aan de nationale vereisten voldoen, kan worden geschrapt omdat de bepaling niet meer in het Nederlandse POP-programma staat.

 

AB.

Kosteneffectiviteit is een selectiecriterium dat altijd moet worden gehanteerd bij de rangschikking van aanvragen om subsidie. Het criterium wordt dus van het tweede lid verplaatst naar het eerste lid.

 

AC.

De paragraaf 2.3 “Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers” wordt ingevuld.

Per openstelling stellen Gedeputeerde Staten een lijst met investeringen vast waarvoor subsidie kan worden aangevraagd en worden verleend. In de lijst geven Gedeputeerde Staten tevens het puntenaantal vast dat per investering behaald kan worden.

In artikel 2.3.3 wordt aangegeven op welke wijze wordt vastgesteld of een aanvrager een jonge landbouwer is en op welke wijze wordt vastgelegd of de jonge landbouwer zich voor het eerst als bedrijfshoofd vestigt.

De aanvrager kan kiezen op welke wijze de subsidie moet worden berekend. De subsidie kan worden berekend op basis van het aantal jonge landbouwers dat bedrijfshoofd is ten opzichte van het aantal niet- jonge landbouwers dat bedrijfshoofd is. De aanvrager kan ook kiezen om de subsidie te berekenen op basis van het aandeel van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge-landbouwers.

Indien de aanvrager kiest voor de berekening op basis van het eigen vermogen, moet bij de aanvraag een accountantsverklaring worden overlegd waarmee inzicht wordt geboden over de verdeling van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf.

De berekening van de subsidie op basis van het aantal jonge landbouwers dat bedrijfshoofd is ten opzichte van het aantal niet- jonge landbouwers dat bedrijfshoofd is van het landbouwbedrijf waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft werkt als volgt:

De investering waarvoor subsidie wordt gevraagd kost € 60.000,-.

Wanneer alleen jonge landbouwers bedrijfshoofd zijn bedraagt de subsidie 30% van de kosten tot maximaal € 20.000,-. In dit geval bedraagt de subsidie dus € 18.000,-.

In het geval er naast de jonge landbouwer(s) één niet-jonge landbouwer bedrijfshoofd is, wordt de subsidie verlaagd met 20%. In dit geval bedraagt de subsidie dus € 18.000 – 20%( =€ 3.600,-)= € 14.400,-..

Zijn er naast de jonge landbouwer(s) twee niet-jonge landbouwers bedrijfshoofd dan bedraagt de subsidie € 18.000 – 40%( = € 7.200) = € 10.800,-. De maximale verlaging van de subsidie is 80%. Dus bij vier of meer niet- jonge landbouwers die bedrijfshoofd zijn naast de jonge landbouwers bedraagt de subsidie in dit voorbeeld € 18.000,- - 80% (=€ 14.400,-) = € 3.200,-)

 

AD.

Ten tijde van de vaststelling van de Uitvoeringsregeling waren personeelskosten nog niet subsidiabel op grond van het Nederlandse POP-programma. Inmiddels kan wel subsidie worden verstrekt voor personeelskosten.

 

AE. tot en met AG.

De artikelen 2.4.6 tot en met 2.4.8 zijn herschreven, zodat duidelijker is wat de berekeningswijze is van de subsidie voor de verschillende kostensoorten.

 

AH.

Artikel 2.4.9 is herschreven zodat de formulering gelijk is aan de andere rangschikkingsartikelen in deze regeling.

 

AI.

Toegevoegd is dat de investeringen een directe relatie moeten hebben met de landbouw. Deze voorwaarde vloeit voor uit het ELFPO.

 

AJ.

Ten tijde van de vaststelling van de Uitvoeringsregeling waren personeelskosten nog niet subsidiabel op grond van het Nederlandse POP-programma. Inmiddels kan wel subsidie worden verstrekt voor personeelskosten.

 

AK.

Artikel 2.5.5 is herschreven zodat de formulering gelijk is aan de andere rangschikkingsartikelen in deze regeling.

 

AL.

Toegevoegd is dat de investeringen een directe relatie moeten hebben met de landbouw. Deze voorwaarde vloeit voor uit het ELFPO.

 

AM.

Ten tijde van de vaststelling van de Uitvoeringsregeling waren personeelskosten nog niet subsidiabel op grond van het Nederlandse POP-programma. Inmiddels kan wel subsidie worden verstrekt voor personeelskosten.

 

AN.

Bij de wijziging van het Nederlandse POP-programma heeft ook een verschuiving in de financiële verdeling van de ELFPO middelen plaatsgevonden. Hierdoor is het mogelijk dat voor niet-productieve investeringen water een subsidie wordt verstrekt die geheel bestaat uit ELFPO middelen.

 

AO.

Artikel 2.6.5 is herschreven zodat de formulering gelijk is aan de andere rangschikkingsartikelen in deze regeling.

 

AP.

Toegevoegd is dat ook de initiatiefnemer een samenwerkingsverband in wording een subsidie kan verkrijgen. Het oprichten van een projectmatig samenwerkingsverband is namelijk ook een activiteit waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

 

AQ.

Als subsidievereiste is toegevoegd waaraan een samenwerkingsverband moet voldoen. Aan het samenwerkingsverband moeten ten minste twee partijen deelnemen waaronder én landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigd.

 

AR.

Aan artikel 2.7.7 is toegevoegd dat ook het schrijven van een projectplan voor subsidie in aanmerking. Eveneens zijn de personeelskosten toegevoegd als subsidiabele kosten.

 

AS.

Omdat ook de oprichting van een samenwerkingsverband voor subsidie in aanmerking komt, komen voorbereidingskosten niet voor subsidie in aanmerking. Dit zijn namelijk vaak dezelfde activiteiten.

 

AT.

Artikel 2.7.9 is herschreven zodat duidelijker is op welke wijze de subsidie per kostensoort wordt berekend.

 

AU.

Kosteneffectiviteit is een selectiecriterium dat altijd moet worden gehanteerd bij de rangschikking van aanvragen om subsidie. Het criterium wordt dus van het tweede lid verplaatst naar het eerste lid.

 

AV.

Artikel 2.8.3 is herschreven zodat de formulering beter aansluit bij de paragraaf.

 

AW.

Toegevoegd is dat ook de initiatiefnemer een operationele groep in wording een subsidie kan verkrijgen. Het oprichten van een operationele groep is namelijk ook een activiteit waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

 

AX.

Aan artikel 2.8.8 is toegevoegd dat ook het schrijven van een projectplan voor subsidie in aanmerking. Eveneens zijn de personeelskosten toegevoegd als subsidiabele kosten.

 

AY.

Artikel 2.8.10 is herschreven zodat duidelijker is op welke wijze de subsidie per kostensoort wordt berekend.

 

AZ.

Kosteneffectiviteit is een selectiecriterium dat altijd moet worden gehanteerd bij de rangschikking van aanvragen om subsidie. Het criterium wordt dus van het tweede lid verplaatst naar het eerste lid.

 

BA.

Voor LEADER kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om het subsidieplafond op een afwijkende manier te verdelen dan artikel 1.3 en artikel 1.13 voorschrijven. In plaats van een tender kunnen Gedeputeerde Staten ook kiezen om aanvragen te behandelen op volgorde van ontvangst. Welke wijze van verdeling Gedeputeerde Staten hanteren blijkt uit een openstellingsbesluit.

Naar boven