Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Limburg
Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg
Overwegende dat Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB EU L 347/487) van toepassing is op de uitvoering van deze verordening;
Overwegende dat Verordening (EU) 1306/2013 en 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake financiering, beheer en monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB EU L 347/549 van toepassing is op de uitvoering van deze verordening;
Overwegende dat Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betaling aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB EU L 347/608) van toepassing is op de uitvoering van deze verordening;
Overwegende dat de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Limburg in 2012 van kracht is geworden;
Overwegende dat in de genoemde regeling nog enkele technische wijzigingen dienden te worden aangebracht om knelpunten in de uitvoering te voorkomen;
Besluiten de volgende technisch gewijzigde regeling vast te stellen:
Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Limburg
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
In deze verordening wordt verstaan onder:
  • a.
    agrarisch beheerpakket: in bijlage 3, onderdeel B.1, beschreven pakket, zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap, alsmede in bijlage 3, onderdeel B.2, beschreven pakket zoals nader omschreven in dat onderdeel;
  • b.
    agrarisch beheertype: in bijlage 3, onderdeel A, tweede kolom, opgenomen beschrijving van een groep agrarische beheerpakketten die eenzelfde doel hebben;
  • c.
    agrarische natuurvereniging: rechtspersoon die zich krachtens haar statuten richt op de ondersteuning en stimulering van agrarisch natuurbeheer;
  • d.
    begunstigde: potentiële subsidieontvanger;
  • e.
    beheereenheid: aaneengesloten oppervlakte landbouwgrond waarop een agrarisch beheerpakket wordt of gaat worden uitgevoerd;
  • f.
    beheerjaar: periode van 365 dagen, dan wel van 366 dagen indien binnen die periode de datum
    29 februari valt;
  • g.
    beheerpakket landschap: in bijlage 6, onderdeel B.1, tweede kolom, beschreven pakket zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap, alsmede in bijlage 6, onderdeel B.2, tweede kolom beschreven pakket zoals nader beschreven in dat onderdeel, welke niet worden uitgevoerd op een natuurterrein;
  • h.
    collectief agrarisch natuurbeheer: agrarisch natuurbeheer waarover op grond van artikel 2.1, vierde lid, in het natuurbeheerplan nadere voorschriften zijn opgenomen;
  • i.
    collectief beheerplan: plan inzake de coördinatie en afstemming van collectief agrarisch natuurbeheer of collectief landschapsbeheer, opgesteld door een gebiedscoördinator;
  • j.
    collectief landschapsbeheer: landschapsbeheer buiten natuurterreinen waarover op grond van artikel 2.1, vierde lid, in het natuurbeheerplan nadere voorschriften zijn opgenomen;
  • k.
    gebiedscoördinator: rechtspersoon die collectief agrarisch natuurbeheer of collectief landschapsbeheer coördineert en beschikt over een geldig certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer, afgegeven overeenkomstig paragraaf 8.1;
  • l.
    gecertificeerde begunstigde: begunstigde als bedoeld in de artikelen 3.1.3, eerste lid, of 5.1.2.1, eerste lid, die beschikt over een overeenkomstig paragraaf 8.1 afgegeven geldig certificaat natuurbeheer of certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer;
  • m.
    landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);
  • n.
    landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, dan wel een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat, een landbouwactiviteit uitoefent;
  • o.
    landbouwgrond: binnen de provincie gelegen stuk grond waarop een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd, niet zijnde gronden als bedoeld in onderdeel v, andere gronden met als hoofdfunctie natuur of gronden als bedoeld in artikel 5a van de Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister van Economische Zaken;
  • p.
    landschapsbeheertype: in de eerste kolom van de onderdelen A.1 en B.1 van bijlage 6 opgenomen soort landschap zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap, alsmede in de eerste kolom van de onderdelen A.2 en B.2 van bijlage 6 opgenomen soort landschap zoals nader omschreven in die onderdelen;
  • q.
    landschapselement: in bijlage 6, onderdeel A.1, tweede kolom beschreven element zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap, alsmede in bijlage 6, onderdeel A.2, tweede kolom beschreven element zoals nader beschreven in dat onderdeel, welke in stand gehouden wordt op een natuurterrein;
  • r.
    minister: de minister van Economische Zaken;
  • s.
    monitoringsprogramma: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld meerjarig programma waarin GS beschrijft hoe in de informatievoorziening voor het natuurdomein wordt voorzien.
  • t.
    natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 2.1;
  • u.
    natuurbeheertype: in bijlage 1, tweede kolom, opgenomen soort natuur zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;
  • v.
    natuurterrein: binnen de provincie gelegen grond met als hoofdfunctie natuur, die ingevolge artikel 2.1, tweede lid, onderdeel a, is begrensd, alsmede gronden waarvoor een subsidie functieverandering is verstrekt als bedoeld in de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Limburg;
  • w.
    peildatum: 15 mei;
  • x.
    plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013: Nederlands plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1698/2005;
  • y.
    probleemgebied: gebied met een natuurlijke handicap als bedoeld in artikel 36, onderdeel a, onder ii, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, dat als zodanig is aangemerkt in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013;
  • z.
    probleemgebiedensubsidie: subsidie voor de uitoefening van landbouwactiviteiten op landbouwgrond in een probleemgebied;
  • aa.
    recreatiepakket: in bijlage 2 beschreven pakket bestaande uit verplichtingen inzake het mogelijk maken van recreatief gebruik van natuurterreinen;
  • bb.
    subsidie agrarisch natuurbeheer: subsidie voor het uitvoeren van een agrarisch beheerpakket op landbouwgrond;
  • cc.
    subsidie landschapsbeheer: subsidie als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid;
  • dd.
    subsidie natuurbeheer: subsidie voor het instandhouden van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype;
  • ee.
    subsidie organisatiekosten: subsidie voor de organisatie van activiteiten die zijn gericht op de ondersteuning en stimulering van agrarisch natuurbeheer;
  • ff.
    Verordening (EG) nr. 1698/2005: Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling in het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);
  • gg.
    Verordening (EG) nr. 1974/2006: Verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Europese Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 368);
  • hh.
    Verordening (EG) nr. 1975/2006: Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Europese Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (PbEU L 368).
  • ii.
    Verordening (EG) nr. 1122/2009: Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Europese Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector.
Artikel 1.2 (verhouding provinciaal subsidiekader)
Voor provincies die de verordening door PS laten vaststellen:
Op subsidies die worden verstrekt op grond van deze verordening is {citeertitel provinciaal algemeen subsidiekader} niet van toepassing.
Voor provincies die de verordening door GS laten vaststellen:
Artikel is niet van toepassing, maar wel zorgen dat inhoud van hk 1 van toepassing is zodat één landelijk uniform kader ontstaat. Let wel: geen hardheidsclausule.
Artikel 1.3 (subsidieplafond en openstelling)
  • 1.
    Op grond van deze verordening kan uitsluitend subsidie worden verstrekt als Gedeputeerde Staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kunnen verschillende subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende subsidies, toeslagen, natuurbeheertypen, agrarische beheertypen, landschapsbeheertypen, agrarische beheerpakketten, beheerpakketten landschap, categorieën van begunstigden of gebieden.
  • 3.
    Onverminderd het tweede lid stellen Gedeputeerde Staten in elk geval afzonderlijke subsidieplafonds vast ten behoeve van aanvragen tot verlening van:
    • a.
      een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer, én
    • b.
      een subsidie landschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer.
  • 4.
    Gedeputeerde Staten maken uiterlijk zes weken voor aanvang van de openstellingsperiode een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in het Provinciaal Blad.
Artikel 1.4 (rangschikking: volgorde van ontvangst)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten rangschikken aanvragen tot subsidieverlening die in eenzelfde openstellingsperiode zijn ingediend per subsidieplafond in volgorde van ontvangst, waarbij aanvragen met dezelfde ontvangstdatum worden gerangschikt door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden.
  • 2.
    Volgens de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.
  • 3.
    Als een aanvraag naar het oordeel van Gedeputeerde Staten onvolledig is, wordt de aanvraag voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn ontvangen op de datum die wordt bepaald door de datum waarop de onvolledige aanvraag is ingediend te vermeerderen met de periode, gelegen tussen de dag dat de begunstigde op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht op de hoogte is gesteld van de onvolledigheid van de aanvraag en de dag waarop Gedeputeerde Staten de ontbrekende gegevens en bescheiden hebben ontvangen.
Artikel 1.5 (indiening aanvraag)
  • 1.
    Aanvragen tot subsidieverlening, wijziging of intrekking van een subsidieverlening, subsidievaststelling, ontheffing van subsidieverplichtingen, voorschotverlening of goedkeuring worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe door of vanwege Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.
  • 2.
    Door of namens Gedeputeerde Staten kan een aanvraagformulier worden vastgesteld ten behoeve van aanvragen tot certificering als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten kunnen:
    • a.
      nadere eisen stellen aan de elektronische indiening van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid;
    • b.
      nadere technische specificaties vaststellen waaraan de kaarten moeten voldoen die overeenkomstig de onderhavige verordening bij de aanvraag gevoegd dienen te worden.
  • 4.
    Als een aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde, gaat de aanvraag vergezeld van een bewijs van machtiging.
Artikel 1.6 (beslistermijn)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten beslissen binnen tien weken op een aanvraag. De beslissing kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.
  • 2.
    In afwijking van het eerste lid beslissen Gedeputeerde Staten:
    • a.
      binnen tien weken na afloop van een kalender- onderscheidenlijk beheerjaar op aanvragen als bedoeld in de artikelen 4.1.1.6, tweede lid, 4.1.2.4, 4.2.4, 5.1.3.3, tweede lid, en 7.3, waarbij de beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken kan worden verdaagd;
    • b.
      uiterlijk op 15 maart op aanvragen als bedoeld in artikel 9.1;
    • c.
      op aanvragen als bedoeld in artikel 8.1.1 binnen tien weken, volgend op de dag waarop de begunstigde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8.1.3, waarbij de beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken kan worden verdaagd.
Artikel 1.7 (bewaren subsidiedocumenten)
Een ontvanger van een subsidie bewaart alle documenten inzake een door hem op grond van deze verordening verstrekte subsidie gedurende een periode van ten minste vijf jaar nadat de betreffende subsidie geheel is vastgesteld.
Artikel 1.8 (minimale hoogte subsidie)
  • 1.
    Geen subsidie wordt toegekend als het voorschot dat op grond van de betreffende aanvraag over het eerste kalender- onderscheidenlijk beheerjaar zou kunnen worden verstrekt minder dan €200,- bedraagt.
  • 2.
    Een probleemgebiedensubsidie wordt niet verstrekt indien het bedrag dat op grond van de betreffende aanvraag zou kunnen worden verstrekt minder dan € 200,- bedraagt.
Artikel 1.9 (uitsluitingen begunstigden)
  • 1.
    Een subsidie ingevolge deze verordening wordt niet verstrekt aan:
    • a.
      publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van Staatsbosbeheer;
    • b.
      rechtspersonen die waterwinning als doelstelling hebben;
    • c.
      privaatrechtelijke rechtspersonen die kennelijk zijn opgericht ten behoeve van het beheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of gedeeltelijk berust bij de rechtspersonen, bedoeld in de onderdelen a en b;
    • d.
      begunstigden ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig ander wettelijk voorschrift zijn voorgeschreven;
    • e.
      begunstigden die zijn aan te merken als een bedrijf in moeilijkheden als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings-en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2004/C 244/02).
  • 2.
    Een subsidie natuurbeheer ingevolge deze verordening wordt niet verstrekt aan begunstigden die het natuurterrein, anders dan als gevolg van een inrichtingsplan als bedoeld in de Wet inrichting landelijk gebied, hebben verkregen van een gemeente, een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, het Rijksvastgoed- en ontwikkelbedrijf van het ministerie van Financiën, een waterschap of een waterleidingsmaatschappij.
  • 3.
    In afwijking van het eerste en tweede lid, en behoudens het bepaalde in het vierde en vijfde lid, kan een subsidie natuurbeheer ingevolge deze verordening worden verstrekt aan gemeenten, samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, of begunstigden als bedoeld in het tweede lid, voor zover dit in overeenstemming is met de kaart, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, en de toepasselijke bepalingen van de onderhavige verordening.
  • 4.
    Gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen komen slechts in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer voor zover dezen voor het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd:
    • a.
      subsidie ontvangen op basis van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg, waarbij
    • b.
      de periode waarvoor de in onderdeel a bedoelde subsidie wordt verstrekt op of na 31 december 2010 eindigt, én
    • c.
      de subsidie natuurbeheer die op grond van de onderhavige verordening kan worden verstrekt niet later ingaat dan 1 januari van het kalenderjaar, volgend op het jaar waarin de in onderdeel a bedoelde subsidie eindigt.
  • 5.
    Een subsidie natuurbeheer die aan begunstigden als bedoeld in het vierde lid wordt verstrekt kan niet vermeerderd worden met de in artikel 3.1.1, tweede lid, bedoelde vergoeding voor de instandhouding van het recreatiepakket.
Artikel 1.10 (anti-cumulatie)
Als voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door andere overheden, waardoor het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:
  • a.
    de werkelijke kosten die de activiteiten met zich brengen;
  • b.
    de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven, of
  • c.
    de maximale vergoeding die op grond van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 mag worden gegeven,
wordt de subsidie op grond van deze verordening zoveel lager verstrekt als noodzakelijk is om betaling boven de werkelijke kosten dan wel de hiervoor bedoelde maxima te voorkomen.
Artikel 1.11 (communautaire richtsnoeren en staatssteun)
  • 1.
    Subsidies als bedoeld in:
    • a.
      hoofdstuk 3, voor zover de subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van één of meerder natuurbeheertypen met de aanduidingen N14.01 tot en met N17.04, als bedoeld in bijlage 1, tweede kolom;
    • b.
      paragraaf 4.1, voor zover de subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van één of meerdere agrarische beheerpakketten als bedoeld in bijlage 3, onderdeel B.2, en
    • c.
      hoofdstuk 6
worden slechts verstrekt voor zover die verstrekking geschiedt in overeenstemming met de beschikking van de Europese Commissie van 31 januari 2011 met kenmerk C(2011)581.
  • 2.
    Subsidies als bedoeld in:
    • a.
      hoofdstuk 3, voor zover de subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van van één of meer natuurbeheertypen met de aanduidingen N01.01 tot en met N13.02, als bedoeld in bijlage 1, tweede kolom, en
    • b.
      afdeling 5.1.2
worden slechts verstrekt voor zover die verstrekking geschiedt in overeenstemming met de beschikking van de Europese Commissie van 20 april 2011 met kenmerk C(2011)2631.
  • 3.
    Aanvragen voor subsidies als bedoeld in het eerste lid kunnen niet worden ingediend na 31 oktober 2017.
  • 4.
    Aanvragen voor subsidies als bedoeld in het tweede lid kunnen niet worden ingediend na 31 oktober 2017.
  • 5.
    Kosten voor aanvragen als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn slechts subsidiabel indien zij zijn gemaakt nadat de aanvraag om subsidie is ingediend.
  • 6.
    Voor aanvragen als bedoeld in het eerste en tweede lid die zijn ingediend na 30 juni 2014 gelden de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014/C 204/01).
Artikel 1.12 vervallen
Hoofdstuk 2 Natuurbeheerplan
Artikel 2.1 (natuurbeheerplan)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten stellen een natuurbeheerplan vast.
  • 2.
    Als onderdeel van het natuurbeheerplan stellen Gedeputeerde Staten in elk geval een elektronische kaart met een topografische ondergrond vast, waarop is aangeduid:
    • a.
      voor welke natuurterreinen een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt en welk natuurbeheertype op deze natuurterreinen in stand kan worden gehouden;
    • b.
      voor welke landbouwgronden een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt en tot welke agrarische beheertypen het op die landbouwgrond uit te voeren agrarische beheerpakket dient te behoren;
    • c.
      voor welke landschapsbeheertypen, landschapselementen of beheerpakketten landschap op welke lokatie een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt, met dien verstande dat ten aanzien van beheerpakketten landschap ook gebieden aangeduid kunnen worden waarbinnen een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1., eerste lid, onderdeel b, kan worden verstrekt;
    • d.
      voor welke landbouwgronden een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt;
  • 3.
    In het natuurbeheerplan kan tevens worden bepaald:
    • a.
      voor welke natuurterreinen, aangewezen overeenkomstig het tweede lid, onderdeel a, subsidieontvangers om de in artikel 3.1.6, derde lid, onderdeel a, genoemde reden zijn vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel e;
    • b.
      voor welke natuurterreinen de toeslagen, bedoeld in artikel 3.1.8, tweede lid, kunnen worden verstrekt;
    • c.
      voor welke landbouwgronden of andere gronden met het oog op natuurontwikkeling verwerving als bedoeld in paragraaf 2.3 van de Regeling inrichting landelijk gebied van de minister:
    • i.
      uitsluitend wordt nagestreefd ten behoeve van Staatsbosbeheer of instellingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties van de minister, zoals dat artikel tot 1 januari 2008 luidde;
    • ii.
      uitsluitend of mede wordt nagestreefd ten behoeve van anderen dan de instellingen of organisaties, bedoeld onder i.
    • d.
      voor welke landbouwgronden een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in artikel 4.2.10 kan worden verstrekt.
  • 4.
    In het natuurbeheerplan kan in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer of collectief landschapsbeheer tevens worden bepaald:
    • a.
      dat voor het uitvoeren van één of meerdere agrarische beheerpakketten of beheerpakketten landschap binnen een in het natuurbeheerplan begrensd gebied alleen subsidie kan worden verstrekt als binnen dat gebied voor ten minste een bepaald aantal hectares subsidie voor die agrarische beheerpakketten of beheerpakketten landschap wordt verstrekt;
    • b.
      welke agrarische beheerpakketten of beheerpakketten landschap binnen het op grond van onderdeel a vastgestelde gebied moeten voorkomen en in welke verhouding die verschillende agrarische beheerpakketten of beheerpakketten landschap aanwezig moeten zijn.
  • 5.
    In gebieden die door Gedeputeerde Staten op basis van het vierde lid zijn begrensd kunnen geen aanvragen worden ingediend voor het uitvoeren van de overeenkomstig dat lid aangewezen agrarische beheerpakketten of beheerpakketten landschap voor zover deze niet zijn opgenomen in de aanvraag, bedoeld in artikel 9.1.
Hoofdstuk 3 Natuurbeheer
Afdeling 3.1 Algemene bepalingen inzake subsidie natuurbeheer
Artikel 3.1.1 (grondslag subsidie)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie natuurbeheer verstrekken.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie natuurbeheer verhogen met een vergoeding voor de instandhouding van het recreatiepakket op een natuurterrein.
Artikel 3.1.2 (duur subsidie)
Een subsidie natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten kalenderjaren, of zoveel langer als op grond van artikel 12.4 vereist is.
Artikel 3.1.3 (begunstigden)
  • 1.
    Een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt aan:
    • a.
      een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt verstrekt zeggenschap heeft over het te voeren beheer van het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:
    • i.
      eigendom;
    • ii.
      erfpacht;
    • iii.
      recht van beklemming;
    • iv.
      artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of
    • v.
      een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold,
      en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die zeggenschap heeft;
    • b.
      rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.
2.Als een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v. bedoelde titel is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de zeggenschap over het te voeren beheer van het natuurterrein.
  • 3.
    In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, en behoudens het bepaalde in artikel 3.2.3, vierde lid, kan aan Staatsbosbeheer een subsidie natuurbeheer worden verstrekt voor natuurterreinen waarvan zij nog geen eigenaar of erfpachter is, indien dit natuurterrein op het moment van aanvragen in Rijksbezit is én Staatsbosbeheer dit natuurterrein vóór 15 augustus 2009 reeds feitelijk in beheer had.
  • 4.
    Als een in het eerste lid bedoelde begunstigde een aanvraag doet voor een oppervlakte van 75 hectare of meer, kan slechts een subsidie natuurbeheer worden verstrekt voor zover de begunstigde een gecertificeerde begunstigde is.
  • 5.
    Voor de bepaling of sprake is van een aanvraag voor een oppervlakte van 75 hectare of meer als bedoeld in het vierde lid, worden alle aanvragen voor een subsidie natuurbeheer en subsidie landschapsbeheer van de begunstigde binnen 1 openstellingsperiode bij elkaar opgeteld.
Artikel 3.1.4 (aanvraag subsidie)
  • 1.
    Een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer gaat vergezeld van één of meerdere kaarten met een topografische ondergrond, waarop per natuurbeheertype:
    • a.
      de grenzen van de natuurterreinen waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn aangegeven, én
    • b.
      die natuurterreinen zijn genummerd, waarbij met één nummer één aaneengesloten natuurterrein wordt aangeduid.
  • 2.
