Vaststelling Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 17 december 2015, kenmerk BC/2015005577, team Bestuur en Concernzaken, tot bekendmaking van het besluit van Provinciale Staten inzake vaststelling van de Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden

 

 

Gedeputeerde Staten maken bekend dat door Provinciale Staten in hun vergadering van 16 december 2015 is vastgesteld hetgeen volgt.

 

Besluit G-6

 

Provinciale Staten van Drenthe;

 

gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 27 november 2015, kenmerk 45/3.1/2015004682;

 

gelet op het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden;

 

 

BESLUITEN:

 

 

I. de Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden vast te stellen;

 

II. de Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden, zoals vastgesteld bij hun besluit van 14 november 2007, Provinciaal Blad nummer 53 van 2007, laatstelijk gewijzigd bij hun besluit van 23 september 2015, Provinciaal Blad nummer 7130 van 2015, in te trekken.

 

 

Assen, 16 december 2015

 

 

Provinciale Staten voornoemd,

 

dr.h.c. J. Tichelaar, voorzitter

mevrouw mr. drs. G.V. Buissink, griffier

 

 

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

namens dezen,

 

mevrouw drs. C. de Keijzer,

teamleider Bestuur en Concernzaken

 

 

 

Uitgegeven 22 december 2015

 

 

HOOFDSTUK I, BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissie: een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Provinciewet;

  • b.

    Rechtspositiebesluit gedeputeerden: het Koninklijk besluit van 22 maart 1994, Staatsblad nummer 241;

  • c.

    Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden: het Koninklijk besluit van 22 maart 1994, Staatsblad nummer 242;

  • d.

    Reisbesluit binnenland: het Koninklijk besluit van 1 maart 1993, Staatsblad nummer 144;

  • e.

    Reisregeling binnenland: het besluit van de minister van binnenlandse zaken van 16 maart 1993, nummer AB93/U280, Staatscourant nummer 56;

  • f.

    statenlid: lid van provinciale staten, niet zijnde gedeputeerde;

  • g.

    Verplaatsingskostenbesluit 1989: het Koninklijk besluit van 6 oktober 1989, Staatsblad nummer 424;

  • h.

    griffier: de griffier, bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Provinciewet;

  • i.

    provinciesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Provinciewet.

 

HOOFDSTUK II, VOORZIENINGEN VOOR STATENLEDEN

Artikel 2, Vergoeding voor de werkzaamheden

Aan het statenlid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, tweede lid, van genoemd Rechtspositiebesluit bij ministeriële regeling wordt gewijzigd.

Artikel 2a, Toelagen

  • 1.

    Naast de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, ontvangen fractievoorzitters in provinciale staten voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van die vergoeding op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van die vergoeding op jaarbasis voor elk statenlid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 6,4% van die vergoeding op jaarbasis.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid stelt de Commissaris van de Koningin vast:

    • a.

      hoeveel statenleden een fractie telt;

    • b.

      de duur van het fractievoorzitterschap.

  • 3.

    Het statenlid dat lid is van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Provinciewet, dan wel de rekenkamerfunctie, bedoeld in artikel 79p van de Provinciewet, uitoefent dan wel lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 151a, derde lid, van de Provinciewet, ontvangt voor de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten per jaar een toelage van 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, op jaarbasis.

  • 4.

    Voor de toepassing van het derde lid stelt de Commissaris van de Koningin de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten vast.

Artikel 3, Onkostenvergoeding

Aan het statenlid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het statenlidmaatschap verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, vierde lid, van genoemd Rechtspositiebesluit bij ministeriële regeling wordt gewijzigd.

Artikel 4, Berekening en betaling

  • 1.

    Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar statenlid is geweest ontvangt de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar statenlid is geweest.

  • 2.

    De betaling van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, en van de toelagen, bedoeld in artikel 2a, geschiedt in maandelijkse termijnen.

Artikel 5, Reiskosten

  • 1.

    Aan het statenlid worden vergoed de reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en van een commissie, alsmede de reiskosten ter zake van andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig de bedragen in de artikelen 2 en 4 van de Reisregeling binnenland.

Artikel 6, Verblijfkosten

Aan het statenlid worden vergoed de gemaakte noodzakelijke verblijfkosten voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en van een commissie, alsmede ter zake van andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen, tot ten hoogste de bedragen, vastgesteld bij of krachtens het Reisbesluit binnenland.

Artikel 7, Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1.

    De kosten van deelname van een statenlid aan cursussen, congressen, seminars en sympo-sia die in het provinciaal belang door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de provincie.

  • 2.

    Het statenlid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de provincie wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de provincie als deelname van belang is in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap.

Artikel 8, Computer en internetverbinding

  • 1.

    Op aanvraag stellen gedeputeerde staten het statenlid ten laste van de provincie voor de uitoefening van het statenlidmaatschap een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking.

  • 2.

    Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ten laste van de provincie ter beschikking is gesteld, verlenen gedeputeerde staten een statenlid op aanvraag voor de uitoefening van het statenlidmaatschap een tegemoetkoming voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. De tegemoetkoming bedraagt per jaar 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal 3 jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software die gedeputeerde staten aan statenleden in bruikleen ter beschikking stellen.

  • 3.

