Besluit van provinciale staten van Utrecht van 7 december 2015 tot wijziging van de Provinciale milieuverordening Utrecht 2013

Provinciale staten van Utrecht;

 

Op het voorstel van gedeputeerde staten van Utrecht van 27 oktober 2015, nr. 8165D1B5;

 

Gelet op artikel 1.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 145 van de Provinciewet;

 

Besluiten:

Artikel I

De Provinciale milieuverordening Utrecht 2013 1

Provinciaal blad 2013, 12, laatstelijk gewijzigd bij besluit van provinciale staten van Utrecht van 8 december 2014, provinciaal blad 2015, 1741

wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2.

    Met betrekking tot de begrippen ‘aardwarmte’, ‘delfstoffen’, ‘opsporen van aardwarmte’, ‘opsporen van delfstoffen’’, ‘winnen van aardwarmte’ en ‘winnen van delfstoffen’ in de met de letters w, x en y aangewezen categorieën van inrichtingen in bijlage 5 bij deze verordening is artikel 1 van de Mijnbouwwet van overeenkomstige toepassing.

 

B

 

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het opschrift wordt na ‘inrichtingen’ ingevoegd: en activiteiten vanuit die inrichtingen

  • 2.

    Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2.

    Het eerste lid geldt wat betreft de met de letters r, w, x en y aangewezen categorieën van inrichtingen tevens voor het oprichten of hebben van een boorput vanuit die inrichting voor zover het een buiten een waterwingebied gelegen inrichting betreft en de boorput onder een waterwingebied is gelegen.

 

C

 

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het opschrift wordt na ‘inrichtingen’ ingevoegd: en activiteiten vanuit die inrichtingen

  • 2.

    Aan de tekst wordt de volgende volzin toegevoegd: Dat verbod geldt wat betreft de met de letters r, w, x en y aangewezen categorieën van inrichtingen tevens voor het oprichten of hebben van een boorput vanuit die inrichting voor zover het een buiten een grondwaterbeschermingsgebied gelegen inrichting betreft en de boorput onder een grondwaterbeschermingsgebied is gelegen.

 

D

 

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het opschrift wordt na ‘inrichtingen’ ingevoegd: en activiteiten vanuit die inrichtingen

  • 2.

    Onder vernummering van het eerste, tweede en derde lid tot onderscheidenlijk derde, vierde en vijfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 1.

    Het is verboden in een boringsvrije zone een inrichting op te richten of in werking te hebben, indien die inrichting behoort tot de met de letters r, w, x en y aangewezen categorieën van inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 5 bij deze verordening.

  • 2.

    Het eerste lid geldt wat betreft de met de letters r, w, x en y aangewezen categorieën van inrichtingen tevens voor het oprichten of hebben van een boorput vanuit die inrichting voor zover het een buiten een boringsvrije zone gelegen inrichting betreft en de boorput onder een boringsvrije zone is gelegen.

 

E

 

In artikel 25 wordt onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een activiteit waarvoor een vrijstelling geldt als bedoeld in artikel 29, tweede lid, voor zover het de geluidsuitstraling betreft die direct met bedoelde activiteit verband houdt.

 

F

 

Artikel 27, derde lid, vervalt.

 

G

 

Artikel 29, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel b komt te luiden:

  • b.

    de aanleg, het onderhoud of de exploitatie van kabels en buisleidingen voor het transport van energie of voor de openbare drinkwatervoorziening, met inbegrip van toestellen noodzakelijk voor dat transport en voorzieningen voor de directe aansluiting van eindgebruikers in de nabije omgeving.

  • 3.

    Aan de onderdelen c en d wordt de puntkomma vervangen door: in het gebied;

  • 4.

    In onderdeel e wordt ‘van een gebied’ vervangen door: van het gebied

 

H

  • 1.

    In bijlage 5 bij deze verordening worden na de omschrijving van de met de letter v aangewezen inrichtingen de volgende categorieën van inrichtingen toegevoegd:

  • w.

    inrichtingen voor het opsporen of winnen van aardwarmte en delfstoffen;

  • x.

    inrichtingen voor het opsporen van locaties voor de opslag van stoffen of afvalstoffen op een diepte van meer dan 100 meter onder het maaiveld;

  • y.

    inrichtingen voor het opslaan van stoffen of afvalstoffen op een diepte van meer dan 100 meter onder het maaiveld.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad van de provincie Utrecht waarin dit besluit wordt geplaatst.