    Als een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer tevens een aanvraag tot subsidieverlening ten behoeve van de uitvoering van het recreatiepakket omvat, en de begrenzing van het natuurterrein waarop dat pakket wordt uitgevoerd afwijkt van de begrenzing van het natuurterrein waarvoor ingevolge het eerste lid subsidie wordt aangevraagd, zijn op de in het eerste lid bedoelde kaart tevens deze afwijkende grenzen aangegeven.
Artikel 3.1.5 (voorwaarden voor deelname)
  • 1.
    Een subsidie natuurbeheer kan worden verstrekt:
    • a.
      als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie voor het betreffende natuurterrein;
    • b.
      voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening niet met opzet:
    • i.
      een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a;
    • ii.
      een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg of de equivalente Subsidieregeling natuurbeheer van een andere provincie, óf
    • iii.
      de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. en ii. bedoelde subsidies, én
    • c.
      voor zover het in stand te houden natuurbeheertype een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,01 ha betreft.
  • 2.
    Een subsidie natuurbeheer wordt niet verstrekt voor een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype als ten aanzien van dat natuurterrein nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van:
    • a.
      de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg;
    • b.
      de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;
    • c.
      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of
    • d.
      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.
Artikel 3.1.6 (subsidieverplichtingen)
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer:
    • a.
      draagt er zorg voor dat alle beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype, en dat geen handelingen worden verricht of gedoogd die afbreuk doen aan de instandhouding daarvan;
    • b.
      draagt er zorg voor dat, voorzover voor het natuurterrein of deel daarvan subsidie wordt verstrekt voor de uitvoering van het recreatiepakket, wordt voldaan aan bijlage 2;
    • c.
      draagt er zorg voor dat, voor zover de toeslag, bedoeld in artikel 3.1.8, tweede lid, onderdeel b, wordt verstrekt, wordt voldaan aan bijlage 7, onderdeel A;
    • d.
      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op het natuurterrein waarvoor subsidie wordt verstrekt, tenzij de subsidieontvanger een vergoeding ontvangt als bedoeld in artikel 3.2.1;
    • e.
      draagt er zorg voor dat het natuurterrein ten minste 358 dagen per jaar kosteloos wordt opengesteld en toegankelijk blijft;
    • f.
      draagt er zorg voor dat op verzoek van Gedeputeerde Staten inzage wordt gegeven in het uitgevoerde dan wel uit te voeren beheer ten behoeve van de instandhouding van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype;
    • g.
      meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;
    • h.
      meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én
    • i.
      draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.
  • 2.
    Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer laat uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat:
    • a.
      de natuurlijke persoon of rechtspersoon de verplichtingen naleeft als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f en i;
    • b.
      de subsidieontvanger aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergoeding betaalt voor de door hem of haar nageleefde verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c en e;
    • c.
      de natuurlijke persoon of rechtspersoon garant staat voor het terugbetalen van de in onderdeel b bedoelde vergoeding, als Gedeputeerde Staten de subsidie lager vaststellen of geheel of gedeeltelijk wijzigen dan wel intrekken.
  • 3.
    Als:
    • a.
      gehele of gedeeltelijke sluiting van het natuurterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Flora- en faunawet gestelde regels voor soortenbescherming of de krachtens de artikelen 10, 10a, 19, 19a en 21 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor beschermde natuurmonumenten of Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen;
    • b.
      het natuurterrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is, óf
    • c.
      sluiting van ten hoogste één hectare van het natuurterrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,
is de ontvanger van een subsidie natuurbeheer voor dat betreffende gedeelte van het natuurterrein vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
4.Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, niet zijnde een subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, stelt Gedeputeerde Staten binnen tien werkdagen na een sluiting op grond van het derde lid daarvan op de hoogte. Deze verplichting geldt niet voor zover het een natuurterrein betreft dat in het natuurbeheerplan is aangewezen overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel a.
  • 5.
    Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot ontheffing van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, als hij daarvan om andere redenen dan genoemd in het derde lid wenst te worden ontheven.
  • 6.
    Een melding als bedoeld in het vierde lid en een aanvraag als bedoeld in het vijfde lid gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop het niet-opengestelde deel van het natuurterrein is aangegeven.
Artikel 3.1.7 (hoogte subsidie)
  • 1.
    Een subsidie natuurbeheer bestaat uit de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
  • 2.
    Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 3.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 3.1.8, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende natuurbeheertype is vastgesteld, en het aantal hectares waarvoor voor dat betreffende natuurbeheertype subsidie wordt verstrekt, eventueel vermeerderd met:
    • a.
      het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 3.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 3.1.8, eerste lid, onderdeel b, voor het recreatiepakket is vastgesteld, en het aantal hectares waarop dat pakket wordt uitgevoerd;
    • b.
      het product van het tarief, bedoeld in artikel 3.1.8, eerste lid, onderdeel c, en het aantal hectares waarop in het kader van de subsidie natuurbeheer monitoringswerkzaamheden worden uitgevoerd, én
    • c.
      het product van het tarief, bedoeld in artikel 3.1.8, eerste lid, onderdeel d, en het aantal hectares waarvoor de toeslagen, bedoeld in artikel 3.1.8, tweede lid, onderdelen a en b, worden verstrekt.
    • d.
      een opslag voor loon- en prijsontwikkeling.
  • 3.
    Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:
    • a.
      beslissen Gedeputeerde Staten binnen tien weken ambtshalve omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, waarbij die beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken verdaagd kan worden, én
    • b.
      keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan:
    • i.
      de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 3.1.3, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in samenhang met de artikelen 3.1.3, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf
    • ii.
      het in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel b, bedoelde samenwerkingsverband, indien de aanvraag tot subsidieverlening door dat samenwerkingsverband is ingediend.
Artikel 3.1.8 (hoogte tarief per kalenderjaar)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen subsidies natuurbeheer vast:
    • a.
      de tarieven voor de verschillende natuurbeheertypen, uitgedrukt in een bedrag per hectare;
    • b.
      het tarief voor het recreatiepakket, uitgedrukt in een bedrag per hectare;
    • c.
      de tarieven voor de monitoring van de kwaliteit van de verschillende natuurbeheertypen zoals bedoeld in artikel 3.2.1, uitgedrukt in een bedrag per hectare, én
    • d.
      de tarieven voor de toeslagen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, uitgedrukt in een bedrag per hectare, waarbij Gedeputeerde Staten al naar gelang het op het betreffende natuurterrein in stand gehouden natuurbeheertype verschillende tarieven kunnen vaststellen voor de toeslag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie natuurbeheer met ingang van elk kalenderjaar van de in artikel 3.1.2 bedoelde periode:
    • a.
      verhogen met een toeslag voor de instandhouding van een natuurbeheertype op een natuurterrein dat enkel varend kan worden bereikt, voor zover dat qua schaalgrootte, bedrijfsvoering en intensiteit van het beheer noodzakelijk is;
    • b.
      op aanvraag en voor de resterende duur van die periode verhogen met een toeslag als ten behoeve van de instandhouding van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype gebruik wordt gemaakt van schaapskuddes.
  • 3.
    De toeslagen, bedoeld in het tweede lid, kunnen slechts worden verstrekt voor zover Gedeputeerde Staten dit overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel b, in het natuurbeheerplan hebben bepaald;
  • 4.
    De subsidie natuurbeheer wordt voor het betreffende kalenderjaar niet verhoogd met de toeslag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, indien voor dat kalenderjaar voor het betreffende natuurterrein een vaarvergoeding als bedoeld in artikel 38f van de Regeling GLB-inkomststeun 2006 van de minister wordt verstrekt.
  • 5.
    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.
Artikel 3.1.9 (beschikking tot subsidieverlening)
Een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer vermeldt in elk geval:
  • a.
    het natuurbeheertype waarvoor subsidie wordt verleend;
  • b.
    de hoogte van de subsidie;
  • c.
    dat Gedeputeerde Staten gedurende de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt een nadere uitwerking kunnen geven van de in artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel a, bedoelde beheeractiviteiten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het natuurbeheertype, en in voorkomend geval
  • d.
    of een toeslag wordt verstrekt als bedoeld in artikel 3.1.8, tweede lid, onderdelen a en b.
Artikel 3.1.10 (ambtshalve vaststellen)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie natuurbeheer is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.
  • 2.
    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.
Afdeling 3.2 Bijzondere bepalingen inzake subsidie natuurbeheer aan gecertificeerde begunstigden
Artikel 3.2.1 (grondslag subsidie)
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie natuurbeheer voor een gecertificeerde begunstigde verhogen met een vergoeding voor de monitoring van de kwaliteit van het op een natuurterrein aanwezige natuurbeheertype.
Artikel 3.2.2 (aanvraag subsidie)
  • 1.
    In afwijking van artikel 3.1.4, het eerste en tweede lid gaat een aanvraag tot verlening van een subsidie natuurbeheer van een gecertificeerde begunstigde vergezeld van:
    • a.
      een lijst van oppervlaktes per natuurbeheertype waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
    • b.
      de totale oppervlakte waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen voor de uitvoering van het recreatiepakket;
    • c.
      een lijst van oppervlaktes per natuurbeheertype waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen voor het verrichten van activiteiten op het gebied van monitoring van de kwaliteit van het op dat natuurterrein aanwezige natuurbeheertype, én
    • d.
      één of meerdere elektronische kaarten met een topografische ondergrond, met daarop de buitengrenzen van de natuurterreinen waarvoor in het kader van de subsidie natuurbeheer een vergoeding wordt aangevraagd ten behoeve van:
    • i.
      de instandhouding van één of meerdere natuurbeheertypen, én
    • ii.
      het uitvoeren van het recreatiepakket.
  • 2.
    De oppervlaktes, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, kunnen niet groter zijn dan de som van de oppervlaktes, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
Artikel 3.2.3 (subsidieverplichtingen)
  • 1.
    De subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, draagt er zorg voor dat, voor zover subsidie wordt verstrekt voor de monitoring van de kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype, deze monitoring wordt verricht overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde monitoringsprogramma.
  • 2.
    In afwijking van artikel 3.1.6, eerste lid, onderdelen g en h kan een subsidieontvanger die tevens gecertificeerde begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij Gedeputeerde Staten melden ten aanzien van welke natuurterreinen en landschapselementen niet voldaan wordt aan één of meerdere subsidieverplichtingen.
  • 3.
    Indien sprake is van een begunstigde als bedoeld in artikel 3.1.3, vierde lid, kan de subsidie worden verleend onder de voorwaarde dat binnen een termijn van drie maanden na de datum van bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening de bij de subsidieverlening behorende uitvoeringsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht en die onderdeel uitmaakt van deze beschikking, wordt gesloten.
  • 4.
    Indien aan Staatsbosbeheer subsidie wordt verleend op grond van artikel 3.1.3, derde lid, heeft Staatsbosbeheer de verplichting dit natuurterrein alsnog in eigendom te verwerven of in erfpacht te verkrijgen voor 1 januari 2015.
  • 5.
    Indien een subsidie wordt verstrekt door toepassing van artikel 12.5, eerste lid, heeft de subsidieontvanger de verplichting voor 1 januari 2015 alsnog het certificaat natuurbeheer te verkrijgen.
Artikel 3.2.4 (hoogte subsidie)
Als de in artikel 3.2.1 bedoelde vergoeding voor monitoring van de kwaliteit van een op een natuurterrein aanwezig natuurbeheertype wordt verstrekt, wordt de jaarvergoeding als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, vermeerderd met het product van het tarief zoals dat voor het betreffende beheerjaar op grond van artikel 3.1.8, eerste lid, onderdeel c is vastgesteld, en het aantal hectares waarop in het kader van de subsidie natuurbeheer monitoringswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Artikel 3.2.5 (subsidievaststelling)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat bij tussentijdse wijzigingen geen toepassing wordt gegeven aan hoofdstuk 7.
  • 2.
    Bij toepassing van het eerste lid:
    • a.
      is artikel 3.1.10 niet van toepassing en dient de gecertificeerde begunstigde binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie natuurbeheer is verstrekt, een verzoek tot vaststelling in;
    • b.
      maken Gedeputeerde Staten en de gecertificeerde begunstigde in de overeenkomst als bedoeld in artikel 5.1.2a.3, derde lid nadere afspraken over de wijze waarop wijzigingen in areaal gedurende de looptijd worden bijgehouden, zodanig dat het inzicht als bedoeld in het derde lid verschaft kan worden.
  • 3.
    Indien het uiteindelijke beheer van de oppervlaktes per natuurbeheertype afwijkt van de opgave die bij de subsidieaanvraag is gedaan, bevat het verzoek om vaststelling in ieder geval de wijzigingen die in die oppervlaktes per natuurbeheertype hebben plaatsgevonden en de datum waarop die wijzigingen plaatsvonden.
Artikel 3.2.6 (toepasselijkheid afdeling 3.1)
De bepalingen van afdeling 3.1 zijn van overeenkomstige toepassing voor zover uit de bepalingen van de onderhavige afdeling niet anders voortvloeit.
Hoofdstuk 4 Agrarisch natuurbeheer
Paragraaf 4.1 Subsidie agrarisch natuurbeheer
Afdeling 4.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidie agrarisch natuurbeheer
Artikel 4.1.1.1 (grondslag subsidie)
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie agrarisch natuurbeheer verstrekken.
Artikel 4.1.1.2 (duur subsidie)
Een subsidie agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt voor een periode van zes aaneengesloten beheerjaren, of zoveel langer als op grond van artikel 12.4 vereist is.
Artikel 4.1.1.3 (begunstigden)
1.Een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt aan een landbouwer die de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd bij aanvang van de subsidie beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder beheerjaar die landbouwgrond beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
3.Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.
Artikel 4.1.1.4 (aanvraag subsidie)
Een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond waarop de grenzen van de beheereenheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd én een nummering van die beheereenheden zijn aangegeven.
Artikel 4.1.1.5 (voorwaarden voor deelname)
  • 1.
    Een subsidie agrarisch natuurbeheer kan worden verstrekt:
    • a.
      als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie voor de betreffende landbouwgrond;
    • b.
      als is voldaan aan de instapeisen die gelden voor het agrarisch beheerpakket waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, én
    • c.
      voor zover door de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening niet met opzet:
    • i.
      een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b;
    • ii.
      een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg of de equivalente Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf
    • iii.
      de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. en ii. bedoelde subsidies.
  • 2.
    Een subsidie natuurbeheer wordt niet verstrekt voor landbouwgrond waarop nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van:
    • a.
      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg;
    • b.
      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;
    • c.
      de Regeling de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of
    • d.
      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.
  • 3.
    In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan een subsidie agrarisch natuurbeheer worden verstrekt voor de uitvoering van een agrarisch beheerpakket, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.1, onder de aanduiding:
  • a.
    A01.01.01 tot en met A01.01.06, indien op de betreffende beheereenheid reeds een beheerspakket in stand wordt gehouden als bedoeld in:
  • i.
    de bijlage 28c van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg, zoals die bijlagen tot 1 januari 2008 luidden, of
  • ii.
    type A van bijlage 28c van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg, zoals die bijlage tussen 1 januari 2008 en 1 januari 2010 luidde;
  • b.
    A01.03.01, indien op de betreffende beheereenheid reeds een beheerspakket in stand wordt gehouden als bedoeld in de bijlagen 16 tot en met 18 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg, zoals die bijlagen tot 1 januari 2010 luidden;
Artikel 4.1.1.6 (subsidieverplichtingen)
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer:
    • a.
      draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die behoren bij het agrarische beheerpakket waarvoor subsidie wordt verstrekt;
    • b.
      draagt er zorg voor dat op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt verstrekt en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in:
    • i.
      artikel 3 van en de bijlagen 1 en 2 bij de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, én
    • ii.
      bijlage 2 van de Beleidsregels verlagen subsidie POP2;
    • c.
      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op de landbouwgrond waarvoor subsidie wordt verstrekt;
    • d.
      meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;
    • e.
      meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én
    • f.
      draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.
  • 2.
    Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer dient uiterlijk op de peildatum van ieder beheerjaar, middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat beheerjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006:
    • a.
      van toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.1, en
    • b.
      van overeenkomstige toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.2.
  • 3.
    In een geval als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, rust de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde verplichting op die derde voor zover deze het beheer heeft overgenomen.
  • 4.
    De in het tweede lid bedoelde aanvraag maakt deel uit van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister.
Artikel 4.1.1.7 (hoogte subsidie)
  • 1.
    Een subsidie agrarisch natuurbeheer bestaat uit de som van zes jaarvergoedingen, elk
    behorend bij één van de zes beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
  • 2.
    Een jaarvergoeding is het product van het op grond van artikel 4.1.1.8, eerste lid, voor het desbetreffende beheerjaar en agrarisch beheerpakket vastgestelde tarief, en het aantal hectares waarvoor voor het betreffende agrarische beheerpakket subsidie wordt verstrekt.
  • 3.
    Na afloop van elk van de eerste vijf beheerjaren:
    • a.
      beslissen Gedeputeerde Staten binnen de in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, genoemde termijn omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende beheerjaar behoort, én
    • b.
      keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan de landbouwer die op de peildatum van het beheerjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over het in artikel 4.1.1.3 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.
Artikel 4.1.1.8 (hoogte tarief per beheerjaar)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor reeds verleende of voor met ingang van het komende beheerjaar te verlenen subsidies agrarisch natuurbeheer de tarieven voor de verschillende agrarische beheerpakketten of varianten daarvan vast, uitgedrukt in een bedrag per hectare.
  • 2.
    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode of een nieuw beheerjaar mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.
Artikel 4.1.1.9 (beschikking tot subsidieverlening)
Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:
  • a.
    het agrarische beheerpakket waarvoor subsidie wordt verleend;
  • b.
    de hoogte van de jaarvergoeding die behoort bij het eerste beheerjaar;
  • c.
    of een subsidie wordt verstrekt in het kader van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en of die subsidie gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.
Artikel 4.1.1.10 (ambtshalve vaststelling)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten beheerjaren waarvoor de subsidie agrarisch natuurbeheer is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.
  • 2.
    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.
  • 3.
    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, omvat tevens de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 4.1.1.6, tweede lid, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het zesde en laatste beheerjaar.
Afdeling 4.1.2 Bijzondere bepalingen inzake collectief agrarisch natuurbeheer
Artikel 4.1.2.1 (subsidieaanvraag collectief agrarisch natuurbeheer)
  • 1.
    Een begunstigde die een aanvraag tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer indient, geeft in die aanvraag per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, waar hij wenst deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer, aan:
    • a.
      de minimum- onderscheidenlijk maximumoppervlakte waarop hij gedurende de periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, voornemens is één of meerdere agrarische beheerpakketten in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer uit te voeren, waarbij:
    • i.
      de minimumoppervlakte niet kleiner kan zijn dan de minimumoppervlakte van het betreffende agrarische beheerpakket, én
    • ii.
      de maximumoppervlakte niet groter kan zijn dan de totale oppervlakte van de landbouwgronden die tot zijn bedrijf behoren.
    • b.
      binnen welk gebied de in onderdeel a bedoelde oppervlaktes zijn gelegen.
  • 2.
    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid hoeft niet te worden ingediend indien de begunstigde in hetzelfde collectief gebied reeds deelneemt aan collectief
landschapsbeheer en:
  • a.
    de totale oppervlakte waarmee de begunstigde in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer én collectief landschapsbeheer wenst deel te nemen kleiner of gelijk is aan de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 5.1.4.4, onderdeel a, óf
  • b.
    de totale oppervlakte waarmee de begunstigde in het kader van collectief
    agrarisch natuurbeheer én collectief landschapsbeheer wenst deel te nemen groter is dan de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 5.1.4.4, onderdeel a, maar de begunstigde overeenkomstig artikel 7.5, eerste en zevende lid, een aanvraag indient tot verhoging van die maximale oppervlakte.
    • 3.
      In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt de beschikking tot subsidieverlening als
bedoeld in artikel 5.1.4.4, met ingang van het beheerjaar waarin de begunstigde voor het eerst in het betreffende collectief gebied deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer en voor de resterende duur van de in artikel 5.1.1.2 bedoelde periode, aangemerkt als de goedkeuring om in dat gebied tevens deel te nemen aan collectief agrarisch natuurbeheer, en als zodanig ambtshalve door Gedeputeerde Staten aangepast.
4.Artikel 4.1.1.4 is niet van toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 4.1.2.1a (ecologische overbrugbaarheid)
1.Indien een begunstigde in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer één of
meerdere agrarische beheerpakketten met de aanduiding A01.01.01 tot en met A01.03.01 uitvoert, gelden de instapeisen met betrekking tot de minimumomvang van de beheereenheid niet voor zover er sprake is van ecologische overbrugbaarheid.
  • 2.
    Van ecologische overbrugbaarheid als bedoeld in het eerste lid is sprake indien voldaan
    • a.
      wordt aan de volgende voorwaarden:
de zelfstandig te kleine beheereenheid ligt op maximaal 10 meter van een
andere beheereenheid waarop hetzelfde agrarisch beheertype wordt
uitgevoerd, waarbij:
i.de gezamenlijke oppervlakte groter of gelijk is aan de
minimumoppervlakte die behoort bij het agrarisch beheerpakket dat op de zelfstandig te kleine beheereenheid wordt uitgevoerd, én
  • ii.
    de andere beheereenheid is gelegen binnen hetzelfde collectief gebied als de zelfstandig te kleine beheereenheid;
  • b.
    de afstand tussen beide beheereenheden is voor de weidevogels, akkervogels, ganzen of hamsters, en in het bijzonder de jongen van de genoemde diersoorten te overbruggen.