    Op aanvraag ontvangt het statenlid een vast bedrag ter vergoeding van de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of tweede lid genoemde computerapparatuur. Gedeputeerde staten stellen de hoogte van het in de eerste volzin bedoelde bedrag van de vergoeding vast.

  • 4.

    Het statenlid ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de provincie. Gedeputeerde staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.

Art. 9-13 [Vervallen] Artikel 13a, Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

  • a.

    de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 3;

  • b.

    de verstrekkingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid;

  • c.

    de vergoeding bedoeld in artikel 8, derde lid.

Art. 14- 20 [Vervallen] Artikel 21, Uitkering bij overlijden

  • 1.

    In geval van overlijden van het statenlid wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie het overleden statenlid niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden, die het statenlid laatstelijk genoot over een tijdvak van 3 maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie het overleden statenlid niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van het inkomen van het statenlid.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner, alsmede degene met wie het overleden statenlid ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een statenlid dat is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een statenlid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ingevolge artikel X 12 van de Kieswet.

Artikel 22, Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte

De artikelen 2 tot en met 4, 7, 8, 13A, 37 en 39 zijn van overeenkomstige toepassing op het statenlid aan wie ingevolge artikel X10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat de onkostenvergoeding die dit statenlid op grond van artikel 3 ontvangt de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepaling van toepassing is.

 

HOOFDSTUK III, VOORZIENINGEN VOOR GEDEPUTEERDEN

Artikel 23, Onkostenvergoeding

  • 1.

    Aan de gedeputeerde wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 21, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 21, tweede lid, van genoemd Rechtspositiebesluit bij ministeriële regeling wordt gewijzigd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is de onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten 93% van het voor hem ingevolge het eerste lid geldende bedrag indien de gedeputeerde op grond van artikel 31 een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking is gesteld.

Artikel 24, Reiskosten woon-werkverkeer

De gedeputeerde wordt voor het reizen tussen zijn woning en zijn plaats van tewerkstelling naar keuze:

  • a.

    een openbaar vervoerjaarkaart eerste of tweede klasse verstrekt;

  • b.

    een tegemoetkoming in de kosten van het reizen verleend overeenkomstig het bepaalde in de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.

Artikel 25, Zakelijke reiskosten

Aan de gedeputeerde wordt naast de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 24, vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 24 bedoelde reizen ten behoeve van de provincie gemaakt. De vergoeding betreft:

  • a.

    bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten, met inachtneming van artikel 24, onder a;

  • b.

    bij gebruik van een eigen personenauto: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bedrag, genoemd in artikel 4, onder b, van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.

Artikel 26, Dienstauto

De gedeputeerde heeft voor de uitoefening van zijn functie de beschikking over een dienstauto. Onder dienstauto wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan een door de provincie ingehuurde auto.

Artikel 27, Verblijfkosten

De gedeputeerde worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van reizen, bedoeld in artikel 25 volledig vergoed.

Artikel 28, Buitenlandse dienstreis

  • 1.

    Indien de gedeputeerde in het provinciaal belang een reis buiten Nederland maakt, worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.

  • 2.

    Voor een reis in het provinciaal belang buiten Nederland, niet zijnde een reis naar een Europese instelling, is vooraf toestemming van gedeputeerde staten vereist. Provinciale staten kunnen aan deze toestemming voorwaarden verbinden.

Artikel 29, Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1.

    De kosten van deelname van een gedeputeerde aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het provinciaal belang door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de provincie.

  • 2.

    De gedeputeerde die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de provincie wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de provincie als deelname van belang is in verband met de uitoefening van het ambt van gedeputeerde.

Artikel 30, Computer en internetverbinding

  • 1.

    Op aanvraag worden de gedeputeerde ten laste van de provincie voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2.

    Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ten laste van de provincie ter beschikking is gesteld, verlenen gedeputeerde staten de gedeputeerde op aanvraag voor de uitoefening van het ambt een tegemoetkoming voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. De tegemoetkoming bedraagt 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal 3 jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software die aan de gedeputeerden ten laste van de provincie in bruikleen ter beschikking worden gesteld.

  • 3.

    Op aanvraag ontvangt de gedeputeerde een vast bedrag ter vergoeding van de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of tweede lid genoemde computerapparatuur. Gedeputeerde staten stellen de hoogte van het in de eerste volzin bedoelde bedrag van de vergoeding vast.

  • 4.

    De gedeputeerde ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de provincie. Gedeputeerde staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.

Artikel 31, Mobiele telefoon

  • 1.

    Op aanvraag wordt de gedeputeerde voor de uitoefening van zijn ambt een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2.

    De gedeputeerde ondertekent daartoe een bruikleenovereenkomst met de provincie.

  • 3.

    Gedeputeerde staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 4.

    Op de bezoldiging van de gedeputeerde die de mobiele telefoon mede gebruikt voor privédoeleinden wordt voor dit privégebruik een nader door gedeputeerde staten te bepalen bedrag ingehouden.

Art. 32 [Vervallen] Artikel 33, Reis- en pensionkosten en verhuiskosten

De gedeputeerde die bij benoeming nog niet over woonruimte in de provincie beschikt heeft ten laste van de provincie aanspraak op vergoeding van:

  • a.

    reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden;

  • b.

    verhuiskosten in verband met de benoeming als gedeputeerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.