 

Voorzitter,

Griffier,

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

namens hen,

Secretaris.

Nota van toelichting

Overeenkomstig de beleidsvoornemens in het provinciale Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2020 (BWM-plan) wordt met dit wijzigingsbesluit een verbod gesteld op het uitvoeren van activiteiten waarop de Mijnbouwwet van toepassing is, in waterwingebieden, in grondwaterbeschermingsgebieden en in boringsvrije zones.

Gelijktijdig worden enkele aanpassingen in de regels voor stiltegebieden aangebracht. Deze aanpassingen zijn verduidelijkingen. Eén aanpassing is een correctie van een onbedoeld te ruim geformuleerde vrijstelling.

Een en ander wordt hieronder toegelicht.

Verbod op mijnbouwactiviteiten; onderdelen A, B, C, D en H (artikelen 1, 6, 14 en 19 en Bijlage 5)

Ingevolge artikel 1.2, zesde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet milieubeheer juncto artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen in beschermingsgebieden die in de verordening zijn aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning, regels worden gesteld betreffende een mijnbouwwerk, voor zover die regels een verbod tot het oprichten of in werking hebben van een dergelijk werk inhouden.

Met inachtneming van deze eis zijn de volgende wijzigingen aangebracht in de verordening:

  • 1.

    Bijlage 5 is uitgebreid met drie categorieën van inrichtingen voor mijnbouwactiviteiten (zie onderdeel H). Deze categorieën zijn aangeduid met de letters w, x en y. Het opnemen van die categorieën in de lijst van Bijlage 5 houdt ingevolge artikel 14 van de verordening in dat die categorieën van inrichtingen niet mogen worden opgericht of in werking mogen worden gehouden in een grondwaterbeschermingsgebied.

  • 2.

    Het gewijzigde artikel 19 (onderdeel D) voorziet erin dat eenzelfde verbod voor de categorieën w, x en y ook geldt voor boringsvrije zones (nieuw eerste lid). In dat lid zijn tevens opgenomen de met de letter r aangeduide inrichtingen voor aardolie- of aardgaswinning. Voor die inrichtingen gold het verbod al in grondwaterbeschermingsgebieden.

  • 3.

    Het is ongewenst dat vanuit inrichtingen buiten grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones tot onder die gebieden wordt geboord. Om die reden is in artikel 14 (onderdeel C) en in artikel 19 (onderdeel D) bepaald dat het verbod ook geldt voor het oprichten of hebben van een boorput onder een dergelijk gebied vanuit een daarbuiten gelegen inrichting.

  • 4.

    De in onderdeel 3 genoemde verbodsbepaling betreffende het ‘hebben of oprichten van een boorput’ valt niet onder het begrip ‘inrichting’. Daarom is in het opschrift bij de artikelen 14 en 19 na ‘inrichtingen’ toegevoegd: en activiteiten vanuit die inrichtingen.

  • 5.

    In waterwingebieden zijn inrichtingen voor mijnbouw op grond van artikel 6, eerste lid, van de verordening reeds verboden. De in onderdeel 3 aangeduide beschermende bepaling ontbreekt echter voor die gebieden. Daarom is voor die gebieden volstaan met een beperkte wijziging van artikel 6 (alleen de in de onderdelen 3 en 4 aangegeven wijzigingen).

  • 6.

    De in het nieuwe tweede lid van artikel 1 aangeduide begripsomschrijvingen uit de Mijnbouwwet zijn voor de toepassing van de drie in bijlage 5 bij deze verordening toegevoegde categorieën van inrichtingen wat betreft mijnbouwactiviteiten van overeenkomstige toepassing verklaard (onderdeel A).

 

Met de aangegeven wijziging van de verordening wordt uitvoering gegeven aan het beleid dat is geformuleerd in het BWM-plan.

Wat betreft de activiteiten waarop de Mijnbouwwet van toepassing is, kan het volgende onderscheid worden gemaakt:

  • 1.

    Conventionele winningen van koolwaterstoffen: olie of gas zit ‘gevangen’ in een reservoir in de ondergrond. De koolwaterstoffen stromen goed toe waardoor er slechts één boring nodig is waarbij mogelijk één keer gefract moet worden;

  • 2.