Artikel 4.1.2.2 (aanvullende subsidieverplichting)
  • 1.
    Onverminderd artikel 4.1.1.6 is een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer gehouden:
    • a.
      elk beheerjaar het beheer uit te voeren overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
    • b.
      de gebiedscoördinator tijdig op de hoogte te stellen van wijzigingen en intrekkingen als bedoeld in de artikelen 7.1 tot en met 7.6 en 7.8, tweede lid, voor zover deze relevant zijn voor het collectief beheerplan;
    • c.
      vanaf het moment dat hij een agrarisch beheerpakket of variant daarvan uitvoert met de aanduiding A01.01.05, A01.02.01 of A02.01.01 tot en met A02.02.03, dat agrarisch beheerpakket gedurende elk beheerjaar van de dan nog resterende periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, op dezelfde lokatie en met dezelfde omvang uit te blijven voeren.
  • 2.
    De verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, geldt niet indien de varianten c en d van het agrarisch beheerpakket met de aanduiding A01.02.01 voor het derde of vierde jaar wordt uitgevoerd en roulatie op grond van de aan dat agrarisch beheerpakket verbonden voorwaarden is toegestaan.
Artikel 4.1.2.3 (beschikking tot subsidieverlening)
Een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer vermeldt in elk geval:
  • a.
    per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, de minimale en maximale oppervlakte waarvoor subsidie wordt respectievelijk kan worden verleend;
  • b.
    dat de subsidieontvanger elk beheerjaar gehouden is het beheer uit te voeren overeenkomstig het in artikel 9.2 bedoelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 4.1.1.6, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
  • c.
    of een subsidie wordt verstrekt in het kader van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en of die subsidie gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.
Artikel 4.1.2.4 (aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen in een beheerjaar op aanvraag een aanvullende toeslag als bedoeld in de onderscheiden subonderdelen van bijlage 7, onderdeel C verlenen aan landbouwers die in het betreffende beheerjaar deelnemen aan collectief agrarisch natuurbeheer voor zover voldaan wordt aan de in het betreffende subonderdeel van die bijlage opgenomen voorschriften;
  • 2.
    Aanvragen als bedoeld in het eerste lid worden namens de betreffende landbouwer ingediend door de in het gebied waarin de betreffende beheereenheid is gelegen werkzame gebiedscoördinator, en gaan vergezeld van een door hem opgesteld advies met betrekking tot de noodzaak tot het verstrekken van de toeslag en de hoogte daarvan, waarbij tevens door de gebiedscoördinator wordt verklaard dat hij, in elk geval op het moment van indienen van de betreffende aanvraag, heeft vastgesteld dat de landbouwer voldoet aan de aan de toeslag verbonden eisen.
  • 3.
    Op aanvragen als bedoeld in het eerste lid is artikel 1.3, eerste lid, niet van toepassing voor zover dat artikel bepaalt dat aanvragen slechts kunnen worden ingediend als Gedeputeerde Staten een openstellingsperiode hebben vastgesteld voor de indiening van aanvragen, met dien verstande dat een in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag die betrekking heeft op:
    • a.
      de toeslagen, bedoeld in bijlage 7, onderdeel C, subonderdelen 1 en 2, niet eerder kan worden ingediend dan na afloop van de periode waarin in dat beheerjaar aan de aan het betreffende agrarische beheerpakket verbonden beheereisen dient te worden voldaan indien niet om de toeslag zou zijn verzocht;
    • b.
      de toeslag, bedoeld in bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel 3, wordt ingediend als onderdeel van het collectief beheerplan, bedoeld in artikel 9.1;
    • c.
      de toeslag, bedoeld in bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel 4, niet eerder kan worden ingediend dan 1 oktober van het beheerjaar waarin de ruige stalmest is uitgereden.
  • 4.
    Artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, is van toepassing en de artikelen 1.4 en 1.5, met uitzondering van het tweede lid van dat artikel, zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 5.
    Gedeputeerde Staten kunnen verschillende tarieven vaststellen voor de toeslag, bedoeld in bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel 4, al naar gelang het uitrijden van de ruige stalmest geschiedt op landbouwgronden die enkel varend bereikt kunnen worden of op andere landbouwgronden.
  • 6.
    Gedeputeerde Staten keren de toeslag overeenkomstig artikel 4.1.1.7, derde lid, onderdeel b, tegelijkertijd uit met de in dat onderdeel bedoelde jaarvergoeding.
Artikel 4.1.2.5 (toepasselijkheid afdeling 4.1.1)
De bepalingen van afdeling 4.1.1 zijn van overeenkomstige toepassing voor zover uit de bepalingen van de onderhavige afdeling niet anders voortvloeit.
Paragraaf 4.2 Probleemgebiedensubsidie
Artikel 4.2.1 (grondslag subsidie)
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken.
Artikel 4.2.2 (duur subsidie)
Een probleemgebiedensubsidie wordt verstrekt voor een kalenderjaar.
Artikel 4.2.3 (begunstigde)
1.Een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt aan een landbouwer die de
landbouwgrond waarvoor subsidie wordt aangevraagd op de peildatum van een kalenderjaar beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
2.Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts subsidie worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.
Artikel 4.2.4 (aanvraag subsidie)
  • 1.
    Een aanvraag tot vaststelling en tevens uitbetaling van een probleemgebiedensubsidie wordt uiterlijk op de peildatum van het betreffende kalenderjaar ingediend middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 vastgesteld aanvraagformulier, waarbij de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 van toepassing zijn.
  • 2.
    De in het eerste lid bedoelde aanvraag maakt deel uit van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister.
Artikel 4.2.5 (voorwaarden voor deelname)
  • 1.
    Een probleemgebiedensubsidie kan worden verstrekt:
    • a.
      als het natuurbeheerplan zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor de betreffende subsidie gold, voorziet in de verstrekking van de probleemgebiedensubsidie op de betreffende landbouwgrond;
    • b.
      voor zover de begunstigde voor de landbouwgrond waarvoor een probleemgebiedensubsidie is aangevraagd, op de peildatum tevens een subsidie agrarisch natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening, of een subsidie voor de instandhouding van een beheerspakket, bedoeld in de bijlagen 6 tot en met 28f van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg, ontvangt, én
    • c.
      voor zover de begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverstrekking niet met opzet:
    • i.
      een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een probleemgebiedensubsidie op grond van de onderhavige verordening, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg of de equivalente Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf
    • ii.
      de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de onder i. bedoelde subsidies.
  • 2.
    Een probleemgebiedensubsidie wordt niet verstrekt voor landbouwgrond waarvoor een vergelijkbare subsidie wordt ontvangen op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister zoals die regeling tot 1 januari 2007 gold.
  • 3.
    Een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verstrekt als aan de begunstigde in het betreffende kalenderjaar voor de desbetreffende landbouwgrond niet reeds een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in artikel 4.2.10 wordt verstrekt.
Artikel 4.2.6 (subsidieverplichtingen)
Een ontvanger van een probleemgebiedensubsidie:
  • a.
    draagt er zorg voor dat gedurende het gehele kalenderjaar op de landbouwgrond waarvoor de subsidie wordt verstrekt en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in artikel 3 van en de bijlagen 1 en 2 bij de Regeling GLB-inkomenssteun 2006;
  • b.
    zet zijn landbouwactiviteiten gedurende ten minste vijf jaar voort, te rekenen vanaf de eerste betaling die hij ontvangt in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 voor het uitoefenen van een landbouwactiviteit in een probleemgebied;
  • c.
    draagt er zorg voor dat geen werkzaamheden worden verricht die een wijziging tot gevolg hebben van de topografische kavel- en perceelsstructuur, het microreliëf, de bodemstructuur of het bodemprofiel;
  • d.
    draagt er zorg voor dat geen werkzaamheden worden verricht die een wijziging tot gevolg hebben van de begreppeling of de detailontwatering, of leiden tot verlaging van de grondwaterstand dan wel slootwaterpeilen;
  • e.
    meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;
  • f.
    meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én
  • g.
    draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.
Artikel 4.2.7 (hoogte subsidie)
Een probleemgebiedensubsidie bestaat uit het product van het op grond van artikel 4.2.8, eerste lid, voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde tarief, en het aantal hectares waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
Artikel 4.2.8 (hoogte tarief per kalenderjaar)
1.Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te
verstrekken probleemgebiedensubsidies het tarief per hectare vast.
2.Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.
Artikel 4.2.9 (subsidievaststelling)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van het kalenderjaar de
    probleemgebiedensubsidie vast.
  • 2.
    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.
Artikel 4.2.10 (ontkoppelde probleemgebiedensubsidie)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een probleemgebiedensubsidie verstrekken voor landbouwgronden die overeenkomstig artikel 2.1, derde lid, onderdeel d, zijn begrensd, waarbij het, in afwijking van artikel 4.2.5, eerste lid, onderdeel b, niet vereist is dat de begunstigde voor die landbouwgrond tevens een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie voor de instandhouding van een beheerspakket als bedoeld in die bepaling ontvangt.
  • 2.
    De bepalingen van deze paragraaf zijn, met uitzondering van artikel 4.2.5, eerste lid, onderdeel b, van overeenkomstige toepassing op een probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten kunnen nadere voorwaarden verbinden aan een
probleemgebiedensubsidie als bedoeld in het eerste lid.
Hoofdstuk 5 Landschapsbeheer
Afdeling 5.1.1 Algemene bepalingen inzake subsidies landschapsbeheer
Artikel 5.1.1.1 (grondslag subsidie)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie landschapsbeheer verstrekken:
    • a.
      voor de instandhouding van een landschapselement door begunstigden als bedoeld in artikel 5.1.2.1;
    • b.
      voor de uitvoering van een beheerpakket landschap door begunstigden als bedoeld in artikel 5.1.3.1.
  • 2.
    In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in dat onderdeel, voor bepaalde, in bijlage 6, onderdelen A.1 of A.2, opgenomen landschapselementen slechts verstrekt kan worden aan gecertificeerde begunstigden, of juist niet verstrekt kunnen worden aan dergelijke begunstigden.
Artikel 5.1.1.2 (duur subsidie)
Een subsidie landschapsbeheer wordt verstrekt voor de duur van zes aaneengesloten kalenderjaren, of zoveel langer als op grond van artikel 12.4 vereist is.
Artikel 5.1.1.3 (voorwaarden voor deelname)
  • 1.
    Een subsidie landschapsbeheer kan worden verstrekt als het natuurbeheerplan, zoals dat zes weken voor de openstelling van de mogelijkheid tot doen van een aanvraag voor de betreffende gold, voorziet in de verstrekking van de betreffende subsidie.
  • 2.
    Een subsidie landschapsbeheer wordt niet verstrekt als de in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b, bedoelde begunstigde in het jaar voorafgaande aan de aanvraag tot subsidieverlening met opzet:
    • a.
      een onjuiste aanvraag op grond van de onderhavige verordening heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer;
    • b.
      een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg of de equivalente Subsidieregeling natuurbeheer van een andere provincie;
    • c.
      een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg of de equivalente Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van een andere provincie, óf
    • d.
      de subsidieverplichtingen heeft geschonden die zijn verbonden aan de in de onderdelen a tot en met c bedoelde subsidies.
  • 3.
    Een subsidie landschapsbeheer wordt evenmin verstrekt voor de instandhouding van een landschapselement of voor het uitvoeren van een beheerpakket landschap:
    • a.
      waarop nog verplichtingen van toepassing zijn op grond van:
    • i.
      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg;
    • ii.
      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;
    • iii.
      de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg;
    • iv.
      de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;
    • v.
      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden, of
    • vi.
      de Beschikking terzake het uit productie nemen van bouwland.
    • b.
      voor zover dat is gelegen op een erf.
Artikel 5.1.1.4 (subsidieverplichtingen die de subsidieperiode overschrijden)
Als ten behoeve van de instandhouding van een landschapselement of voor het uitvoeren van een beheerpakket landschap verplichtingen zijn opgenomen met betrekking tot de cyclus van knippen, scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten, behoren die verplichtingen slechts tot de subsidieverplichtingen indien dat knippen, scheren, snoeien dan wel af- of terugzetten op basis van de betreffende cyclus valt binnen de periode waarvoor die subsidie wordt verstrekt.
Afdeling 5.1.2 Algemene bepalingen inzake subsidie landschapsbeheer binnen natuurterreinen
Artikel 5.1.2.1 (begunstigden)
  • 1.
    Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan worden verstrekt aan:
    • a.
      een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij aanvang van de periode waarvoor
      subsidie wordt verstrekt zeggenschap heeft over het te voeren beheer van een op een natuurterrein gelegen landschapselement waarvoor subsidie wordt aangevraagd, krachtens:
    • i.
      eigendom;
    • ii.
      erfpacht;
    • iii.
      recht van beklemming;
    • iv.
      artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied, of
    • v.
      een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet zoals die wet tot 1 januari 2007 gold,
en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die zeggenschap heeft;
b.rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of
rechtspersonen als bedoeld in onderdeel a.
  • 2.
    Als een in het eerste lid, onderdeel a, onder i. tot en met v. bedoelde titel is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de zeggenschap over het te voeren beheer van het landschapselement.
  • 3.
    In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, en behoudens het bepaalde in artikel 5.1.2a.3, vierde lid, kan aan Staatsbosbeheer een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, worden verstrekt voor landschapselementen waarvan zij nog geen eigenaar of erfpachter is, mits deze landschapselementen op het moment van aanvragen in Rijksbezit zijn én Staatsbosbeheer deze landschapselementen vóór 15 augustus 2009 reeds feitelijk in beheer had.
  • 4.
    Als een in het eerste lid bedoelde begunstigde een aanvraag doet voor een oppervlakte van 75 hectare of meer, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, worden verstrekt voor zover de begunstigde een gecertificeerde begunstigde is.
  • 5.
    Voor de bepaling of sprake is van een aanvraag voor een oppervlakte van 75 hectare of meer als bedoeld in het vierde lid, worden alle aanvragen voor een subsidie natuurbeheer en subsidie landschapsbeheer van de begunstigde binnen 1 openstellingsperiode bij elkaar opgeteld.
Artikel 5.1.2.2 (aanvraag subsidie)
Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop de landschapselementen waarvoor subsidie wordt gevraagd en een nummering van die landschapselementen zijn aangegeven.
Artikel 5.1.2.3 (subsidieverplichtingen)
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a:
    • a.
      draagt er zorg voor dat het alle beheeractiviteiten worden verricht die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het landschapselement, en dat geen handelingen worden verricht en gedoogd die daaraan afbreuk doen;
    • b.
      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met betrekking tot de landschapselementen waarvoor de subsidie wordt verstrekt, tenzij de subsidieontvanger een vergoeding ontvangt als bedoeld in artikel 5.1.2a.1;
    • c.
      draagt er zorg voor dat op verzoek van Gedeputeerde Staten inzage wordt gegeven in het uitgevoerde dan wel uit te voeren beheer ten behoeve van de landschapselementen;
    • d.
      meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;
    • e.
      meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én
    • f.
      draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.
  • 2.
    Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, dat het beheer laat uitvoeren door één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a, komt gedurende de zes kalenderjaren met elk van deze natuurlijke personen of rechtspersonen, voor zover deze op de peildatum van één of meerdere van die kalenderjaren de zeggenschap hebben over het beheer, schriftelijk overeen dat:
    • a.
      de natuurlijke persoon of rechtspersoon de verplichtingen naleeft, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c en f;
    • b.
      de subsidieontvanger aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon een vergoeding betaalt voor de door hem of haar nageleefde verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
    • c.
      de natuurlijke persoon of rechtspersoon garant staat voor het terugbetalen van de in onderdeel b bedoelde vergoeding, als Gedeputeerde Staten de subsidie lager vaststellen of geheel of gedeeltelijk wijzigen dan wel intrekken.
Artikel 5.1.2.4 (hoogte subsidie)
  • 1.
    Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, bedraagt de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
  • 2.
    Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het desbetreffende kalenderjaar op grond van artikel 5.1.2.5, eerste lid, onderdeel a, voor het desbetreffende landschapselement is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarvoor voor dat betreffende landschapselement subsidie wordt verstrekt.
  • 3.
    Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:
    • a.
      beslissen Gedeputeerde Staten binnen tien weken ambtshalve omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, waarbij die beslissing éénmaal met ten hoogste tien weken verdaagd kan worden, én
    • b.
      keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan:
    • i.
      de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over een in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onder i. tot en met v. bedoelde titel, een en ander gelezen in samenhang met de artikelen 5.1.2.1, tweede lid, en 7.3, eerste lid, óf
    • ii.
      het in artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, bedoelde samenwerkingsverband, indien de aanvraag tot subsidieverlening door dat samenwerkingsverband is ingediend.
Artikel 5.1.2.5 (hoogte tarief per kalenderjaar)
1.Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te
verlenen subsidies landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vast:
  • a.
    de tarieven voor de verschillende landschapselementen, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of stuks;
  • b.
    de tarieven voor de monitoring van de kwaliteit van de verschillende landschapselementen zoals bedoeld in artikel 5.1.2a.1, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of stuks.
    • 2.
      Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.
Artikel 5.1.2.6 (beschikking tot subsidieverlening)
Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vermeldt in elk geval:
  • a.
    het landschapselement waarvoor subsidie wordt verleend;
  • b.
    de hoogte van de subsidie, én
  • c.
    dat Gedeputeerde Staten gedurende de periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt een nadere uitwerking kunnen geven van de in artikel 5.1.2.3 bedoelde beheeractiviteiten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het landschapselement.
Artikel 5.1.2.7 (ambtshalve vaststellen)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.
  • 2.
    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.
Afdeling 5.1.2a Bijzondere bepalingen inzake subsidie landschapsbeheer binnen natuurterreinen voor gecertificeerde begunstigden
Artikel 5.1.2a.1 (grondslag subsidie)
Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie landschapsbeheer voor de instandhouding van een landschapselement voor een gecertificeerde begunstigde verhogen met een vergoeding voor de monitoring van de kwaliteit van landschapselementen.
Artikel 5.1.2a.2 (aanvraag subsidie)
In afwijking van artikel 5.1.1.1, eerste lid gaat een aanvraag van een gecertificeerde begunstigde tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, vergezeld van:
  • a.
    een lijst van oppervlaktes, meters of aantallen per soort landschapselement waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;
  • b.
    één of meerdere elektronische kaarten met een topografische ondergrond, met daarop de buitengrenzen van de natuurterreinen waarop de landschapselementen zijn gelegen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, én
  • c.
    een lijst van oppervlaktes, onderscheidenlijk meters of stuks, per landschapselement waarvoor de gecertificeerde begunstigde een vergoeding wil ontvangen voor het verrichten van activiteiten op het gebied van monitoring van de kwaliteit van landschapselementen.
Artikel 5.1.2a.3 (subsidieverplichtingen)
  • 1.
    De subsidie ontvanger die teven gecertificeerde begunstigde is draagt er zorg voor dat, voor zover subsidie wordt verstrekt voor de monitoring van de kwaliteit van landschapselementen, deze monitoring wordt verricht overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde monitoringsprogramma.
  • 2.
    In afwijking van artikel 5.1.2.3, eerste lid, onderdelen d en e, kan een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, die tevens gecertificeerde begunstigde is, éénmaal per kalenderjaar maar uiterlijk op 31 oktober bij Gedeputeerde Staten melden ten aanzien van welke landschapselementen niet voldaan wordt aan één of meerdere subsidieverplichtingen.
  • 3.
    Indien sprake is van een begunstigde als bedoeld in artikel 5.1.2.1 vierde lid kan de subsidie worden verleend onder de voorwaarde dat binnen een termijn van drie maanden na de datum van bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening de bij de subsidieverlening behorende uitvoeringsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht en die onderdeel uitmaakt van deze beschikking, wordt gesloten.
  • 4.
    Indien aan Staatsbosbeheer subsidie wordt verleend op grond van artikel 5.1.2.1, derde lid, heeft Staatsbosbeheer de verplichting dit natuurterrein alsnog in eigendom te verwerven of in erfpacht te verkrijgen voor 1 januari 2015.
  • 5.
    Indien een subsidie wordt verstrekt door toepassing van artikel 12.5, eerste lid, wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat voor 1 januari 2015 de subsidieontvanger alsnog het certificaat natuurbeheer verkrijgt.
Artikel 5.1.2a.4 (hoogte subsidie)
Als de in artikel 5.1.2a.1 bedoelde vergoeding voor de monitoring van de kwaliteit van landschapselementen wordt verstrekt, wordt de jaarvergoeding als bedoeld in artikel 5.1.2.4, tweede lid, vermeerderd met het product van het tarief zoals dat voor het betreffende beheerjaar op grond van artikel 5.1.2.5, eerste lid, onderdeel b is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarop in het kader van de subsidie landschapsbeheer monitoringswerkzaamheden worden uitgevoerd.