Artikel 33a, Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

  • a.

    de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 23;

  • b.

    de vergoedingen en verstrekkingen, bedoeld in de artikelen 24, 25, 27 en 28, voor zover deze niet worden gerekend tot een vergoeding of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • c.

    de verstrekkingen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, en artikel 31, eerste lid;

  • d.

    de vergoeding, bedoeld in artikel 30, derde lid.

HOOFDSTUK IV, VOORZIENINGEN VOOR COMMISSIELEDEN

Artikel 34, Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen

  • 1.

    Het lid van een commissie ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies een vergoeding die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 13 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 13 voornoemd wordt herzien.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 94 van de Provinciewet ontvangt.

  • 3.

    Geen vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie:

    • a.

      als statenlid of gedeputeerde;

    • b.

      uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke hoedanigheid dan wel van een functie bij een instelling die grotendeels van overheidswege wordt gesubsidieerd;

    • c.

      als vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering, tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het provinciaal belang dient.

  • 4.

    Voor leden van commissies als bedoeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden gelden de volgende vergoedingen voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie:

    • a.

      de leden en de voorzitter van de Commissie rechtsbescherming 250%;

    • b.

      de leden en de voorzitter van de Bezwarencommissie Personele Aangelegenheden 375%; en

    • c.

      de leden van de Adviescommissie Cultuur 200% en de voorzitter van deze commissie 400%;

van het in het eerste lid bedoelde bedrag van de vergoeding.

Artikel 35, Reis- en verblijfkosten

  • 1.

    Aan het lid van een commissie dat geen statenlid of gedeputeerde is en niet in zijn hoedanigheid van ambtenaar tot lid van de commissie is benoemd worden de reiskosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie en in verband met reizen binnen de provincie vergoed. De vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig de bedragen in de artikelen 2 en 4 van de Reisregeling binnenland.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde lid van de commissie worden vergoed de gemaakte noodzakelijke verblijfkosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie tot ten hoogste de bedragen, vastgesteld bij of krachtens het Reisbesluit binnenland.

Artikel 36, Buitenlandse excursie of reis

  • 1.

    Provinciale staten kunnen een commissie uit provinciale staten toestemming verlenen voor een excursie of reis naar het buitenland. Provinciale staten kunnen aan de toestemming voorwaarden verbinden.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde excursie of reis wordt door of vanwege de provincie georganiseerd.

  • 3.

    De in redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de provincie.

 

Artikel 36A Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

  • 1.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen de vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 12a van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden.

  • 2.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden verder aangewezen de vergoedingen en verstrekkingen bedoeld in artikel 34 en 35, 36, van deze Verordening, voor zover deze worden gerekend tot een vergoeding of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964.

 

HOOFDSTUK V, DE PROCEDURE VAN DECLARATIE

Artikel 37, Betaling van kosten

Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door:

  • a.

    betaling uit eigen middelen; of

  • b.

    rechtstreekse toezending van de factuur aan de provincie; of

  • c.

    een provinciale creditcard.

Artikel 38, Declaratie van vooruit betaalde kosten

  • 1.

    Voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 25, 27, 28, 33 en 35 wordt gebruikgemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door gedeputeerde staten is vastgesteld, indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald.

  • 2.

    Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde dient het declaratieformulier binnen twee maanden bij de griffier, onderscheidenlijk de provinciesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.

Artikel 39, Rechtstreekse facturering bij de provincie

  • 1.

    De vergoeding van kosten, bedoeld in de artikelen 7, 25, 27, 28, 29 en 33 kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde voor akkoord ondertekende factuur aan de provincie.

  • 2.

    Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door gedeputeerde staten is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.

  • 3.

    Het statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde dient het begeleidingsformulier en de factuur binnen 2 maanden in bij de griffier, onderscheidenlijk de provinciesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.

Artikel 40, Gebruik creditcard

  • 1.

    De vergoeding van kosten als bedoeld in de artikelen 25, 27, 28 en 33 kan plaatsvinden door gebruikmaking van de provinciale creditcard.

  • 2.

    Een provinciale creditcard wordt de gedeputeerde op aanvraag in bruikleen ter beschikking gesteld voor het doen van uitgaven die voor vergoeding of tegemoetkoming ten laste van de provincie in aanmerking komen. Aan de verstrekking van de creditcard kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 3.

    De provinciesecretaris draagt zorg voor de aanvraag, verstrekking en intrekking van provinciale creditcards. Bij de aanvraag wordt aangegeven of een persoonlijke pincode voor het opnemen van contant geld gewenst wordt.

  • 4.

    Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door gedeputeerde staten is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.

  • 5.

    Het begeleidingsformulier en de factuur worden binnen 2 maanden ingediend bij de provinciesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.

  • 6.

    Bij beëindiging van het ambt van gedeputeerde wordt de creditcard onverwijld ingeleverd.

  • 7.

    Verlies of diefstal van de creditcard wordt direct gemeld bij de desbetreffende creditcardmaatschappij en zo spoedig mogelijk ook bij de provincie. Het eigen risico bij verlies en diefstal komt mits is voldaan aan de daarvoor geldende regels, voor rekening van de provincie.

HOOFDSTUK VI, CITEERTITEL EN INWERKINGTREDING

Artikel 41, Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden.

Artikel 42, Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking:

  • a.

    voor wat betreft artikel 2a: met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009;

  • b.

    voor wat betreft artikel 36a: met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015;

  • c.

    voor het overige: op de dag na publicatie in het Provinciaal blad.

