Provincie Noord-Holland; Wegenverordening Noord-Holland 2015
 
Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 28 september 2015 tot vaststelling van de Wegenverordening Noord-Holland 2015.
Provinciale Staten van Noord-Holland;
 
overwegende dat het op grond van recente jurisprudentie gewenst is de Wegenverordening Noord-Holland uit 2012 te vervangen;
 
gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 16 juni 2015, nr. 605217/611820
 
gelet op artikel 145 van de Provinciewet;
 
besluiten vast te stellen de navolgende verordening:
 
Wegenverordening Noord-Holland 2015
 
Artikel 1
DefinitiesVoor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
  • a.
    weg: de openbare weg zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover in beheer bij de provincie Noord-Holland;
  • b.
    erftoegangsweg: wegen die in bijlage 1 bij deze verordening als zodanig zijn aangeduid;
  • c.
    beheer: de publiekrechtelijke zeggenschap en de verantwoordelijkheid voor de weg, met inbegrip van de plicht tot onderhoud en de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen en het al dan niet toestaan van handelingen van derden of gedogen van situaties die van invloed zijn op de toestand of het gebruik van de weg;
  • d.
    uitweg: elke ontsluiting van een perceel op een weg;
  • e.
    veiligheid van de weg: een veilige inrichting van de weg en de directe omgeving, zodanig dat daardoor de veiligheid van personen en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • f.
    wijziging van gebruik van een uitweg: het verzwaren van het gebruik door een toename van verkeersbewegingen of gebruik door een ander type voertuigen.
  • g.
    evenementen: publieke gebeurtenissen, anders dan wedstrijden zoals bedoeld in artikel 10 van de Wegenverkeerswet.
Artikel 2
De verordening stelt regels in het belang van de veiligheid en de bruikbaarheid van de weg, de belangen van verruiming van de weg en instandhouding van de weg tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten inbegrepen.
Artikel 3
  • 1.
    Deze verordening is van toepassing op:
    • a.
      wegen die bij de provincie in beheer zijn en nieuw aan te leggen wegen die onder beheer van de provincie zullen komen,
    • b.
      situaties buiten de beheergrens van de in sub a bedoelde wegen voor zover daarbij de in artikel 2 bedoelde belangen in het geding zijn.
Artikel 4
  • 1.
    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.2., eerste lid Wabo:
    • a.
      een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, waaronder het aansluiten van een weg op een andere weg, voor zover daarvoor een verbod geldt op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wabo;
    • b.
      een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen;
    • c.
      op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf de weg;
    • d.
      als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toe te staan of te gedogen dat op of aan die onroerende zaak handelsreclame wordt gemaakt of gevoerd met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf de weg.
Artikel 5
  • 1.
    Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten:
    • a.
      een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, waaronder het aansluiten van een weg op een andere weg, voor zover daarvoor geen verbod geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b van de Wabo;
    • b.
      als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde, of gebruiker van een onroerende zaak hebben, plaatsen, of wijzigen van aanduidingen en/of licht -of geluidgevende voorzieningen, in welke vorm dan ook anders dan bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen h en i van de Wabo;
    • c.
      putten, goten, kabels en leidingen op, langs, onder en boven de weg aan te leggen, te maken, te wijzigen en te behouden;
    • d.
      evenementen te houden waarbij zoveel verkeer wordt verwacht dat als gevolg daarvan maatregelen nodig zijn om de doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid te borgen;
    • e.
      op, in, onder, over of langs de weg bouwwerken, gebouwen, kunstwerken, beplantingen, roerende zaken en andere werken te maken, te wijzigen of te hebben en stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen, neer te leggen of te laten staan of liggen, anders dan in het kader van normaal gebruik van de weg.
Artikel 6
  • 1.
    De vergunningplicht als bedoeld in de artikelen 4 en 5 geldt niet voor:
    • a.
      activiteiten door of namens gedeputeerde staten,
    • b.
      voor houders van ontheffingen en vergunningen die op grond van in het verleden geldende wegenverordeningen voor de betreffende activiteit zijn verleend,
    • c.
      voor het doen plaatsen en hebben van gedenktekens langs de weg door of namens nabestaanden.
Artikel 7
  • 1.