Artikel 5.1.2a.5 (subsidievaststelling)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat bij tussentijdse wijzigingen geen toepassing wordt gegeven aan hoofdstuk 7.
  • 2.
    Bij toepassing van het eerste lid:
    • a.
      is artikel 5.1.2.7 niet van toepassing en dient de gecertificeerde begunstigde binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, is verstrekt, een verzoek tot vaststelling in;
    • b.
      maken Gedeputeerde Staten in de overeenkomst als bedoeld in artikel 5.1.2a.3, derde lid nadere afspraken over de wijze waarop wijzigingen in areaal gedurende de looptijd worden bijgehouden, zodanig dat het inzicht als bedoeld in het derde lid verschaft kan worden.
  • 3.
    Indien het uiteindelijke beheer van de oppervlaktes, onderscheidenlijk meters of stuks, per soort landschapselement afwijkt van de opgave die bij de subsidieaanvraag is gedaan, bevat het verzoek om vaststelling in ieder geval de wijzigingen die in die oppervlaktes, onderscheidenlijk meters of stuks per soort landschapselement hebben plaatsgevonden en de datum waarop die wijzigingen plaatsvonden.
Artikel 5.1.2a.6 (toepasselijkheid afdeling 5.1.1 en 5.1.2)
De bepalingen van de afdelingen 5.1.1 en 5.1.2 zijn van overeenkomstige toepassing voor zover uit de bepalingen van de onderhavige afdeling niet anders voortvloeit.
Afdeling 5.1.3 Algemene bepalingen inzake subsidie landschapsbeheer buiten natuurterreinen
Artikel 5.1.3.1 (begunstigden)
  • 1.
    Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan worden verstrekt aan een landbouwer die de grond waarop hij het beheerpakket landschap uitvoert of zal uitvoeren bij aanvang van de subsidie beheert krachtens een zakelijk recht of een persoonlijk recht, en voorts gedurende de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verleend ten minste op de peildatum van ieder kalenderjaar die grond beheert krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
  • 2.
    Als een in het eerste lid bedoeld zakelijk of persoonlijk recht is belast met of is afgeleid van een ander recht, kan slechts een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, worden verstrekt voor zover dat andere recht geen afbreuk doet aan de mogelijkheid het beheer uit te voeren.
Artikel 5.1.3.2 (aanvraag subsidie)
Een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een kaart met een topografische ondergrond, waarop de grond waarop het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en een nummering van die gronden zijn aangegeven.
Artikel 5.1.3.2a (aanvullende voorwaarde voor deelname)
Onverminderd het bepaalde in artikel 5.1.1.3 kan een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, slechts worden verstrekt indien is voldaan aan de instapeisen die behoren bij het betreffende beheerpakket landschap.
Artikel 5.1.3.3 (subsidieverplichtingen)
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b:
    • a.
      draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan de beheereisen die behoren bij het beheerpakket landschap waarvoor de subsidie wordt verstrekt, en dat geen handelingen worden verricht of gedoogd die daaraan afbreuk doen;
    • b.
      draagt er zorg voor dat ten aanzien van de grond waarop het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd en op zijn gehele bedrijf wordt voldaan aan de voorschriften, opgenomen in:
    • i.
      artikel 3 van en de bijlagen 1 en 2 bij de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, én
    • ii.
      bijlage 2 van de Beleidsregels verlagen subsidie POP2;
    • c.
      draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met betrekking tot de grond waarop het beheerpakket landschap wordt uitgevoerd;
    • d.
      meldt aan Gedeputeerde Staten de omstandigheden als gevolg waarvan hij redelijkerwijs niet kan voldoen aan één of meerdere subsidieverplichtingen, en doet dit binnen tien werkdagen nadat hij redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van die omstandigheden;
    • e.
      meldt aan Gedeputeerde Staten de datum waarop weer aan de subsidieverplichtingen kan worden voldaan, en doet dit binnen tien werkdagen na de betreffende datum, én
    • f.
      draagt er zorg voor dat een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt verhinderd toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen.
  • 2.
    Een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, dient uiterlijk op de peildatum van ieder kalenderjaar, middels een ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 vastgesteld aanvraagformulier, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat kalenderjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1975/2006 van overeenkomstige toepassing zijn.
  • 3.
    In een geval als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, rust de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde verplichting op die derde voor zover deze het beheer heeft overgenomen.
  • 4.
    De in het tweede lid bedoelde aanvraag maakt deel uit van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 55 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van de minister.
Artikel 5.1.3.4 (hoogte subsidie)
  • 1.
    Een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, bedraagt de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes kalenderjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
  • 2.
    Een jaarvergoeding is het product van het tarief zoals dat voor het eerste kalenderjaar van de in artikel 5.1.1.2 bedoelde periode op grond van artikel 5.1.3.5, eerste lid, voor het desbetreffende beheerpakket landschap is vastgesteld, en het aantal hectares, meters of stuks waarvoor voor dat betreffende beheerpakket landschap subsidie wordt verstrekt.
  • 3.
    Na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren:
    • a.
      beslissen Gedeputeerde Staten binnen de in artikel 1.6, tweede lid, onderdeel a, genoemde termijn omtrent de hoogte van de jaarvergoeding die bij het betreffende kalenderjaar behoort, én
    • b.
      keren zij de aldus bepaalde jaarvergoeding, binnen zes weken nadat de in onderdeel a bedoelde beslissing op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, als voorschot uit aan de landbouwer die op de peildatum van het kalenderjaar waarop de jaarvergoeding betrekking heeft, beschikt over het in artikel 5.1.3.1 bedoelde zakelijk of persoonlijk recht.
Artikel 5.1.3.5 (hoogte tarief per kalenderjaar)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks voor met ingang van het komende kalenderjaar te verlenen subsidies landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, de tarieven voor de verschillende beheerpakketten landschap vast, uitgedrukt in een bedrag per hectare, meter of stuk.
  • 2.
    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk zes weken voorafgaande aan de openstellingsperiode mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.
Artikel 5.1.3.6 (beschikking tot subsidieverlening)
Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, vermeldt in elk geval:
  • a.
    het beheerpakket landschap waarvoor subsidie wordt verleend, én
  • b.
    de hoogte van de subsidie.
Artikel 5.1.3.7 (ambtshalve vaststelling)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten stellen binnen tien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, is verstrekt, die subsidie ambtshalve vast.
  • 2.
    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, kan éénmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.
  • 3.
    De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, omvat ook de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 5.1.3.3, tweede lid, voor zover die aanvraag betrekking heeft op het zesde en laatste kalenderjaar.
Afdeling 5.1.4 Bijzondere bepalingen inzake collectief landschapsbeheer
Artikel 5.1.4.1 (toepasselijkheid onderhavige afdeling)
De onderhavige afdeling is niet van toepassing op subsidies landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a.
Artikel 5.1.4.2 (subsidieaanvraag collectief landschapsbeheer)
  • 1.
    Een begunstigde die een aanvraag tot verlening van een subsidie landschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer indient, geeft in die aanvraag per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, waar hij wenst deel te nemen aan collectief landschapsbeheer, aan:
    • a.
      de minimum- onderscheidenlijk maximumoppervlakte aangegeven waarop de begunstigde gedurende de periode, bedoeld in artikel 5.1.1.2, voornemens is één of meerdere beheerpakketten landschap in het kader van collectief landschapbeheer uit te voeren, waarbij:
    • i.
      de minimumoppervlakte niet kleiner kan zijn dan de minimumoppervlakte van het betreffende beheerpakket landschap, én
    • ii.
      de maximumoppervlakte niet groter kan zijn dan de totale oppervlakte van de beheerpakketten landschap die tot zijn bedrijf behoren.
    • b.
      binnen welk gebied de in onderdeel a bedoelde oppervlaktes zijn gelegen.
  • 2.
    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid hoeft niet te worden ingediend indien de begunstigde in hetzelfde collectief gebied reeds deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer en:
    • a.
      de totale oppervlakte waarmee de begunstigde in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer én collectief landschapsbeheer wenst deel te nemen kleiner of gelijk is aan de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, óf
    • b.
      de totale oppervlakte waarmee de begunstigde in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer én collectief landschapsbeheer wenst deel te nemen groter is dan de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, maar de begunstigde overeenkomstig artikel 7.5, eerste en zesde lid, een aanvraag indient tot verhoging van die maximale oppervlakte.
  • 3.
    In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, wordt de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 4.1.2.3, met ingang van het kalenderjaar waarin de begunstigde voor het eerst deelneemt aan collectief landschapsbeheer en voor de resterende duur van de in artikel 4.1.1.2 bedoelde periode, aangemerkt als de goedkeuring om in dat gebied tevens deel te nemen aan collectief landschapsbeheer, en als zodanig ambtshalve door Gedeputeerde Staten aangepast.
  • 4.
    Artikel 5.1.3.2 is niet van toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 5.1.4.3 (aanvullende subsidieverplichting)
Onverminderd artikel 5.1.3.3 is een ontvanger van een subsidie landschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer gehouden:
  • a.
    elk beheerjaar het beheer uit te voeren overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten vastgestelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 5.1.3.3, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
  • b.
    de gebiedscoördinator tijdig op de hoogte te stellen van wijzigingen en intrekkingen als bedoeld in de artikelen 7.1 tot en met 7.6 en 7.8, tweede lid, voor zover deze relevant zijn voor het collectief beheerplan;
  • c.
    vanaf het moment dat hij een beheerpakket landschap of variant daarvan uitvoert, dat beheerpakket landschap gedurende elk beheerjaar van de dan nog resterende periode, bedoeld in artikel 5.1.1.2, op dezelfde locatie en met dezelfde omvang uit te blijven voeren.
Artikel 5.1.4.4 (beschikking tot subsidieverlening)
Een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer vermeldt in elk geval:
  • a.
    per gebied, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, onderdeel a, de minimale en maximale oppervlakte waarvoor subsidie wordt respectievelijk kan worden verleend;
  • b.
    de wijze waarop de tarieven worden berekend;
  • c.
    dat de subsidieontvanger elk beheerjaar gehouden is het beheer uit te voeren overeenkomstig het in artikel 9.2 bedoelde collectief beheerplan zoals dat 14 dagen vóór de datum waarop in het desbetreffende beheerjaar de in artikel 5.1.3.3, tweede lid, bedoelde aanvraag op zijn vroegst kan worden ingediend, luidt;
  • d.
    of een subsidie wordt verstrekt in het kader van de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en of die subsidie gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.
Artikel 5.1.4.5 (toepasselijkheid afdelingen 5.1.1 en 5.1.3)
De bepalingen van de afdelingen 5.1.1 en 5.1.3 zijn van overeenkomstige toepassing voor zover uit de bepalingen van de onderhavige afdeling niet anders voortvloeit.
Hoofdstuk 6 Subsidie organisatiekosten
Artikel 6.1 (grondslag subsidie)
Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie organisatiekosten verstrekken.
Artikel 6.2 (duur subsidie)
Een subsidie organisatiekosten wordt verstrekt voor een periode van maximaal zes aaneengesloten kalenderjaren.
Artikel 6.3 (begunstigden)
Een subsidie organisatiekosten kan worden verstrekt aan een agrarische natuurvereniging.
Artikel 6.4 (aanvraag subsidie)
  • 1.
    Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend uiterlijk 31 oktober direct voorafgaand aan het eerste kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.
  • 2.
    Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:
    • a.
      een beschrijving van het gebied waar de agrarische natuurvereniging agrarisch natuurbeheer ondersteunt en stimuleert;
    • b.
      een activiteitenplan, gericht op het ondersteunen en stimuleren van agrarisch natuurbeheer, waarin ten minste voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd per kalenderjaar staat beschreven voor welke activiteiten subsidie wordt aangevraagd, én
    • c.
      een begroting, waarin uitgesplitst per kalenderjaar de verwachte uitgaven en inkomsten staan beschreven.
Artikel 6.5 (subsidieverplichtingen)
De ontvanger van een subsidie organisatiekosten voert de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie wordt verstrekt uit conform het activiteitenplan en de daarbij behorende begroting, bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, onderdelen b en c, voor zover deze door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd.
Artikel 6.6 (subsidiabele kosten)
  • 1.
    Als subsidiabele kosten komen in aanmerking de noodzakelijke kosten voor de organisatie van activiteiten, gericht op:
    • a.
      kennisbevordering, kwaliteitsborging en professionalisering van agrarisch natuurbeheer;
    • b.
      werving en aanvraagbegeleiding van landbouwers;
    • c.
      promotie, draagvlak en samenwerking in een gebied;
    • d.
      monitoring en toezicht ten behoeve van de ecologische sturing in het gebied.
  • 2.
    Subsidie wordt niet verstrekt voor activiteiten waarvoor reeds een subsidie wordt verstrekt op grond van:
    • a.
      hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg, of
    • b.
      hoofdstuk 8 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de kosten en
activiteiten, bedoeld in het eerste lid, die voor vergoeding in aanmerking komen.
Artikel 6.7 (hoogte subsidie)
Een subsidie organisatiekosten bedraagt hetzij:
  • a.
    ten hoogste 100 procent van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, hetzij
  • b.
    een door Gedeputeerde Staten te bepalen maximumbedrag,
waarbij de genoten inkomsten op de aldus bepaalde bedragen in mindering worden gebracht.
Artikel 6.8 (aanvraag tot voorschotverlening)
Gedeputeerde Staten kunnen ten hoogste éénmaal per kalenderjaar op aanvraag een voorschot verlenen, waarbij dat voorschot ten hoogste 80% bedraagt van de subsidiabele kosten zoals die voor dat kalenderjaar in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde begroting zijn opgenomen.
Artikel 6.9 (beschikking tot subsidieverlening)
Een beschikking tot verlening van een subsidie organisatiekosten vermeldt in elk geval:
  • a.
    de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;
  • b.
    de periode waarvoor subsidie wordt verleend, én
  • c.
    de maximale hoogte van de subsidie.
Artikel 6.10 (aanvraag tot subsidievaststelling)
1.Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de subsidie organisatiekosten jaarlijks vaststellen
voor dat gedeelte dat ziet op de in het voorgaande kalenderjaar gemaakte subsidiabele kosten.
  • 2.
    Een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk acht weken na afloop van het in dat lid bedoelde kalenderjaar ingediend.
  • 3.
    Als een subsidieontvanger geen of slechts gedeeltelijk aanvragen als bedoeld in het eerste lid heeft ingediend, wordt door hem uiterlijk acht weken na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend voor de periode waarover nog geen subsidievaststelling heeft plaatsgevonden.
  • 4.
    Een aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een overzicht van de gemaakte subsidiabele kosten, de betalingsbewijzen daarvan, de daadwerkelijk genoten inkomsten en een verslag van de uitgevoerde activiteiten.
Hoofdstuk 7 Wijziging en intrekking
Artikel 7.1 (overmacht)
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan, indien sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende beschikking tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.
  • 2.
    Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, probleemgebiedensubsidie of subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan, als sprake is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1974/2006, een aanvraag indienen tot wijziging of intrekking van de betreffende beschikking tot subsidieverlening vanaf het moment dat de overmacht zich voordoet of de uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid honoreren en de betreffende subsidie naar evenredigheid vaststellen, als de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de betreffende subsidie niet of niet meer kan worden behaald.
  • 4.
    In afwijking van het derde lid kunnen Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste en tweede lid afwijzen en de betreffende subsidie ongewijzigd voortzetten als de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden van dien aard is, respectievelijk zijn, dat het doel van de betreffende subsidie alsnog kan worden behaald en de ontvanger van de betreffende subsidie zich ertoe bereid heeft verklaard de subsidieverplichtingen weer na te zullen leven zodra de overmacht is, respectievelijk de uitzonderlijke omstandigheden zijn, geëindigd.
Artikel 7.2 (overlijden subsidieontvanger)
  • 1.
    Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer overlijdt, kan diens rechtsopvolger onder algemene titel binnen 24 weken na het overlijden een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de overname van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten trekken de beschikking tot subsidieverlening met ingang van de datum van het overlijden in en stellen de subsidie ambtshalve naar evenredigheid vast als er binnen de in het eerste lid genoemde termijn geen aanvraag als bedoeld in dat lid is ingediend.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste lid wijzigen als de rechtsopvolger aangemerkt kan worden als begunstigde voor de betreffende subsidie, tenzij de oorspronkelijke subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde was en de rechtsopvolger dit niet is.
  • 4.
    Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van de artikelen 3.1.7, 3.1.10, 4.1.1.7, 4.1.1.10, 4.1.2.4, 4.2.9, 5.1.2.4, 5.1.2.7, 5.1.3.4 en 5.1.3.7, de verstrekking dan wel betaling van een jaarvergoeding of de vaststelling van een subsidie opschorten tot vier weken na de dag waarop de termijn, genoemd in het eerste lid, is verstreken.
Artikel 7.3 (overdracht aan andere beheerder)
  • 1.
    Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, de zeggenschap over het beheer overdraagt aan een derde, waardoor hij op de peildatum van een kalenderjaar niet kan worden aangemerkt als begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.
  • 2.
    Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, het beheer overdraagt aan een derde, waardoor hij op de peildatum van een beheerjaar respectievelijk kalenderjaar niet kan worden aangemerkt als begunstigde, dan kan hij tezamen met die derde een aanvraag indienen tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening, inhoudende de gehele of gedeeltelijke overname door die derde van de rechten en verplichtingen die zijn verbonden aan de desbetreffende subsidie voor de resterende periode waarvoor zij wordt verstrekt.
  • 3.
    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk 15 augustus van het betreffende kalenderjaar gedaan.
  • 4.
    Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt uiterlijk op de peildatum van het betreffende beheerjaar respectievelijk kalenderjaar gedaan.
  • 5.
    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste of tweede lid wijzigen als de derde aangemerkt kan worden als begunstigde voor de betreffende subsidie. Indien de oorspronkelijke subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde was en de derde dit niet is, is een wijziging als bedoeld in de eerste volzin slechts mogelijk indien die derde schriftelijk verklaart met ingang van de datum van overdracht de subsidieverplichtingen te zullen naleven op basis van de rechten en plichten die gelden voor een niet-gecertificeerde begunstigde.
  • 6.
    Onverminderd het vijfde lid honoreren Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet met betrekking tot het gedeelte van een subsidie natuurbeheer dat ziet op de toeslag, bedoeld in artikel 3.1.8, tweede lid, onderdeel b, voor zover de derde niet in staat is de aan die toeslag verbonden verplichtingen na te leven, maar stellen zij ambtshalve het betreffende deel van de subsidie naar evenredigheid vast.
  • 7.
    Onverminderd het vijfde lid honoreren Gedeputeerde Staten, indien er sprake is van een gedeeltelijke overdracht van een natuurterrein, een landschapselement, een beheereenheid of een beheerpakket landschap, een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid slechts indien zowel het overgedragen deel als het resterende deel voldoen aan de eisen van het desbetreffende natuurbeheertype of landschapselement, onderscheidenlijk de instapeisen van het desbetreffende agrarisch beheerpakket of beheerpakket landschap.
  • 8.
    Een wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het vijfde lid treedt in werking met ingang van het kalenderjaar respectievelijk beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden.
Artikel 7.3a (aanvullende voorwaarden overdracht collectief beheer)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, die betrekking heeft op een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer, slechts goedkeuren indien deze vergezeld gaat van:
    • a.
      een aanvraag als bedoeld in artikel 4.1.2.1, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.1.4.2, eerste lid, indien de derde in het betreffende collectief gebied nog niet deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheer, tenzij het de gehele overdracht betreft van al het collectief agrarisch natuurbeheer en collectief landschapsbeheer dat de subsidieontvanger in het betreffende beheerjaar in het betreffende collectief gebied dient uit te voeren;
    • b.
      een aanvraag tot verhoging van de maximale oppervlakte als bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, onderscheidenlijk artikel 5.1.4.4, onderdeel a, indien de derde in het betreffende collectief gebied reeds deelneemt aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk artikel collectief landschapsbeheer en door de overdracht deze maximale oppervlakte wordt overschreden.
  • 2.
    In zoverre in afwijking van het bepaalde in artikel 7.3, tweede lid, bestrijkt de aanvraag, bedoeld in:
    • a.
      het eerste lid, onderdeel a, van het onderhavige artikel, een geheel nieuwe periode van zes aaneengesloten beheerjaren, waarbij die periode aanvangt met ingang van het beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden;
    • b.
      het eerste lid, onderdeel b, van het onderhavige artikel, de resterende periode waarvoor aan die derde subsidie is verleend op basis van de door hem voor het betreffende collectief gebied ingediende aanvraag als bedoeld in artikel 4.1.2.1, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 5.1.4.2, eerste lid, waarbij die resterende periode aanvangt met ingang van het beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden.
  • 3.