 

 

TOELICHTING

OP DE VERORDENING RECHTSPOSITIE GEDEPUTEERDEN, STATEN- EN COMMISIELEDEN

 

ALGEMEEN

 

Wettelijke regelingen

De regeling van de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies vindt op drie niveaus plaats, te weten bij wet, Algemene maatregel van bestuur (AMvB) en provinciale verordening. Wettelijk is voor gedeputeerden in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (APPA) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. Voor statenleden is de tijdelijke vervanging bij zwangerschap en bevalling of ziekte wettelijk geregeld. Verder zijn er algemene wettelijke voorzieningen voor werkenden die ook gelden voor gedeputeerden en statenleden. In de Provinciewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van gedeputeerden, staten- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn tot stand gekomen het Rechtspositiebesluit gedeputeerden en het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden. Daarin zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, is in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de verstrekking van een OV-jaarkaart en de uitkering bij aftreden als statenlid, geldt dat de provincie de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen.

 

Hoofdlijnen provinciale verordening

In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, genieten de gedeputeerden als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de provincie (artikel 43 van de Provinciewet). Een soortgelijke bepaling is in artikel 96 van de Provinciewet opgenomen voor staten- en commissieleden. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij provinciale verordening aan staten- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel ministeriële goedkeuring vereist.

 

De verordening bevat bepalingen inzake:

  • de beloning voor de werkzaamheden van staten- en commissieleden (artikelen 2, 2a en 34), waarbij is op te merken dat voor gedeputeerden niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het Rechtspositiebesluit gedeputeerden;

  • een vaste algemene onkostenvergoeding voor gedeputeerden en statenleden (artikelen 3 en 23);

  • reis- en verblijfkosten van gedeputeerden, staten- en commissieleden, waarbij voor gedeputeerden een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 5, 6, 24 tot en met 28, 35 en 36);

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige gedeputeerde (artikel 33);

  • beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan gedeputeerden en statenleden (artikelen 8, 30 en 31) en faciliteiten in de vorm van deelname van gedeputeerden en statenleden aan cursussen, congressen en dergelijke (artikelen 7 en 29);

  • de procedure van declareren (artikelen 37 tot en met 40).

De arbeidsverhouding van de gedeputeerde en het statenlid

Statenleden zijn niet in dienstbetrekking bij de provincie. De provincie is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, de Ziektewet en de WIA. Statenleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de provincie van de over de statenvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Eigen voorzieningen zijn er op die onderdelen getroffen in het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden en in onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking met de provincie is, vallen statenleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een statenlid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hierna).

Gedeputeerden zijn sinds de dualisering van het provinciebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat gedeputeerden direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het provinciebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Gedeputeerden vallen niet onder de werking van de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenhuis (ABP). Wachtgeld na aftreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor gedeputeerden geregeld in de Algemene pensioenwet politie-ke ambtsdragers. Gedeputeerden zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de provincie van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.

 

De loon- en inkomstenbelasting

 

Opting in regeling

Statenleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het statenlid kan met de provincie overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de "opting in regeling" genoemd. De administratie van de provincie is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de provincie en het statenlid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem, dan draagt de provincie de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het statenlid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de provincie onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt, zoals de vaste algemene onkostenvergoeding. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert. Ook kan betrokkene deelnemen in de spaarloonregeling die er voor het provinciaal personeel is.

 

Fiscale standaardpositie

Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd, geldt voor het statenlid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. De verstrekking van een OV-jaarkaart behoort dan ook in beginsel tot de te belasten voordelen. Zij kunnen niet deelnemen aan de Spaarloonregeling.

Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De provincie dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden door een opgave IB47. Verstrekkingen (bijvoorbeeld een OV-jaarkaart) moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het statenlid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hierna de toelichting op artikel 3).

Zoals hiervoor naar voren is gekomen, kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het statenlid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.

 

De vergoedingssystematiek

Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de provincie ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de provincie. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze van redeneren:

  • welke voorzieningen worden aangeboden door de organisatie (bedrijfsvoering en bestuurskosten);

  • welke voorzieningen zijn noodzakelijk voor de uitoefening van het ambt, maar zijn niet rechtstreeks aan te bieden door de organisatie;

  • kan voor deze voorzieningen nog een onbelaste vergoeding worden aangeboden (indien de loonbelasting geldt);

  • voor voorzieningen die niet onbelast aangeboden kunnen worden, kan een (bruto)vergoeding worden verstrekt.

Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende.

Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering

  • Bruikleen van computer- en communicatieapparatuur.

  • Zakelijk gebruik van dienstauto's.

  • Deelname aan cursussen en congressen en dergelijke.

De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de gedeputeerde of het statenlid, maar worden direct door de provincie voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de vergoedingssfeer.

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed

Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de gedeputeerde of het statenlid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed

Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto)kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 23 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat.

Voor statenleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.

Controle en verantwoording

Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke middelen - transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door provinciebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.

Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.