    Het is zonder voorafgaande melding aan gedeputeerde staten en goedkeuring van deze melding door gedeputeerde staten verboden gedenktekens langs de weg te plaatsen en te hebben.
  • 2.
    Een melding als bedoeld in lid 1 moet uiterlijk vier weken voorafgaand aan plaatsing worden gedaan.
Artikel 8
  • 1.
    Een aangevraagde omgevingsvergunning of vergunning wordt door het bevoegd gezag geweigerd indien verlening in strijd zou zijn met de belangen genoemd in artikel 2.
  • 2.
    Een omgevingsvergunning voor een nieuwe uitweg of wijziging van een uitweg of het gebruik daarvan wordt niet verleend, tenzij sprake is van een groot maatschappelijk belang of dringende noodzaak gelet op de veiligheid van de weg of de bereikbaarheid van een perceel, en indien is aangetoond dat er geen alternatieven zijn.
  • 3.
    Een omgevingsvergunning voor een nieuwe uitweg wordt tevens niet verleend als de aanvrager of diens rechtsvoorganger voorafgaand aan de aanvraag de beschikking heeft of had over een andere uitweg, al dan niet op grond van een zakelijk of persoonlijk recht van gebruik.
  • 4.
    In afwijking van de leden 2 en 3 kan een omgevingsvergunning voor verplaatsing van een bestaande uitweg worden verleend als door verplaatsing van de uitweg de verkeersveiligheid wordt bevorderd;
  • 5.
    Lid 2 is onverkort van toepassing op uitwegen die aan een erftoegangsweg zijn gelegen, tenzij een nieuwe uitweg of wijziging van een uitweg geen negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid van de weg.
  • 6.
    Een omgevingsvergunning voor een nieuwe uitweg of wijziging van een uitweg of het gebruik daarvan wordt slechts verleend onder de voorwaarden dat het zicht op en vanaf de uitweg niet wordt belemmerd en er voldoende ruimte is om de uitweg vooruit rijdend en zonder onderbrekingen op en af te rijden.
  • 7.
    voor commerciële reclame en andere uitingen die niet dienstbaar zijn aan het doel van de weg wordt, binnen de beheergrens van de weg en op een afstand van 13 meter van die grens, geen vergunning verleend.
Artikel 9
  • 1.
    Gedeputeerde staten worden aangewezen als adviseur als bedoeld in artikel 2.26,lid 3, van de Wabo.
  • 2.
    Het bevoegd gezag dient op grond van artikel 2.26, lid 3, van de Wabo advies in te winnen bij gedeputeerde staten, alvorens kan worden overgegaan tot besluitvorming.
  • 3.
    Indien het advies als bedoeld in het eerste lid niet of gedeeltelijk wordt overgenomen, wordt dit door het bevoegd gezag aan gedeputeerde staten medegedeeld, voorzien van een onafhankelijke verkeerskundige onderbouwing.
  • 4.
    Gedeputeerde staten kunnen voorschriften onderdeel laten uitmaken van het advies.
  • 5.
    Aan een ontheffing en omgevingsvergunning wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat de onderhoudsplicht van de onder de ontheffing toegestane activiteiten ten laste van de belanghebbende komt, en dat de vergunninghouder zich verplicht de aanwijzingen van gedeputeerde staten als wegbeheerder inzake aanleg en onderhoud op te volgen.
  • 6.
    De aan een ontheffing of toestemming te verbinden voorschriften strekken uitsluitend tot bescherming van de in artikel 2 genoemde belangen.
Artikel 10
  • 1.
    Een verleende vergunning kan worden gewijzigd of geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken in geval van gewijzigde omstandigheden dan wel in geval van niet of niet behoorlijke naleving van de aan de ontheffing of toestemming verbonden voorschriften.
  • 2.
    Een vergunning vervalt van rechtswege, indien en voor zover daarvan binnen zes maanden na dagtekening geen gebruik is gemaakt.
Artikel 11
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, waaronder mede begrepen niet naleving of niet behoorlijke naleving van een of meer aan een ontheffing verbonden voorschriften, kan worden gestraft met een geldboete van de tweede categorie, als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 12
  • 1.
    Met het toezicht op de naleving van de bepalingen in het tweede hoofdstuk van deze verordening zijn belast de daartoe door gedeputeerde staten aangewezen personen, alsmede de daartoe door het bevoegd gezag ingevolge de Wabo aangewezen personen.
  • 2.
    Met de opsporing van overtredingen zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, belast de daartoe door gedeputeerde staten aangewezen personen, alsmede de daartoe door het bevoegd gezag ingevolge de Wabo, aangewezen personen.
Artikel 13
Deze verordening kan worden aangehaald als 'Wegenverordening Noord-Holland 2015’.
Artikel 14
  • 1.
    Deze verordening is vastgesteld op (invullen datum PS-besluit) en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin deze wordt gepubliceerd.
  • 2.
    De Wegenverordening Noord-Holland 2012 (Provinciaal Blad , nr. ), wordt, met ingang van het in het eerste lid van dit artikel bedoelde tijdstip van inwerkingtreding, ingetrokken.
     