    Op aanvragen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, is artikel 1.3, eerste lid niet van toepassing. Onverminderd de eerste volzin van dit artikellid wordt een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet gehonoreerd indien deze ná 15 mei 2015 is ingediend.
  • 4.
    Indien de subsidieontvanger als gevolg van de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde overdracht niet langer beschikt over voldoende oppervlakte om met ten minste de minimumoppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, onderscheidenlijk artikel 5.1.4.4, onderdeel a, te blijven deelnemen aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheer, dan wordt de hiervoor bedoelde minimumoppervlakte, met ingang van het beheerjaar waarin de derde op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden, verlaagd tot de oppervlakte die wordt gevormd door de goedgekeurde overgedragen oppervlakte in mindering te brengen op de oppervlakte die de subsidieontvanger op grond van het in artikel 4.1.2.3, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 5.1.4.4, onderdeel c, bedoelde collectief beheerplan in het betreffende beheerjaar diende te beheren.
Artikel 7.4 (overdracht aan Staatsbosbeheer, TBO of BBL)
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer kan, als hij de zeggenschap over het beheer of het beheer geheel of gedeeltelijk overdraagt aan Staatsbosbeheer, het Bureau beheer landbouwgronden of een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties zoals dat artikel tot 1 januari 2008 luidde, een aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening inzake agrarisch natuurbeheer of landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid met ingang van de datum van overdracht slechts geheel of gedeeltelijk intrekken en naar evenredigheid vaststellen, als voldaan is aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 44, tweede lid, onderdeel c, van Verordening (EG) nr. 1974/2006.
Artikel 7.5 (wijziging subsidie ivm vergroting areaal)
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer kan éénmaal per kalenderjaar onderscheidenlijk beheerjaar een aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening met ingang van het volgend kalenderjaar of beheerjaar, gericht op de vergroting van het areaal waarvoor subsidie wordt verstrekt.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie natuurbeheer naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 3.1.3, 3.1.4 en 3.1.5 zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als:
    • a.
      de vergroting niet meer dan twee hectare bedraagt en evenmin meer dan 10% van het areaal landbouwgrond waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én
    • b.
      de wijziging leidt tot een verhoging van de jaarbetaling van ten minste €50,- per beheerjaar.
De artikelen 1.3, eerste lid, 4.1.1.3, 4.1.1.4 en 4.1.1.5 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in de agrarische beheerpakketten opgenomen eis ten aanzien van de minimale oppervlakte van de beheereenheid voor zover het areaal landbouwgrond waarop de aanvraag tot wijziging ziet grenst aan landbouwgrond waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én op de beide aldus aanééngrenzende arealen eenzelfde agrarisch beheerpakket zal worden uitgevoerd.
  • 4.
    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als die wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar. De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.2.1, en 5.1.2.2 zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 5.
    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot subsidieverlening inzake landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wijzigen als:
    • a.
      de vergroting niet meer dan twee hectare bedraagt en evenmin meer dan 10% bedraagt van het aantal hectares, meters of stuks waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt, én
    • b.
      de wijziging leidt tot een verhoging van de jaarvergoeding van ten minste €50,- per kalenderjaar.
De artikelen 1.3, eerste lid, 5.1.1.3, 5.1.3.1 en 5.1.3.2 zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de in de beheerpakketten landschap opgenomen eis ten aanzien van de minimale omvang, mits het beheerpakket landschap waarop de aanvraag tot wijziging ziet grenst aan een beheerpakket landschap waarvoor de aanvrager al subsidie ontvangt én de beide aldus aanééngrenzende beheerpakketten landschap identiek zijn.
  • 6.
    Als een in het eerste lid bedoelde aanvraag betrekking heeft op het vergroten van het areaal waarvoor een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch wordt verstrekt:
    • a.
      is het derde lid, onderdeel a, niet van toepassing en artikel 4.1.1.4 niet van overeenkomstige toepassing;
    • b.
      is er slechts sprake van een aanvraag als bedoeld in het onderhavige artikel voor zover de extra oppervlakte de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, voor het betreffende gebied overschrijdt.
  • 7.
    Als een in het eerste lid bedoelde aanvraag betrekking heeft op het vergroten van het areaal waarvoor een subsidie landschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer wordt verstrekt:
    • a.
      is het vijfde lid, onderdeel a, niet van toepassing en artikel 5.1.3.2 niet van overeenkomstige toepassing;
    • b.
      is er slechts sprake van een aanvraag als bedoeld in het onderhavige artikel voor zover de extra oppervlakte de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 5.1.4.4, onderdeel a, voor het betreffende gebied overschrijdt.
  • 8.
    In afwijking van de artikelen 3.1.7, tweede lid, 5.1.2.4, tweede lid en 5.1.3.5, eerste lid wordt, indien Gedeputeerde Staten de beschikking tot subsidieverlening op grond van een in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag wijzigen, de uit die wijziging voortvloeiende verhoging van de subsidie en jaarvergoedingen gebaseerd op de tarieven die golden in het kalender- respectievelijk beheerjaar waarin de aanvraag is ingediend zoals die luidde vóórdat voor het eerst een aanvraag tot wijziging van de betreffende beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid is ingediend.
Artikel 7.5a (toetreding tot samenwerkingsverband)
1.Een aanvraag als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, tot vergroting van het areaal waarvoor een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, wordt verstrekt, welke wordt ingediend door een aanvrager als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel b onderscheidenlijk artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, én
vergezeld gaat van een verzoek van een ontvanger van één of meer in de aanhef bedoelde subsidies tot intrekking van de aan hem verleende subsidies voor de terreinen waarop die aanvraag betrekking heeft, wordt niet gehonoreerd indien:
  • a.
    die aanvraag en het verzoek tot intrekking niet alle natuurterreinen en landschapselementen omvat waarvoor aan de in de aanhef bedoelde subsidieontvanger subsidie werd verstrekt;
  • b.
    die aanvraag ertoe zou leiden dat in totaal minder dan 6 aaneengesloten jaren subsidie voor het desbetreffende terrein onderscheidenlijk landschapselement kan worden verleend;
  • c.
    de in de aanhef bedoelde subsidieontvanger een gecertificeerde begunstigde is en de in de aanhef bedoelde aanvrager dit niet is.
    • 2.
      Ingeval van intrekking uit hoofde van het eerste lid worden alle subsidies naar evenredigheid verleend en vastgesteld voor het verstreken gedeelte van het tijdvak, bedoeld in artikel 3.1.2. respectievelijk artikel 5.1.1.2, waarvoor de betreffende subsidies zijn verstrekt.
    • 3.
      Onverminderd het eerste lid honoreren Gedeputeerde Staten een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet met betrekking tot het gedeelte van een of meer subsidies natuurbeheer dat ziet op de toeslag, bedoeld in artikel 3.1.8, tweede lid, onderdeel b, voor zover het samenwerkingsverband niet in staat is de aan die toeslag verbonden verplichtingen na te leven, maar stellen zij ambtshalve het betreffende deel van respectievelijke subsidies naar evenredigheid vast voor het verstreken gedeelte van het tijdvak.
    • 4.
      Een wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid treedt in werking met ingang van het kalenderjaar waarin het samenwerkingsverband op de peildatum als begunstigde aangemerkt kan worden.
Artikel 7.6 (wijziging subsidie ivm verkleining)
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie indienen met het oog op de verkleining van het areaal waarvoor de subsidie wordt verstrekt, als die verkleining het gevolg is van de realisatie van een werk van algemene nutte.
  • 2.
    Een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, kan een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie indienen, als hij als gevolg van omstandigheden als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1974/2006 de subsidieverplichtingen niet langer kan nakomen.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten trekken de desbetreffende subsidie voor het betreffende deel in en stellen haar naar evenredigheid vast als voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid.
Artikel 7.7 (beëindiging subsidie natuurbeheer ivm wijziging natuurbeheertype)
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie natuurbeheer kan een aanvraag indienen tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening en de naar evenredigheid gehele of gedeeltelijke voortijdige vaststelling van die subsidie, als hij op het natuurterrein of deel daarvan waarvoor hij de subsidie ontvangt, maatregelen treft die zijn gericht op een wijziging van het op dat natuurterrein in stand te houden natuurbeheertype.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kunnen de beschikking tot subsidieverlening naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid intrekken vanaf het moment dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, van start gaan, en de subsidie naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk vaststellen, als:
    • a.
      de wijziging van het natuurbeheertype op grond van het natuurbeheerplan is toegestaan;
    • b.
      de wijziging van het natuurbeheertype gericht is op een versterkte bescherming van de natuur, én
    • c.
      de subsidieontvanger schriftelijk verklaart ten minste zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen, bedoeld in artikel 11 van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Limburg, beheer gericht op de instandhouding van het gewijzigde natuurbeheertype te blijven voeren. Deze verplichting vervalt voor zover hij voor die gewijzigde instandhouding een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening heeft aangevraagd en ontvangt. De hiervóór bedoelde subsidieaanvraag wordt ingediend in de eerstvolgende openstellingsperiode na het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 14c van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Limburg.
  • 3.
    Indien een subsidieontvanger subsidie ontvangt op grond van een aanvraag als bedoeld in het
    tweede lid, onderdeel c, tweede volzin, en de beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken omdat de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldaan heeft aan de subsidieverplichtingen, dan is voor de resterende periode de in het tweede lid, onderdeel c, eerste volzin, bedoelde instandhoudingsplicht weer van toepassing tot de termijn van zes jaar na afronding van de inrichtingsmaatregelen is verstreken.
Artikel 7.8 (wijziging baseline)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, wijzigen als dit ingevolge artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 noodzakelijk is.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kunnen een beschikking tot verlening van een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, intrekken met ingang van het moment waarop zich de situatie als bedoeld in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1974/2006 voordoet en de subsidie naar evenredigheid ambtshalve vaststellen als de subsidieontvanger een wijziging ingevolge het eerste lid niet aanvaardt.
Artikel 7.9 (wijziging activiteiten organisatiekosten )
  • 1.
    Een ontvanger van een subsidie organisatiekosten kan jaarlijks een aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening.
  • 2.
    De aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk op 31 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor de wijziging wordt aangevraagd.
  • 3.
    De aanvraag tot wijziging van een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van:
    • a.
      een onderbouwing van de wijziging;
    • b.
      een gewijzigd activiteitenplan, én
    • c.
      een gewijzigde begroting.
Artikel 7.10 (verlagen “min” )
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen ambtshalve de minimale oppervlakte, bedoeld in de artikelen 4.1.2.3, onderdeel a, en 5.1.4.4, onderdeel a, verlagen.
  • 2.
    De in het eerste lid bedoelde verlaging gaat in met ingang van het beheerjaar waarin de subsidieontvanger niet langer voldoet aan de minimale oppervlakte, bedoeld in de artikelen 4.1.2.3, onderdeel a, en 5.1.4.4, onderdeel a.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten maken geen gebruik van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid indien de verlaging ertoe zou leiden dat de minimale oppervlakte kleiner wordt dan de minimumoppervlakte die behoort bij het agrarisch beheerpakket onderscheidenlijk beheerpakket landschap met de kleinste omvang dat de subsidieontvanger in het betreffende beheerjaar behoorde uit te voeren.
Hoofdstuk 8 Certificering
Paragraaf 8.1 Certificering
Artikel 8.1.1 (bevoegdheid tot certificering)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag afgeven:
    • a.
      een certificaat natuurbeheer;
    • b.
      een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer;
    • c.
      een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer.
  • 2.
    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij de in artikel 8.1.7 bedoelde
stichting, met dien verstande dat een dergelijke aanvraag niet vóór 15 november 2010 ingediend kan worden.
Artikel 8.1.2 (wie kunnen worden gecertificeerd)
  • 1.
    Voor een certificaat natuurbeheer komen in aanmerking begunstigden als bedoeld in de artikelen 3.1.3, eerste lid, onderdeel a, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel a.
  • 2.
    Onverminderd de verdere bepalingen in deze paragraaf komen begunstigden als bedoeld in het eerste lid slechts in aanmerking voor een certificaat natuurbeheer indien:
    • a.
      zij in totaal ten minste 5 hectare natuurterrein of landschapselementen binnen natuurterrein beheren, óf
    • b.
      de in artikel 8.1.2a bedoelde aanvraag vergezeld gaat van een kwaliteitshandboek volgens het model van de Federatie Particulier Grondbezit.
  • 3.
    Voor een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer komen in aanmerking begunstigden als bedoeld in de artikelen 3.1.3, eerste lid, onderdeel b, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b.
  • 4.
    Onverminderd de verdere bepalingen in deze paragraaf komen begunstigden als bedoeld in het derde lid slechts in aanmerking voor een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer indien:
    • a.
      de in de artikelen 3.1.3, eerste lid, onderdeel b, en 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b, bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen in totaal ten minste 5 hectare natuurterrein of landschapselementen binnen natuurterrein beheren, óf
    • b.
      de in artikel 8.1.2a bedoelde aanvraag vergezeld gaat van een kwaliteitshandboek volgens het model van de Federatie Particulier Grondbezit.
  • 5.
    Voor een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer komen in aanmerking rechtspersonen.
Artikel 8.1.2a (aanvraag certificering)
Een aanvraag tot verlening van een certificaat als bedoeld in artikel 8.1.1 gaat vergezeld van:
  • a.
    naam en adresgegevens van de aanvrager;
  • b.
    een kwaliteitshandboek van de aanvrager, met daarin een beschrijving van de elementen uit de bedrijfsvoering zoals beschreven in het Programma van Eisen Kwaliteitshandboek Natuurbeheer.
Artikel 8.1.3 (certificeringsvoorwaarden)
Gedeputeerde Staten kunnen een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat afgeven als is voldaan aan de voorwaarden, opgenomen in het corresponderende onderdeel van het Programma van Eisen Kwaliteitshandboek Natuurbeheer, zoals dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en gepubliceerd in het Provinciaal Blad.
Artikel 8.1.4 (aan certificering verbonden verplichtingen)
Een houder van een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat:
  • a.
    draagt er zorg voor dat hij blijft voldoen aan de certificeringsvoorwaarden die behoren bij het aan hem afgegeven certificaat;
  • b.
    draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten audits kunnen worden uitgevoerd in het kader van de naleving van de certificeringsvoorwaarden.
Artikel 8.1.5 (schorsing en intrekking certificaat)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen het certificaat voor een door hen te bepalen termijn schorsen als de houder van het certificaat niet voldoet aan één of meerdere certificeringsvoorwaarden.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten kunnen het certificaat intrekken als:
    • a.
      na afloop van de schorsingstermijn, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de houder van het certificaat nog steeds niet voldoet aan de betreffende certificeringsvoorwaarde;
    • b.
      blijkt dat binnen een periode van 52 weken na afloop van de schorsingstermijn, bedoeld in het eerste lid, de houder van het certificaat opnieuw niet voldoet aan de betreffende certificeringsvoorwaarde;
    • c.
      de houder van het certificaat opzettelijk een onjuiste aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van een subsidie, bedoeld in de artikelen 3.1.1, 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, of 6.1, of willens en wetens heeft meegewerkt aan het indienen van een onjuiste aanvraag ter verkrijging door een landbouwer van een in artikel 4.1.2.4 bedoelde toeslag.
  • 3.
    De certificering wordt niet geschorst of ingetrokken als het niet voldoen aan de betreffende
certificeringsvoorwaarde het gevolg is van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.
Artikel 8.1.6 (rechtsgevolgen intrekken certificaat)
  • 1.
    Als Gedeputeerde Staten een certificaat natuurbeheer of een certificaat samenwerkingsverband natuurbeheer intrekken dat is afgegeven aan:
    • a.
      een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die, respectievelijk
    • b.
      een samenwerkingsverband dat,
een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, ontvangt, wordt met ingang van de datum van intrekking van het certificaat de beschikking dan wel de beschikkingen tot verlening van die subsidie of subsidies ingetrokken, waarbij die subsidie of subsidies naar evenredigheid worden vastgesteld.
  • 2.
    Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing als de voormalig gecertificeerde begunstigde binnen acht weken na de datum van intrekking van het certificaat verzoekt de betreffende subsidieverlening met ingang van die datum te wijzigen in een subsidieverlening op basis van de rechten en plichten zoals die voor niet-gecertificeerde begunstigden gelden, mits de subsidieverlening waarop het wijzigingsverzoek ziet een oppervlakte betreft van minder dan 75 hectare.
  • 3.
    Als Gedeputeerde Staten een certificaat coördinatie agrarisch natuurbeheer intrekken, draagt de voormalig gebiedscoördinator zijn werkzaamheden en de daarop betrekking hebbende stukken in goede orde over aan een door Gedeputeerde Staten aangewezen gebiedscoördinator of ambtenaar.
Artikel 8.1.7 (mandaat Stichting)
  • 1.
    Besluiten tot het afgeven, schorsen of intrekken van een in artikel 8.1.1, eerste lid, bedoeld certificaat worden namens Gedeputeerde Staten genomen door het bestuur van de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer.
  • 2.
    In afwijking van artikel 11.1 wordt het toezicht op de naleving van de aan het betreffende certificaat verbonden certificeringsvoorwaarden namens Gedeputeerde Staten uitgeoefend door het bestuur van de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer.
Paragraaf 8.2 Vervallen
Hoofdstuk 9 Collectief beheerplan
Artikel 9.1 (aanvraag vaststelling collectief beheerplan of wijziging daarvan)
Een gebiedscoördinator kan bij Gedeputeerde Staten een aanvraag indienen tot vaststelling van:
  • a.
    een collectief beheerplan;
  • b.
    een wijziging van een op grond van artikel 9.2 vastgesteld collectief beheerplan.
Artikel 9.2 (goedkeuring collectief beheerplan of wijziging daarvan)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen een collectief beheerplan dan wel een wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan vaststellen als:
    • a.
      de aanvraag tot vaststelling is ingediend door een gebiedscoördinator die het beheer in het betreffende gebied coördineert;
    • b.
      de aanvraag tot vaststelling uiterlijk op 15 december voorafgaand aan een beheerjaar is ingediend;
    • c.
      het collectief beheerplan dan wel de wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan past binnen het natuurbeheerplan zoals dat zes weken vóór indiening van de in artikel 9.1 bedoelde aanvraag geldt, én
    • d.
      het collectief beheerplan dan wel de wijziging van een op grond van dit artikel vastgesteld collectief beheerplan voldoet aan de eisen, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A respectievelijk onderdeel B.
  • 2.
    In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan een aanvraag als bedoeld in het eerste lid tot uiterlijk 1 februari van een beheerjaar worden aangepast, voor zover in die aangepaste aanvraag in vergelijking tot de in het eerste lid bedoelde aanvraag:
    • a.
      geen nieuwe begunstigden zijn opgenomen, tenzij:
    • i.
      het een geval van overdracht van een subsidie als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, betreft, én
    • ii.
      de overgedragen subsidie werd verstrekt in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheer;
    • b.
      geen vergrotingen van het areaal als bedoeld in artikel 7.5, derde lid, zijn opgenomen
die de maximale oppervlakte, bedoeld in artikel 4.1.2.3, onderdeel a, overstijgen.
3.Onverminderd het bepaalde in het tweede lid dient een aanpassing als bedoeld in dat lid in
overeenstemming te zijn met de eisen, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A respectievelijk onderdeel B.
4.Voor zover Gedeputeerde Staten de kaarten, bedoeld in bijlage 5, onderdeel A
respectievelijk onderdeel B, goedkeuren, leggen zij dat vast door middel van een elektronische kaart.
5.Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het bepaalde in het eerste lid, onderdelen c en d, onderscheidenlijk het derde lid.
Hoofdstuk 10 Verlaging jaarvergoeding en subsidies
Artikel 10.1 (niet-naleving subsidieverplichtingen)
  • 1.
    Als een ontvanger van een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie verbonden verplichtingen, verlagen Gedeputeerde Staten de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 3.1.7, tweede lid en 5.1.2.4, tweede lid, overeenkomstig de Beleidsregels {… naam beleidsregels…}.
  • 2.
    Als een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een aanvullende toeslag als bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie of toeslag verbonden verplichtingen, niet zijnde de in artikel 10.2 bedoelde verplichtingen, verlagen Gedeputeerde Staten:
    • a.
      de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 4.1.1.7, tweede lid, en 5.1.3.4, tweede lid;
    • b.
      de aanvullende toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid;
    • c.
      het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld, overeenkomstig:
    • i.
      artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 indien de omvang van het uitgevoerde agrarisch beheerpakket, het uitgevoerde beheerpakket landschap of de oppervlakte van de landbouwgrond waarop wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan een de toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, of een probleemgebiedensubsidie, kleiner is dan de omvang waarvoor die subsidie of toeslag is verleend;
    • ii.
      artikel 18 van Verordening 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de toepassing daarvan, de Beleidsregels verlagen subsidie POP2, indien de niet-naleving een andere verplichting betreft als bedoeld onder i. of in artikel 10.2,
voor zover het een in de aanhef bedoelde subsidie betreft die gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.