In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de Beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven, declaratie van vooruit betaalde kosten en het gebruik van creditcards. Daarnaast zijn er in de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- en communicatieapparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie. In aanvulling hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd. Daarbij gaat het onder meer om afspraken omtrent de bestuurlijke uitgaven die in aanmerking komen voor bespreking en zo nodig besluitvorming in het college van gedeputeerde staten. In die gedragscode is ook het beleid rond buitenlandse reizen en de bekostiging van zakendiners met derden opgenomen. Verder zijn er aanvullende administratieve procedures beschreven over de afwikkeling van declaraties en facturen en de daarbij te hanteren verdeling van verantwoordelijkheden en hoe bijvoorbeeld om te gaan met interpretatie- of meningsverschillen.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2, Vergoeding voor de werkzaamheden van het statenlid

In het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is geregeld dat statenleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer cao-lonen overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van de vergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat jaarlijks wordt bijgesteld.

Artikel 2a, Toelagen

In het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is geregeld dat aan fractievoorzitters in provinciale staten een extra toelage wordt toegekend. De regeling sluit aan bij die voor fractievoorzitters in de Eerste Kamer. De toelage houdt verband met de extra tijdsinspanningen van fractievoorzitters. De hoogte is afhankelijk van de omvang van de fractie. De voorziening in het Rechtspositiebesluit is voor de volledigheid en transparantie opgenomen in artikel 2a, eerste en tweede lid.

Artikel 2a, derde en vierde lid, voorziet in een toelage voor statenleden die werkzaamheden verrichten voor 'zware' statencommissies. Het betreffen activiteiten die vallen buiten de reguliere werkzaamheden als statenlid. Deze extra activiteiten voor een beperkt deel van de statenleden hebben vaak een incidenteel karakter met een aanzienlijk tijdsbeslag. De hoogte van de toelage is bepaald op het maximumbedrag dat daarvoor is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit (5% van de vergoeding voor de werkzaamheden). Reguliere commissies, die zijn ingesteld ter voorbereiding van de besluitvorming in provinciale staten op grond van artikel 80 van de Provinciewet, vormen geen grond om deze toelage toe te kennen.

Artikelen 3 en 23, Vaste onkostenvergoeding

Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van gedeputeerde c.q. aan het statenlidmaatschap verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten:

  • representatie

  • vakliteratuur

  • contributies, lidmaatschappen

  • telefoonkosten

  • bureaukosten en porti

  • zakelijke giften

  • bijdrage aan fractiekosten

  • ontvangsten thuis

  • excursies

Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/pc en cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke voorzieningen getroffen (zie de artikelen 7, 8, 29 en 30). De onkostenvergoeding is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld. De vaste kostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt. Om netto het bedrag van de vaste kostenvergoeding gelijk te houden is het (neerwaarts bijgestelde) bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief van 52%. Deze brutering heeft echter geen betrekking op statenleden die niet hebben geopteerd voor het loonbelastingregime. Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming bestaan. Zij ontvangen de vaste kostenvergoeding zonder de brutering.

De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in de rechtspositiebesluiten voor gedeputeerden en statenleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de artikelen 3 en 23 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van de kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van de kostenvergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat jaarlijks wordt bijgesteld.

In de vaste kostenvergoeding zit ook een component telefoonkosten. In de situatie dat de gedeputeerde gebruikmaakt van de door de provincie beschikbaar gestelde mobiele telefoon voor zakelijk gebruik moet er een korting worden toegepast op die vaste kostenvergoeding om te voorkomen dat voor dezelfde zakelijke telefoonkosten zowel in natura (mobiele telefoon in bruikleen) als in geld (via de vaste kostenvergoeding) een voorziening ten laste van de provincie is getroffen. Dat is geregeld in artikel 23, tweede lid. Hiervoor geldt een korting van 7% op de vaste onkostenvergoeding.

Artikel 5, Reiskosten statenleden

In dit artikel is het recht op vergoeding van reiskosten voor statenleden geregeld. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet. Vergoed kunnen worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt (per 2007: € 0,37 bij gebruik van de eigen auto). De vergoeding van de reiskosten met het openbaar vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Kilometervergoedingen die hoger zijn dan € 0,19 zijn voor dat hogere deel belast.

Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.

Artikel 6, Verblijfkosten statenleden

Dit artikel regelt de vergoeding van verblijfkosten. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet. De vergoeding kan worden toegekend als het statenlid een staten- of commissievergadering bijwoont maar ook in geval van dienstreizen. Daarvoor gelden dezelfde maxima als voor het rijkspersoneel.

Vergoeding of verstrekking van maaltijden is onbelast als de vergoeding of verstrekking een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. Daarvan is niet zonder meer sprake bij deelname aan staten- en commissievergaderingen, maar wel bij tot in de avond doorlopende vergaderingen waardoor men niet op de gewone tijd kan eten, alsmede tijdens dienstreizen. Als het zakelijk karakter van niet meer dan bijkomstig belang is moet de vergoeding of de waarde in het economisch verkeer van de verstrekking tot het loon worden gerekend. Bij verstrekkingen in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines met een privékarakter wordt de waarde van een kantinemaaltijd vastgesteld op een forfaitair bedrag. Als de maaltijd in de bedrijfskantine een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft geldt de hoofdregel. De vergoeding of verstrekking van maaltijden is dan onbelast.

Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikelen 7 en 29, Cursus, congres, seminar of symposium

Zoals hiervoor al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de provincie. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald. Een onderscheid is gemaakt tussen cursussen, congressen en dergelijke die door of vanwege de provincie in het provinciaal belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen en dergelijke waaraan individuele statenleden of gedeputeerden in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap c.q. het ambt van gedeputeerde op eigen initiatief deelnemen. In het laatste geval zijn er aanvullende voorwaarden gesteld (inhoudelijke informatie over de cursus of het congres en een kostenspecificatie). Hierbij kan voor statenleden de fractievoorzitter een rol spelen. In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen of de fractievoorzitter de aanvraag ondersteunt.

De in deze artikelen bedoelde cursussen en congressen hebben een zakelijk karakter en zijn aan te merken als beroepskosten waarvan de vergoeding c.q. verstrekking van loonbelasting is vrijgesteld. Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikelen 8 en 30, Computer en internetverbinding

Voor de uitoefening van het statenlidmaatschap en het ambt van gedeputeerde wordt op aanvraag om niet een computer met bijbehorende apparatuur en software in bruikleen beschikbaar gesteld. Bijbehorende apparatuur is apparatuur die is bestemd om aan de computer te worden gekoppeld om informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn een modem, een printer, een fax en een digitale fotocamera. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die het statenlid en de gedeputeerde met de provincie sluit. Het model van die overeenkomst is door gedeputeerde staten vastgesteld.

De grondslag voor deze faciliteit is te vinden in de rechtspositiebesluiten voor gedeputeerden en staten- en commissieleden. Zoals hiervoor al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de provincie. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald.

Ook bestaat de mogelijkheid om het statenlid op aanvraag een tegemoetkoming te verlenen voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer met randapparatuur. Om redenen van beheer en het eenduidig aanbieden van systemen heeft het de voorkeur om gebruik te maken van de bruikleenoptie.

Sinds 2005 kan een computer met bijbehorende apparatuur en software alleen onbelast worden vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld indien deze geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. Er wordt van uitgegaan dat gedeputeerden en statenleden de computer niet geheel of nagenoeg geheel zakelijk zullen gebruiken. Dat betekent dat zowel de vergoeding, de verstrekking als de terbeschikkingstelling van computerapparatuur en de daaraan gekoppelde tegemoetkoming zijn belast. In verband hiermee vindt er gedurende de afschrijvingsperiode van 3 jaar voor de door de provincie beschikbaar gestelde computer een fiscale bijtelling plaats van 30% van de waarde in het economisch verkeer op het moment van eerste ingebruikneming. Na het derde jaar wordt de waarde op nihil gesteld. Geregeld is dat de provincie op aanvraag 30% van de aanschafprijs vergoedt gedurende de 3 jaar dat in verband met het beschikbaar stellen van de computer belasting is verschuldigd. Het belastingnadeel wordt met andere woorden in die 3 jaar gecompenseerd. Daarbij wordt omwille van een uniforme en eenvoudige uitvoering uitgegaan van een voor ieder gelijk belastingnadeel. Dat kan voor statenleden met een laag belastingtarief een gering voordeel zijn. De vergoeding ter compensatie van het belastingnadeel is overigens belast. Indien een computer tijdens het kalenderjaar wordt verstrekt geldt in het eerste en vierde kalenderjaar een vergoeding naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden waarin de computer beschikbaar is gesteld. Het is ook mogelijk om een dergelijke vergoeding te geven voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer. Ook dan is de vergoeding belast. Daarvoor vindt geen compensatie plaats. Uitgegaan wordt hier van ten hoogste de aanschafwaarde van de computer die de provincie ter beschikking stelt.

De aanleg- en abonnementskosten van de internetvoorziening komen ten laste van de provincie. Gedeputeerde staten stellen hiervoor een voor ieder gelijk vast bedrag vast. Hier is ervan uitgegaan dat de internetaansluiting voor meer dan 10% zakelijk gebruikt wordt. De verstrekte vergoeding is in dat geval onbelast. Voor de vergoeding van een internetaansluiting via ADSL/kabel wordt uitgegaan van maximaal € 20,-- per maand. Gedeputeerde staten zullen jaarlijks dit bedrag zo nodig bijstellen.

Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Gezien de grote variëteit aan mogelijkheden, de snelle ontwikkelingen op ICT-gebied en de verschillende behoeften in provincies zijn er niet allerlei aanvullende regelingen op detailniveau opgenomen, maar is in het zesde lid aan gedeputeerde staten de bevoegdheid gegeven om nadere (huishoudelijke) regels vast te stellen om maatwerk te leveren op het niveau van de individuele provincie. Daarbij kan worden gedacht aan het regelen van de frequentie van het beroep dat op de voorziening kan worden gedaan (bijvoorbeeld maximering van de vergoe-ding van aanschaf/gebruik van de pc tot drie jaar per zittingsperiode) of aan regeling van het moment waarop moet worden gekozen uit de soorten voorzieningen (bruikleen of vergoeding bij aanschaf c.q. gebruik van de eigen pc), bijvoorbeeld eenmaal bij aanvang van de statenperiode.

Artikel 21, Uitkering bij overlijden

Bij overlijden van het statenlid bestaat er voor de nagelaten betrekkingen recht op een overlijdensuitkering ter grootte van de vergoeding voor de werkzaamheden welke het statenlid over de laatste drie maanden genoot. Deze voorziening sluit aan bij die voor gedeputeerden.