    Onconventionele winningen van koolwaterstoffen (bijv. schaliegas): olie of gas zit over grotere afstand verspreid vast in kleine ‘belletjes’ (poriën) in het gesteente. De koolwaterstoffen stromen daardoor slecht toe. Op korte afstand zijn meerdere boringen nodig waarbij meerdere keren per boring gefract moet worden om koolwaterstoffen te kunnen winnen;

  • 3.

    Diepe aardwarmte: techniek voor winning van warmte of voor opwekking van elektriciteit op een diepte van meer dan 500 meter beneden maaiveld (-mv). Hiervoor zijn twee boringen nodig waarbij mogelijk gefract moet worden;

  • 4.

    Opslag in de ondergrond: hieronder vallen alle activiteiten waarbij stoffen bewust in de ondergrond worden opgeslagen.

 

Vanwege het provinciale belang van het behoud van de bestaande grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening worden al deze activiteiten in de beschermingsgebieden (waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones) niet acceptabel geacht. De reden is dat voorkomen moet worden dat de natuurlijke scheiding van de watervoerende pakketten in die gebieden wordt aangetast en dat het grondwater verontreinigd wordt met stoffen vanuit de boorbuis. Dat geldt ook voor activiteit 4. Voor de opslag in de ondergrond is immers een boring nodig en gelden daarom dezelfde risico’s als bij de activiteiten 1 tot en met 3.

Stiltegebieden; uitzondering richtwaarden; onderdelen E en F (artikelen 25 en 27)

In artikel 26, derde lid, is wat betreft de richtwaarde voor inrichtingen aangegeven op welke inrichtingen die richtwaarden niet van toepassing is. Een dergelijke uitzonderingsbepaling is ten onrechte niet opgenomen in artikel 25, waar het gaat om richtwaarden voor andere geluidsbronnen, maar in artikel 27, waarin de doorwerking van richtwaarden is geregeld. Uit een oogpunt van systematiek verdient het de voorkeur die uitzonderingen op eenduidige wijze te regelen in zowel artikel 25 als in artikel 26. Dit wordt hersteld door toevoeging van een nieuw derde lid in artikel 25 en het schrappen van het derde lid van artikel 27.

Stiltegebieden; vrijstellingen; onderdeel G (artikel 29)

Wijziging 1

De verordening bevat regels in de vorm van gedragsvoorschriften, die burgers moeten dwingen tot gedrag dat de rust in stiltegebieden niet verstoort. Hiertoe zijn in artikel 28 verboden gesteld op bijvoorbeeld het gebruik van toestellen en motorrijtuigen. Voor een aantal verboden gelden in specifieke situaties vrijstellingen (artikel 29).

Gebleken is dat de in onderdeel b van artikel 29 opgenomen vrijstelling ‘de openbare drinkwater- of energievoorziening’ zodanig ruim is geformuleerd dat dit tot onduidelijkheden leidt. Om die reden is de formulering van dat onderdeel toegespitst op activiteiten die samenhangen met de openbare drinkwater- of energievoorziening.

De vrijstelling geldt thans voor de aanleg, het onderhoud en de exploitatie van kabels en buisleidingen voor het transport van energie of voor de openbare drinkwatervoorziening. Ook toestellen die noodzakelijk zijn voor genoemd transport, zoals pompen, vallen onder de vrijstelling. Dat geldt ook voor toestellen die nodig zijn voor de directe aansluiting van eindgebruikers in de nabije omgeving. Hierbij kan worden gedacht aan een transformatorhuisje voor de omzetting naar laagspanning.

Wijziging 2

De vrijstellingen in de onderdelen c en d betreffen de aanleg, het onderhoud of de exploitatie van infrastructurele of telecommunicatiewerken respectievelijk de bouw of het onderhoud van gebouwen. Die vrijstellingen kunnen in die zin worden opgevat dat deze ook gelden voor activiteiten in de naaste omgeving van stiltegebieden. Om die reden wordt aan de omschrijving van die activiteiten toegevoegd ‘in het gebied’, zijnde het desbetreffende stiltegebied.

Wijziging 3

Door wijziging van de woorden ‘van een gebied’ in ‘van het gebied’ wordt de in onderdeel e omschreven vrijstelling (de bescherming, het onderhoud of het beheer van een gebied) beperkt tot die activiteit voor zover die daadwerkelijk plaatsvindt in het stiltegebied.

Naar boven