3.De in het tweede lid, onder i. en ii. genoemde artikelen en beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op subsidies als bedoeld in de aanhef van het tweede lid die niet geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd met Europese middelen.
Artikel 10.2 (niet-naleving randvoorwaarden)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten verlagen:
    • a.
      de jaarvergoeding, bedoeld in de artikelen 4.1.1.7, tweede lid, en 5.1.3.4, tweede lid;
    • b.
      de aanvullende toeslag, bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid;
    • c.
      het bedrag dat ingevolge artikel 4.2.9 wordt vastgesteld,
overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1975/2006 en, voor zover ruimte resteert voor de toepassing daarvan, de Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006, als de ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer, een aanvullende toeslag als bedoeld in artikel 4.1.2.4, eerste lid, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, in dat beheerjaar of kalenderjaar niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in respectievelijk artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel b, de onderscheiden subonderdelen van bijlage 7, onderdeel C, artikel 4.2.6, onderdeel a, of artikel 5.1.3.3, eerste lid, onderdeel b.
2.Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een subsidie agrarisch natuurbeheer, een probleemgebiedensubsidie of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, die niet gedeeltelijk worden gefinancierd met Europese middelen, voor zover niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.1.1.6, eerste lid, onderdeel b, respectievelijk artikel 4.2.6, onderdeel a, of artikel 5.1.3.3, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 10.3 (niet-nalevingen en overdracht)
  • 1.
    Als een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, overeenkomstig artikel 7.3, eerste lid, is overgedragen aan een derde, wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de verplichting niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.
  • 2.
    Als een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel b, overeenkomstig artikel 7.3, tweede lid, is overgedragen aan een derde, wordt de jaarvergoeding die wordt uitgekeerd aan die derde ook verlaagd als aan de verplichting niet is voldaan door de oorspronkelijke subsidieontvanger.
  • 3.
    Als een ontvanger van een probleemgebiedensubsidie de landbouwgrond waarvoor hij die subsidie ontvangt ná de peildatum overdraagt aan een derde, worden door die derde in dat kalenderjaar begane schendingen van de aan de probleemgebiedensubsidie verbonden verplichtingen toegerekend aan de subsidieontvanger.
Artikel 10.4 (gevallen van overmacht en onvoorziene omstandigheden)
Vervallen
Artikel 10.5 (gevolgen niet-nalevingen voor de subsidievaststelling)
Bij de vaststelling van de subsidies, bedoeld in de artikelen 10.1 en 10.2, houden Gedeputeerde Staten rekening met verlagingen die ingevolge die artikelen zijn opgelegd.
Hoofdstuk 11 Controle
Artikel 11.1 (toezicht op naleving subsidieverplichtingen)
  • 1.
    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de bij besluit van Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaren belast.
  • 2.
    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.
Hoofdstuk 12 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.1 (intrekken PSN en PSAN)
  • 1.
    De Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg en de hoofdstukken 5 en 6 van de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2010.
  • 2.
    De Subsidieregeling natuurbeheer Limburg wordt, voor zover in het eerste lid niet anders is bepaald, ingetrokken op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.
  • 3.
    Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.
Artikel 12.2 (uitdienen onder bestaande voorwaarden)
1.Bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg en de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg
blijven in stand.
  • 2.
    Op subsidieaanvragen ingediend op grond van de regelingen, genoemd in het eerste lid, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening.
  • 3.
    Het eerste en het tweede lid zijn slechts van toepassing voor zover de beschikking tot subsidieverlening op grond van de in die leden genoemde regelingen niet overeenkomstig artikel 12.3 is gewijzigd.
  • 4.
    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van het onderhavige artikel respectievelijk artikel 34, tweede lid, van de Regeling inrichting landelijk gebied van de minister, zijn artikel 1.12, tweede en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing voor zover subsidie wordt verstrekt voor de instandhouding van één of meerdere beheerspakketten zoals opgenomen in:
    • a.
      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg, respectievelijk
    • b.
      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister, voor zover de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen op grond van artikel 4 van de Regeling inrichting landelijk gebied van de minister door Gedeputeerde Staten zijn overgenomen.
Artikel 12.3 (vrijwillig overstappen mogelijk)
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van een ontvanger van één of meerdere subsidies op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg of de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, die subsidies omzetten in één subsidie op basis van de onderhavige verordening, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • a.
      de aanvraag heeft betrekking op alle beheerseenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt ontvangen op grond van de in de aanhef van dit lid genoemde regelingen;
    • b.
      voor het basis-, plus- of landschapspakket bestaat een equivalent natuurbeheertype onderscheidenlijk landschapselement als bedoeld in de onderhavige verordening;
    • c.
      de omzetting is in overeenstemming met het natuurbeheerplan en de overige voorwaarden van de onderhavige verordening;
    • d.
      de aanvraag wordt ingediend in de openstellingsperiode, én
    • e.
      de omzetting geschiedt voor een geheel nieuwe periode als bedoeld in artikel 3.1.2 onderscheidenlijk artikel 5.1.1.2, waarbij die periode slechts kan ingaan op 1 januari.
  • 2.
    Indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of artikel 5 van de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg, kan de ontvanger van de subsidie slechts een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen voor zover:
    • a.
      hij aangemerkt kan worden als samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel b, of artikel 5.1.2.1, eerste lid, onderdeel b;
    • b.
      hij dit schriftelijk is overeengekomen met de betreffende beheerder, én,
    • c.
      in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, de aanvraag betrekking heeft op alle beheerseenheden van de in onderdeel b van het onderhavige lid bedoelde beheerder die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt ontvangen op grond van de in de aanhef van het eerste lid genoemde regelingen.
  • 3.
    Een beheerder als bedoeld in het tweede lid kan voor de door hem beheerde beheerseenheden een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen, mits:
    • a.
      hij dit schriftelijk is overeengekomen met de ontvanger van de betreffende subsidie, én
    • b.
      onverminderd de verdere voorwaarden in het eerste lid, de aanvraag betrekking heeft op al zijn beheerseenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt verleend op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg.
  • 4.
    Indien een subsidieontvanger als bedoeld in het eerste tot en met derde lid een in het eerste lid bedoelde aanvraag indient voor een in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister of de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg opgenomen landschapselement dat wordt beschermd door een raster als bedoeld in bijlage 56 van die regelingen, dan dient dat raster eveneens in de in het eerste lid bedoelde aanvraag te worden opgenomen.
  • 5.
    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van een ontvanger van één of meerdere subsidies op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg die subsidie omzetten in één subsidie op basis van de onderhavige verordening, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • a.
      de aanvraag heeft betrekking op alle beheerseenheden die in hun geheel binnen de
      provincie liggen en waarvoor subsidie wordt ontvangen op grond van de in de aanhef van dit lid genoemde regelingen;
    • b.
      voor het beheers- of landschapspakket bestaat een equivalent natuurbeheertype onderscheidenlijk landschapselement als bedoeld in de onderhavige verordening;
    • c.
      de omzetting is in overeenstemming met het natuurbeheerplan en de overige voorwaarden van de onderhavige verordening;
    • d.
      de aanvraag wordt ingediend in de openstellingsperiode, én
    • e.
      de omzetting geschiedt voor een geheel nieuwe periode als bedoeld in artikel 4.1.1.2
      onderscheidenlijk artikel 5.1.1.2, waarbij die periode slechts kan ingaan op 1 januari.
  • 6.
    Indien een subsidieontvanger als bedoeld in het vijfde lid een in dat lid bedoelde aanvraag indient voor een in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg opgenomen landschapselement dat wordt beschermd door een raster als bedoeld in bijlage 46 van die regeling, dan dient dat raster eveneens in de in het vijfde lid bedoelde aanvraag te worden opgenomen.
  • 7.
    In afwijking van het eerste respectievelijk vijfde lid:
    • a.
      kunnen beheerders als bedoeld in artikel 21 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister, artikel 18 van de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg respectievelijk artikel 24 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheerLimburg geen aanvragen als bedoeld in het eerste respectievelijk vijfde lid indienen;
    • b.
      kan, indien subsidie wordt verstrekt aan anderen dan beheerders zoals bedoeld in artikel 5 van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg niet de ontvanger van de betreffende subsidie, maar de in die bepaling bedoelde beheerders, elk voor de door hem beheerde beheerseenheden, de in het vijfde lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag indienen, mits:
    • i.
      zij dit schriftelijk overeenkomen met de ontvanger van de betreffende subsidie, én
    • ii.
      onverminderd de verdere voorwaarden in het zevende lid, de aanvraag betrekking heeft op al zijn beheerseenheden die in hun geheel binnen de provincie liggen en waarvoor subsidie wordt verleend op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg.
  • 8.
    Gedeputeerde Staten kunnen in een besluit als bedoeld in artikel 1.3 opnemen dat de omzetting dan wel wijziging van de beschikking tot subsidieverlening zoals bedoeld in het onderhavige artikel voor bepaalde basis-, plus-, beheers- of landschapspakketten, categorieën van begunstigden of gebieden is uitgesloten.
  • 9.
    Een subsidieontvanger als bedoeld in het eerste lid die voor het begrotingsjaar 2011 een
aanvraag als bedoeld in dat lid heeft ingediend welke slechts gedeeltelijk is goedgekeurd, kan voor het begrotingsjaar 2012 nogmaals een aanvraag indienen tot uitbreiding van de beschikking tot subsidieverlening op basis van de onderhavige verordening met die afgewezen beheerseenheden, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  • a.
    de afwijzing was gebaseerd op het feit dat niet voldaan werd aan het eerste lid, onderdeel c, of het negende lid van het onderhavige artikel zoals dat lid vóór 1 september 2011 luidde, dan wel het gevolg van uitputting van het subsidieplafond voor het begrotingsjaar 2011;
  • b.
    de aanvraag tot uitbreiding voldoet inmiddels wél aan de voorwaarden van het eerste lid, met dien verstande dat de omzetting, in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, geschiedt voor de resterende duur van de in artikel 3.1.2 bedoelde periode, waarbij die uitbreiding slechts kan ingaan op 1 januari 2012.
Artikel 12.4 (langere subsidieperiode)
Als een begunstigde na de einddatum van een subsidie op grond van:
  • a.
    de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg;
  • b.
    de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;
  • c.
    de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg;
  • d.
    de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister;
een subsidie natuurbeheer, een subsidie agrarisch natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer wenst te ontvangen, kunnen Gedeputeerde Staten de betreffende subsidie slechts verstrekken als:
  • i.
    in afwijking van de artikelen 3.1.2, 4.1.1.2 en 5.1.1.2, de begunstigde zich ertoe
    verbindt de aan de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer verbonden verplichtingen eveneens te zullen naleven gedurende de periode, gelegen tussen de einddatum van de subsidie op grond van de hiervoor genoemde regelingen en de datum waarop de subsidie natuurbeheer, de subsidie agrarisch natuurbeheer of de subsidie landschapsbeheer zou zijn ingegaan indien geen verlenging van die periode zou hebben plaatsgevonden;
  • ii.
    het beheer dat op grond van de onderhavige verordening gevoerd wordt
    een voortzetting is van het beheer dat gevoerd werd op grond van de hiervoor genoemde regelingen, tenzij die regelingen geen soortgelijk beheer kennen, én
  • iii.
    de aanvraag zo spoedig als op grond van de onderhavige verordening mogelijk is, wordt ingediend.
Artikel 12.5 (niet-gecertificeerden tot 1 januari 2015)
  • 1.
    Een begunstigde als bedoeld in de artikelen 3.1.3, eerste lid, of 5.1.2.1, eerste lid, die een aanvraag indient voor een subsidie natuurbeheer of een subsidie landschapsbeheer als bedoeld in artikel 5.1.1.1, eerste lid, onderdeel a, wordt aangemerkt als ware hij gecertificeerd begunstigde, mits hij uiterlijk 15 november 2013 een aanvraag tot certificering bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het aanmerken van de begunstigde als ware hij gecertificeerd begunstigde eindigt op de datum dat Gedeputeerde Staten hebben besloten op de aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari 2015.
  • 2.
    Een rechtspersoon die een aanvraag indient tot vaststelling van een collectief beheerplan wordt aangemerkt als ware hij gebiedscoördinator, mits hij uiterlijk 1 januari 2011 een aanvraag tot certificering bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend. Het aanmerken van de rechtspersoon als ware hij gebiedscoördinator eindigt op de datum dat Gedeputeerde Staten hebben besloten op de aanvraag tot certificering, doch uiterlijk op 1 januari 2013.
  • 3.
    Artikel 8.1.6, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing indien Gedeputeerde Staten de in het eerste lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag tot certificering afwijzen, met dien verstande dat het in het tweede lid van artikel 8.1.6 bedoelde verzoek, in afwijking van de tekst van dat onderdeel, uiterlijk binnen acht weken na de afwijzing van de aanvraag wordt ingediend.
  • 4.
    Artikel 8.1.6, derde lid, is van overeenkomstige toepassing indien Gedeputeerde Staten de in het tweede lid van het onderhavige artikel bedoelde aanvraag tot certificering afwijzen.
  • 5.
    Als er in een gebied geen gebiedscoördinator of een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid beschikbaar is, kan tot en met 31 december 2013 een daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen ambtenaar optreden als gebiedscoördinator.
Artikel 12.5a (overgangsregime certificering SBB)
Vervallen.
Artikel 12.6 (afwijkende beslistermijn op aanvragen 2010)
Vervallen.
Artikel 12.7 (overgangsrecht)
  • 1.
    Op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 september 2011 blijft artikel 1.1, onderdeel n, van toepassing zoals dat artikel vóór die datum luidde.
  • 2.
    Op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 september 2011 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde, met uitzondering van de pakketten L01.02 en A01.02.01.
  • 3.
    Op een niet-naleving van de verplichtingen, bedoeld in artikel 10.2, eerste lid, die is geconstateerd vóór 1 januari 2011, blijft artikel 10.2, eerste lid, van toepassing zoals dat artikel vóór 1 april 2011 luidde.
  • 4.
    Op aanvragen voor het uitvoeren van de agrarische beheerpakketten met de aanduiding A01.01.05b, A02.01.03, A01.04.01.Lb en A01.04.02.Lb die zijn ingediend vóór 1 september 2012 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde.
  • 5.
    Op aanvragen voor een probleemgebiedensubsidie die vóór 1 april 2013 zijn ingediend blijven artikel 1.8, tweede lid, en paragraaf 4.2 van toepassing zoals dat artikel, onderscheidenlijk die paragraaf, tot 1 september 2012 luidden.
  • 6.
    Op aanvragen voor subsidies natuurbeheer, subsidies agrarisch natuurbeheer en subsidies landschapsbeheer binnen of buiten natuurterreinen die zijn ingediend vóór 1 september 2013 blijven de bepalingen van onderscheidenlijk hoofdstuk 3, afdeling 4.1.1, afdeling 5.1.2 en afdeling 5.1.3 van toepassing zoals dezen tot die datum luidden.
  • 7.
    In afwijking van het zesde lid dient een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer die in aanmerking wenst te komen voor de toeslag ruige stalmest, bedoeld in artikel 4.1.1.8, tweede lid, zoals die bepaling tot 1 september 2013 luidde, daartoe met ingang van 1 januari 2014 te voldoen aan de voorwaarden, opgenomen in bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel 4.
  • 8.
    Op aanvragen voor het uitvoeren van het agrarisch beheerpakket met de aanduiding A01.01.03 die zijn ingediend voor 1 september 2014 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde.
  • 9.
    Op aanvragen voor het uitvoeren van de agrarische beheerpakketten met de aanduiding A01.02.01 en A01.02.02 die zijn ingediend voor 1 september 2014 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde.
  • 10.
    Op aanvragen voor het uitvoeren van het landschapspakket L01.04 die zijn ingediend voor 1 september 2014 blijft de Index natuur en landschap van toepassing zoals die index vóór die datum luidde.
Artikel 12.8 (goedkeuring Europese Commissie)
  • 1.
    Subsidies of voorschotten daarop worden verstrekt onder het voorbehoud van goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
  • 2.
    De beslissing tot verstrekking van een subsidie of een voorschot daarop kan worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de onderhavige verordening, of wegens het uitblijven daarvan.
Artikel 12.9 (inwerkingtreding)
  • 1.
    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010 en vervalt met ingang van 1 januari 2017.
  • 2.
    In afwijking van het eerste lid treden de volgende onderdelen pas op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip in werking:
    • a.
      de artikelen 1.9, tweede lid, 5.1.1.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 12.2 voor zover dat artikel verwijst naar de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg of op grond van die regeling ingediende aanvragen, en 12.3;
    • b.
      de hoofdstukken 3 en 6;
    • c.
      afdeling 5.1.2.
  • 3.
    Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.
Artikel 12.10 (citeertitel)
Deze verordening wordt aangehaald als: Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer.
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten, gehouden op 3 november 2015
Gedeputeerde Staten voornoemd
de voorzitter,
dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens
secretaris
dhr. mr. A.C.J.M. de Kroon
Bijlage 1: Beheertypen natuur
Natuurtype Natuurbeheertype
N01 Grootschalige, dynamische natuur
N01.01 Zee en wad
N01.02 Duin- en kwelderlandschap
N01.03 Rivier- en moeraslandschap
N01.04 Zand- en kalklandschap
N02 Rivieren
N02.01 Rivier
N03 Beken en bronnen
N03.01 Beek en Bron
N04 Stilstaande wateren
N04.01 Kranswierwater
N04.02 Zoete Plas
N04.03 Brak water
N04.04 Afgesloten zeearm
N05 Moerassen
N05.01 moeras
N05.02 Gemaaid rietland
N06 Voedselarme venen en vochtige heiden
N06.01 Veenmosrietland en moerasheide
N06.02 Trilveen
N06.03 Hoogveen
N06.04 Vochtige heide
N06.05 Zwakgebufferd ven
N06.06 Zuur ven of hoogveenven
N07 Droge heiden
N07.01 Droge heide
N07.02 Zandverstuiving
N08 Open duinen
N08.01 Strand en embryonaal duin
N08.02 Open duin
N08.03 Vochtige duinvallei
N08.04 Duinheide
N09 Schorren of kwelders
N09.01 Schor of kwelder
N10 Vochtige schraalgraslanden
N10.01 Nat schraalland
N10.02 Vochtig schraalland
N11 Droge schraalgraslanden
N11.01 Droog schraalland
N12 Rijke graslanden en akkers
N12.01 Bloemdijk
N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland
N12.03 Glanshaverhooiland
N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland
N12.05 Kruiden- en faunarijke akker
N12.06 Ruigteveld
N13 Vogelgraslanden
N13.01 Vochtig weidevogelgrasland
N13.02 Wintergastenweide
N14 Vochtige bossen
N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos
N14.02 Hoog- en laagveenbos
N14.03 Haagbeuken- en essenbos
N15 Droge bossen
N15.01 Duinbos
N15.02 Dennen-, eiken-, en beukenbos
N16 Bossen met productiefunctie
N16.01 Droog bos met productie
N16.02 Vochtig bos met productie
N17 Cultuurhistorische bossen
N17.01 Vochtig hakhout en middenbos
N17.02 Droog hakhout
N17.03 Park- en stinzenbos
N17.04 Eendenkooi
Bijlage 2 Recreatiepakket
Voorschriften recreatiepakket (artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel b):
  • 1.
    Het natuurterrein is niet ingevolge het natuurbeheerplan of artikel 3.1.6, derde lid, vrijgesteld van de openstellingsplicht.
  • 2.
    Voor openstelling van het natuurterrein is geen ontheffing verkregen als bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid.
  • 3.
    Het natuurterrein is voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen en paden, die recreatief gebruik mogelijk maken.
  • 4.
    De ontvanger van de subsidie onderhoudt de onder punt 3 genoemde wegen, vaarwegen en paden.
  • 5.
    De ontvanger van de subsidie verleent – indien van toepassing – medewerking aan de aanleg, markering en het beheer van doorgaande routes voor wandelen en fietsen in het kader van de lange afstandwandelpaden (LAW’s) en landelijke fietsroutes (LF).