Artikelen 21, derde lid, en 22

Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte

Vanaf 11 oktober 2006 is wettelijk de tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers wegens zwangerschap en bevalling of ziekte geregeld. De wettelijke regeling geldt voor leden van de Tweede en Eerste Kamer en voor raads- en statenleden. Het statenlid dat van deze wettelijke regeling gebruik wil maken wordt op diens verzoek tijdelijk ontslag verleend voor een vaste termijn van 16 weken en wordt in die periode vervangen. Na afloop van die 16 weken herleeft het statenlidmaatschap van rechtswege. Er vindt dan geen hernieuwd onderzoek naar de geloofsbrieven plaats en de eed hoeft niet hernieuwd te worden afgelegd. Een opeenvolging van vervanging bijvoorbeeld wegens zwangerschap en bevalling en daarna wegens ziekte is mogelijk. Er moet dan opnieuw een verzoek worden gedaan. Vervanging is beperkt tot drie perioden van 16 weken. De vervanger wordt tijdelijk maar volwaardig lid van provinciale staten. Betrokkene wordt op dezelfde wijze verkozen en staat dus op dezelfde kandidatenlijst. Er vindt onderzoek van de geloofsbrieven plaats en de eed moet worden afgelegd.

De rechtspositionele voorzieningen in verband met de tijdelijke vervanging van statenleden is geregeld in het Rechtspositiebesluit en doorvertaald in de artikelen 21, derde lid, en 22 van deze verordening. Dat betreft zowel de aanspraken van het vervangen statenlid als van degene die als tijdelijke vervanger wordt aangesteld.

Voor het vervangen statenlid blijft de financiële rechtspositie zoveel mogelijk dezelfde. Zo blijven bijvoorbeeld de vergoeding voor de werkzaamheden en de voorzieningen voor computer- en communicatieapparatuur ongewijzigd. Omdat de reis- en verblijfkosten direct verbonden zijn aan de daadwerkelijke uitoefening van het statenlidmaatschap, blijven vergoedingen daarvoor gedurende de periode van tijdelijk ontslag achterwege. De vaste onkostenvergoeding vervalt niet in die periode maar wordt gehalveerd. De vaste onkostenvergoeding ziet immers voor een deel op uitgaven met een doorlopend karakter, zoals uitgaven voor abonnementen, contributies en dergelijke. Degene die tijdelijk het statenlid vervangt is in de periode van vervanging volwaardig statenlid en de rechtspositionele voorzieningen zijn daarom onverkort van toepassing. Dat geldt alleen niet voor de wachtgeldaanspraken. Gezien de voorzienbaar beperkte periode van vervanging komt de vervanger na aftreden hiervoor niet in aanmerking. Een en ander zal overigens niet snel spelen omdat voor het recht op wachtgeld is vereist dat betrokkene direct vóór aftreden minimaal 6 maanden statenlid is geweest. Evenmin komt de vervanger in aanmerking voor de financiële voorzieningen bij overlijden.

Artikelen 24 en 25, Reiskosten woon-werkverkeer en zakelijke reiskosten

Voor gedeputeerden is in artikel 24 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. Bij gebruik van de eigen personenauto bedraagt de vergoeding in 2007 € 0,14 per afgelegde kilometer. In plaats daarvan kan de gedeputeerde voor woon-werkverkeer en zakelijk verkeer belastingvrij ook een OV-jaarkaart eerste of tweede klasse worden verstrekt.

Ingevolge artikel 25 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen personenauto in 2007 € 0,37 per afgelegde kilometer. De kilometervergoeding is, voor zover die meer bedraagt dan € 0,19, belast. Als een OV-jaarkaart is verstrekt zijn er uiteraard geen reiskosten met openbare middelen van vervoer te declareren. Zakelijke reiskosten met eigen middelen van vervoer worden in dat geval alleen bij hoge uitzondering vergoed, als met het openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies kan worden gereisd.

Voor zakelijke kilometers (waaronder mede te verstaan de kilometers voor het woon-werkverkeer) kan, zoals gezegd, een onbelaste vergoeding worden verleend van maximaal € 0,19 per kilometer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Vergoedingen die daarboven uitgaan zijn voor dat hogere deel belast. De fiscus staat toe de reiskostenvergoedingen voor de verschillende doeleinden te salderen.

Dat houdt in dat als bijvoorbeeld de verstrekte reiskostenvergoeding voor dienstreizen hoger is dan de fiscaalwettelijk vastgestelde belastingvrije vergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer een verstrekte lagere vergoeding dan € 0,19 voor woon-werkverkeer daarop in mindering mag worden gebracht. Die salderingsmogelijkheid moet wel in een formele vergoedingsregeling zijn vastgelegd. Die is opgenomen in artikel 25, tweede lid. Indien voor het provinciaal personeel een salderingsregeling geldt wordt daarbij aangesloten. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan geldt de salderingsregeling voor het rijkspersoneel. In het volgende voorbeeld wordt toegelicht wat het vorenstaande betekent voor het salderen en de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van reiskostenvergoedingen.

Voorbeeld (uitgaande van de oude kilometervergoeding van € 0,28)

Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van in totaal € 2.240,--, bestaande uit:

  • een vergoeding voor 10.000 woon-werkkilometers x € 0,14 = € 1.400,-- en

  • een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28 = € 840,--

Als er geen salderingsregeling is, moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak het bovenmatig bedrag van de vergoeding voor de dienstreizen in de heffing betrekken (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270,--). Als er wel een salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is niet verplicht). Saldering leidt dan tot het volgende resultaat: totale reiskostenvergoeding € 2.240,--, gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000, is gemiddelde vergoeding per kilometer van € 0,17.