Haarlem, 28 september 2015.
Provinciale Staten van Noord-Holland,
J.W. Remkes, voorzitter.
J.R. Loggen M.Sc, waarnemend statengriffier.
Uitgegeven op 8 oktober 2015.
 
TOELICHTING
Artikel 1
In dit artikel worden de definities gegeven die van belang zijn voor toepassing van deze verordening.
Ten aanzien van het begrip weg wordt aangesloten bij de definitie in de wegenverkeerswet.
Tot de provinciale weg behoren de rijbanen, kunstwerken, fiets- en voetpaden,  parkeer-, carpool- bus-, en halteplaatsen, vlucht- en andere stroken, bermen, glooiingen, grondkeringen, bermsloten en tot de weg behorende verkeersvoorzieningen.
Op grond van het landelijk “duurzaam veilig” beleid zijn de wegen ingedeeld in drie categorieën; stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. De grafische verbeelding van deze categorisering is als bijlage I aan deze verordening gehecht.
Voor ieder wegcategorie gelden andere snelheidsbeperkingen en eisen ten aanzien van de inrichting. In het bijzonder van belang in het kader van deze wegenverordening is dat op stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen in principe geen nieuwe uitwegen mogen worden vergund en dat verzwaring van het gebruik van uitwegen op deze wegen niet wordt toegestaan.
De reden daarvoor is dat uitwegen op stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen, gezien de hoge snelheden, per definitie een hoog ongevalsrisico met zich meebrengen. Het is de bedoeling dat percelen aan deze wegen worden ontsloten via andere wegen of, als dat niet mogelijk is, door eigenaars en gebruikers van percelen gezamenlijk gebruik wordt gemaakt van uitwegen.
Voor wat het begrip veiligheid van de weg betreft geldt dat dat in het kader van deze verordening betrekking heeft op de taak van gedeputeerde staten: een veilige inrichting van de weg.
Artikel 2
Onder dit artikel worden de belangen omschreven die de verordening beschermt.
Het belang van verruiming van de weg betreft toekomstige aanpassingen van de weg. Door opname van dit belang kan daarop bij behandeling van vergunningaanvragen worden geanticipeerd.
Artikel 3
Uit artikel 1.b volgt dat het bereik van de verordening, indien de verkeersveiligheid en een doelmatig gebruik daartoe noodzaken, verder strekt dan de beheergrens van de weg. Dat kan het geval zijn bij bijvoorbeeld reclame, gebouwen, gedenktekens of beplantingen die een negatieve invloed hebben op de verkeersveiligheid en/of een doelmatig gebruik.
Artikel 4
Voor de in artikel 4 genoemde activiteiten zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd gezag op grond van de Wabo. Burgemeester en Wethouders zijn verplicht gedeputeerde staten om advies te vragen. In het advies passen gedeputeerde staten hun beleid toe.
Artikel 5
Voor de activiteiten in dit artikel genoemd zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor de vergunningverlening en handhaving.
Artikel 6
Onder dit artikel zijn uitzonderingen op de vergunningsplicht opgenomen.
Artikel 7
In dit artikel is een meldingsplicht opgenomen voor de plaatsing van gedenktekens door of namens nabestaanden. Voor gedenktekens geldt een meldingsplicht.
Voor een melding zijn geen leges verschuldigd. Een besluit van gedeputeerde staten tot goedkeuring van de melding of weigering daarvan zijn vatbaar voor bezwaar en beroep.
Met de nabestaanden zullen gedeputeerde staten nagaan of het gedenkteken kan worden toegestaan, en welke voorwaarden daaraan worden verbonden.
Artikel 8
Leden 1 tot en met 6
In deze leden zijn beoordelingscriteria voor uitwegen opgenomen om te verzekeren dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden vergunning wordt verleend voor nieuwe uitwegen of verzwaring van het gebruik van uitwegen die aan provinciale wegen zijn gelegen.
De provincie wil dat het aantal uitwegen wordt verminderd, bijvoorbeeld door samenvoeging van bestaande uitwegen, het aanleggen van parallelwegen, of ontsluiting via andere wegen.
De kosten voor aanleg en onderhoud van uitwegen, en ook de kosten voor eventuele verkeersmaatregelen, waaronder bijvoorbeeld de aanleg van een linksaf strook, komen voor rekening van de belanghebbende.
Lid 7
In dit lid zijn beoordelingscriteria opgenomen voor reclame en andere uitingen. Een vergunning wordt doorgaans geweigerd omdat deze uitingen als doel hebben de aandacht van de bestuurder te trekken. Dit vormt een bedreiging voor de verkeersveiligheid.
Betreffende de voorgeschreven afstand van13 meter van de beheergrens is aangesloten bij de bevindingen in de SWOV factsheet “Afleiding door reclame en voorlichting langs de weg”, april 2012. Uit in voornoemde factsheet aangehaald wetenschappelijk onderzoek blijkt dat informatie die op ooghoogte wordt aangeboden een extra afleidend effect heeft. Om dat te voorkomen moet de afstand van de weg minimaal 13 meter zijn.
Artikel 9
De adviesaanvraag van Burgemeester en Wethouders moet uiteraard zijn voorzien van een deugdelijke motivering. Als Burgemeester en Wethouders afwijken van het advies van gedeputeerde staten moet worden gezorgd voor een verkeerskundige onderbouwing door een onafhankelijk bureau.
Artikel 10
De toezichthouders op de naleving van deze verordening worden aangewezen door een besluit van gedeputeerde staten. Dit is reeds geschied bij het Besluit aanwijzing toezichthouders provincie Noord-Holland 2010.
Artikel 11 en 12
Deze artikelen gaan over toezicht en handhaving. Toezichthouders zijn benoemd.
Naar boven