Bijlage 3: Agrarisch natuurbeheer
Onderdeel A:
Agrarisch natuurtype en bijbehorend agrarische beheertypen:
Agrarisch natuurtype Agrarisch beheertype
A01 Agrarische Faunagebieden A01.01 Weidevogelgebied
A01.02 Akkerfaunagebied
A01.03 Ganzenfourageergebied
A02 Agrarische floragebieden A02.01 Botanisch waardevol grasland
A02.02 Botanisch waardevol akkerland
Onderdeel B
Onderdeel B.1. Agrarische beheertypen en bijbehorende agrarische beheerpakketten die zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013
Agrarische beheertypen Agrarische beheerpakketten
A01.01 Weidevogelgebied
A01.01.01 Weidevogelgrasland met rustperiode
A01.01.02 Weidevogelgrasland met voorweiden
A01.01.03 Plas-dras en Greppel plas-dras
A01.01.04 Landbouwgrond met legselbeheer
A01.01.05 Kruidenrijk weidevogelgrasland
A01.01.06 Extensief beweid weidevogelgrasland
A01.02 Akkerfaunagebied
A01.02.01 Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02 Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels
A01.02.03 Bouwland voor hamsters
A01.03 Ganzenfoerageergebied
A01.03.01 Overwinterende ganzen
A02.01 Botanisch waardevol grasland
A02.01.01 Botanisch weiland
A02.01.02 Botanisch hooiland
A02.01.03 Botanische weide- of hooilandrand
A02.01.04 Botanisch bronbeheer
A02.02 Botanisch waardevol akkerland
A02.02.01 Akker met waardevolle flora
A02.02.02 Chemie en kunstmestvrij land
A02.02.03 Akkerflora randen
Onderdeel B.2. Agrarische beheertypen en bijbehorende regionale agrarische beheerpakketten
Agrarische beheertypen Agrarische beheerpakketten (regionaal)
A01.01 Weidevogelgebied
A01.01.04c.Ut Legselbeheer met hoge dichtheid weidevogels
A01.02 Akkerfaunagebied
A01.03 Ganzenfoerageergebied
A01.03.02.Lb Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen.
A01.04 Insectenrijke graslanden
A01.04.01.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal
A01.04.02.Lb Insectenrijke graslandranden Roerdal
A01.05 Bever foerageergebied
A01.05.01.Lb Foerageerrand bever
A02.01 Botanisch waardevol grasland
A02.02 Botanisch waardevol akkerland
Beschrijving regionale agrarische beheerpakketten
Agrarisch beheerpakket A01.01.04c.Ut: Legselbeheer met hoge dichtheid weidevogels
Instapeisen:
1.De beheereenheid is gelegen in een door Gedeputeerde Staten van Utrecht in het
natuurbeheerplan aangewezen gebied.
  • 2.
    De beheereenheid bestaat uit grasland.
  • 3.
    De beheereenheid is ten minste 0,5 ha groot.
  • 4.
    Cumulatie met alle beheerpakketten uitgesloten, uitgezonderd A01.03.01
Beheereisen:
  • 1.
    De beheereenheid wordt tijdens het broedseizoen een of enkele malen afgezocht op aanwezige legsels, welke worden gemarkeerd.
  • 2.
    De beheereenheid wordt niet beweid.
  • 3.
    Indien een perceel grasland wordt gemaaid of anderszins bewerkt, wordt een enclave van tenminste 25m2 om de aanwezige nesten gevrijwaard van alle landbouwkundige werkzaamheden.
  • 4.
    Op de totale oppervlakte van de beheereenheden waarop in een beheerjaar het onderhavige beheerpakket wordt uitgevoerd, wordt een getrapt maaibeheer uitgevoerd volgens onderstaande voorwaarden:
    • a.
      de eerste maaibeurt vindt niet vóór 1 mei en niet later dan 6 mei plaats, waarbij ten minste 20% van die totale oppervlakte wordt gemaaid;
    • b.
      de tweede maaibeurt vindt niet vóór 8 mei en niet later dan 15 mei plaats, waarbij maximaal 60% van die totale oppervlakte wordt gemaaid;
    • c.
      de derde maaibeurt vindt niet vóór 17 mei en niet later dan 23 mei plaats, waarbij ten minste 20% van die totale oppervlakte wordt gemaaid.
  • 5.
    Tussen elke maaibeurt zit een periode van ten minste één week.
  • 6.
    Van de gevonden nesten wordt door de begunstigde een nestkaart bijgehouden. Na afloop van het broedseizoen worden deze gegevens door de begunstigde digitaal ter beschikking gesteld aan Gedeputeerde Staten.
Varianten:
A01.01.04c1.Ut: Legselbeheer op grasland met 150 tot 200 broedparen per 100 hectare.
A01.01.04c2.Ut: Legselbeheer op grasland met 200 tot 300 broedparen per 100 hectare.
A01.01.04c3.Ut: Legselbeheer op grasland met meer dan 300 broedparen per 25
hectare.
Agrarisch beheerpakket A01.03.02.Lb: Opvang overzomerende Grauwe ganzen Maasplassen.
Instapeisen:
  • 1.
    De beheereenheid is een perceel grond, welk minimaal 0,5 hectare groot is en gelegen binnen de begrenzing van de aangegeven zoekgebieden in het beheerplan voor de overzomerende Grauwe gans in Limburg.
  • 2.
    De beheereenheid bestaat uit bemest grasland.
  • 3.
    Er dient op de beheereenheid in het foerageerseizoen te allen tijde aantrekkelijk gras voor ganzen aanwezig te zijn. Onder aantrekkelijk gras wordt verstaan: gras met een lengte van 5 tot 15 cm. Er dient op geen enkele plaats binnen het foerageergebied gras met een lengte van meer dan 30 cm aanwezig te zijn, tenzij dit niet volgens de goede landbouwpraktijk voorkomen kan worden.
  • 4.
    Op de beheereenheid mogen geen ganzen verjaagd worden. Overige dieren die schade veroorzaken mogen wel ver- en bejaagd worden, mits de ganzen niet verstoord worden. Het uitgangspunt is zoveel mogelijk ganzen op de beheereenheid te krijgen en te behouden.
Beheereisen:
  • 1.
    De beheereenheid dient 3 keer per jaar gemaaid of gebloot te worden. Dit dient niet volvelds te worden gedaan om altijd kwalitatief, voldoende gras aan te kunnen bieden.
  • 2.
    Overige werkzaamheden die de graskwaliteit verbeteren, maar het foerageren op korte termijn belemmeren, dienen in gedeeltes uitgevoerd te worden. (vb: slepen van grasland, bemesten, bloten, oogsten). Onder normale weersomstandigheden dient te allen tijde geschikt gras aanwezig te zijn.
  • 3.
    Indien de grasgroei het toelaat kan er geweid worden. Het vee mag niet langer dan 4 weken op een perceel lopen. Het totale perceel mag ingedeeld worden in kleinere percelen om de dieren te laten omweiden. Hierbij dient de beweiding in dienst van het beheerdoel te staan. Om ganzen niet te verstoren dient de beweiding van 1 juli tot en met 30 september plaats te vinden met maximaal 4 GVE per hectare op enig moment. Dit geldt op perceelsniveau.
  • 4.
    Indien er een maaisnede wordt geoogst of de graasdieren omgeweid worden dient het te maaien perceel of het perceel waarin het vee wordt omgeweid getaxeerd te worden. De schade zal middels de grashoogtemeter opgenomen worden.
  • 5.
    Onkruiden dienen pleksgewijs bestreden te worden.
  • 6.
    Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met drijfmest bemest.
  • 7.
    Het perceel wordt minimaal een keer per jaar met kunstmest bemest.
  • 8.
    Indien er op plekken minder smakelijke grassen voorkomen of door vertrapping het gras verdwenen is, dienen deze plekken doorgezaaid te worden zodat er weer aantrekkelijk eiwitrijk gras ontstaat.
Administratieve verplichtingen:
1.Ondernemers houden op perceelsniveau een grasland logboek bij dat wordt aangeleverd door de projectleider en maandelijks wordt teruggestuurd naar de projectleider.
Aanvullende verplichtingen
  • 1.
    Elk jaar vindt er een evaluatie plaats of de doelen zijn gehaald en kunnen de broed- en
    opgroeilocaties anders ingedeeld worden.
  • 2.
    Op of aanmerkingen vanuit de projectleider worden opgevolgd.
  • 3.
    De percelen worden ter beschikking gesteld aan alle activiteiten die aan het project gerelateerd zijn (bijvoorbeeld tellingen, taxaties en beoordelingen).
Agrarisch beheerpakket A01.04.01.Lb: Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal
Instapeisen:
1.De beheereenheid bestaat uit een perceel grasland van minimaal 0,2 hectare groot.
Beheereisen:
  • 1.
    De graslanden worden gemaaid conform de beheereisen van de betreffende variant. Buiten de aangegeven periodes is maaien niet toegestaan.
  • 2.
    Het grasland mag niet gescheurd, gefreesd, geploegd of heringezaaid worden.
  • 3.
    Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van jacobskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.
  • 4.
    Beweiding is toegestaan in de periode 15 september tot 1 januari met maximaal 2 GVE per hectare. Buiten deze periode is beweiding niet toegestaan.
Varianten:
A01.04.01a.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Basis
  • 1.
    De gehele beheereenheid wordt ieder jaar in de periode van 1 mei tot 1 juni gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd.
  • 2.
    Ieder jaar wordt 75 % van de beheereenheid in de periode van 15
september tot 1 januari gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd.
3.De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.
A01.04.01b.Lb Insectenrijk graslandperceelsbeheer Roerdal: Plus
  • 1.
    Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode van 15 september tot 1 januari, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Het daaropvolgende jaar wordt de andere 50% van de beheereenheid gemaaid in de periode 15 september tot 1 januari, waarbij eveneens het maaisel wordt afgevoerd.
  • 2.
    Bemesting is niet toegestaan, met uitzondering van instandhoudingsbemesting met kalk of ruige mest, uitgezonderd kippenmest.
Agrarisch beheerpakket A01.04.02.Lb: Insectenrijke graslandranden Roerdal
Instapeisen:
  • 1.
    De beheereenheid bestaat uit grasland en grenst aan een wegberm, een watergang of aan opgaande houtachtige begroeiing.
  • 2.
    De beheereenheid is minimaal 50 meter lang en tussen de 5 en 10 meter breed.
Beheereisen:
  • 1.
    Gefaseerd maaien: ieder jaar wordt 50% van het perceel gemaaid in de periode van 15 september tot 1 januari, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Het daaropvolgende jaar wordt de andere 50% van de beheereenheid gemaaid in de periode 15 september tot 1 januari, waarbij eveneens het maaisel wordt afgevoerd. Buiten de aangegeven periode is maaien niet toegestaan.
  • 2.
    Het grasland mag niet gescheurd, gefreesd, geploegd of heringezaaid worden.
  • 3.
    Chemische onkruidbestrijding is niet toegestaan met uitzondering van pleksgewijze bestrijding van jacobskruid, brandnetel, akkerdistel, ridderzuring, haagwinde of kleefkruid.
  • 4.
    Beweiding is niet toegestaan.
  • 5.
    De beheereenheid wordt niet bemest en er wordt geen bagger opgebracht.
Agrarisch beheerpakket A01.05.01.Lb: Foerageerrand Bever
Instapeisen:
  • 1.
    De foerageerrand heeft een minimale breedte van 10 meter, en een maximale breedte van 20 meter (gemeten vanaf de waterloop landinwaarts) met een minimale lengte van 50 meter
  • 2.
    De foerageerrand grenst aan een waterloop waar recentelijk het voorkomen van één of meerdere bevers is aangetoond of bestaat uit potentieel leefgebied voor deze soort. Deze leefgebieden staan beschreven in het Stimuleringsplan.
  • 3.
    De foerageerrand grenst aan gras- of akkerland.
  • 4.
    De foerageerrand bestaat na 6 jaar uit een ruige of moerassige vegetatie. Verspreide opslag van struiken en jonge bomen is gewenst omdat dit in de winter stapelvoedsel voor de bever is.
Beheereisen:
  • 1.
    Het tegengaan van bosvorming door eenmaal per zes jaar de grootste bomen te kappen.
  • 2.
    Bij afsluiten van de overeenkomst ook een vrijstelling van de meldings- en herplantplicht van de Boswet aanvragen bij de Dienst Regelingen.
Varianten:
A01.05.01.Lb Foerageerrand Bever
Bijlage 4: Vervallen
Bijlage 5: Eisen collectief beheerplan
  • A.
    Een collectief beheerplan voldoet aan de volgende eisen:
  • a.
    onderdeel van het collectief beheerplan maakt uit een elektronische kaart met een topografische ondergrond, waarop is aangegeven op welke landbouwgronden de deelnemende landbouwers welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren, alsmede op welke locatie zij welke beheerpakketten landschap wensen uit te voeren;
  • b.
    de gebiedscoördinator sluit met elk van de deelnemende landbouwers een overeenkomst waarin het beheer, bedoeld in subonderdeel a, wordt vastgelegd. De overeenkomst wordt door beide partijen ondertekend en in elk geval opgenomen in de administratie van de gebiedscoördinator;
  • c.
    als onderdeel van het collectief beheerplan voegt de gebiedscoördinator een advies van de gebiedscoördinator met betrekking tot de kwaliteit van het collectief beheerplan;
  • d.
    het collectief beheerplan omvat tevens een omschrijving en plaatsaanduiding van het beheer, uitgevoerd door ontvangers van:
  • i.
    een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening;
  • ii.
    een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg;
  • iii.
    een subsidie op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister;
  • iv.
    een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer Limburg of
  • v.
    een subsidie op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 van de minister,
voor zover dit beheer samenhangt met en relevant is voor het doel van het collectief agrarisch natuurbeheer waarvoor de gebiedscoördinator een collectief beheerplan opstelt;
  • e.
    de gebiedscoördinator draagt er zorg voor dat de oppervlakte die per deelnemende landbouwer is opgenomen in het collectief beheerplan, groter gelijk onderscheidenlijk kleiner gelijk is dan de minimum- onderscheidenlijk maximumoppervlakte die de betreffende landbouwer heeft aangegeven in de aanvraag, bedoeld in de artikelen 4.1.2.1 en 5.1.4.2;
  • f.
    aan nadere door Gedeputeerde Staten opgestelde eisen.
  • B.
    Een wijziging van een vastgesteld collectief beheerplan voldoet aan de volgende eisen:
  • a.
    onderdeel van de wijziging maakt uit een elektronische kaart met een topografische ondergrond waarop de wijzigingen, bedoeld in de subonderdelen b en c, zijn aangegeven.
  • b.
    op de in subonderdeel a bedoelde kaart is ten behoeve van landbouwers die reeds vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan deelnamen aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheer in het gebied waarop het collectief beheerplan ziet, en voor zover daar door die landbouwers om is verzocht, aangegeven:
  • i.
    op welke landbouwgronden waarvoor reeds een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt, zij welke gewijzigde agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (ander agrarisch beheerpakket op dezelfde beheereenheid);
  • ii.
    op welke gewijzigde landbouwgronden zij het agrarisch beheerpakket of variant daarvan wensen uit te gaan voeren dat vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan werd uitgevoerd op de onder i. bedoelde landbouwgronden (hetzelfde agrarische beheerpakket op andere beheereenheid);
  • iii.
    op welke gewijzigde landbouwgronden zij welke gewijzigde agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (ander agrarisch beheerpakket op andere beheereenheid);
  • iv.
    welke landbouwgronden waarvoor reeds een subsidie agrarisch natuurbeheer in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer wordt verstrekt, alsmede welke beheerpakketten landschap waarvoor reeds een subsidie landschapsbeheer in het kader van collectief landschapsbeheer wordt verstrekt, zij voor de resterende periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt, wensen te vergroten overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid (vergroting bestaande beheereenheid of beheerpakket landschap);
  • v.
    op welke landbouwgronden die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, en die zelfstandig voldoen aan de voorwaarden van de onderhavige verordening voor de betreffende subsidie, zij overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid, voor de resterende periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor resterende subsidieperiode);
  • vi.
    op welke landbouwgronden die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid voor volledige subsidieperiode);
  • vii.
    welke beheerpakketten landschap die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, en die zelfstandig voldoen aan de voorwaarden van de onderhavige verordening voor de betreffende subsidie, zij overeenkomstig artikel 7.5, eerste lid, voor de resterende periode waarvoor de subsidie wordt verstrekt wensen uit te voeren (nieuw beheerpakket landschap voor resterende subsidieperiode);
  • viii.
    welke beheerpakketten landschap die niet vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan in dat plan waren opgenomen, zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 5.1.1.2, wensen uit te voeren (nieuw beheerpakket landschap voor volledige subsidieperiode).
  • c.
    op de in subonderdeel a bedoelde kaart is ten behoeve van landbouwers die niet reeds vóór de indiening van de aanvraag tot wijziging van het collectief beheerplan deelnamen aan collectief agrarisch natuurbeheer onderscheidenlijk collectief landschapsbeheer in het gebied waarop het collectief beheerplan ziet, op verzoek van die landbouwers, aangegeven op welke landbouwgronden zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 4.1.1.2, welke agrarische beheerpakketten of varianten daarvan wensen uit te voeren, alsmede op welke lokatie zij voor de gehele periode, bedoeld in artikel 5.1.1.2, welke beheerpakketten landschap wensen uit te voeren (nieuwe beheereenheid of nieuw beheerpakket landschap voor volledige subsidieperiode).
  • d.
    de gebiedscoördinator sluit met elk van de deelnemende landbouwers een overeenkomst waarin het beheer, bedoeld in subonderdeel b onderscheidenlijk subonderdeel c, wordt vastgelegd. De overeenkomst wordt door beide partijen ondertekend en in elk geval opgenomen in de administratie van de gebiedscoördinator;
  • e.
    als onderdeel van de wijziging voegt de gebiedscoördinator een advies van de gebiedscoördinator met betrekking tot de kwaliteit van het collectief beheerplan in relatie tot de verzochte wijzigingen in beheer;
  • f.
    de gebiedscoördinator draagt er zorg voor dat de oppervlakte die per deelnemende landbouwer is opgenomen in het collectief beheerplan, groter gelijk is aan de minimumoppervlakte die de betreffende landbouwer heeft aangegeven in de aanvraag, bedoeld in de artikelen 4.1.2.1 en 5.1.4.2;
  • g.
    aan nadere door Gedeputeerde Staten opgestelde eisen.
• Wijzigingen als bedoeld in subonderdeel b, onder i. en iii., zijn niet toegestaan voor zover deze tot gevolg hebben dat de landbouwer een agrarisch beheerpakket gaat uitvoeren dat behoort tot een ander agrarisch beheertype;
• Wijzigingen als bedoeld in subonderdeel b, onder i. tot en met iii., zijn evenmin toegestaan voor
zover zij betrekking hebben op agrarische beheerpakketten met de aanduiding A.01.01.05, A01.02.01, met uitzondering van en overeenkomstig de varianten c en d, en A02.01.01 tot en met A02.02.03.
Bijlage 6 Landschap
Onderdeel A.1 Landschapsbeheertypen en bijbehorende landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde begunstigden kunnen worden aangevraagd.
Landschapsbeheertype Landschapselement
L01 Groenblauwe Landschapselementen
L01.01 Poel en klein historisch water
L01.01.00 Poel en klein historisch water - gemiddeld
L01.01.01a Oppervlakte poel < 175 m2
L01.01.01b Oppervlakte poel > 175 m2
L01.02 Houtwal en houtsingel
L01.02.00 Houtwal en houtsingel - gemiddeld
L01.02.01 Houtsingel en houtwal
L01.02.02 Hoge houtwal
L01.02.03 Holle weg en graft
L01.03 Elzensingel
L01.03.00 Elzensingel - gemiddeld
L01.03.01a Bedekking elzensingel 30-50%
L01.03.01b Bedekking elzensingel 50%-75%
L01.03.01c Bedekking elzensingel > 75%
L01.04 Bossingel en bosje
L01.04.01 Bossingel en bosje
L01.05 Knip- of scheerheg
L01.05.00 Knip- of scheerheg - gemiddeld
L01.05.01a Heg jaarlijks scheren of knippen
L01.05.01b Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
L01.06 Struweelhaag
L01.06.00 Struweelhaag - gemiddeld
L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar
L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar
L01.07 Laan
L01.07.00 Laan – gemiddeld
L01.07.01a Laan stamdiameter bomen < 20 cm
L01.07.01b Laan stamdiameter bomen 20-60 cm
L01.07.01c Laan stamdiameter bomen > 60 cm
L01.08 Knotboom
L01.08.00 Knotboom - gemiddeld
L01.08.01a Knotboom stamdiameter < 20 cm
L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm
L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm
L01.09 Hoogstamboomgaard
L01.09.01 Hoogstamboomgaard
L03 Aardwerken
L03.01 Aardwerk en groeve
L03.01.00 Aardwerk en groeve
Onderdeel A.2 Provinciale landschapsbeheertypen en bijbehorende regionale landschapselementen waarvan de instandhouding is toegestaan binnen natuurterreinen, waarbij landschapselementen waarvan de alfanumerieke aanduiding eindigt op de cijfers “00” slechts door gecertificeerde begunstigden kunnen worden aangevraagd.
Landschapsbeheertype Landschapselement (regionaal)
L01 Groenblauwe Landschapselementen
L01.09. Hoogstamboomgaard
L01.09.02 Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
L01.13. Bomenrij en solitaire boom
L01.13.03 Leibomen bij historische boerderijen
L03 Aardwerken
L03.01 Aardwerk en groeve
L03.01.02 Schurvelingen en zandwallen op Goeree
Beschrijving regionale landschapselementen
Landschapselement L01.09.02: Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
Afbakening:
  • 1.
    Halfhoogstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is dan 1,5m.
  • 2.
    Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen met een stam van minimaal 0,6 meter hoog, waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.
  • 3.
    Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.
  • 4.
    Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnootbomen.
  • 5.
    Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.
  • 6.
    De halfhoogstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Algemene beheerverplichting:
Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden.
Landschapselement L01.13.03: Leibomen bij historische boerderijen
Afbakening:
1.Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).
Algemene beheerverplichting:
Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.
Landschapselement L03.01.02: Schurvelingen en zandwallen op Goeree
Afbakening:
Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:
  • -
    zandwallen volledig begroeid met kruiden en grassen;
  • -
    zandwallen met kruiden en grassen en een lichte boom- of struiklaag;
  • -
    zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;
Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit landschapsbeheertype.
Algemene beheerverplichting:
  • 1.
    Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.
  • 2.
    Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.
  • 3.
    Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.
  • 4.
    Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.
  • 5.
    Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden geschoond.
  • 6.
    Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
  • 7.
    Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.
Onderdeel B
Onderdeel B.1. Landschapsbeheertypen en bijbehorende beheerpakketten landschap die zijn toegestaan in de gebieden zoals aangewezen in het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 in het kader van maatregel 214 van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013
Landschapsbeheertype Beheerpakket landschap
L01 Groenblauwe Landschapselementen
L01.01 Poel en kleine historisch water
L01.01.01a Oppervlakte poel < 175 m2
L01.01.01b Oppervlakte poel > 175 m2
L01.02 Houtwal en houtsingel
L01.02.01 Houtsingel en houtwal
L01.02.02 Hoge houtwal
L01.02.03 Holle weg en graft
L01.03 Elzensingel
L01.03.01a Bedekking elzensingel 30-50%
L01.03.01b Bedekking elzensingel 50%-75%
L01.03.01c Bedekking elzensingel > 75%
L01.04 Bossingel en bosje
L01.04.01 Bossingel en bosje
L01.05 Knip- of scheerheg
L01.05.01a Heg jaarlijks scheren of knippen
L01.05.01b Heg eenmaal per 2-3 jaar scheren of knippen
L01.06 Struweelhaag
L01.06.01a Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar
L01.06.01b Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar
L01.07 Laan
L01.07.01a Laan stamdiameter bomen < 20 cm
L01.07.01b Laan stamdiameter bomen 20-60 cm
L01.07.01c Laan stamdiameter bomen > 60 cm
L01.08 Knotboom
L01.08.01a Knotboom stamdiameter < 20 cm
L01.08.01b Knotboom stamdiameter 20-60 cm
L01.08.01c Knotboom stamdiameter > 60 cm
L01.09 Hoogstamboomgaard
L01.09.01 Hoogstamboomgaard
L01.10 Struweelrand
L01.10.01 Struweelrand
L01.11 Hakhoutbosje
L01.11.01a Hakhoutbosje met dominantie langzaamgroeiende soorten (zomereik, wintereik, berk, haagbeuk)
L01.11.01b Hakhoutbosje met dominantie snelgroeiende soorten (zwarte els en/of gewone es)
L01.12 Griendje
L01.12.01 Griendje
L01.13 Bomenrij en solitaire boom
L01.13.01a Bomenrij stamdiameter < 20 cm
L01.13.01b Bomenrij stamdiameter 20-60 cm
L01.13.01c Bomenrij stamdiameter > 60 cm
L01.13.02a Solitaire boom stamdiameter < 20 cm
L01.13.02b Solitaire boom stamdiameter 20-60 cm
L01.13.02c Solitaire boom stamdiameter > 60 cm
L01.14 Rietzoom en klein rietperceel
L01.14.01a Smalle rietzoom (< 5 meter)
L01.14.01b Brede rietzoom (> 5 meter) en klein rietperceel
L01.15 Natuurvriendelijke oever
L01.15.01 Natuurvriendelijke oever
L04 Recreatieve landschapselementen
L04.01 Wandelpad over boerenland
L04.01.01 Wandelpad over boerenland
Onderdeel B.2. Provinciale landschapsbeheertypen en behorende regionale beheerpakketten landschap
Landschapsbeheertype Beheerpakket landschap
L01 Groenblauwe Landschapselementen
L01.09. Hoogstamboomgaard
L01.09.02 Halfstamboomgaard bij historische boerderijen
L01.13. Bomenrij en solitaire boom
L01.13.03 Leibomen bij historische boerderijen
L03 Aardwerken
L03.01 Aardwerk en groeve
L03.01.02 Schurvelingen en zandwallen op Goeree
Beheerpakket landschap L01.09.02: Halfhoogstamboomgaard bij historische boerderijen
Instapeisen:
  • 1.
    Halfhoogstamboomgaarden hebben een minimale stamhoogte die lager is dan 1,5m.
  • 2.
    Een halfhoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 0,6 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige vegetatie.
  • 3.
    Een halfhoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 bomen en heeft een dichtheid van minimaal 75 en maximaal 150 fruitbomen per hectare.
  • 4.
    Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnootbomen.
  • 5.
    Een halfhoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.
  • 6.
    De halfhoogstamboomgaard behoort bij een historische boerderij of ander gebouw dat vermeld staat op een locale of landelijke monumentenlijst of de boomgaard is vermeld op www.kich.nl of op een provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Beheereisen:
1.Halfhoogstamfruitbomen worden periodiek gesnoeid en bij beweiding moet beschadiging van de bomen door vee voorkomen worden.
Beheerpakket landschap L01.13.03: Leibomen bij historische boerderijen
Instapeisen:
1.Uitsluitend leibomen bij historische boerderijen komen in aanmerking. Dit zijn boerderijen die voorkomen op de Rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel terug te vinden zijn op de MIP-lijst (Monumenten Inventarisatie Project) (zie www.kich.nl).
Beheereisen:
1.Het beheer is gericht op het behoud van de specifieke vorm van de leibomen.
Landschapselement L03.01.02: Schurvelingen en zandwallen op Goeree
Instapeisen:
Globaal kunnen drie typen zandwallen worden onderscheiden:
  • -
    zandwallen volledig begroeid met kruiden en grassen;
  • -
    zandwallen met kruiden en grassen en een lichte boom- of struiklaag;
  • -
    zandwallen begroeid met een zware boomlaag, braamstruweel of struiklaag;
Uitsluitend de schurvelingen en zandwallen op de Kop van Goeree vallen onder dit landschapselement.
Beheereisen:
  • 1.
    Om verruiging te voorkomen worden de delen met grassen en kruiden jaarlijks gefaseerd gemaaid. Het maaisel wordt afgevoerd.
  • 2.
    Maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd in de maanden augustus-december.
  • 3.
    Bomen en struiken moeten met regelmaat worden opgesnoeid.
  • 4.
    Schade door betreding door vee moet worden voorkomen met een raster.
  • 5.
    Greppels die naast de zandwallen en schurvelingen zijn gelegen moeten regelmatig worden geschoond.
  • 6.
    Er mag geen snoeihout worden verbrand in, of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element.
  • 7.
    Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in het element is niet toegestaan.
Bijlage 7 Voorwaarden toeslagen
Onderdeel A:
Voorschriften toeslag schapenbeheer (artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel c)
  • 1.
    Gedurende elk kalenderjaar van de periode, bedoeld in artikel 3.1.2, waarvoor de toeslag wordt verstrekt, wordt gebruik gemaakt van één of meerdere door een herder geleide schaapskuddes bij het in stand houden van het op het natuurterrein aanwezige natuurbeheertype.
  • 2.
    Het gebruik van één of meerdere door een herder geleide schaapskuddes strekt zich gedurende elk kalenderjaar van de in het vorige punt bedoelde periode uit over de gehele oppervlakte waarvoor de toeslag door Gedeputeerde Staten wordt verstrekt.
Laag tarief: schaapskudde wordt ingezet op een natuurterrein waarop een natuurbeheertype met de aanduiding N06.03, N09.01, N11.01 of N12.01 in stand wordt gehouden;
Hoog tarief: schaapskudde wordt ingezet op een natuurterrein waarop een natuurbeheertype met de aanduiding N06.04, N07.01, N07.02, N08.02 of N08.04 in stand wordt gehouden.
Onderdeel B:
Vervallen.
Onderdeel C:
Voorschriften aanvullende toeslag collectief agrarisch natuurbeheer (artikel 4.1.2.4 eerste lid)
Subonderdeel 1 (verlengen rustperiode)
  • 1.
    Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, A01.01.05 of A01.01.06.
  • 2.
    De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer blijft, na afloop van de periode waarin in dat beheerjaar aan de aan het betreffende agrarische beheerpakket verbonden beheereisen dient te worden voldaan indien niet om de toeslag zou zijn verzocht, net zolang voldoen aan die beheereisen als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.
Subonderdeel 2 (kuikenvelden)
  • 1.
    Op de beheereenheid wordt in het betreffende beheerjaar een agrarisch beheerpakket uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, A01.01.04 voor zover dat beheerpakket op grasland wordt uitgevoerd, of A01.01.06.
  • 2.
    De in artikel 4.1.2.4, eerste lid, bedoelde landbouwer legt op de beheereenheid stroken of blokken aan met een breedte van minimaal 6, en maait deze stroken in elk geval niet eerder dan twee weken na de rest van de beheereenheid.
  • 3.
    De in punt 2 bedoelde stroken worden:
    • a.
      zodanig aangelegd dat de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels te allen tijde een vluchtmogelijkheid hebben, indien nodig naar een aangrenzend perceel waar voldoende bescherming gewaarborgd is;
    • b.
      net zolang in stand gehouden als de aanwezigheid en bescherming van de op de betreffende beheereenheid aanwezige weidevogels in het betreffende beheerjaar vereisen.
Subonderdeel 3 (nestgelegenheid voor de Zwarte stern)
  • 1.
    De beheereenheid ligt in een door Gedeputeerde Staten van Utrecht in het natuurbeheerplan aangewezen gebied.
  • 2.
    De beheereenheid bestaat uit twee randen van ten minste 250 meter lengte, gelegen aan weerszijden van een sloot, waarop door één en dezelfde begunstigde het agrarische beheerpakket met de aanduiding A01.01.05b wordt uitgevoerd.
  • 3.
    Aanvullend op, dan wel afwijkend van, de instap- en beheereisen van het agrarische beheerpakket met de aanduiding A01.01.05b worden de eisen in de onderstaande punten in acht genomen.
  • 4.
    Per rand wordt, gerekend vanaf de slootzijde, een aaneengesloten strook van 2 meter breedte en 250 meter lengte tussen 1 april en 1 augustus niet gemaaid, gerold, gesleept of bemest, en is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in die periode niet toegestaan. Bovendien wordt die strook tussen 15 juni en 1 augustus niet beweid.
  • 5.
    Indien het overige deel van de beheereenheid of het belendende perceel beweid wordt, dient vóór 15 juni een (tijdelijk) raster te worden geplaatst op een afstand van ten minste 0,5 meter van de in punt 4 bedoelde strook, bezien vanuit de zijde van het overige deel van de beheereenheid dan wel het belendende perceel.
In dat geval kunnen Gedeputeerde Staten, op basis van het in artikel 4.1.2.4, tweede lid, bedoelde advies van de gebiedscoördinator en met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.3, tweede tot en met vierde lid, de toeslag verhogen met een tegemoetkoming voor de tijd die de begunstigde heeft besteed aan het plaatsen van het raster.
  • 6.
    Halverwege de in punt 4 bedoelde strook worden, op een onderlinge afstand van ten minste 4 tot 5 meter en uiterlijk op 1 mei, minimaal 5 en maximaal 10 vlotjes in de sloot uitgelegd als nestgelegenheid voor de Zwarte stern. De vlotjes voldoen aan de eisen zoals geformuleerd door de werkgroep van de Agrarische Natuurvereniging “De Utrechtse Venen.
  • 7.
    De vlotjes worden, voor zover zij niet langer door de Zwarte stern gebruikt worden, uiterlijk op 1 september uit het water gehaald, schoongemaakt, gedroogd en opgeslagen.
  • 8.
    De begunstigde houdt bij op hoeveel vlotjes gebroed wordt en hoeveel jongen er uit komen. Deze gegevens worden door de begunstigde na afloop van het broedseizoen ter beschikking gesteld aan de werkgroep, bedoeld in punt 6.
Subonderdeel 4 (ruige stalmest)
  • 1.
    Op de beheereenheid wordt een agrarisch beheerpakket uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, of A01.01.05.
  • 2.
    Op de beheereenheid wordt in een kalenderjaar ten minste 10 en maximaal 20 ton ruige stalmest per hectare uitgereden.
  • 3.
    De ruige stalmest wordt in één keer in één van de onderstaande periodes op een beheereenheid uitgereden:
    • a.
      tussen 1 februari en de begindatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket, óf
    • b.
      vanaf de dag volgend op de einddatum van de rustperiode van het betreffende agrarische beheerpakket tot 1 september;
      waarbij per beheerjaar slechts één melding als bedoeld in punt 5 gedaan mag worden.
  • 4.
    In afwijking van punt 3, onderdeel b, mag gedurende de tijd dat de rustperiode overeenkomstig onderdeel C, subonderdeel 1, van de onderhavige bijlage is verlengd, geen ruige stalmest uitgereden worden.
  • 5.
    Van het uitrijden van de ruige stalmest wordt binnen twee weken na dat uitrijden
melding gedaan bij de gebiedscoördinator. De melding gaat vergezeld van een kaart meteen topografische ondergrond waarop de beheereenheid is, dan wel beheereenheden zijn, aangegeven waarop de ruige stalmest is uitgereden.
6.In afwijking van punt 5, eerste volzin, dient een subsidieontvanger die niet in het kader van collectief agrarisch natuurbeheer een in punt 1 bedoeld agrarisch beheerpakket uitvoert, de in punt 5 bedoelde melding in bij Gedeputeerde Staten met gebruikmaking van een daartoe door of namens Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.
Subonderdeel 5 (Toeslag hoog waterpeil)
  • 1.
    Op de beheereenheid wordt een agrarisch beheerpakket uitgevoerd dat in bijlage 3, onderdeel B.1, is opgenomen onder de aanduiding A01.01.01, A01.01.02, A01.01.05 of A01.01.06.
  • 2.
    De beheereenheid bestaat uit grasland.
  • 3.
    De beheereenheid is ten minste 0,5 ha groot.
  • 4.
    Onder hoog waterpeil wordt verstaan het slootpeil ten opzichte van de gemiddelde maaiveldhoogte, waarbij. het vastgelegde peilniveau in de vergunning/ontheffing van een waterschap leidend is.
  • 5.
    De toeslag is van toepassing indien:
    • a.
      op de beheereenheid in de periode 1 februari tot 15 juni een hoog waterpeil aanwezig is dat maximaal 40 cm onder het gemiddelde maaiveld, doch niet hoger dan 20 cm onder het gemiddelde maaiveld ligt, of
    • b.
      op de beheereenheid in de periode 1 februari tot minimaal 15 juni een hoog waterpeil aanwezig is dat maximaal 20 cm onder het gemiddelde maaiveld ligt.
Bijlage 8 Overstaptabel SAN Limburg
De beheers- en landschapspakketten van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Limburg, opgenomen in de linkerkolom van de onderstaande tabel, kunnen op grond van artikel 12.3, vijfde lid, van de onderhavige verordening worden gewijzigd in de agrarische beheerpakketten onderscheidenlijk beheerpakketten landschap, opgenomen in de rechterkolom van de onderstaande tabel:
Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Limburg
Beheerspakket (bijlagenummer/pakketnaam) Agrarisch beheerpakket (aanduiding/pakketnaam)
6: Ontwikkeling kruidenrijk grasland A02.01.02: Botanisch hooiland
7: Instandhouding kruidenrijk grasland A02.01.02: Botanisch hooiland
8: Bont hooiland A02.01.02: Botanisch hooiland
9: Bonte hooiweide A02.01.02: Botanisch hooiland
A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland
10: Kruidenrijk weiland A02.01.01: Botanisch weiland
A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland
11: Bont weiland A02.01.01: Botanisch weiland
A01.01.05: Kruidenrijk weidevogelgrasland
12: Bonte weiderand A02.01.03a: Botanische weiderand
13: Bonte hooirand A02.01.03b: Botanische hooirand
14: Kruidenrijke zomen A02.01.03b: Botanische hooirand
15: Landschappelijk waardevol grasland A02.01.01: Botanisch weiland
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 1 juni A01.01.01a: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 1 juni
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 8 juni A01.01.01b: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 8 juni
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 15 juni A01.01.01c: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 15 juni
16: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 22 juni A01.01.01d: Weidevogelgrasland met een rustperiode van 1 april tot 22 juni
17: Vluchtheuvels voor weidevogels Bijlage 7, onderdeel C, subonderdeel b: Toeslag kuikenstroken
18: Plas-dras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 april A01.01.03a: Plas-dras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 april
18: Plas-dras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 mei A01.01.03b: Plas-dras met een inundatieperiode van 15 februari tot 15 mei
23a: Faunarand algemeen op kleigrond A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
23a: Faunarand algemeen op zandgrond A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
23b: Patrijzenrand op kleigrond A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
23b: Patrijzenrand op zandgrond A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
23c: Grauwe kiekenrand op kleigrond A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02a: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op kleigrond
23c: Grauwe kiekenrand op zandgrond A01.02.01a t/m d: Bouwland met broedende akkervogels
A01.02.02b: Bouwland met doortrekkende en overwinterende akkervogels op zandgrond
24a: Akkerrijke flora I A02.02.01a t/m c: Akker met waardevolle flora
26a: Akkerrijke flora II A02.02.01a t/m c: Akker met waardevolle flora
28: Akkerflora randen A02.02.03: Akkerflora randen
28a: Hamsterpakket A01.02.03a: Bouwland voor hamsters
A01.02.03b: Opvangstrook voor hamsters
28c: Grasland t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007) A01.03.01a: Ganzen op grasland
28c: Ganzenfoerageergebied, variant A: Grasland (pakket 2008) A01.03.01a: Ganzen op grasland
28c: Ganzenfoerageergebied, variant B: Bouwland (pakket 2008) A01.03.01b: Ganzen op bouwland
28c: Ganzenfoerageergebied, variant C: Vroege groenbemester (pakket 2008) A01.03.01c: Ganzen op vroege groenbemester
28c: Ganzenfoerageergebied, variant D: Late groenbemester (pakket 2008) A01.03.01d: Ganzen op late groenbemester
28d: Bouwland t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007) A01.03.01b: Ganzen op bouwland
28e: Grasgroenbemester t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007) A01.03.01c: Ganzen op vroege groenbemester
28f: Grasgroenbemester maïsland t.b.v. overwinterende ganzen (pakket 2007) A01.03.01d: Ganzen op late groenbemester
Landschapspakket (bijlagenummer/pakketnaam) Beheerpakket landschap (aanduiding/pakketnaam)
32: Houtkade, houtwal, haag en singel L01.02.01: Houtwal en singel
L01.06.01a: Struweelhaag snoeicyclus 5-7 jaar*
L01.06.01b: Struweelhaag snoeicyclus > 12 jaar*
* Alleen als voldaan wordt aan instapeisen
33: Bomenrij L01.07.01a: Laan stamdiameter < 20 cm*
L01.07.01b: Laan stamdiameter 20-60 cm*
L01.07.01c: Laan stamdiameter > 60 cm*
L01.13.01a: Bomenrij stamdiameter < 20 cm
L01.13.01b: Bomenrij stamdiameter 20-60 cm
L01.13.01c: Bomenrij stamdiameter > 60 cm
* Alleen als voldaan wordt aan instapeisen
36: Elzensingel L01.03.01c: Elzensingel bedekkingsgraad > 75%
37: Geriefhoutbosje L01.11.01a: Hakhoutbosje met dominantie van langzaamgroeiende boomsoorten (zomereik, wintereik, berk, haagbeuk)
L01.11.01b: Hakhoutbosje met dominantie van snelgroeiende boomsoorten (zwarte els, gewone es)
38: Knip- en scheerheg L01.05.01a: Knip- en scheerheg jaarlijkse cyclus
L01.05.01b: Knip- en scheerheg 2-3 jaarlijkse cyclus
40: Knotbomen(rij) L01.08.01a: Knotboom stamdiameter < 20 cm
L01.08.01b: Knotboom stamdiameter 20-60 cm
L01.08.01c: Knotboom stamdiameter > 60 cm
41: Grubbe en holle weg L01.02.03: Holle weg en graft
42: Hoogstamboomgaard L01.09.01: Hoogstamboomgaard
44: Poel < 75m² L01.01.01a: Poel en klein historisch water < 175m²
44: Poel 75-175m² L01.01.01a: Poel en klein historisch water < 175m²
44: Poel > 175m² L01.01.01b: Poel en klein historisch water > 175m²
45: Rietzoom en klein rietperceel (rijland) L01.14.01a: Smalle rietzoom (2-5m)
45: Rietzoom en klein rietperceel (vaarland) L01.14.01b: Brede rietzoom (> 5m) en klein rietperceel
46: Raster Subsidie zit verdisconteerd in de verschillende beheerpakketten landschap
Voor kennisname van de Index Natuur en Landschap zie: http://www.portaalnatuurenlandschap.nl/snl/index-natuur/)
Naar boven