Na saldering blijft de vergoeding onder de € 0,19 per kilometer waardoor de totale reisvergoeding onbelast blijft. Indien de werkgever het "bovenmatige" gedeelte van € 0,09 van de dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270,--) mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: € 270,--.

Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de betrokkene daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden betrokken. Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel dat na saldering overblijft, mag worden uitgesteld. Afrekening met de fiscus op basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar dient uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar. Saldering na afloop van een kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is toegekend. In verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van voorschot uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van de in een gekozen periode uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde dienstkilometers, vermeerderd met de daadwerkelijk afgelegde woon/werkkilometers.

Artikel 26, Dienstauto

Voor zakelijke reizen kunnen gedeputeerden gebruikmaken van een dienstauto met chauffeur.

Artikelen 28 en 36, Buitenlandse dienstreis

Bij buitenlandse dienstreizen in het provinciaal belang kunnen de gedeputeerde de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn daarbij richtsnoer. In de eerdergenoemde gedragscode zijn nadere gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming in het college van gedeputeerde staten over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden.

Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het meereizen van de partner en het combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of aansluitende) privéreis.

Ook statencommissies maken wel eens in het provinciaal belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moeten provinciale staten expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de provincie georganiseerd. Hetgeen hiervoor is geschreven over buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en reizen van statencommissies.

Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikel 31, Mobiele telefoon

Als onderdeel van de bedrijfsvoering kan aan de gedeputeerde op aanvraag voor zakelijk gebruik een mobiele telefoon als tweede telefoon om niet ter beschikking gesteld. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die de gedeputeerde met de provincie sluit. Het model van die overeenkomst is door gedeputeerde staten vastgesteld. De kosten van het zakelijk gebruik van de mobiele telefoon komen ten laste van de provincie. Indien ook privé gebruik wordt gemaakt van deze mobiele telefoon komen die kosten voor rekening van de gedeputeerde. Daartoe wordt op de bezoldiging van de gedeputeerde een bedrag ingehouden dat correspondeert met de kosten van privégebruik. Gedeputeerde staten stellen dit bedrag vast op dezelfde wijze als de regeling zoals deze voor de ambtenaren geldt. Op basis van de werkelijke kosten kunnen gedeputeerde staten achteraf een correctie aanbrengen.

Bij een verstrekking wordt ervan uitgegaan dat een gedeputeerde de mobiele telefoon voor meer dan 10% van het totale gebruik zakelijk gebruikt. Dat betekent dat de provincie de mobiele telefoon belastingvrij ter beschikking kan stellen en zonder gevolgen voor de belastingheffing ten aanzien van de gedeputeerde de totale kosten van gebruik van de mobiele telefoon (zowel zakelijk als privé) voor zijn rekening mag nemen. De provincie betaalt alle kosten van gebruik van de mobiele telefoon en verhaalt door middel van een inhouding op de bezoldiging de kosten van het privégebruik op de gedeputeerde. Zo'n bijdrage van de gedeputeerde heeft fiscaal evenmin gevolgen.

In de toelichting op artikelen 3 en 23 is al ingegaan op de korting op de vaste kostenvergoeding bij beschikbaarstelling van een mobiele telefoon.

Artikel 33, Reis- en pensionkosten en verhuiskosten

Sinds de dualisering van het provinciebestuur kunnen personen van buiten provinciale staten tot gedeputeerde worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de provincie zelf wonen. Die zijn op grond van de Provinciewet verplicht om te gaan wonen in de provincie waar zij gedeputeerde zijn geworden. In artikel 33 is geregeld dat zij bij verhuizing naar de provincie in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing. De vergoedingen zijn onbelast.

Artikel 34, Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen

In dit artikel is het presentiegeld voor leden van provinciale commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor statenleden en gedeputeerden die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn ten slotte vertegenwoordigers van belangengroepen en dergelijke, tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het provinciaal belang dient. In het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is het basisbedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 34, eerste lid, is de hoogte van de vergoeding bepaald op dit bedrag. Het bedrag van het presentiegeld is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer cao-lonen overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van het presentiegeld is gekoppeld aan het maximumbedrag dat jaarlijks wordt bijgesteld.

Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden biedt de mogelijkheid om in de provinciale verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde basisbedrag. Dat is geregeld in artikel 34, vierde lid.

Artikelen 37 tot en met 40, De procedure van declaratie

In artikel 37 zijn de drie wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 38 tot en met 40 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden.

Declaratie van vooruitbetaalde kosten

Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:

  • reis- en verblijfkosten van statenleden

  • zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden

  • reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten

  • reis- en verblijfkosten van leden van provinciale commissies

Rechtstreekse facturering bij de provincie

Rekeningen kunnen rechtstreeks bij de provincie in rekening worden gebracht in de volgende gevallen:

  • deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door statenleden en gedeputeerden

  • zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten

  • reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden

Gebruik creditcard

Aan gedeputeerden kan onder voorwaarden een creditcard beschikbaar worden gesteld voor functionele uitgaven ten laste van de provincie. Gebruik van creditcards is mogelijk in de volgende gevallen:

  • zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden

  • reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten

 

 

 

Naar boven